direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Uiterwaarden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0244.bpUiterwaarden-0004

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moeten bestemmingsplannen elke 10 jaar worden geactualiseerd. Voor plannen die op 1 juli 2013 ouder zijn dan 10 jaar geldt dat geen leges meer geheven kan worden. Met dit bestemmingsplan worden voor de Uiterwaarden alle huidige plannen vervangen.

Dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding met de daarbij behorende regels en deze toelichting. In de toelichting wordt in hoofdstuk 1 het doel van het bestemmingsplan en het plangebied zelf beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande situatie. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de diverse relevante beleidskaders besproken die van toepassing zijn bij het opstellen van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft de resultaten weer van diverse (milieu)analyses van het plangebied. De planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5, waarin wordt ingegaan op de inrichting van het plangebied. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader van het bestemmingsplan toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het plan besproken. Tot slot komen in hoofdstuk 8 de uitkomsten van het overleg aan de orde.

1.2 Doel

De gemeente Hattem heeft in 2002 het kader van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier een bestemmingsplan voor de uiterwaarden opgesteld. Dit bestemmingsplan gaat uit van een vastlegging van de bestaande bebouwing en een uitbreidingsmogelijkheid van 10% voor de agrarische bedrijven.

In januari 2003 is het bestemmingplan "Uiterwaarden" gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Aan een gedeelte van de plankaart en een onderdeel van het voorschrift "agrarische bedrijfsdoeleinden" is goedkeuring onthouden. Door de gemeente en een belanghebbende is beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling oordeelde dat Gedeputeerde Staten terecht goedkeuring heeft onthouden de bestreden onthouding van goedkeuring aan deze onderdelen van het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan "Uiterwaarden, herziening ex artikel 30 WRO" zijn de onderdelen van het bestemmingsplan waaraan goedkeuring is onthouden hersteld.

1.3 Plangebied

Het plangebied wordt gevormd door de Uiterwaarden van de IJssel en is conform de plangrens van het bestemmingsplan Uiterwaarden uit 2002.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Momenteel gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Uiterwaarden 2002
  • Bestemmingsplan Uiterwaarden, ex artikel 30 WRO 2004
  • 7e partiële herziening van het bestemmingsplan Uiterwaarden 2008

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

2.2 Ruimtelijk beleid

2.2.1 Rijksbeleid
2.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

De SER-ladder is niet van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat dit plan geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen bevat.De SER-ladder is niet van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat dit plan geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen bevat.

Op het Barro wordt nader ingegaan onder paragraaf 4.3

2.2.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet.

2.2.1.3 Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. Hierin zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder deze wet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en wetlands.

2.2.1.4 Ecologische hoofdstructuur

De Natuurbeschermingswet 1998 is de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. Delen van het plangebied zijn aangewezen als behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur zal een samenhangend netwerk gaan vormen van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau nader uitgewerkt en begrensd.

2.2.1.5 Flora - en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).

2.2.1.6 Wet geurhinder en veehouderij

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn regels opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). In de bijbehorende regeling zijn geuremissiefactoren opgenomen voor een groot aantal diercategorieën.

2.2.1.7 Nationaal waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.

2.2.1.8 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.

2.2.1.9 Monumentenwet 1988

De Monumentenwet is opgesteld door het Rijk en heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Door het verkrijgen van de beschermde status is het niet mogelijk zonder vergunning van Burgemeester en wethouders aanpassingen aan de betreffende gebouwen, terreinen c.q. stads- en dorpsgezichten te verrichten. Op deze manier wordt aantasting van de karakteristieke en historische waarden tegengegaan.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

2.2.1.10 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

2.2.2 Provinciaal beleid

Het Streekplan Gelderland 2005, dat vastgesteld is door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005, kiest voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Gelderland. Dat gebeurt door op provinciaal niveau te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: natuur en water ("groenblauw raamwerk"), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in het "rode raamwerk" van stedelijke functies en infrastructuur. De rest van de provincie, het "multi-functioneel gebied", wordt meer dan in het verleden het domein van de gemeenten. Zij werken daartoe samen in regionaal verband.

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten “bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur” en het “organiseren in stedelijke netwerken”.

