direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Bernhardlaan, Hoevelaken
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0065-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan is toegesneden op een initiatief van Doppenberg Vastgoed BV namens de heer E.J.Bruinekool. Het initiatief behelst de sloop van een bedrijfspand op het perceel Oosterdorpsstraat 62 en de nieuwbouw van twee nieuwe woningen op dit perceel. De bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen op het naastgelegen perceel Oosterdorpsstraat 64 blijft behouden.

Dit initiatief is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Hoevelaken-Zuid', omdat het onderhavige perceel hierin een bedrijfsbestemming draagt. Ten behoeve van de herontwikkeling dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Hierin dienen zowel de nieuwe woningen als de bestaande woning een reguliere woonbestemming te verkrijgen.

1.2 Ligging plangebied

De planlocatie is gelegen in het hart van Hoevelaken, tussen de kruisingen van de Oosterdorpsstraat met de Bernhardlaan en met de Julianalaan. Het bedrijfspand en de bedrijfswoning zijn momenteel met elkaar verbonden middels een tussenlid. Het bedrijfspand is niet meer in gebruik, maar de woning wordt nog wel bewoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0001.jpg"

Afbeelding - ligging van de planlocatie in Hoevelaken

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Hoevelaken-Zuid", dit bestemmingsplan is vastgesteld op 3 februari 2005. In dit bestemmingsplan hebben de percelen Oosterdorpsstraat 62 en 64 de bestemming Bedrijfsdoeleinden. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen met een bebouwingspercentage van 75%. Binnen dit bouwvlak liggen het bedrijfspand, de bedrijfswoning en de bijgebouwen die bij de woning horen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0002.jpg"

Afbeelding - de planlocatie in het vigerende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt de voorgestane beeldkwaliteit van het bestemmingsplan beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 6 worden de juridische aspecten nader toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe, hetgeen in het voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit plan is geen Rijksbelang in het geding.

Watertoets (2001, wettelijk verplicht sinds 2003)

De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijk plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. In een zogenaamde waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt het proces beschreven en wordt het advies verwoord. De uitgangspunten van het Waterschap Vallei & Eem (vanaf 1 januari 2013 Waterschap Vallei en Veluwe) zijn in de watertoets meegenomen.

2.2 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland (2005)

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:

  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
  • bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De voorschriften in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, waardevol open gebied en het nationaal landschap.

Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling.

In het kader van dit bestemmingsplan valt op te merken dat de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft niet in strijd is met een provinciaal belang, waardoor ook de RVG niet in het geding is.

Kwalitatief Woonprogramma

Het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP 2010-2019 (KWP3) beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

Het bouwprogramma van het voorliggende bestemmingsplan is te beperkt van omvang om daar eisen aan te stellen op basis van het kwalitatieve woonprogramma.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk / Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.

De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving. In het cultuurlandschap behouden de agrarische bedrijven hun traditionele plaats, waarin ruimte wordt gemaakt voor vernieuwing zoals landschapsbeheer en de ontwikkeling van nevenactiviteiten. Verrommeling wordt zoveel mogelijk tegengegaan en na de ontwikkeling van de nieuwe bedrijventerreinen De Flier en Arkerpoort wordt ruimte voor nieuwe bedrijvigheid geboden door herstructurering.

Ten aanzien van wonen stelt de structuurvisie dat moet worden ingezet op een realistisch bouwprogramma met onderscheidende kwaliteit. In dit kader moet worden ingespeeld op de kwalitatieve wensen van de eigen inwoners en vestigers. Inbreiding gaat daarnaast voor uitbreiding waarbij transformatie kansen biedt voor wonen in combinatie met andere functies als voorzieningen, detailhandel en cultuurhistorie.

Voorzieningen en detailhandel moeten vooral bereikbaar zijn en dienen ter versterking van de kernen en de identiteit. Binnen deze ambitie past het realiseren van woonservicezones, voorzieningen voor ouderen, multifunctionele accommodaties, brede scholen en het tegengaan van spreiding van detailhandel. De stedelijke identiteit van de gemeente moet economisch gezien benut worden voor bovenlokale groei door onder andere economische activiteiten te bundelen langs de A28 en op nieuwe bedrijventerreinen als De Flier en Arkerpoort en bestaande bedrijventerreinen te herstructureren.

Landbouw en landschap moeten in balans zijn in nauwe samenwerking met de agrarische gemeenschap. Hierbij is het doel verrommeling tegengaan, toekomstgerichte ondernemers maatwerk te bieden en innovatie in de landbouw te stimuleren. In het buitengebied dienen landbouw, landschap, recreatie en natuur zoveel mogelijk verweven te worden.

Op het gebied van verkeer en vervoer wordt het behoud van de bereikbaarheid van de drie kernen nagestreefd. Zowel voor het doorgaande als het bestemmingsverkeer moeten meer logische routes gemaakt worden. In kwetsbare gebieden en waardevolle landschappen zullen maatregelen moeten worden getroffen om verkeer te ontmoedigen. Ten aanzien van openbaar vervoer zal gestreefd worden naar de realisatie van een station in de wijk Corlaer.

Op het gebied van recreatie en toerisme wordt gestreefd naar het beleefbaar maken van de Nijkerkse, Nijkerkerveense en Hoevelakense plaatselijke oorsprong en cultuur waarbij het landschap tussen de drie kernen dient als visitekaartjes.

Hoevelaken

In de Structuurvisie Nijkerk / Hoevelaken wordt de betekenis van de structuurvisie voor de kern Hoevelaken apart benoemd. In de visie wordt Hoevelaken gekarakteriseerd door een hechte en eigen cultuur. Een kern met een sterke gemeenschap, goede voorzieningen en een kleinschalige structuur die sterk verbonden is met zowel de groene omgeving als de stedelijke voorzieningen in Amersfoort en de Randstad. De bewoners waarderen de “dorpse sfeer”met goede voorzieningen. Hoevelaken is een forensendorp op een centrale plek in Nederland; wonen met stad en groen in de nabijheid.

