direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Zuid - 9 (Heiweg 97)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP1009-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Directe aanleiding voor het bestemmingsplan vormt een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van 6 woningen op het perceel Heiweg 97 te Nijmegen.

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Nijmegen Zuid. Het perceel Heiweg 97 heeft in het bestemmingsplan Nijmegen Zuid de bestemming Maatschappelijke doeleinden. De gronden die op de kaart zijn aangewezen voor Maatschappelijke doeleinden (M) zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, bestaande bedrijfswoningen en bijbehorende voorzieningen. Het bouwen van woningen is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan.

Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het juridisch planologisch kader te scheppen voor het bouwen en gebruiken van 6 woningen op het perceel Heiweg 97 te Nijmegen. Het bestemmingsplan Nijmegen Zuid - 9 (Heiweg 97) kent de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' aan de gronden toe.

1.2 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP1009-VG01_0001.jpg"

figuur 1: Globale ligging van het plangebied (met rode A) Bron: maps.google.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP1009-VG01_0002.jpg"

figuur 2: Kadastrale situatie met in rood het plangebied

1.3 Bestaande situatie

De locatie Heiweg 97 bevindt zich in Nijmegen Zuid in de wijk Hatertse Hei. De Heiweg is een oud lint en vormt een (ondergeschikte) verbindingsweg tussen de Hatertseweg en de St. Annastraat. De weg heeft een groen karakter die bepaald wordt door de aanwezige bomenlaan.

De Heiweg kan worden verdeeld in een oostelijk en westelijk deel en voorziet overwegend in grondgebonden woningen. Het oostelijk deel, ten oosten van de St. Jacobslaan, wordt gekenmerkt door een grote variatie aan vrijstaande woningen en twee kappers. Ten westen van de St. Jacobslaan worden deze woningen afgewisseld met rijen woningen.


Heiweg 97 bevindt zich in het oostelijke deel en vormt een langgerekt perceel met daarop een langgerekt gebouw. Het gebouw bestaat uit één bouwlaag en is voorzien van kap. Achter het gebouw, afgeschermd van de straat, bevindt zich een speelplaats van de Islamitische School.

Van origine is het gebouw een kleuterschool die in 1953 is opgericht. Daarna heeft het verschillende functies gehuisvest. Momenteel zijn er een BSO en een kinderdagverblijf in gesitueerd.

Ten westen (Heiweg 99) en ten zuiden (Snelliusstraat 6 en 10) van het perceel zijn eveneens gebouwen met een maatschappelijke functie geprojecteerd.

1.4 Toekomstige situatie

De huidige bebouwing wordt gesloopt en vervangen door 3 bouwvolumes waarin 6 tweekappers zijn gesitueerd. De woningen voegen zich in de gevarieerde reeks met bestaande woningen en hebben een soortgelijke bouwhoogte, breedte, diepte en volume.

De bestaande rooilijn wordt gehandhaafd, met uitzondering van het middelste volumes. Het middelste volume ligt op 2m achter de bestaande rooilijn. Dit is op verzoek van initiatiefnemer doorgevoerd en is stedenbouwkundig aanvaardbaar omdat de twee buitenste woningen aanhechten aan de bestaande rooilijn. De verspringing ondersteund de variatie in het straatbeeld.

De bijgebouwen worden op enige afstand achter de voorgevel gesitueerd zodat de bouwvolumes los lijken te komen van de bijgebouwen. Op deze manier wordt tevens het parkeren t.b.v. de woning op eigen terrein opgelost. Uitgangspunt is dat twee auto's per woning achter elkaar geparkeerd kunnen worden.

Om aan te kunnen sluiten op perceelsinrichting van de omliggende bebouwing is het wenselijk aan de voorzijde te voorzien in een lage gebouwde erfafscheiding.

Hoofdstuk 2 Sectoraal beleid

2.1 Wonen

Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, "Nijmegen leeft". In deze nota is het woonbeleid uiteengezet tot 2020. In de Woonvisie worden de volgende strategische keuzes gemaakt:
Ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen de wijken en stadsdelen. Het doel is om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen met een positief gewaardeerd woonklimaat. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad. Ook het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen moeten in orde zijn.

Bewoners binden is het tweede centrale uitgangspunt. We willen zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als we rekening houden met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid, waarbij we ook de kansen benutten om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent: sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid binden we bewoners aan Nijmegen. Hierbij spelen ook voorzieningen, de economische structuur en het culturele klimaat een rol.

Het plan aan de Heiweg maakt onderdeel uit van de wijk Hatertse Hei en valt onder een stedelijk compact woonmilieu. Uit de Woningmarktverkenningen blijkt een invulling met koopwoningen te passen.