In dit conserverende bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtevragende functies toegevoegd. Het plan past daarmee in het Streekplan Gelderland 2005.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

Natuur, landschap, recreatie en cultuurhistorie worden in de toekomst de belangrijkste functies in de uiterwaarden. De beleidslijn Ruimte voor de Rivier - de aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan - zal grote invloed hebben op de (eventuele toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in de uiterwaarden. De oppervlakte natuur kan worden uitgebreid mits de rivierverruiming en doorstroming niet worden gehinderd. Andere functies zoals recreatie en agrarische bedrijvigheid krijgen onder strenge voorwaarden beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Ook functiewijziging en hergebruik van gebouwen zijn aan voorwaarden verbonden. Nieuwvestiging van functies is in principe niet mogelijk. Voor extensieve en natuurgerichte recreatie bestaan wel mogelijkheden.

De oppervlakte natuurgebied zal verder toenemen door de natuurontwikkelingsprojecten in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur. Daarnaast stelt de Vogelrichtlijn voorwaarden aan nieuwe ontwikkelingen in de uiterwaarden en de aangrenzende gebieden door middel van de externe werking. De kwaliteiten van de leefgebieden voor de beschermde vogels dienen gegarandeerd te worden. Het (nog officieel aan te wijzen) Habitatrichtlijngebied de Veluwe grenst direct aan de westzijde van de Hoenwaard, ook hier is sprake van een externe werking waar rekening mee gehouden dient te worden bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Door de specifieke omstandigheden van de uiterwaard is er ruimte en mogelijkheid voor meer verschillende vormen van natuur, zoals bos, natuur langs waterlopen en hoogteverschillen.

In het begrenzingenplan voor de IJsseluiterwaarden zijn verschillende gebieden aangewezen als beheers- en reservaatsgebieden. Het is de bedoeling dat deze terreinen op termijn in handen komen van natuurbeherende organisaties. Ten aanzien van milieu- en waterkwaliteit wordt uitgegaan van een basisniveau. De Hoenwaard is daarnaast aangewezen als een Bodembeschermingsgebied en een Gea-object; een gebied met hoge geomorfologische en bodemkundige waarden.

Op regionaal en lokaal niveau is vooral ook veel aandacht voor de ontwikkeling van landschapselementen en kleinschalige, extensieve recreatie. Bij recreatie gaat het om de aanleg van een fietspad, twee LAW (Lange Afstands Wandelroutes)-routes (inmiddels al gerealiseerd) en kleinschalige voorzieningen ten behoeve van extensieve recreatie.

De Nota Belvedere uit 1999 was het kader voor een verdergaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Hoofddoelstelling van de Nota is de cultuurhistorische identiteit als volwaardig uitgangspunt richtinggevend te maken voor de inrichting van de ruimte. De credo daarbij is 'behoud door ontwikkeling'. Daarmee wordt bedoeld dat de aanwezige cultuurhistorische waarden een bron vormen van inspiratie voor vernieuwing en verandering. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting.

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan worden verankerd.

Het Hattemse beleid is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Tevens is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Hoofdstuk 3 Beperkingen

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die beperkingen met zich meebrengen bij het toekennen van bestemmingen. Het betreft zowel de diverse milieuaspecten als de ligging van kabels, leidingen en straalpaden.

3.2 Milieu

3.2.1 Geluid

Wanneer bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt geldt op grond van de Wet geluidhinder in principe de verplichting tot een akoestisch onderzoek. Dit geldt zowel voor bouwen in zones langs (spoor)wegen, als voor zones langs industrieterreinen.

Nieuwe woningen in de uiterwaarden zijn niet toegestaan. Gezien de planologische onderbouwing en diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken zijn nieuwe ontwikkelingen alleen via een partiële herziening mogelijk. De toets aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder vindt plaats in het kader van de procedure partiële herziening.

3.2.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Er is geïnventariseerd welke bedrijvigheid voorkomt in het plangebied. Alle bedrijven in de gemeente Hattem beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

3.2.3 Luchtkwaliteit

Dit conserverende plan heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit.