Ten aanzien van wonen wordt gesteld dat grootschalige nieuwbouw van woningen niet is gewenst: voor de nabijheid van het landschap in het gehele dorp is veel waardering. Daarom wordt gekozen voor een beperkt aantal inbreidingen gericht op specifieke doelgroepen zoals senioren. Specifieke aandacht gaat daarbij uit naar het versterken van voorzieningen op het gebied van zorg. Er wordt aan drie inbreidingslocaties in Hoevelaken gewerkt (locaties Weidelaan, Meerveldlaan en Telstar) en daarnaast wordt gekeken of ook andere locaties tot ontwikkeling kunnen worden gebracht.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan goed aansluit bij de beleidsambities voord de kern Hoevelaken uit de gemeentelijke structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0003.png"

Afbeelding - uitsnede Integrale toekomstvisiekaart Structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030 (het plangebied ligt ten oosten van de gele ster)

Woonvisie 2012+, Keuze voor kwaliteit

In de Woonvisie legt Nijkerk haar lange termijn ambitie op het gebied van woningbouw vast. In september 2012 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Woonvisie 2012+ vastgesteld. De kern van de ambitie van Nijkerk is het tegemoetkomen aan de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk. Concreet heeft Nijkerk vier beleidsambities:

1. Bouwen voor de lokale en regionale behoefte

Het is de Nijkerkse ambitie om in de periode tot en met 2030 3400 woningen realiseren. Hiermee willen wij voorzien in de lokale en regionale woningbehoefte. We maken hierbij onderscheid tussen de lange termijn ambitie die gebaseerd is op de behoefte die voortvloeit uit de demografische ontwikkelingen en de korte termijn behoefte die beïnvloed wordt door de ontwikkelingen op de woningmarkt. Deze laatste zijn aanleiding om voor de komende jaren uit te gaan van een nieuwbouwprogramma van ongeveer 100 woningen per jaar.
De gemeente wil woningen bouwen voor de lokale en regionale behoefte. Dat betekent dat er extra aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van de lage en middeninkomensgroepen, de positie van starters en gezinnen op de woningmarkt, de bijzondere doelgroepen (verblijfsgerechtigden en arbeidsmigranten) en voldoende aanbod van specifieke vormen van wonen met zorg voor senioren en mensen met een beperking.

2. Kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving

Niet alleen de kwaliteit van de nieuwbouw, maar ook die van de bestaande voorraad is belangrijk. Uit woningmarkt onderzoek blijkt dat een kwart van de inwoners van onze gemeente een achteruitgang in de kwaliteit van de woning en de woonomgeving ervaart. De komende jaren richten we ons daarom op de verbetering van de woonomgeving van de bestaande wijken de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad.

3. Keuzevrijheid en zelfredzaamheid

Keuzevrijheid betekent dat de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk zelf kunnen kiezen waar en hoe zij willen wonen. Daarom is het van belang dat er de komende jaren een stabiele en gedifferentieerde woningbouwproductie gerealiseerd wordt. Dit zorgt ervoor dat er altijd een keuze is op basis van woningtype, prijsklasse en locatie (woonmilieu).

Vanwege de huidige economische situatie wordt daarbij een extra (vierde) beleidsambitie toegevoegd:

4. Woningbouw die doorstroming bevordert en kwaliteit voor de lange termijn

Deze ambitie drukt uit dat de gemeente focust op het in beweging brengen van de verhuisketen. Waar mogelijk probeert de gemeente bestaande woningen bereikbaar te maken voor starters. De woningzoekenden in Nijkerk zijn het meest gebaat bij doorstroming waardoor een hele verhuisketen op gang komt. Iedere verhuizing biedt de woonconsument de mogelijkheid om te verhuizen naar een woning die beter aansluit bij zijn woonwensen. De omvang en samenstelling van de jaarlijkse nieuwbouwproductie is sterk bepalend voor de doorstroming in Nijkerk. Daarom moet de nieuwbouwproductie er op gericht zijn de doorstroming in de verschillende marktsegmenten zoveel mogelijk te stimuleren. Een vuistregel is dat iedere nieuwbouwwoning gemiddeld drie verhuizingen tot gevolg heeft.

Nota Inbreidingslocaties

Om invulling te geven aan de ambitie om het planproces rondom de (her)ontwikkeling van inbreidingslocaties te verbeteren heeft de gemeenteraad van Nijkerk op 28 oktober 2010 een 'Nota Inbreidingslocaties' vastgesteld. Na een evaluatie is de nota aangepast en op 27 september 2012 opnieuw vastgesteld.

Zoals de titel al weergeeft gaat deze nota over inbreidingslocaties. De handvaten die geboden worden gelden dus voor plannen die aan de definitie van een inbreidingslocatie voldoen. Ze gelden niet voor plannen in het Nijkerkse buitengebied of voor zogenaamde uitbreidingslocaties als nieuwbouwwijken, aangezien hier heel andere vormen van ruimtelijke initiatieven en maatschappelijke betrokkenheid aan de orde zijn.

De inhoudelijke en procesmatige criteria die in dit stuk worden omschreven gelden ook niet voor ruimtelijke initiatieven die passen binnen vigerende bestemmingsplannen. Oftewel; deze nota geldt alleen voor de (her)ontwikkeling van inbreidingslocaties waarvoor een bestemmingsplan(wijziging) moet worden opgesteld.

Niet ieder plan om een inbreidingslocatie te (her)ontwikkelen is van gelijke grootte. Hoewel grote en kleine plannen formeel een gelijk (wettelijk) voorgeschreven traject tot verankering in een bestemmingsplan volgen, is het niet noodzakelijk dat ze qua betrokkenheid van belanghebbenden en raad een zelfde aanpak behoeven. Deze nota schetst de werkwijze die geldt voor zogenaamde 'grote' plannen. Uiteraard is het van belang om goed te definiëren wat een groot plan en wat een klein plan is. Het ligt voor de hand groot en klein te definiëren op basis van ruimtebeslag (bijvoorbeeld aantal m2 of ha). Echter leert de ervaring rondom inbreidingslocaties dat juist meer kwalitatieve gegevens, zoals de maatschappelijke importantie, een plan groot of klein maakt.