Duurzaam plan en gebouw

De gemeente heeft duurzaamheid in een hoog vaandel. Daarom is zaak te zorgen voor duurzame goede toevoegingen op de woningvoorraad: een plan met een lage energie- en milieubelasting in combinatie met een hoge plan- en bouwkwaliteit. GPR is een tool om het plan en het gebouw op duurzaamheid door te lichten op: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde van de woningen. Deze aspecten zijn erg belangrijk. GPR is een handige tool om dit inzichtelijk te maken. Om de woningen ook toekomstproof te maken (goede toegankelijkheid en aanpasbaarheid) moet de maatvoering conform Woonkeur aangehouden worden.

2.2 Verkeer

2.2.1 Verkeer

Gemotoriseerd verkeer:

De percelen zijn alleen te ontsluiten via de Heiweg voor gemotoriseerd verkeer. Ontsluiting van de parkeerplaatsen op eigen terrein kan doormiddel van het aanleggen van nieuwe inritten van maximaal 3 meter breed. Deze moeten zo gesitueerd worden dat deze minimaal 2 meter uit de bestaande bomen worden gesitueerd.


Langzaam verkeer:

De percelen zijn alleen te ontsluiten via de Heiweg voor langzaam verkeer.


Openbaar vervoer:

Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen van de Sint Jacobslaan of Sint Annastraat. Deze bevinden zich ter hoogte van de Heiweg.

2.2.2 Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie (2012) en de hierin verbonden nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone "Schil/Overloopgebied". Bij het realiseren van 6 woningen gelden de normen uit de nota Parkeernormen gemeente Nijmegen. Het vaste aantal parkeerplaatsen voor bewoners moeten op eigen terrein worden opgelost. Het aandeel bezoekers parkeren moet openbaar toegankelijk zijn.

2.2.3 Verkeersveiligheid

Aan de hand van de wegencategorisering kaart uit de nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar (augustus 2012) is bepaald welke snelheidregime er geldt. Op de GOW-A, GOW-B en de industrieterreinen geldt 50 km/h. Voor de rest binnen bebouwde kom geldt 30 km/h. De Heiweg is ingericht als 30 km/h zone.


De bouw van 6 woningen ten op zichte van het huidige schoolgebouw zorgt voor een afname van het aantal verkeersbewegingen.

2.3 Milieu

2.3.1 Bodem

Uit het Bodeminformatiesysteem van de gemeente Nijmegen blijkt dat in 1998 een ondergrondse voorraadtank is verwijderd. Gezien het voormalige gebruik van het terrein als school worden hier geen ernstige bodemverontreinigingen verwacht. De locatie is onverdacht, er worden geen financiële en/of maatschappelijke risico's verwacht ten gevolge van een bodemverontreiniging. De locatie is geschikt voor de functie wonen.


Voor het realiseren van de geplande ontwikkeling is een bodemonderzoek noodzakelijk. Deze hoeft niet bij het bestemmingsplan te worden gevoegd maar wel bij de omgevingsvergunning. Het onderzoek moet worden uitgevoerd volgens NEN-5740/NEN-5707. Het hergebruiken en opbrengen van grond op de planlocatie is gebonden aan regels. Het Besluit bodemkwaliteit is hier van toepassing. Ook geldt de Bodemkwaliteitskaart/ Bodembeheerplan (actief bodembeheer) voor de gemeente Nijmegen. De initiatiefnemer moet dit onderzoek uit laten voeren. Uit het bodemonderzoek zal blijken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de gewenste ontwikkeling of dat er een bodemsanering nodig is. In het laatste geval dient de initiatiefnemer een saneringsplan of BUS-melding (Besluit uniforme saneringen) in te dienen.

2.3.2 Milieu algemeen/Bedrijvigheid

Algemeen
De bestemmingsplanwijziging betreft een wijziging van de bestemming maatschappelijke doeleinden naar wonen. Deze wijziging maakt het mogelijk aan de Heiweg een zestal twee onder een kap woningen te realiseren op de locatie waar voorheen jarenlang een kleuterschool was gevestigd. Deze planinvulling is gezien de invulling in de naaste omgeving als passend aan te merken vanuit algemene milieuoptiek.


Bedrijvigheid
In de naaste omgeving van het plan bevinden zich enkele bedrijven/inrichtingen waarvan de hindercirkel van 30 meter zich tot over het plangebied uitstrekt. Het betreft hier een scholencomplex voor basisonderwijs en een laboratorium voorziening/servicecenter.


