direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Hedel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1016-VG01

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-fruitteeltbedrijf', de gronden uitsluitend zijn bestemd voor een fruitteeltbedrijf;
  • b. agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
  • c. bestaande opslag en stalling;
  • d. watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', wonen,

een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in 4.1 mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming:

  • a. gebouwen, uitsluitend binnen het bouwvlak;
  • b. maximaal één bedrijfswoning per bouwperceel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', onverminderd het bepaalde in 4.2.4 onder b.;
  • c. bijgebouwen bij de bedrijfswoning, uitsluitend binnen het bouwvlak, onverminderd het bepaalde in 4.2.4 onder b;
  • d. kassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kassen', met dien verstande dat deze uitsluitend mogen worden gesitueerd op een afstand van minimaal 50 m van de woningen van derden;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  • b. de dakhelling bedraagt minimaal 30° en maximaal 65°, met dien verstande dat indien de bestaande dakhelling kleiner is, de bestaande dakhelling is toegestaan.
4.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • b. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 30%;
  • c. het oppervlak van de uitbreiding van bestaande kassen/glasopstanden of van nieuwe kassen/glasopstanden ten hoogste 200 m² mag bedragen;
  • d. voor zover de bestaande bedrijfsgebouwen niet voldoen aan het bepaalde onder a. tot en met c., zijn in afwijking hiervan de bestaande goothoogte, bouwhoogte en bebouwingspercentage van bedrijfsgebouwen toegestaan.
4.2.4 Bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, dient minimaal 3 m te bedragen;
  • b. op de gronden die zijn gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag bij elke bedrijfswoning ten hoogste één aan- of uitbouw (portiek of serre) worden gebouwd. Voor deze aan- of uitbouw geldt een oppervlakte van maximaal 6 m² en een hoogte van maximaal 3 m;
  • c. op elk bouwperceel mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 50 m²;
  • d. indien het oppervlak van het bouwperceel meer dan 400 m² bedraagt, mag de onder c. genoemde oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een totale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen van maximaal 150 m²;
  • e. het in 4.2.3 onder b. bedoelde bebouwingspercentage mag niet worden overschreden;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag maximaal 3 m bedragen, de bouwhoogte maximaal 5 m;
  • g. voor zover de bestaande bijgebouwen en aan- en uitbouwen niet voldoen aan het bepaalde onder a. tot en met f., zijn in afwijking hiervan de bestaande afstanden, oppervlakken, percentages en hoogten van bijgebouwen en aan- en uitbouwen toegestaan.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan hieronder is aangegeven:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. hoogte  
Overkappingen met een open constructie en pergola's   6 m  
Erfafscheidingen en/of terreinafscheidingen gelegen op de gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens   1 m  
Overige erfafscheidingen en/of terreinafscheidingen alsmede overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde vlaggenmasten   2 m  

De bebouwde oppervlakte van overkappingen mag per bouwperceel maximaal 50 m² bedragen, met dien verstande, dat het in 4.2.3 onder b. bedoelde bebouwingspercentage niet mag worden overschreden.

4.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken ten behoeve van een grotere goothoogte

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3onder a. teneinde een grotere goothoogte toe te staan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat;
  • b. het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Agrarische bedrijven, uitgezonderd 'specifieke vorm van agrarisch-fruitteeltbedrijf'

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. detailhandel, behoudens detailhandel als nevenactiviteit van en gerelateerd aan het agrarisch bedrijf;
  • b. het geplaatst houden van kampeermiddelen, behoudens kleinschalig kamperen waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
    • 1. slechts kampeermiddelen met een niet-permanent karakter zijn toegestaan (tenten, toercaravans e.d.);
    • 2. maximaal 10 kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • 3. de kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst op het agrarisch bouwperceel;
    • 4. bij het plaatsen van de kampeermiddelen dient een afstand van ten minste 10 m tot een -als zodanig bestemde- verharde weg in acht te worden genomen;
  • c. lawaaisporten;
  • d. permanente bewoning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', waar het gebruik voor één bedrijfswoning is toegestaan.
4.5.2 'Specifieke vorm van agrarisch-fruitteeltbedrijf'

Onder verboden gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. detailhandel, met uitzondering van goederen die ter plaatse worden vervaardigd en/of geteeld, verwerkt of bewerkt, dan wel waarvan de verkoop inherent en van ondergeschikte betekenis is aan het toegelaten gebruik;
  • b. bedrijfsdoeleinden, waaronder groothandel;
  • c. horecadoeleinden;
  • d. recreatieve doeleinden;
  • e. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als verboden gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslag van vuurwerk.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Uitvoeren werken of werkzaamheden

Het is verboden op de gronden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

  • a. de aanleg van (productieboomgaarden) en zachtfruitopstanden, anders dan ter vervanging van bestaande boomgaarden;
  • b. de aanleg van boomkwekerijen;
  • c. het (ver)graven, verruimen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
4.6.2 Uitsluiting werken of werkzaamheden

Het onder 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een vergunning is verleend;
  • b. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. die betreffen het normale beheer en onderhoud.
4.6.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in 4.1 genoemde waarden.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Wijziging in Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden met deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing teneinde een doelmatig hergebruik van de bedrijfsbebouwing na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten toe te staan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat;
  • b. uit een uitgevoerde natuurtoets blijkt dat geen onaanvaardbare negatieve effecten in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de omgeving optreden;
  • c. het niet betreft activiteiten die een zodanige verkeersaantrekking hebben, dat deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geurhinder en hinder van bedrijfsactiviteiten blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie;
  • e. de regels van de bestemming 'Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing', zoals opgenomen in de Bijlage 2 Regels bestemming Gemengd - Voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing van toepassing worden verklaard.
4.7.2 Wijziging in Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden met deze bestemming te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', teneinde het gebruik voor burgerwoningen mogelijk te maken, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het woon- en leefmilieu;
  • b. uit onderzoek naar geluidhinder, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geurhinder en hinder van bedrijfsactiviteiten of overig noodzakelijk geachte onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie;
  • c. de regels van Artikel 21 van toepassing worden verklaard.