Van een 'groot' plan is sprake als het plan in kwestie aan één of meerdere van de volgende voorwaarden voldoet:

  • De verwachting is dat het plan maatschappelijk impact heeft en in dit kader reacties oproept bij meerdere belanghebbenden;
  • Deze reacties zijn afkomstig uit zowel de directe omgeving van het plangebied als daarbuiten;
  • Het plan heeft betrekking op meer beleidsterreinen dan alleen de ruimtelijke ordening en/of voorziet in functieverandering;
  • Het plangebied is gelegen binnen de contour van de historische binnenstad van Nijkerk of behoort tot de lintbebouwing van de Oosterdorpsstraat in Hoevelaken.

In dit geval heeft het college van B&W van Nijkerk besloten dat de onderhavige ruimtelijke ingreep in het kader van de Nota Inbreidingslocaties als 'klein plan' kan worden aangemerkt. Het collegebesluit (d.d. 22 januari 2013) omtrent het principeverzoek van de betreffende aanvraag maakt deze keuze expliciet. Dat betekent dat er voor het onderhavige plan geen uitgebreide planprocedure gevolgd hoeft te worden.

Dit houdt in dat een ontwerp ter inzage wordt gelegd, zodra dat gereed is en het college daartoe heeft besloten. Een ieder heeft vervolgens gedurende zes weken de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.

Beleidsnota cultuurhistorie

Deze Beleidsnota heeft als belangrijkste doel het bieden van een kader waarbinnen het toekomstige cultuurhistorische beleid in de gemeente kan worden uitgezet. Op basis van het hierin uiteengezette beleid zullen meerdere cultuurhistorische projecten kunnen worden opgezet. In de nota worden de ontwikkelingsgeschiedenis en de belangrijkste cultuurhistorische kenmerken en waarden binnen de gemeente beschreven. Hieruit komen de speerpunten voor het cultuurhistorische beleid naar voren. Deze speerpunten hebben geen betrekking op het voorliggende plangebied.

Archeologie

In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat debodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Archeologische beleidskaart

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering.

Onderstaand is een deel van de archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente opgenomen. Het plangebied is met een paarse cirkel aangeduid. Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten.

De kaart laat ook zien dat het plangebied is gelegen in een gebied dat onderdeel uitmaakt van het dekzandlandschap van de Gelderse Vallei. Het betreffende lichtbruine gebied (Edr3 Dekzandkoppen en –ruggen) heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. In paragraaf 4.5 wordt hier uitgebreider bij stilgestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0004.jpg"

Afbeelding - archeologische waarden en verwachtingskaart, gemeente Nijkerk. De planlocatie is met een paarse cirkel aangeduid.

Op de afbeelding zijn de voorkomende verwachtingswaarden rond het plangebied weergegeven. In deze gebieden kunnen archeologische sporen worden verwacht, maar deze zijn tot nu toe nog niet aangetoond. Bij bodemingrepen in dit gebied dient vooraf vastgesteld te worden of en zo ja welke archeologische waarden aanwezig zijn. In geval van de aanwezigheid van behoudenswaardige vindplaatsen dienen deze door planaanpassing in de bodem behouden te worden of door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings-)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.

Doorwerking in bestemmingsplan

De verschillende verwachtingswaarden brengen aanvullende regels met zich mee die in de legenda van de archeologische beleidskaart staan beschreven. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.

Waterplan (2006)

Het Waterplan bestaat uit twee delen.

  • Deel 1 is het beleidsdeel "Gemeentelijk Waterplan Nijkerk, Visie en beleid 2005-2030" dat door de gemeenteraad van Nijkerk op 1 juni 2006 is vastgesteld. Hierin worden de visie en doelstellingen van het Nijkerkse waterbeleid omschreven. Door dit zo concreet mogelijk te doen zijn de vorderingen in de uitvoering van het plan goed te meten.
  • Deel 2 is het uitvoeringsdeel "Gemeentelijk Waterplan Nijkerk, Uitvoerings- en Communicatieplan 2007-2011" dat jaarlijks door het college wordt geactualiseerd en vastgesteld en waarin de uit te voeren maatregelen zo concreet mogelijk zijn beschreven.

Gelet op hun grote betrokkenheid zijn de Waterschappen "Vallei & Eem" en "Veluwe" (inmiddels gefuseerd tot het Waterschap Vallei en Veluwe) een constructieve en intensieve wijze bij de totstandkoming van het gemeentelijk Waterplan betrokken.

De visie geeft aan hoe het watersysteem er op lange termijn uit moet zien en bevat doelstellingen voor de lange, middellange en korte termijn. De visie is opgebouwd uit zes thema's:

  • Samen werken aan water en ruimte;
  • Voort met afkoppelen;
  • Aanpak grondwaterproblematiek;
  • Verbeteren waterkwaliteit en ecologie;
  • Bevorderen gebruik en beleving van water;
  • Water en vuur;

In het uitvoeringsprogramma staan verschillende actiepunten verwoord, zoals bijvoorbeeld de kansen voor het afkoppelen bij rioolvervanging in bestaand bebouwd gebied in de kern Nijkerk in de wijk Schulpkamp (circa 2,5 ha), de Oranjebuurt (circa 6 ha) en langs de Bruinsslotlaan (circa 2 ha). Daarna liggen er mogelijkheden voor afkoppelen bij rioolvervanging (circa 2 ha. per jaar).

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 5. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

De planlocatie is gelegen in het hart van Hoevelaken, tussen de kruisingen van de Oosterdorpsstraat met zowel de Bernhardlaan als de Julianalaan. Op de gronden staan momenteel een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning die met elkaar zijn verbonden middels een tussenlid. Daarnaast staat er op het perceel van de bedrijfswoning nog een garage. Het bedrijfspand is niet meer in gebruik, maar de woning wordt nog wel bewoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0005.jpg"

Afbeelding – de planlocatie aan de Oosterdorpsstraat

Beide panden zijn georiënteerd op de Oosterdorpsstraat en maken onderdeel uit van het bebouwingslint aan deze straat. De Oosterdorpsstraat vormt samen met de Westerdorpsstraat de oudste lijn van Hoevelaken. Het dorp is in 1132 aan deze lijn ontstaan door ontginning van een veen- en moerasgebied. Deze as in oost-west richting vormt de historische ruggengraat van het veenontginningsdorp. Langs deze straten strekt zich lintbebouwing uit over de hele lengte van de kern.