De beide activiteiten zijn opgenomen in staat 4, Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, van de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009, en wel als categorie B inrichtingen "Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden". Hieraan voldoet de invulling ter plaatse.


Stemgeluid spelende kinderen
Met betrekking tot het bij de school behorende schoolplein moet echter opgemerkt worden dat deze voorziening niet aan een openbare weg is gelegen en dus op een binnenterrein ligt. Dit betekent dat er een aanzienlijke overlast van spelende kinderen voor de nieuw te bouwen woningen zou kunnen ontstaan. Deze mogelijke hinder dan dient ook in deze afweging te worden betrokken, ook al omdat de twee meest westelijk gelegen woningen van het plan slechts ruim 10 meter van het schoolplein zijn verwijderd. Deze situatie voldoet in feite niet aan het gestelde in de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering, Editie 2009, die stelt dat ook een dergelijk schoolplein tenminste 30 meter vanuit een (geluid)gevoelige bestemming dient te zijn gelegen.

Daarom is nader onderzocht in hoeverre dit schoolplein van invloed is op het leef- en woonmilieu van de nieuw te bouwen woningen.


Etmaalwaarde LAr,LT
Uit de akoestische rapportage van Abovo Acoustics te Wijchen, Rapportnummer V1502-1-GB, d.d. 15 januari 2012 blijkt dat uitgaande van de Wet milieubeheer en het gestelde in het Activiteitenbesluit, hoewel hier formeel niet van toepassing op het stemgeluid van spelende kinderen, er een goed leefmilieu ontstaat voor de nieuwe bewoners indien uitgegaan kan worden van een etmaalwaarde op de gevels van de woningen van LAr,LT van 50 dB(A), dan wel een etmaalwaarde van 35 dB(A) als binnenwaarde van de te bouwen woningen. Uit de hierboven aangehaalde rapportage blijkt de geluidbelasting op de gevel hieraan voor de twee meest westelijk gelegen woningen niet te voldoen. Rekening houdend met de standaard minimaal te bereiken gevelisolatiewaarde als opgenomen in het Bouwbesluit, 20 dB(A), voldoen de binnenwaarden echter wel aan de eisen voor een goed woonmilieu.


Maximaal geluidniveau LAmax
Uit de akoestische rapportage blijkt eveneens voor de maximale geluidswaarde, de piekgeluiden LAmax, dat de waarde van 70 dB(A) als opgenomen in het Activiteitenbesluit op de achtergevel en westelijke zijgevel van de nieuw te bouwen meest westelijk gelegen woning wordt overschreden. Uit de rapportage blijkt eveneens dat met een gevelisolatiewaarde van 20 dB(A) als opgenomen in het Bouwbesluit alleen de westelijke zijgevel van de aangeduide woning een marginale overschrijding met 1 dB(A) van het maximale binnenniveau LAmax van 55 dB(A) te zien geeft. Met deze marginale overschrijding zal vanuit het ontwerp/de bouw van de woning rekening worden gehouden. Te denken valt hierbij aan geen te openen delen/geen grote glasvlakken/geen ventilatieroosters in deze specifieke gevel.
Opgemerkt over het bovenstaande kan nog worden dat het schoolplein alleen in de dagperiode in gebruik is en uiteraard niet 's avonds en 's nachts.


Conclusie stemgeluid spelende kinderen
Rekening houdend met de uitkomsten van de akoestische rapportage en de implementatie van een relatief simpele maatregel aan één gevel, kan worden gesteld dat het plan Nijmegen Zuid - 9 kan voldoen aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening.


Indirecte hinder
Met betrekking tot de parkeerbehoefte kan gesteld worden dat in het openbaar gebied in principe geen toename van de parkeerdruk zal optreden ten gevolge van dit plan, omdat de woningen ieder van een tweetal parkeerplaatsen op eigen terrein zullen worden voorzien.


Conclusie
Het plan kan vanuit milieu algemeen/bedrijvigheid als acceptabel worden aangemerkt.

2.3.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van een weg. Wegen waarvoor een maximum toegestane snelheid geldt van 30 km/uur en die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen zijn niet gezoneerd en daardoor niet onderzoeksplichtig.


De woningen liggen binnen de zone van de St. Jacobslaan en komen op een afstand van circa 120 meter van de St. Jacobslaan te liggen. Vanwege de afstand tussen de woningen en de St. Jacobslaan, tussenliggende afschermende bebouwing tussen de woningen en de St. Jacobslaan en de etmaalintensiteit met verkeersverdeling op de St. Jacobslaan, zal de geluidsbelasting vanwege de St. Jacobslaan niet relevant zijn. Vanwege wegverkeer op de St. Jacobslaan is dan ook geen akoestisch onderzoek verricht.