3.2.4 Bodemkwaliteit

Aangezien er aan de feitelijke inrichting van het plangebied niets verandert met de actualisering van dit bestemmingsplan, is er op het gebied van bodem geen extra kostenpost te verwachten bij vaststelling van het plan.

Kortweg kan gezegd worden dat onder andere in de volgende kaders bodemonderzoek (wellicht gevolgd door bodemsanering) kan worden verlangd:

  • Bouwaanvraag
  • Wet Milieubeheer
  • Grondverzet
  • Wet bodembescherming
  • Bestemmingsplanwijziging

3.2.5 Mer-beoordeling

Het nieuwe bestemmingsplan laat geen rechtstreekse uitbreiding van veehouderijen toe binnen de grenzen van het bouwblok. Uitbreiding van agrarische bebouwing binnen het bouwvlak is eventueel aan de orde door middel van een binnenplanse afwijkingssbevoegdheid. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een agrarisch bedrijf een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied langs de IJssel tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat de stikstofemissie van het totale plangebied zal leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het habitattype, omdat:

  • de kritische depositiewaarde van stikstof in de uiterwaarden van de IJssel buiten het invloedsgebied van de A28 relatief hoog is, hoger dan de achtergronddepositie;
  • het aantal veehouderijen in de gemeente Hattem gestaag afneemt, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet;
  • er geen intensieve veehouderijen in de nabijheid van de uiterwaarden zijn gelegen (de A28 heeft duidelijk invloed op de achtergronddepositie, zie de grootschalige concentratiekaart totaal stikstof, maar er ligt geen agrarische bedrijf in het snijvlak A28/Natura 2000 gebied),
  • het nieuwe bestemmingsplan nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toelaat,
  • Uitbreiding van de bebouwing binnen een agrarisch bouwvlak alleen via een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden uitgesloten kunnen worden. Een passende beoordeling is derhalve niet verplicht.

3.2.6 Externe veiligheid

In het plangebied zijn de volgende risicobronnen te onderscheiden:

  • De A28, en de spoorlijn Zwolle-Amersfoort als transportroute voor gevaarlijke stoffen;
  • Hogedrukaardgasleiding Hattem-Flevocentrale;
  • Hogedrukgasleiding ten zuiden van de A28.

A-28

Binnen de veiligheidszone bevinden zich geen woningen en andere kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Op grond van het Basisnet weg geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanaf de rechter rijbaan. Binnen een plasbrandaandachtsgebied mag slechts onder bepaalde voorwaarden gebouwd worden. Dit brengt risico's met zich mee die verantwoord moeten worden. In het plasbrandaandachtsgebied van de A28 bevinden zich geen woningen.

Binnen een zone van 200 m van de A-28 dient aandacht besteed te worden aan het groepsrisico. De bevolkingsdichtheid in het plangebied binnen deze zone is dermate laag dat het groepsrisico geen factor van betekenis is.

Hogedrukaardgasleidingen

Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van kracht. Deze nieuwe regelgeving heeft niet geleid tot knelpunten in het plangebied. Het bestemmingsplan laat ook geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen de invloedssfeer van de hogedrukaardgasleidingen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten

Dit plan is conserverend van aard. De mogelijkheden uit de geldende plannen zijn één op één overgenomen.

4.2 Ontwikkeling

Het plan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe ontwikkelingen.

4.3 Water

Binnen het bestemmingsplan bedraagt de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1.500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

In het (stroomvoerend) rivierbed van de IJssel zjn geen nieuwe bestemmingen en/of bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Primaire waterkeringen zijn voorzien van de dubbel bestemming Waterstaat - Waterkering. Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

4.4 Archeologie

Voor de gemeente Hattem is de Archeologische Waarderingskaart Hattem 2009 (AWZ) opgesteld. De AWZ is gedetailleerder dan de rijks- en provinciale kaarten (AMK en IKAW). De AWZ wordt als beleidsadvieskaart ingezet en kent in analogie met het archeologisch potentieel een klassewaardering van, 0, 10, 50, 90 en 100 procent. Een 0% gebied is archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven. In een 10% gebied zijn de verwachtingen onbekend. Een 50% gebied is archeologisch waardevol met een hoge verwachting. Een 90% gebied is zeer waardevol met een trefkans tussen de 90 en 100%. Van de 100% gebieden is bekend dat er archeologische waarden aanwezig zijn.