Het lint aan de Oosterdorpsstraat kan getypeerd worden als een half open lint. De panden vormen samen een bebouwingswand, maar de panden zijn niet aaneengesloten. Er is een afwisseling van bebouwing en groen. Verder staan de woningen wel enigszins in lijn met elkaar, maar zien we ook enkele verspringingen. Ook ter hoogte van de planlocatie is dat het geval. De panden op de planlocatie staan in lijn met elkaar en de woonbebouwing ten oosten van de planlocatie aan de Oosterdorpsstraat. De lintbebouwing ten westen van de planlocatie ligt een aantal meters dichter op de weg.

Het straatbeeld van het lint is afwisselend en groen. De woningen variëren in omvang en uitstraling, maar zowel de massa als de beeldtaal van de verzameling aan individuele panden vertoont een zekere samenhang. Er is een grote variatie in kaprichtingen en goot- en nokhoogten.

Verder zijn de percelen aan de Oosterdorpsstraat voorzien van een voortuin van enkele meters diep, met veelal lage hagen als erfafscheiding. Doordat de beplanting in de voortuinen overwegend laag is en bijgebouwen in ieder geval achter de voorgevellijn zijn gesitueerd, zijn de gebouwen duidelijk aanwezig in het straatbeeld. Ook de voortuin van de onderhavige bedrijfswoning kent voornamelijk lage beplanting en is representatief van aard. De gronden rond het bedrijfspand zijn functioneler ingericht. Hier zien we voornamelijk verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0006.jpg"

Afbeelding – zicht op de planlocatie vanuit de Oosterdorpsstraat ten westen van de locatie  

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0007.jpg"

Afbeelding – zicht op de planlocatie vanuit de Oosterdorpsstraat ten oosten van de locatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0008.jpg"

Afbeelding – zicht op de planlocatie vanuit de Bernhardlaan

3.2 Planbeschrijving

Functionele beschrijving van het plan

Het initiatief behelst de sloop van een bedrijfspand en de nieuwbouw van twee nieuwe woningen. De huidige bedrijfswoning op dit perceel blijft behouden. Omdat het onderhavige perceel in het vigerende bestemmingsplan 'Hoevelaken-Zuid', een bedrijfsbestemming draagt is dit initiatief hiermee in strijd. Om die reden is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld. In dit plan krijgen zowel de bestaande woning als de twee nieuwe woningen een reguliere woon- en tuinbestemming. Binnen deze woonbestemming kunnen zowel vrijstaande als geschakelde woningen worden gebouwd. De tuinbestemming is gegeven aan de gronden van het perceel die grenzen aan de openbare weg, te weten de Bernhardlaan, de Oosterdorpsstraat en de Julianalaan.

Het onderhavige perceel leent zich goed voor een woonfunctie. In de omgeving van het perceel bevinden zich voornamelijk woningen. Om die reden kan ook gesteld worden dat het bouwen van twee nieuwe woningen in plaats van het huidige bedrijf zowel ruimtelijk als functioneel passend is. Daarnaast past de sloop en nieuwbouw binnen het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding', zoals dat is geformuleerd in de gemeentelijke structuurvisie 'Nijkerk/Hoevelaken 2030'.

Ruimtelijke beschrijving van het plan

De huidige bedrijfswoning en de bijbehorende tuin worden niet gewijzigd. Beiden worden alleen anders bestemd; ze krijgen de bestemmingen wonen en tuin.

Op de plek van het huidige bedrijfspand worden twee geschakelde woningen gebouwd. Dat betekent dat de woningen met de garages verbonden zullen zijn. Beide woningen worden georiënteerd aan de Bernhardlaan en zowel de woningen als de garages zullen toegankelijk zijn vanaf deze weg. De noordelijke woning zal niet toegankelijk zijn vanaf de Oosterdorpsstraat, maar in ruimtelijke zin wel onderdeel gaan uitmaken van het bebouwingslint aan deze weg. Deze woning wordt in lijn geplaatst met de westelijke woningen aan de Oosterdorpsstraat. Daarnaast krijgt deze woning een representatieve uitstraling naar zowel de Bernhardlaan als de Oosterdorpsstraat. Dat betekent dat deze woning qua gevelbeeld zal aansluiten bij de lintbebouwing die de Oosterdorpsstraat kenmerkt. Op de bijgevoegde afbeelding is een voorbeelduitwerking opgenomen van deze woningen. Deze beelden geven een indruk van de wijze waarop hier invulling aan kan worden gegeven.

Het bouwplan, dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan, is ter beoordeling aan de welstandcommissie voorgelegd in het stedenbouwkundige overleg van 25 februari 2013. Het bouwplan is akkoord bevonden, mits er een meer representatieve gevel wordt ontworpen die beter in de dorpse omgeving past. Deze uitwerkingsopgave heeft geen invloed op de inhoud van dit bestemmingsplan, maar zal wel worden opgepakt door de initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0009.jpg"

Afbeelding – plattegrond van een voorbeeldinvulling

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0010.jpg"

Afbeelding – gevelaanzicht van een voorbeeldinvulling aan de Oosterdorpsstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0011.jpg"

Afbeelding – gevelaanzicht van een voorbeeldinvulling aan de Bernhardlaan

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

In de 20e eeuw is er te weinig rekening gehouden met het waterbelang, waardoor veel ruimte aan het water is ontrokken en afvalwater geloosd werd op het oppervlaktewater. Om de toekomst van

Nederland veilig te stellen is het nodig om bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. Daarom is in het beleid voor waterbeheer in de 21e eeuw (WB21) vastgesteld dat bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen het watertoetsproces doorlopen dient te worden, waarbij vroegtijdige afstemming wordt gezocht met de waterbeheerders.

Deze waterparagraaf is tot stand gekomen in overleg met de waterbeheerders in het plangebied; waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Nijkerk. Er wordt in beschreven hoe in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en hoe hier in de uitvoeringsfase nadere invulling aan wordt gegeven.