De Heiweg is volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd omdat de maximum toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. Voor de Heiweg geldt daarom geen verplichting om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Ondanks dat deze weg niet gezoneerd is, is in het kader van de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd.


De voorkeurswaarde uit de Wgh voor wegverkeer bedraagt 48 dB. Deze waarde mag bij voorkeur niet worden overschreden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde van maximaal 63 dB worden vastgesteld. In de Wgh en de "Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder" staan deze voorwaarden omschreven.


Voor de Heiweg, met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur, geldt de voorkeurswaarde en maximum toegestane geluidsbelasting niet. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt voor de Heiweg dezelfde systematiek qua toetsing aangehouden als voor gezoneerde wegen. Uit berekeningen (zie Bijlage 1) blijkt dat vanwege wegverkeer op de Heiweg de voorkeurswaarde en maximum toegestane geluidsbelasting niet worden overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting vanwege de Heiweg bedraagt 45 dB.


De geplande ontwikkeling kan worden gerealiseerd zonder het doorlopen van een hogere waarde procedure. Bij de woningen moet worden voldaan aan de geluidweringseisen, zodanig dat voor de toegestane binnenwaarden minimaal wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit. In het kader van het bestemmingsplan is dit nog niet aan de orde, pas in het kader van de omgevingsvergunning.

2.3.4 Luchtkwaliteit

Als een ruimtelijk plan getoetst wordt op luchtkwaliteit, moet worden gelet op de volgende twee zaken:

a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit;

b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

 

ad a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen en Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriële regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen, Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. In een regeling is nader uitgewerkt dat een woningbouwplan met minder dan 1500 woningen en één ontsluitingsweg, minder dan 3% bijdraagt. Dit komt overeen met een verkeersaantrekkende werking van circa 7500 motorvoertuigen per etmaal. Het plan blijft ruim onder bovenstaande grens. Het plan is derhalve NIBM (niet in betekenende mate bijdragen) en het hoeft derhalve niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst te worden.

ad b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen met bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemmingen. Plannen voor gevoelige objecten zijn niet toegestaan binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, mits ter plaatse een grenswaarde overschreden wordt. Voor drukke stadswegen worden geen afstanden genoemd, maar kunnen door lokaal beleid aangewezen worden.

De geplande nieuwbouw betreft geen aangewezen gevoelige bestemming en voldoet daarmee ook aan dit aspect.

2.3.5 Externe veiligheid

Algemeen
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico's worden onderscheiden:
a) externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven en;
b) externe veiligheid door vervoer gevaarlijke stoffen over transportassen.

  • De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:
    Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden als toetsingswaarden aangegeven;
  • Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het groepsrisico wordt getoetst aan de hand van oriënterende waarden.

Ad a) Inrichtingen

De externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven wordt geregeld in het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit besluit kent een verdeling naar plaatsgebonden risico's en groepsgebonden risico's, zoals hierboven aangegeven. Een inrichting waarop het besluit van toepassing zou zijn, is binnen en in de naaste omgeving van het plangebied niet aanwezig.

Ad b) Vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor de externe veiligheid door vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen wordt voor wegen, vaarwegen en buisleidingen het rapport van Arcadis "Bouwstenen voor een inhaalslag (16 januari 2003)” als indicatie aangemerkt. Voor vervoer over het spoor wordt het rapport “Externe veiligheid spooromgeving Nijmegen en Wijchen (3 april 2009)” als indicatie gebruikt. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen zijn/worden Algemene Maatregelen van Bestuur opgesteld. Het “Besluit externe veiligheid buisleidingen” is op 1 januari 2011 van kracht geworden en het “Besluit transport externe veiligheid” zal naar verwachting in 2013 van kracht worden.

In de nabijheid van het plangebied zijn echter geen modaliteiten aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is. Ook is geen hogedruk aardgasleiding in of nabij het plangebied aanwezig.

Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de beoogde ontwikkeling.

2.3.6 Fysieke veiligheid

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:


Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied getoetst. Hierbij gaat het er bijvoorbeeld om dat vluchtroutes in het gebouw goed aansluiten op de omgeving.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.


Situering van gebouwen. 

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.


Bluswatervoorziening

De brandweer stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. De capaciteit van een dergelijke voorziening dient voor deze panden minimaal 30 m3 water per uur te bedragen. Afstand van de bluswatervoorziening tot de brandweertoegang(en) van het gebouw dient maximaal 40 meter te bedragen.