In nieuwe bestemmingsplannen worden de gebieden met een vondstkans van meer dan 50% beschreven. Voor deze gebieden wordt een dubbelbestemming “Archeologisch waardevol gebied” voorzien met beleidsconforme voorschriften.

In het plangebied van de uiterwaarden komen meerdere locaties voor met een vondstkans van meer dan 50%. Voor deze locaties is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

101 Gelderse Kolk - 50%

Op dit stuk oeverwal is bewoning mogelijk geweest in de Vroege Middeleeuwen.

109 Katerveer en Katen - 50%

Uit historisch onderzoek blijkt dat deze locatoe een hoge ouderdom heeft. De functie van het Katerveer was van landelijk belang, omdat hier verschillende handelsroutes samenkomen en over de IJssel gaan. Bovendien is het voormalige dorpje Katen zeer interessant om te onderzoeken. Het is onbekend hoe goed het dorp is geconserveerd in de bodem.

111 IJsselstein, historische bebouwing - 90%

Deze locatie krijgt een hoge waardering, omdat hier drie interessante onderzoeksobjecten zijn gelegen. Ten eerste is hier een steenoven gelegen die vanwege de relatie met Assenrade interessant is om te onderzoeken. Bovendien kan onderzoek naar steenoverns in het algemeen inzicht geven in één van de oudste in historisch belangrijkste delen van de Hattemse economie. Ten tweede heeft hier een redoute gelegen die onderdeel uitmaat van een landelijk verdedigingsnetwerk. Het landhuis IJsselstein is inmiddels gesloopt.

112 Tichelwerk, steenoven - 50%

Deze steenbakkerij komt voor op de Hottingerkaart. Aan het eind van de 18e eeuw stond deze steenbakkerij er nog. Archeologisch onderzoek kan inzicht verschaffen in de ouderdom, omvang en opbouw van deze voormalige steenoven.

113 Steenfabriek Ten Klarenwater, steenoven - 50%

Deze steenoven komt nog voor op de kaart uit 1832. Het onderzoek naar deze oven is belangrijk omdat het mogelijk gaat om een vroeg 15e-eeuwse steenovern die lange tijd in gebruik is geweest. Het economisch belang en de relatie met Klarenwater maken dit een belangrijk onderzoeksobject.

114 De Wildeman, historische bebouwing - 50%

Gezien de naam is het mogelijk een herberg geweest, maar het kan ook verwijzen naar de familienaam Wildeman die in Hattem voorkomt. Archeologisch onderzoek kan mogelijk aantonen dat het huis een herberg is geweest.

301 De Hezenberg, zandrug - 50%

Deze zandrug wordt om twee redenen erg hoog gewaardeerd. Ten eerste door de aanwezige bebouwing. al lange tijd heeft hier de Oude Hezenberg gestaan en in de 91e eeuw is daar landhuis Hezenberg bijgekomen. Ten tweede is de zandrug door zijn hogere ligging altijd geschikt voor bewoning. Er kunnen daarom sporen verwacht worden vanaf de Prehistorie tot het heden.

302 Onbekende zandrug - 50%

Deze zandrug heeft in tegenstelling tot de andere zandruggen in Hattem geen naam. Hier heeft een Laat Middeleeuwse boerderij gestaan die interessant is om te onderzoeken. Mogelijk zijn er ook sporen uit de Prehistorie aanwezig.

303 Het Opbroek - 50%

Er heeft in dit deel tussen de twee zandruggen menselijke activiteit plaatsgevonden waarvan de aard niet duidelijk is. Het is mogelijk geweest dat deze zandruggen aan elkaar zaten en door afgraving gescheiden zijn.

304 Sluiswachterswoning - 50%

Op de Hottingerkaart staat op deze locatie al een huisplaats aangegeven. Op de kaart uit 1832 wordt deze aangegeven als sluiswachterswonig. Of hier al voor het sluiswachtershuis een boerdrij of een huis heeft gestaan is onbekend.

305 De Veluwse Wetering - 50%

Op deze oeverwal zijn mogelijk sporen uit de Vroege Middeleeuwen te vinden. Dergelijke sporen hebben een hoge archeologische onderzoekswaarde.