4.1.1 Uitgangspunten en beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

De watertoets geeft geen inhoudelijke richtlijnen, deze zijn neergelegd in regelgeving en beleid van de waterbeheerders. In onderstaande paragrafen wordt het beleid van het waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Nijkerk omschreven. In het Nationaal Waterplan is opgenomen dat geen afwenteling van waterhuishoudkundige problemen op de omgeving mag plaatsvinden. Zoveel mogelijk water moet in de omgeving worden vastgehouden en geborgen, pas daarna mag het worden afgevoerd.

Beleid waterschap Vallei & Eem (vanaf 1 januari 2013 waterschap Vallei en Veluwe)

Vasthouden en bergen

Door de snelle afvoer van regenwater in stedelijk gebied worden watergangen extra belast en verdrogen omliggende natuurgebieden. Dit is een gevolg van de afname van infiltratie bij uitbreiding van verhard oppervlak en afvoer van regenwater via het vuilwaterriool. Waterschap en gemeente moeten daarom maatregelen nemen in bestaand en nieuw te ontwikkelen stedelijk gebied om meer water vast te houden. Deze maatregelen zijn ook nodig ter voorbereiding op de klimaatveranderingen. Hiervoor dient rekening gehouden te worden met de opvang en afvoer van meer water in korte tijd, maar ook met de berging van water voor droge perioden.

Voor het al dan niet aansluiten van verharde oppervlakken op de riolering heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom ontwikkeld. In eerste instantie heeft het nuttig gebruik van het regenwater de voorkeur. Denk hierbij bijvoorbeeld aan gebruik als sproeiwater voor de tuin. Als dit niet mogelijk is, dient gekeken te worden of het plangebied geschikt is om het regenwater te infiltreren in de bodem. Infiltratie zorgt ervoor dat het grondwaterpeil wordt aangevuld en de verspreiding van verontreinigingen wordt beperkt. Wanneer infiltratie ook geen optie is wordt het regenwater rechtstreeks dan wel via een regenwaterriool op oppervlaktewater afgevoerd.

Om het regenwater te kunnen afkoppelen en hergebruiken, infiltreren of afvoeren naar het oppervlaktewater is het van belang dat het regenwater niet vervuild raakt. Door middel van brongerichte maatregelen en zuiverende maatregelen dient dit te worden voorkomen. Voorbeelden zijn:

  • geen gebruik van uitlogende materialen (met name gegalvaniseerd materiaal);
  • geen gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen.

Ontwerpnormen

Om (grond)wateroverlast in het gebied te voorkomen worden een aantal vaste uitgangspunten gehanteerd:

  • creëer voldoende ontwateringsdiepte:
    • 1. woningen met kruipruimte: 0,70 m - maaiveld;
    • 2. woningen zonder kruipruimte: 0,30 m - maaiveld;
    • 3. tuinen en openbare groenvoorzieningen: 0,50 m - maaiveld;
    • 4. secundaire wegen + woonstraten: 0,70 m – maaiveld (uitgaande van wegen op maaiveldhoogte en vloerpeil van woningen 0,30 m boven maaiveld).
  • de waterhuishouding dient ontworpen te worden op een ontwerpbui die eens in de tien jaar voorkomt (T=10). In deze situatie is een maximale peilstijging in het oppervlaktewater van 0,40 m toegestaan.

Het waterschap is geen voorstander van het creëren van nieuwe onderbemalingen ten behoeve van het realiseren van voldoende ontwateringsdiepte bij nieuwbouwprojecten. Om voldoende ontwateringsdiepte te bereiken, en toch aan te sluiten bij bestaande grond- en oppervlaktewaterpeilen wordt de voorkeur gegeven aan integrale ophoging van het terrein, dan wel om over te gaan op selectief ophogen in combinatie met kruipruimteloos bouwen. Voor de overige aspecten worden geen vaste uitgangspunten aangehouden, de ontwerpnormen zijn hierbij afhankelijk van omgevingsfactoren.

  • De hoeveelheid benodigde oppervlaktewaterberging is afhankelijk van de percentages verhard oppervlak, type gebied, type rioolstelsel, maaiveldhoogten en optredende grond- en oppervlaktewaterstanden;
  • De maximale afvoer is afhankelijk van de grondwaterstand in het gebied, wanneer er minder regenwater in de bodem kan worden geïnfiltreerd door hoge grondwaterstanden dan mag er meer worden afgevoerd.

Beleid gemeente Nijkerk

In het Waterplan Nijkerk geven de gemeente Nijkerk en Waterschap Vallei en Veluwe hun gezamenlijke visie op de toekomst van het water in Nijkerk tot 2030. Er worden zes speerpunten genoemd:

  • samen werken aan water en ruimte;
  • voort met afkoppelen;
  • aanpak grondwaterproblematiek;
  • verbeteren waterkwaliteit en ecologie;
  • bevorderen gebruik en beleving van water;
  • water en vuur (bluswater).

Voor afkoppelen geldt de doelstelling dat in het jaar 2030 30% van het bestaand stedelijk gebied is afgekoppeld. In nieuwe uitbreidingsgebieden is afkoppelen standaard. Er wordt bij elk afkoppelproject goed en tijdig gecommuniceerd richting bewoners en bedrijven zodat er begrip en draagvlak is voor de uitgevoerde maatregelen en zodat men het gewenste gedrag vertoont (geen afgewerkte olie door het straatputje, beperkt autowassen op straat, verantwoord klussen, etc).

4.1.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie

Taken en bevoegdheden waterbeheer

Het waterschap is verantwoordelijk voor de beveiliging tegen hoog water, peilbeheer, handhaving van en goede waterkwaliteit en de afvoer en verwerking van afvalwater. De gemeente Nijkerk is verantwoordelijk voor beheer van afvloeiend hemelwater vanaf particulier en openbaar terrein, aanleg en beheer van openbaar vuilwaterriool en voorkomen of beperken grondwateroverlast in openbaar bebouwd gebied. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het bouwrijp maken van de locatie.

Karakterisering watersysteem

Hoevelaken ligt in de Gelderse vallei op lage poldergronden, hier treedt kwel op vanuit de Veluwe. Op de bodemkaart van Nederland is te zien dat er in het onderhavige plangebied beekeerdgronden voorkomen, de bodem bestaat er uit fijn zand. De bijhorende grondwatertrap is grondwatertrap III. De gemiddeld hoogste (winter)grondwaterstand bevindt zich in een natuurlijke situatie minder dan 40 cm onder het maaiveld.