De geplande situatie voldoet aan deze voorwaarden.


Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft, zijn voor dit plan met name de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang(en)/brandweertoegang(en) van de gebouwen vanaf de weg van belang. De afstand van de straat/ontsluitingsweg tot deze brandweertoegang mag niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.

De geplande situatie voldoet aan deze voorwaarden.

Conclusie
De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan.

2.3.7 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in de ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015. Kernbegrippen hierbij zijn compensatie en adaptatie:

Compensatie

Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken, duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden.

Adaptatie
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden, zoals extremere weers- omstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn: het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.


In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen de bebouwde en groene structuren. Een goede inpassing van groen bij de zes woningen helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Ook kunnen verantwoord materiaalgebruik, beperking van de energievraag en een verstandige positionering van functies bijdragen aan de klimaatdoelstellingen. Voor de utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij het terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden.


De ontwikkeling is kleinschalig. De bodem is in principe geschikt voor energieopslagsystemen. Toepassing van een open Koude Warmte Systeem (KWO) is bij dit soort ontwikkelingen vaak financieel niet haalbaar, maar de kleinere gesloten KWO systemen wel. Deze kunnen eventueel aangevuld worden met warmtepompen (die de warmte uit de lucht halen) en zonnecollectoren.


Aangezien de school en het plein ingeruild worden voor woningen met een tuin, zal er minder verharding komen waardoor meer groen aangeplant kan worden. Dat is aan te raden omdat anders het overtollige regenwater niet weg kan en hittestress kan verergeren gedurende warmere perioden in het jaar.

2.4 Water

2.4.1 De watertoets

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet. Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2 juli 2003)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)
2.4.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Hatertse Hei. Voor dit gebied zijn het 'Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016' relevant. Er vinden geen wijzingen plaats als gevolg van de voorgenomen bestemming.

2.4.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

2.4.4 Grondwater

Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermingsgebied. In de bodemparagraaf zijn randvoorwaarden voor infiltreren aangegeven. Bij infiltratie van hemelwater zal bij de provincie ontheffing moeten worden aangevraagd.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijvoorbeeld kruipruimteloos).

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld.

Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

2.4.5 Riolering / hemelwater

De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Heiweg. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen.


Voor plannen waarbij geïnfiltreerd wordt en geen ontheffing wordt verleend, moet een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend.

2.5 Natuur & Landschap

2.5.1 EHS & Natuurbeschermingswet

Effectbeoordeling EHS

In het plangebied wordt de bestaande bebouwing gesloopt en vervangen voor nieuwbouw van enkele woningen. Er vindt geen ruimtebeslag op de EHS plaats. Bij het toetsingskader van de EHS is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op de EHS zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van EHS natuurgebieden. De kernkwaliteiten van de EHS worden niet aangetast. Er hoeft geen verdere EHS toetsing uitgevoerd te worden.

De EHS vormt geen belemmering voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling.


Effectbeoordeling Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden)

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000 gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Door de ruime afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Uiterwaarden Waal' en de geplande ontwikkelingen in het plangebied zijn nadelige effecten op dit beschermde gebieden echter niet te verwachten. Er vindt uitsluitend op relatief kleine schaal nieuwbouw van enkele woningen plaats binnen de bebouwde kom van Nijmegen. De beschermde natuurwaarden van het Natura 2000 gebied zullen niet aangetast worden door de geplande ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied. Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.


De Natuurbeschermingswet vormt geen belemmering voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling.

2.5.2 Flora en Fauna

Aan de hand van quick-scan natuurtoets Heiweg 97 in Nijmegen (december 2012) en de onderbouwing flora en fauna t.b.v. bestemmingsplan Heiweg 97 in Nijmegen (24-04-2013 is er een scan gemaakt van aanwezige beschermde soorten. Ten aanzien van deze aanwezige soorten is beoordeeld dat er geen belemmering is voor deze ruimtelijke ontwikkeling. Hieronder is de effectbeoordeling flora en faunawet beschreven.

Effectbeoordeling Flora- en faunawet

De effecten op de flora en fauna en de wettelijke consequenties zijn ingeschat aan de hand van de geplande werkzaamheden. Sinds 1 maart 2005 is een nieuwe AMvB van kracht waarin de vrijstellingen worden geregeld met betrekking tot artikel 75 van de Flora- en faunawet. Deze AMvB bestaat uit 3 tabellen waarbij tabel 1 soorten de lichtste bescherming en tabel 3 de zwaarste bescherming genieten. Voor tabel 1 soorten betekent dit dat voor ruimtelijke ontwikkelingen als de op deze locatie geplande werkzaamheden, geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. Voor tabel 2 en 3 soorten dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het nemen van mitigerende maatregelen. Als dit niet mogelijk is dient een ontheffing aangevraagd te worden, in combinatie met het nemen van compenserende maatregelen.