306 De Hoenwaardseweg - 50%

deze oeverwal is in de Volle Middeleeuwen gevormd. Er heeft nooit vaste bewonnig plaatsgevonden tot de 20e eeuw toe er verschillende boerderijen zijn gebouwd. Archeologisch onderzoek is van belang om aan te tonen in welke periode de vorming van de jonge oeverwallen is begonnen.

307 De Streng - 50%

De haven van Hattem heeft van oorsprong gelegen in dit gebied. De onderzoekswaarde hiervan is hoog, vooral om te kijken wanneer de haven is aangelegd, welke capaciteit die had en in welke perioden er uitbreidingen plaatsvonden. In de kleigronden zijn archeologische sporen goed bewaard.

308 De Bottenstreng - 50%

Het belang van onderzoek van de Bottenstreng is om aan te tonen welke functie dit water had.

309 De Aandrijver - 50%

De Aandrijver is het oude gebouw van de toezichthouder van de Hoenwaard.. Tegenwoordig staat hier een huis met de naam Gelderkamp. Het pand is interesant omdat het eeuwenlang het enige gebouw in de Hoenwaard was en op die manier uniek is.

310 Steenoven Altena - 90%

Deze steenoven staat zowel op de Hottingerkaart als op de kadstrale kaart uit 1832. De steenoven is geregistreerd als Rijksmonument.

311 Hezenbergersluis - 50%

Tijdens de aanleg van het Apeldoons Kanaal in 1829 is hier een sluis aangelegd, iets meer ten zuiden van de huidige sluis.

4.5 Cultuurhistorie

Apeldoorns Kanaal is cultuurhistorisch waardevol en heeft een dubbelbestemming ter bescherming van de cultuurhistorische waarden.

4.6 Landschap

De Gelderse Waard en de Hoenwaard behoren tot het zogenoemde uiterwaardenlandschap. Het vrijwel geheel ontbreken van massa-elementen geeft het uiterwaardengebied (uiterwaardenlandschap) een grootschalig karakter. In dit uiterwaardenlandschap ten noorden en oosten van de kern Hattem komt ook vrijwel geen bebouwing voor. Alleen langs de Hoenwaardseweg, in de Hoenwaard, is een lint van boerderijen uit de jaren ‘50 en ‘60, geplaatst onder andere in het kader van de ruilverkaveling Hattem-Wezep in 1964. De kavels in de uiterwaarden hebben overwegend een blokvorm; in de Hoenwaard hebben zij een regelmatigere, langgerekte vorm. Het landschap is grootschalig door het vrijwel geheel ontbreken van massa-elementen. Het landschapsbeeld wordt in sterke mate bepaald door elementen uit de omgeving, zoals de bebouwing van de kern Hattem en de IJsselcentrale aan de overkant van de IJssel. Met name de Hoenwaard is een gave uiterwaard met een grote diversiteit aan geomorfologische elementen. Uniek is het voorkomen van een grote oeverwal met kom en de droge geulen en richels, oude beddingen, kolken en microreliëf. De Hoenwaard ontleent zijn waarde vooral aan zijn gaafheid, diversiteit en de aanwezigheid van een unieke oeverwal waar de sedimentatie ook na de bedijking kon doorgaan. Het belangrijkste bodemgebruik in zowel de Hoenwaard als de Gelderse Waard is grasland.