Het grondwaterpeil in het stedelijk gebied wordt kunstmatig laag gehouden middels een drainagesysteem. Nabij de planlocaties komen geen watergangen voor. Het bestaande watersysteem bevindt zich op ongeveer 100 m ten westen van de Wilhelminalaan en 400 m ten zuiden van de Oosterdorpsstraat. Dit watersysteem watert af op de Hoevenlakense Beek.

In de huidige situatie wordt al het regenwater en het huishoudelijk afvalwater uit het plangebied via een gemengd rioolstelsel afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. In situaties van piekafvoer bij extreme neerslag stort de riolering over op het oppervlaktewatersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0065-0003_0012.jpg"

Afbeelding - de planlocatie (oranje cirkel) in de watersysteemkaart uit het waterplan van de gemeente Nijkerk

4.1.3 Afstemming planvoornemen op duurzaam waterbeheer

Voorkomen van grondwateroverlast

Om aan de ontwateringsnormen te voldoen wordt in afstemming met de gemeente onderzocht of het huidige drainagestelsel voldoet of dat het gebied wordt opgehoogd, zonder dat dit nadelige gevolgen heeft op de omgeving.

Hemelwaterberging en -afvoer

Voor de berging en afvoer van hemelwater uit het gebied wordt de afkoppelbeslisboom gevolgd. Voor het plangebied zijn deze opties bekeken, resulterend in de volgende constateringen:

  • door de hoge grondwaterstanden is infiltratie van afstromend regenwater in het plangebied niet wenselijk;
  • het creëren van extra berging in oppervlaktewater is geen reële optie, omdat er geen oppervlaktewatersysteem in de omgeving is gelegen waarop kan worden aangesloten;
  • een gescheiden afvoer van regenwater en afvalwater is op het moment niet mogelijk aangezien er in de rest van de wijk geen gescheiden stelsel ligt om op aan te sluiten. Er zijn echter wel plannen voor aanleg van een gescheiden stelsel in de nabije toekomst.

Het waterschap en de gemeente bevelen de initiatiefnemer aan om met bovenstaande beperkingen rekening te houden en aan te sluiten bij de afkoppelplannen van de gemeente. Dat brengt met zich mee dat de initiatiefnemer tijdens de bouw tot de perceelsgrens alvast een gescheiden stelsel aan laat leggen. In eerste instantie wordt dit stelsel nog geheel aangesloten op het gemengde rioolstelsel, maar in de toekomst kunnen de mogelijkheden voor afkoppelen worden benut, waarbij de neerslag vanaf het verhard oppervlak afwatert op het bestaande watersysteem. De ontwikkelaar van het plan zal deze aanbeveling overnemen.

In tabel 1.1. wordt een indicatie gegeven van de afname aan verhard oppervlak bij realisatie van het ontwerp. Omdat het om relatief kleine gebieden gaat, wordt er van uitgegaan dat er voldoende waterberging aanwezig is in het bestaande oppervlaktewatersysteem om in de toekomst het afgekoppelde hemelwater uit het gebied te kunnen bergen. In situaties van piekafvoer zullen er geen overstorten meer optreden, waardoor de afvoer naar het oppervlaktewater op deze momenten wordt gereduceerd. Voor het vertragen van de afvoer en het creëren van aanvullende berging kan worden gedacht aan vegetatiedaken of het gebruik van regentonnen.

Tabel 1.1 Indicatie toename/afname verhard oppervlak

Bestaande situatie   dakvlakken   +/- 340 m2
 
  verharding   +/- 600 m2
 
    +/- 940 m2
 
Nieuwe situatie   dakvlakken   +/- 410 m2
 
  verharding   +/- 300 m2
 
    +/- 710 m2
 
Toe-/afname     - 230 m2
 

Waterkwaliteit

Het gebruik van uitlogende materialen beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief. Daarom wordt tijdens de bouw- en gebruiksfase alsmede tijdens de inrichting van de openbare ruimte het gebruik van deze materialen zo veel mogelijk beperkt.

Communicatie met de bewoners over het principe van afkoppelen vindt (in de toekomst) plaats in overleg met de gemeente. Zo kunnen vervuiling door schoonmaakmiddelen, bestrijdingsmiddelen en verkeerde aansluitingen worden voorkomen.

4.1.4 Conclusie en vervolgstappen

Vanwege hoge grondwaterstanden en het ontbreken van oppervlaktewater in de nabije omgeving is het niet gewenst om water op de planlocaties vast te houden of te bergen. Door de mogelijkheden te benutten om in de toekomst aan te sluiten op een gescheiden rioolstelsel wordt de belasting van het bestaande oppervlaktewatersysteem in pieksituaties, zowel kwantitatief als kwalitatief, verbeterd.

Bij de verdere uitwerking en uitvoering van het plan wordt in overleg met de gemeente afgesproken welke maatregelen nodig zijn om aan de ontwateringsnormen te voldoen. Daarnaast kan worden overwogen om gebruik te maken van vegetatiedaken of regentonnen om extra water vast te houden.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  


De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.


Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

In dit geval gaat het om een wijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Daarnaast gaat het om het oprichten van een tweetal woningen op het perceel sectie C nr 833 te Hoevelaken. In het verleden heeft hier een taxi cq garagebedrijf gezeten en nu is de vraag of deze omzetting van bedrijfsbestemming  naar wonen mogelijk is.

In de nabijheid van het perceel Oosterdorpsstraat 62-64 bevinden zich geen andere bedrijven die hinder kunnen geven aan de bewoners van de nieuwe woningen of waarvan de activiteiten door de nabijheid van de nieuwe woningen in het plangebied belemmerd worden. Het betreft hier namelijk een gebied in een dorpskern waar hoofdzakelijk wordt gewoond en waar geen bedrijfsmatige activiteiten plaats vinden. Waar dit wel het geval is, zijn deze activiteiten woonwijk-gerelateerd.  Dus vanuit milieuzonering is geen nader onderzoek nodig.