Flora

In het plangebied zijn geen beschermde plantensoort aangetroffen. Het plangebied is potentieel geschikt als groeiplaats voor de licht beschermde soorten brede wespenorchis en gewone vogelmelk (Flora- en faunawet, tabel 1). Voor tabel 1 soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen automatisch de vrijstellingsregeling. Overige licht beschermde soorten worden niet verwacht. Ook streng beschermde soorten worden binnen het plangebied door het intensieve gebiedsgebruik en het ontbreken van geschikte groeiplaatsen niet verwacht. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.

Broedvogels

Alle aangetroffen en te verwachten vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet en de Vogelrichtlijn. Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Voor vogels geldt dat deze tijdens de broedperiode het meest gevoelig zijn voor verstoring. De rest van het jaar zijn zij flexibeler en is de kans op nadelige effecten door de werkzaamheden voor de individuen aanzienlijk minder. Hierdoor is het raadzaam met de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen. Als de werkzaamheden in volle gang zijn bij aanvang van het broedseizoen, is het verstoringeffect op (broed)vogels minimaal. Het broedseizoen ligt, afhankelijk van de weeromstandigheden en aanwezige soorten, ruwweg tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd. Soorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn zijn niet waargenomen in het plangebied.

Huismus

De nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd. Het te slopen gebouw is geschikt als broedlocatie voor huismussen. Wanneer het gebouw gesloopt dient te worden, zal gericht onderzoek naar de huismus uitgevoerd moeten worden. Hierdoor kan bepaald worden of dit gebouw in gebruik is als broedlocatie door deze jaarrond beschermde soort. Wanneer er daadwerkelijk broedlocaties van de huismus aanwezig zijn in het te slopen gebouw dienen mitigerende en compenserende maatregelen getroffen te worden. De verloren nestlocaties dienen gecompenseerd te worden in de directe omgeving van de planlocatie. Hierbij dient gelet te worden op de geschiktheid van de omgeving als leefgebied voor de huismus. De compensatie dient gerealiseerd te zijn voordat de sloop plaatsvindt. Er mag geen tijdelijke verslechtering plaatsvinden. Daarnaast is het wenselijk om ook bij de nieuwbouw voorzieningen te treffen voor de huismus, zoals nestgelegenheid, voedsel, drinkgelegenheid, schuilgelegenheid etc. De sloop dient buiten het broedseizoen van de huismus plaats te vinden.

Aanvullend onderzoek naar de huismus is noodzakelijk. Wanneer mitigerende en compenserende maatregelen uitgevoerd worden onder begeleiding van een deskundig ecoloog zal het (eventueel) voorkomen van deze beschermde soort geen belemmering vormen voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen) zoogdieren waargenomen. Te verwachten soorten zijn, met uitzondering van de steenmarter, licht beschermd (Flora- en faunawet, tabel 1). Bij ruimtelijke ingrepen geldt voor licht beschermde soorten automatisch de vrijstellingsregeling.

Steenmarter

Het te slopen gebouw is geschikt als verblijfplaats voor de strenger beschermde steenmarter (Flora- en faunawet, tabel 2). Het voorkomen van de strenger beschermde steenmarter (Flora- en faunawet, tabel 2) is alleen ontheffingsplichtig wanneer er vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn. Wanneer het gebouw gesloopt wordt, is gericht onderzoek naar het voorkomen van vaste verblijfplaatsen van de steenmarter noodzakelijk.

Als er daadwerkelijk een vaste rust- en verblijfplaats van de steenmarter aanwezig is in het te slopen gebouw dienen mitigerende en compenserende maatregelen getroffen te worden. Hierbij gaat het met name om het slopen buiten de voortplantingsperiode en het steenmartervriendelijk strippen van het gebouw, zodat eventueel aanwezige dieren de mogelijk krijgen om te vluchten. Wanneer mitigerende en compenserende maatregelen uitgevoerd worden onder begeleiding van een deskundig ecoloog zal het (eventueel) voorkomen van deze beschermde soort geen belemmering vormen voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling.