Het gebied van de Hezenberg, tussen het Apeldoorns Kanaal en de Veluwse Wetering, kent een grote afwisseling van bossen, natuurterreinen en kleinere beplantingselementen. Het gebied kent een grote afwisseling tussen natte en droge gebieden. Ook komen er bloemrijke vochtige graslanden voor. De Hezenberg omvat een uiterwaardencomplex, gekenmerkt door reliëfrijke relatief hooggelegen percelen, grenzend aan laaggelegen percelen en een bebost rivierduin. Lijnvormige begroeiingselementen - knotbomen op lagere delen en meidoornhagen op de hogere delen - begrenzen de percelen. Op de overgang naar het rivierduinbos bevinden zich solitaire linden en een restant van een lindenlaan. Het bos- en heideterrein het Algemeen Veen wordt aan de oostkant begrensd door het Apeldoorns Kanaal. De kern van het gebied wordt gevormd door een aantal rivierduinen waarop zich een vegetatie van bochtige smele, struikheide en jeneverbessen heeft ontwikkeld. Dit stuifzandgebied wordt vrijwel geheel begrensd door een voormalig hakhoutbos met onder andere zomereik, Amerikaanse eik en berk. De noordzijde van het terrein werd vroeger bij hoge waterstanden overstroomd door de IJssel. Het terrein overstroomt nu in natte periodes als gevolg van kwel. De verschillende milieutypen - bos, vloedbos, grasland, heide, ruigte - zorgen voor een grote variatie aan vegetatietypen. Het Algemeen Veen is een Gea-object, het gebied bezit namelijk hoge geologische, geomorfologische en aardwetenschappelijke waarden en is in eigendom bij het Gelders Landschap.

De Wiessenbergse kolk is ontstaan door een dijkdoorbaak, deze kolken worden ook wel tichelgaten genoemd. De Wiessenbergse Kolk is de afgelopen jaren gebruikt ten behoeve van de kleiwinning voor de dijkverzwaring. Na de kleiwinning is de kolk in bezit gekomen bij het Gelders Landschap die er de natuur en landschap hebben ontwikkeld.

De uiterwaard is in landschapsecologisch opzicht bijzonder waardevol omdat het een biologische schakel vormt tussen het landgoed de Hezenberg en het rivierduinbos. De lijnvormige elementen zijn over het algemeen zeer gaaf te noemen. Het oorspronkelijke reliëf is niet aangetast. Deze ongeschondenheid is voor de ontwikkeling van plantengemeenschappen (stroomdalflora) een belangrijke basis. De afwisseling van milieutypen staat borg voor een gevarieerd broedvogelbestand. De hagen en bosranden zijn rijk aan zangvogels zoals kneu, braamsluiper, heggemus, merel, grasmus en wielewaal.

De belangrijkste waterkering in het plangebied is de Gelderse Dijk langs de IJssel. Deze dijk heeft een belangrijke cultuurhistorische waarde met name gezien de lange (vestigings-)- geschiedenis. Een tweede waterkering ligt langs de Veluwse Wetering. Vlak langs de IJssel, in de uiterwaarden, bevindt zich een lagere dijk, de zomerkade. De dijken zijn aangelegd om het achterland ook bij hoge waterstanden te beschermen tegen overstroming.

4.7 Natuur

Het plangebied kenmerkt zich door het voorkomen van unieke milieutypen, grote milieuverschillen over korte afstand, een zeer rijke ecologische verscheidenheid en extensieve agrarische bedrijfsvoering. Op afbeelding 6 zijn de verschillende natuurwaarden die in het gebied voorkomen weergegeven.

De uiterwaarden vertegenwoordigen een belangrijke vegetatiekundige waarde (stroomdalflora en water- en moerasvegetatie). De ongeschondenheid van het reliëf vormt een belangrijke basis voor de ontwikkeling van plantengemeenschappen. De uiterwaarden zijn van belang voor ganzen, moeras-, water- en weidevogels en amfibieën. De afwisseling van milieutypen staat borg voor een gevarieerd broedvogelbestand. Langs de Veluwse Wetering broeden jaarlijks meerdere weidevogelsoorten, waaronder de tureluur, grutto, scholekster en de kievit. In de Hoenwaard wordt een gevarieerde (broed-)vogelbevolking aangetroffen, waarvan de meeste soorten kenmerkend zijn voor opgaand bos en afwisseling met grasland. De Hoenwaard is verder een belangrijke pleisterplaats en foerageergebied voor doortrekkers en wintergasten, zoals de kleine zwaan, riet- en kolgans. Ook de Gelderse Waard is een weidevogelgebied dat in de winter gebruikt wordt als foerageergebied van overwinterende ganzen en zwanen. Uit tellingen blijkt dat het stuk uiterwaard tussen de Zuiderzeestraatweg en de spoorlijn tevens een belangrijk weidevogelgebied is. De Grutto, Tureluur, Wulp en Scholekster komen in bovengemiddelde aantallen voor in de uiterwaard bij Hattem. Met name de Tureluur doet het hier erg goed.