4.2.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

In dit geval heeft adviesbureau Van der Boom een onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer op twee nieuw te realiseren woningen op de hoek van de Bernhardlaan en de Oosterdorpsstraat te Hoevelaken. Dit onderzoek is als bijlage bijgevoegd.

De geluidbelasting is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de weg- en verkeersgegevens zoals aangeleverd door de gemeente Nijkerk. De geluidbelasting bedraagt, na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh, ten hoogste 61 dB resp. 51 dB op de woningen ten gevolge van wegverkeer op de Oosterdorpsstraat. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee met 13 resp. 3 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Het treffen van maatregelen aan de weg is financieel niet haalbaar. Het plaatsen van een afscherming met een hoogte van 4,5 meter is landschappelijk niet haalbaar. Om die redenen dient voor de nieuwe woningen een hogere waarde voor wegverkeer te worden aangevraagd van 61 dB resp. 51 dB voor wegverkeer op de Oosterdorpsstraat. De gemeente heeft de vereiste procedure hogere grenswaarde inmiddels in gang gezet.

De hoogste geluidbelasting op de noordgevel in rekenpunt 1 bedraagt 66 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 33 dB, conform het Bouwbesluit. De hoogste geluidbelasting op de noordgevel in rekenpunt 5 bedraagt 56 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 23 dB, conform het Bouwbesluit. Er zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig om aan deze eisen te voldoen.

De benodigde karakteristieke geluidwering van de geluidluwe zuidgevels GA;k bedraagt 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Er zijn voor deze gevels geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

4.2.3 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Deze planlocatie is onder te verdelen naar twee percelen met een andere onderzoeksverplichting. Het eerste perceel bevat de bestaande bedrijfswoning (Oosterdorpsstraat 64). Voor dit perceel is in april 2013 door PJ Milieu een historisch bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. Dit onderzoek is bijgevoegd in de bijlage.

Op het tweede perceel (Oosterdorpsstraat 62) zal het bestaande bedrijfspand worden gesloopt en worden maximaal 2 nieuwe woningen gebouwd. Op dit perceel heeft na ontmanteling van het bedrijf een sanering plaatsgevonden. De gemeente Nijkerk is in het bezit van een evaluatierapport van deze sanering (kenmerk MW99.14667: gevalsnummer 10168/GE/250/012: beoordeling evaluatie sanering). Na bestudering van dit rapport heeft de afdeling VTH van de gemeente geconcludeerd dat het terrein bijna volledig gesaneerd is in overeenstemming met het door de gemeente goedgekeurde saneringsplan. Ter plaatse van de zuidwesthoek van de werkplaats is nog een restverontreiniging aanwezig met een omvang van circa 5 m3.

Vanwege een onroerend zaak transactie (verkoop) is op de locatie Oosterdorpsstraat 62 in augustus 2010 een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd door PJ Milieu. In het rapport (zie bijlage) wordt geconcludeerd dat de hypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van de deellocatie A geen stand houdt. De hypothese 'verdachte locatie' ten aanzien van deellocatie B (voormalige afgewerkte olietank) houdt formeel echter wel stand. In het grondwater is namelijk naftaleen aangetoond in een zeer licht verhoogd gehalte. Het gehalte is echter dermate laag dat er geen geval van bodem-, dan wel grondwaterverontreiniging, wordt verwacht.

Verder dient voor het overige onverdachte terrein dient de hypothese 'onverdachte locatie' verworpen te worden. In de bovengrond is een sterk verhoogd gehalte zink aangetoond. Na uitsplitsing is alleen in 'boring 306' een sterk verhoogd gehalte zink aangetoond. In de ondergrond en het grondwater zijn, afgezien van licht verhoogde gehalten zink en barium, geen verhoogden gehalten aangetoond.

In opdracht van de heer E.J. Bruinekool te Hoevelaken is door PJ Milieu BV in maart 2013 een nader bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie Oosterdorpsstraat 62. Aanleiding tot het uitvoeren van dit bodemonderzoek is het verzoek van de gemeente Nijkerk tot het inkaderen van de aanwezige zinkverontreiniging en het actualiseren van de grondwaterkwaliteit ter plaatse van de voormalige ondergrondse olietank. In het rapport (zie bijlage) wordt geconcludeerd dat er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging welke vermoedelijk ontstaan is vòòr 1987. Een risicobeoordeling en bepaling van de spoedeisendheid van een eventuele sanering kan in onderhavige situatie achterwege blijven. Dit geval wordt niet als saneringsplichtig beschouwd.

Verder zijn in het grondwater ter plaatse van de voormalige ondergrondse afgewerkte olie geen verhoogde gehalten aan vluchtige aromaten aangetoond. Volgens de onderzoekers zijn ten opzichte van de resultaten van het voorgaande onderzoek geen noemenswaardige wijzigingen opgetreden in de kwaliteit van het grondwater.

4.2.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

In een milieuscan van de afdeling VTH van de gemeente Nijkerk worden met betrekking tot externe veiligheid de volgende 4 bronnen beschouwd:

  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg: de dichtstbijzijnde vervoersroute over de weg (snelweg A1 ) bevindt zich op ca 1 kilometer afstand. Hiermee is deze bron voor deze ontwikkeling niet van invloed;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor: de dichtstbijzijnde vervoersroute over het spoor (de spoorlijn Amersfoort-Deventer) bevindt zich ook op ca 1 kilometer afstand van het plangebied. Ook deze bron is hiermee niet van invloed;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen: er loopt een hoofdaardgastransportleiding op ca 250 meter afstand van het plangebied. Deze is niet van invloed;
  • Bedrijven die gevaarlijke stoffen be-/verwerken opslaan en vervoeren (Bevi bedrijven): er zijn 2 lpg stations in Hoevelaken aanwezig op een afstand van ongeveer een kilometer: Deze lpg stations vallen buiten het invloedsgebied van dit plan.

Geconcludeerd mag worden dat er ten aanzien van externe veiligheid geen nader onderzoek nodig is.