Vleermuizen

Het te slopen gebouw is potentieel geschikt als verblijfplaats voor de gebouwbewonende soorten gewone dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis. De verblijfplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Wanneer het gebouw gesloopt wordt zal gericht onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen noodzakelijk zijn. Wanneer er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het te slopen gebouw dienen mitigerende en compenserende maatregelen getroffen te worden. De sloop dient buiten de kwetsbare periode plaats te vinden: het voortplantingsseizoen en de winterrust en er dient vleermuisvriendelijk gesloopt te worden. Voordat de sloopwerkzaamheden gestart worden dienen er alternatieve verblijfplaatsen in de directe omgeving gecreëerd te zijn. Wanneer deze mitigerende en compenserende maatregelen uitgevoerd worden onder begeleiding van een deskundig ecoloog zal het (eventueel) voorkomen van deze beschermde soortgroep geen belemmering vormen voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling.

Overige diersoorten

Amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht in het plangebied. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroepen.

Wanneer de juiste mitigerende en compenserende maatregelen getroffen worden, op basis van de resultaten van het aanvullend onderzoek, vormt de Flora- en faunawet geen belemmering voor de geplande ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie natuurwetgeving

Het plangebied Heiweg 97 in Nijmegen is door een ecoloog van Staring Advies onderzocht via een quickscan natuurtoets (SSA rapportnummer 1279). Beschermde natuurgebieden (EHS, Natura 2000 en beschermde natuurmonumenten) liggen niet binnen de invloedsfeer van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. Uit de quickscan bleek dat er mogelijk een aantal strikt beschermde soorten voorkomt in het te slopen gebouw: huismus, steenmarter en vleermuizen. Voor deze soorten dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of er verblijfplaatsen of broedlocaties aanwezig zijn in het te slopen gebouw.

Wanneer er vaste rust- of verblijfplaatsen en/of broedlocaties aanwezig zijn dienen mitigerende en compenserende maatregelen getroffen te worden. Als de juiste maatregelen getroffen worden ondervinden de populaties van beschermde soorten geen negatief effect van de geplande ruimtelijke ontwikkeling. De deskundige begeleiding van een ecoloog is hierbij belangrijk. Er zal dan geen overtreding van de Flora- en faunawet optreden. Het onderdeel flora en fauna vormt daarmee geen belemmering voor de geplande ruimtelijke ontwikkelingen.

2.5.3 Groen

Groenhoofdstructuur

De Heiweg kent een hoofdbomenstructuur. Deze boomstructuur is aangemerkt als waardevol en dient duurzaam behouden te worden.

Waardevolle bomen / groen

In het plangebied staan geen waardevolle of monumentale bomen.

2.6 Archeologie

2.6.1 Archeologie

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones en hun waardering zijn aangegeven.

Plangebied

Het plangebied ligt in een zone met een nader te onderzoeken archeologisch belang, waarde 1 op de archeologische beleidskaart. Voor ingrepen van meer dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter dient er archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

Informatieplicht

Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Hoofdstuk 3 Plansystematiek

3.1 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).

In de bestemmingsplanregels komen de enkelvoudige bestemmingen Tuin en Wonen voor. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor locaties waar slechts één hoofdfunctie is toegestaan. Binnen de genoemde bestemmingen kunnen te beschermen waarden, zoals archeologische waarden, voorkomen. Om deze waarden te beschermen wordt een dubbelbestemming opgenomen waarbij de te beschermen waarde voorrang krijgt op de reguliere gebruiksfunctie. In het bestemmingsplan Nijmegen Zuid - 9 (Heiweg 97) komen geen te beschermen waarden voor en zijn er derhalve geen dubbelbestemmingen opgenomen.

Behalve bestemmingen kunnen er in het bestemmingsplan aanduidingen worden opgenomen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van de gebruiks- en dubbelfuncties met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de verbeelding als in de regels. Er worden in de SVBP 2012 zes soorten aanduidingen onderscheiden: gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen, bouwvlakken, bouwaanduidingen, maatvoeringsaanduidingen en figuren.

In het bestemmingsplan Nijmegen Zuid - 9 (Heiweg 97) komt de aanduiding 'bouwvlak', de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' voor.

3.2 Uitgangspunten per functie

3.2.1 Bestemmingen

Tuin

De bestemming Tuin is opgenomen voor tuinen en groenvoorzieningen, gebouwen en overkappingen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en), verhardingen en parkeervoorzieningen behorend bij het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en) en voor wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen.

Wonen

Binnen de bestemming Wonen is een aanduiding 'bouwvlak' opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw (woning) mag worden opgericht. Buiten het bouwvlak zijn slechts beperkte bebouwingsmogelijkheden opgenomen.