In de uiterwaarden liggen verschillende kolken, zoals de Ankskolk, de Wiessenbergse Kolk. De kolken en de strang aan de monding van het Apeldoorns Kanaal zijn belangrijke leefgebieden voor amfibieën. Voor de Wiessenbergse Kolk geldt verder dat zich een zeer rijke en gevarieerde begroeiing ontwikkeld. Ook is het regelmatig foerageren van lepelaars opvallend. Op de Hezenberg broeden zangvogels in de hagen en langs de bosranden. 's Winters is het gebied een belangrijke pleisterplaats voor kleine zwanen. Ree, vos, konijn, haas, egel en mol behoren tot de vaste bewoners. In de sloten planten de gewone pad, bruine en groene kikker zich voort. De Hezenberg is een belangrijke leefgebied voor amfibieën.

4.8 Landbouw

De agrarische bedrijven zijn geconcentreerd langs de Hoenwaardseweg. Het gaat om negen agrarische bedrijven. In de Hoenwaard is de melkveehouderij de belangrijkste productietak. Een enkel bedrijf heeft als neventak vleesstieren of -kalveren op het bedrijf of handelt in vee. De gronden zijn overwegend als (blijvend) grasland in gebruik. Niet uitgesloten kan worden dat de meeste bedrijven er de komende jaren mee zullen gaan stoppen. De bedrijven zijn kleinschalig, hebben als gevolg van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier weinig ontwikkelingsruimte en de MKZ-crisis heeft grote gevolgen gehad voor de agrariërs.

De bodem is door de lage ligging en de bodemsamenstelling enkel in gebruik als weidegrond. Van oudsher bestaat er een relatie tussen de hoge akkergronden en de lage weidegronden van de uiterwaard. De kavels zijn opstrekkend in de richting van de IJssel. Landbouwkundig gezien vormen de periodieke overstromingen van de uiterwaarden door de IJssel bij hoge waterstanden een groot probleem.

4.9 Recreatie

Aan het Apeldoorns Kanaal ligt vlak voor de monding in de IJssel een jacht- en passantenhaven. Zowel de haven als het havengebouw is eigendom van Recreatiegemeenschap Veluwe. De haven bestaat uit een havenkom met 240 vaste aanligplaatsen, steigers, picknickvoorzieningen en een aanlegmogelijkheid voor een rondvaartboot voor tochten over de IJssel. De jachthaven ligt in de directe nabijheid van de historische kern Hattem.

Aan de IJssel ligt het complex "IJsselstein" dat bestaat uit een camping, een horecavoorziening en een vergaderruimte. Ook zijn op het terrein speelvelden en een zwembad te vinden. De camping bestaat uit seizoensplaatsen en voldoet daarmee aan de voorwaarden van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier.

De dagrecreatieve voorzieningen bestaan voornamelijk uit de fiets- en wandelpaden die door het gebied lopen en twee maneges aan de Hoenwaardseweg. Hattem biedt daarnaast veel aanvullende voorzieningen, onder andere in de vorm van horeca en een historisch stadscentrum.

Langs het Apeldoorns Kanaal, direct aan de rand van Hattem, kan men kano’s, waterfietsen, mountainbikes en dergelijke huren. De voet-/fietsverbinding "Het Kleine Veer", een pontje dat in de zomermaanden over de IJsselvaart, sluit aan op het fietspad door de uiterwaard. Net buiten het plangebied ligt aan de westzijde van het Apeldoorns Kanaal een golfbaan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 20. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De aanpassingen, welke noodzakelijk zijn door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de opname in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van de verplichting tot bescherming van cultuurhistorische waarden, zijn in de versie 20 opgenomen. De regels van Uiterwaarden zijn voor zover nodig aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Uiterwaarden.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  • 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  • 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor) met één uitzondering. In het Bor betreft het uitsluitend een 'op de grond staand' gebouw. In het bestemmingsplan vallen er ook kelders onder.

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximale goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximale bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  • 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen. De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Artikel 29 Algemene procedureregels.

  • 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen. De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wabo.

  • 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro. De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel opgenomen.