4.2.5 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die “niet in betekenende mate (NIBM)” bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project “niet in betekende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

De voorgestelde ontwikkeling heeft een verkeersaantrekkende werking en is dus van invloed op de toekomstige luchtkwaliteit. De wetgever heeft in het Besluit “Niet in betekende mate” (afgekort Besluit NIBM) aangegeven hoe groot een woningbouwproject naar zijn oordeel moet zijn om in betekende mate bij te dragen aan de luchtverontreiniging. De norm bedraagt minimaal 500 woningen voor woningbouwlocaties die via één ontsluitingsweg voor het gemotoriseerde verkeer worden ontsloten.

In dit geval is de schaal van de voorgenomen ontwikkeling zeer beperkt. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk. Ook zonder onderzoek kan vastgesteld worden dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Dat betekent dat de luchtkwaliteit geen beletsel vormt voor de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In het kader van het onderhavige bestemmingsplan heeft Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is als bijlage bij de toelichting bijgevoegd. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuur-wetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het onderzoek is uitgevoerd middels het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek. Op deze wijze is inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikt habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij de onderzoekslocatie.


Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.


Natura 2000

Het Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor deze gebieden is "Natura 2000-gebied".

De planlocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Groot Zandbrink, bevindt zich op circa 5,4 kilometer afstand ten zuidoosten van de onderzoekslocatie. Externe werking op het Natura 2000-gebied Groot Zandbrink is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde.

Ecologische Hoofdstructuur

De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

De EHS bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en zogenaamde robuuste verbindingen;
  • landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheergebieden); grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).

De planlocatie maakt geen deel uit van de EHS. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een kerngebied, verbindingsgebied of verwevinggebied, behorend tot de EHS. De meest nabijgelegen EHS-onderdelen bevinden zich circa 1,3 kilometer ten westen en zuiden van de onderzoekslocatie. Het betreft ten westen de ecologische verbindingszone om Huis Hoevelaken, en ten zuiden de ecologische verbindingszone de Eldervelderbeek.


Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In het plangebied zijn geen bomen aanwezig die ten behoeve van de planontwikkeling gekapt dienen te worden. Verder wordt in de quickcan geconcludeerd dat de aanwezigheid van geschikt habitat voor verschillende soorten en soortgroepen niet aanwezig is.

4.4 Verkeer en parkeren

Ten behoeve van de planontwikkeling worden geen nieuwe wegen aangelegd. Alle panden en percelen zullen toegankelijk zijn vanaf de bestaande openbare weg. Volgens de parkeernormen hebben alledrie de woningen een parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaats (woning vrijstaand, bebouwde kom Hoevelaken). Dat betekent dat er in totaal 6,6 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.

Alle woningen in het plangebied hebben of krijgen twee parkeerplaatsen op eigen terrein, los van de garages waarin ook een auto geparkeerd kan worden. Op deze wijze wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen van de Gemeente Nijkerk.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Het gebied Oosterdorpsstraat 62-64 te Hoevelaken ligt archeologisch gezien in een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Hoogstwaarschijnlijk is de bodem op deze locatie ten gevolge van de bestaande bebouwing verstoord. De bodemverstoring zal in dit geval beperkt blijven tot een terrein met een gezamenlijke oppervlakte van minder dan 250 m2. Dit is de maximale norm voor de gronden die zonder onderzoeksverplichting verstoord mogen worden binnen een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

Wel zal bij een vergunningverlening de volgende voorwaarde opgenomen moeten worden. Indien bij de (graaf)werkzaamheden vondsten worden gedaan (scherven, fundamenten, opvallende verkleuringen in het gele zand etc.) waarvan het vermoeden bestaat dat zij van archeologische betekenis zijn, dient hier onmiddellijk melding van te worden gemaakt bij de afdeling VTH cluster monumentenzorg & Archeologie. (Monumentenwet 1988 artikel 53).

4.5.2 Cultuurhistorie

De Oosterdorpsstraat is met de Westerdorpsstraat een historisch lint door het dorp Hoevelaken. Aanvankelijk werd de bebouwing georiënteerd op deze straten. Helaas is dit op diverse plekken verstoord. Toch is het historisch gezien wenselijk dit zoveel mogelijk als straatbeeld vast te houden. Om die reden wordt vanuit cultuurhistorisch oogpunt geadviseerd een voorgevel te oriënteren op de Oosterdorpsstraat.

In het huidige bouwplan is hierop geanticipeerd. De entrees van beide nieuwe woningen worden weliswaar gesitueerd aan de Bernhardlaan, maar de gevel aan de Oosterdorpsstraat wordt representatief vormgegeven. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de welstandscommissie van de gemeente Nijkerk.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen leidingen en kabels die een belemmering kunnen opleveren voor de bouw van de woningen en de gewenste inrichting van het gebied. Wel ligt er riolering in het gebied waarmee bij de bouw van de woningen en de inrichting van het plangebied rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Het accent van het bestemmingsplan ligt op het ontwerpen van een heldere beheerregeling voor het gebied. Een actueel bestemmingsplan met een heldere beheerregeling draagt bij aan handhaafbaarheid van het plan.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden. Niettemin kan het in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan enkele flexibiliteitbepalingen in de vorm van afwijkingsregels opgenomen.

5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan

Bestemmingen

In de regels van het bestemmingsplan zijn de volgende drie bestemmingen opgenomen:

Tuin

De gronden met de bestemming "Tuin" zijn bestemd voor tuin en erf met de daarbij behorende bouwwerken. Bouwwerken tot een hoogte van maximaal 1 m zijn toegelaten

Wonen

De woningen dienen gebouwd te worden binnen de bouwvlakken. In de bouwvlakken is zichtbaar welke goothoogte en hoogte maximaal zijn toegestaan.

In het ene bouwvlak is 1 woning toegestaan. In het andere bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', zijn 2 woningen toegestaan.

Binnen het bestemmingsvlak zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. In de regels is specifiek opgenomen waar deze bouwwerken zijn toegestaan en in welke maatvoering.

Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduiding is gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven.

Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De gemeente Nijkerk en dhr. E.J. Bruinekool zullen een overeenkomst sluiten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt aangaande de realisering van de nieuwe woningen. Alle plankosten die samenhangen met de voorziene ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan wordt derhalve verzekerd, een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal ter inzage worden gelegd conform de wettelijke vereisten. Een ieder heeft de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.