3.2.2 Algemene regels
3.2.2.1 Algemene bouwregels

Beeldende kunst

Bij de algemene regels is een regeling opgenomen ten behoeve van beeldende kunst. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van beeldende kunst is binnen alle bestemmingen toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.

(Bouw)werken ten algemenen nutte

Overige nutsbedrijven (zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations) met een inhoud van minder dan 50 m3 zijn niet opgenomen op de plankaart. Deze nutsbedrijven zijn op grond van de algemene regels binnen alle bestemmingen toegestaan. Op basis van de algemene bouwregel "(Bouw)werken ten algemene nutte" zijn tevens straatmeubilair, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten, infiltratievoorzieningen, transformatorhuisjes e.d. binnen alle bestemmingen toegestaan. Op grond van de begripsbepaling van straatmeubilair behoren dan ook bijvoorbeeld beeldende kunst, speelvoorzieningen, afvalinzamelsystemen en reclameobjecten tot de mogelijkheden.

Ondergronds bouwen

Bij deze algemene regel staan de regels voor ondergronds bouwen aangegeven. Bij alle bestemmingen is ondergronds bouwen toegestaan, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen onverkort van toepassingen blijven. Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan.

3.2.2.2 Algemene gebruiksregels

Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Bedrijven bij woningen zijn toegestaan voorzover deze vallen onder de aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

Evenementen

Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de APV.

3.2.2.3 Algemene aanduidingsregels

milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' is opgenomen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.

3.2.2.4 wetgevingszone - waarde archeologie 1

De aanduiding 'wetgevingszone - waarde archeologie 1' is opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden in gebieden met een lage tot middelhoge archeologische verwachtingsswaarde. Voor ingrepen van meer dan 2500 m2 en dieper dan 0,30 meter dient er archeologisch vooronderzoek plaats te vinden.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., tengevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de ontwikkelaar. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is er geen exploitatieplan opgesteld. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst afgesloten waarin de gemeentelijke kosten, ten gevolge van deze ontwikkeling, in rekening worden gebracht bij de ontwikkelaar.


Uit de gevraagde herziening van het bestemmingsplan kan schade voortvloeien als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening om welke reden er gerede twijfel bestaat over de vereiste economische uitvoerbaarheid van de gevraagde planologische maatregel. Er dient voorkomen te worden dat de gemeente voor particuliere initiatieven planschade betaalt. Om die reden is in de overeenkomst opgenomen dat de initiatiefnemer zich ten behoeve van de economische uitvoerbaarheid van de planologische maatregel bereid verklaart de daaruit voortvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade volledig aan de gemeente te compenseren.


Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor dit bestemmingsplan is op 3 oktober 2012 een vooraankondiging gepubliceerd. Conform de inspraakverordening heeft er inspraak plaatsgevonden via de zienswijzeprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter visie gelegen. Binnen deze termijn
is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan kenbaar te maken. De tervisielegging is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in de "Staatscourant". Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingekomen.

Hoofdstuk 5 Vooroverleg

5.1 Provincie Gelderland

Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de Provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken wil worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen met provinciale belangen waarvoor op grond van de Wro-agenda provinciale verantwoordelijkheid geldt vooroverleg nodig is.


Het plangebied is gelegen in grondwaterbeschermingsgebied en is conform de brief en de Wro-agenda een provinciale verantwoordelijkheid. Derhalve is vooroverleg gevoerd met de Provincie Gelderland.


De Provincie Gelderland heeft per brief van 14 augustus 2013 in het kader van artikel 3.1.1. Bro overleg een reactie gegeven. De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat het provinciale beleid ten aanzien van grondwaterbeschermingsgebieden en voor oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwatervoorziening voldoende is verwerkt in het plan. De bestaande bestemming "Maatschappelijke doeleinden" inclusief bedrijfswoningen is een grotere bedreiging voor het grondwater dan de voorgenomen bestemmingen "Tuin" en "Wonen". Het plan voldoet aan het "stand still, step forward"-principe.

5.2 Waterschap

Op 5 december 2012 is onderhavige ruimtelijke ontwikkeling aangeboden bij het Waterschap Rivierenland een digitale watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. In deze fase van de planvorming (bestemmingsplan) kan volgens het waterschap worden volstaan met dit automatisch gegeneerd wateradvies.

Het automatisch gegenereerde advies luidt als volgt:

Beleid van Waterschap Rivierenland

Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 "Werken aan een veilig en schoon Rivierenland" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Waterberging

Voor het ruimtelijk plan is geen compenserende waterberging nodig.

Conclusie

Wij adviseren positief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met bovengenoemde aandachtspunten. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.

Bijlagen bij toelichting