  • 8. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 24 Algemene bouwregels;

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels vrijwaringszone - molenbiotoop;

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 29 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

5.3 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt van een aantal bestemmingen nader toegelicht.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

Er worden uitsluitend grondgebonden bedrijven toegestaan. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering is niet toegestaan. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf. Het gebruik van agrarische gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Om te bepalen of een agrarisch bedrijf grondgebonden is wordt, onder andere, gekeken naar de volgende zaken:

  • beweiding van het vee vindt hoofdzakelijk plaats op de huiskavel;
  • de afzet van mest van het eigen bedrijf vindt hoofdzakelijk plaats op eigen grond;
  • er vindt teelt plaats van (ruw) voedergewassen en er wordt grotendeels zelf voorzien in de voederbehoefte van het eigen bedrijf.

De agrarische bedrijven krijgen een agrarisch bouwvlak binnen de gebiedsbestemming. Ter bescherming van de Natuurlijke en landschappelijke waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Er is een regeling opgenomen voor de zogenaamde 'plattelandswoningen'. Dit zijn de voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu door burgers worden bewoond. In sommige gevallen zien we geen mogelijkheid om deze woning om te zetten naar een officiële woonbestemming, omdat dan de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf worden belemmerd waarvan de bedrijfswoning oorspronkelijk deel uit maakte. Onder voorwaarden is het dan toch mogelijk om bewoning door een burger mogelijk te maken zonder dat er een belemmering optreedt, door het geven van de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'. De belangrijkste voorwaarde is dat het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde nog wel in werking moet zijn.

Artikel 14 Water

Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Artikel 15 Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, die één woning omvatten.

Uitgangspunten:

  • Alle bestaande eengezinshuizen in het plangebied worden als zodanig bestemd.
  • De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik en volume bestemd.
  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.

Artikel 19 Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied.
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsgunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.

Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap Vallei en Eem onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig.

Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderen bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

5.4 Algemene regels

Artikel 23 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 24 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van de Nota Parkeernormen van de gemeente Hattem bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 29 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 30 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 31 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.

5.6 Handhaving

De bestemmingsregels zijn op een dusdanige wijze geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor een ieder duidelijk kan zijn. Dit is met name gelegen in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming is opgenomen van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is conserverend van karakter. In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is het niet nodig om bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan te voegen.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening vindt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats met het waterschap en de diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Gedeputeerde staten en de minister van VROM kunnen bepalen dat in bepaalde gevallen geen overleg is vereist.

Rijk

De minister van VROM heeft op 26 mei 2009 een brief gezonden aan alle Nederlandse gemeenten, waarin ze onder ander ingaat op de vraag in welke gevallen vooroverleg is vereist met de Rijksdiensten. In deze brief geeft zij aan dat vooroverleg alleen is vereist over plannen wanneer bepaalde nationale belangen gemoeid zijn. Welke nationale belangen dit zijn is opgesomd in een bijlage bij deze brief. Met dit plan is geen nationaal belang gemoeid dat op de bedoelde bijlage voorkomt, waardoor over dit plan geen vooroverleg met de Rijksdiensten gevoerd hoeft te worden.

Provincie Gelderland

Het voorontwerpbestemmingsplan is digitaal aan de provincie gezonden door middel van het formulier "Melding voorontwerp artikel 3.1.1. Bro en artikel 6.18 Bor". Het plan bevat geen zaken die van provinciaal belang zijn.

Waterschap

Het waterschap is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

7.2 Rapportering inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan “Uiterwaarden” heeft met ingang van 21 november 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen in het stadhuis bij de balie van cluster Vergunningverlening & Handhaving. Het voorontwerp bestemmingsplan “Uiterwaarden” is op gebruikelijke wijze gepubliceerd in de Staatscourant en het Veluweland.nl van 20 november 2013, op de website van de gemeente Hattem en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende bovengenoemd termijn van zes weken konden schriftelijke of mondelinge inspraakreacties over het voorontwerp bestemmingsplan naar voren worden gebracht. De terinzagelegging heeft geresulteerd in negen schriftelijke inspraakreacties. De inspraak verantwoording is als bijlage bij de toelichting gevoegd.