Plan: | Drielanden - Harderweide deelplan 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00208-0002 |
In 2011 is er een structuurvisie Drielanden West vastgesteld. Echter omdat de ontwikkelingen in Drielanden stagneerden vanwege de economische crisis, is deze structuurvisie in 2015 herschreven. Het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan is toen aangepast naar een plan dat uitgaat van extensievere bebouwing. Tevens is er voor gekozen om aan te takken op zowel de landschappelijke en stedenbouwkundige karakteristieken die op de Veluwe te vinden zijn. Leidend motief is de realisatie van de uitstraling van een Veluws dorp. Op dit moment is de eerste fase van Drielanden West, inmiddels omgedoopt tot Harderweide, in aanbouw en zijn de voorbereidingen getroffen om de tweede fase te gaan realiseren.
De hoofdlijnen voor Harderweide zijn beschreven in de nieuwe structuurvisie Drielanden-West (2015). Voorliggend bestemmingsplan biedt het planologisch kader voor het aanleggen van de belangrijkste structuren (groen, water, verkeer), de geluidwerende voorzieningen langs de A28 en voor de tweede fase van de woningbouw.
Het woongebied Drielanden is een uitbreidingswijk aan de zuidzijde van Harderwijk, ten zuiden van de rijksweg A28, en voorziet in een groot deel van de woningbehoefte in de stad en de regio. De wijk Drielanden moet uiteindelijk bestaan uit drie verschillende delen: Muziekland, Harderhout en Harderweide. Muziekland en Harderhout zijn intussen helemaal gerealiseerd. Muziekland en Harderhout vormen samen ongeveer tweederde van de geplande woonwijk.
Harderweide wordt in verschillende fases gerealiseerd. Allereerst is gestart met de onderwijsaccommodatie. Naast de onderwijsvoorzieningen zijn in deze fase tevens sportvoorzieningen, een kerk en groengebied ‘de Blauwe Long’ ontwikkeld. Vervolgens is gestart met de woningbouw die op dit moment nog in aanbouw is. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de tweede fase van de woningbouw mogelijk, opnieuw de aanleg van het waterbergingsgebied Crescent en de geluidwerende voorzieningen langs de A28. Daarna zal er nog een derde fase met woningbouw worden ontwikkeld.
Het plangebied ligt in de wijk Drielanden, in het deelgebied Harderweide. Aan de noord- en west zijde wordt het plangebied begrensd door de A28. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de al gerealiseerde wijk Muziekland en meer naar het zuiden toe de in aanbouw zijnde woningen van fase 1 en de nog te ontwikkelen gronden in fase 3. Aan de zuidwestzijde bevindt zich de Groene Zoomweg.
In het plangebied geldt tot dusver het bestemmingsplan 'Drielanden 1989' (raad 17-5-1990, GS 04-12-1990, KB 01-12-1993) en het bestemmingsplan 'Drielanden-West, 1e fase 2015' (raad 12-11-2015, onherroepelijk 07-01-2016).
Om destijds zo nodig vooruitlopend op vervolgfases groenvoorzieningen en watersystemen te kunnen realiseren was de geplande groen- en waterstructuur in het noordelijk deel van Harderweide reeds opgenomen in het plangebied van fase 1. Voor de duidelijkheid en om te voorkomen dat er wellicht grenzen van bestemmingen iets zijn verschoven, is het noordelijk deel opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan.
Ligging plangebied
Het bestemmingsplan "Drielanden - Harderweide deelplan 2" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00208--0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan "Drielanden - Harderweide deelplan 2" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Het gebied Harderweide ligt in het zuidwesten van Harderwijk. Het gebied wordt aan de noordwestelijke zijde begrensd door de snelweg A28 met daarachter het Wolderwijd. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de al gerealiseerde wijk Muziekland en meer naar het zuiden toe de in aanbouw zijnde woningen van fase 1 en braakliggend terrein waar in fase 3 verdere uitbreiding van Harderweide plaats vindt. Aan de zuidwestzijde bevindt zich de Groene Zoomweg.
De wijk Drielanden ligt op de overgang van verschillende landschapstypen. Aan de zuid- en oostzijde liggen de uitlopers van de Veluwe met bosrelicten en houtwallen op de droge zandgronden. Aan de noordwestelijke zijde ligt het Wolderwijd, het wijdse randmeer van de Flevopolder. Harderweide is een laaggelegen polderlandschap met een rechthoekige verkavelingsstructuur. De verkavelingsstructuur is afgeleid van de Waterplassteeg, een oude ontginningsas die nog steeds herkenbaar is in het landschap. Harderweide kent tot op heden een agrarisch gebruik met cultuurgraslanden en akkers en is deels braakliggend. Op een aantal kavelgrenzen staan nog houtwallen. Verder zijn er weinig opgaande elementen in het gebied. Een deel van Harderweide is al bebouwd. Deze bebouwing bestaat uit een tweetal scholen, een kerk en een sportvoorziening en de in aanbouw zijnde woningen van fase 1.
Een aantal reeds aanwezige elementen in het landschap vormen belangrijke dragers van de nieuwe wijk Harderweide. De twee belangrijkste dragers zijn de ‘Blauwe Long’ en de Waterplassteeg.
Blauwe long
De 'Blauwe Long' is een parkachtige groene strook langs de Beek van de Hoge Het vormt de grens tussen het laaggelegen Harderweide en het hoger gelegen plandeel Harderhout. Het gebied vormt de verbinding tussen de groengebieden van Ermelo en het waterbergingsgebied Crescent.
De Beek van de Hoge Geest stroomt langs de oostzijde van fase 1 vanuit Ermelo richting Wolderwijd. Deze beek blijft in de nieuwe situatie behouden en zal een beeldbepalende rol gaan spelen als structurerend element.
De singel uit Harderhout kruist de beek (ongelijkvloers) en gaat aansluiten op het waterbergingsgebied Crescent.
Waterplassteeg
De Waterplassteeg is een oude landbouwweg van waaruit Drielanden vroeger ontgonnen is. De weg is in het nieuwe woongebied opgenomen als fietsverbinding die de hele wijk Drielanden doorkruist, zo ook Harderweide. Langs de Waterplassteeg liggen de relatief hooggelegen woongebieden zoals Harderhout, herkenbaar door de oude boerderijen en houtwallen. Verder doorkruist de Waterplassteeg het Centrumgebied van Drielanden. De Waterplassteeg blijft een kenmerkende landschappelijke lijn in het toekomstige woongebied.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SVIR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing.
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.
In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk het versterken.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woningaantallen voor Drielanden-West en voor dit plangebied in het bijzonder passen binnen dit meerjarenprogramma.
De provincie heeft momenteel enkele wijzigingen van de Omgevingsvisie en -Verordening in voorbereiding. Doel van deze wijzigingen is dat de provincie een sterkere rol kan vervullen bij regionale programmering voor met name werken en winkelen. De belangrijkste wijzigingen in de verordening zijn:
De aangepaste visie en verordeningen worden naar verwachting voor eind 2018 door Provinciale Staten vastgesteld.
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:
Het doel is van scenario 2 is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een zeer gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei,reconstructie en transformatie.
Het accent bij het realiseren van nieuw woningaanbod ligt op de kwaliteit. Nieuwe woningen, voorzieningen en bedrijven moeten toegevoegde waarde bieden aan het palet van voorzieningen in de gemeente. De gemeente wil dit onder meer bereiken door het realiseren van bijzondere woonmilieus, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen, en door het inspelen op themagerichte of doelgroepgerichte woonmilieus;
De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:
In de structuurvisie wordt ervan uitgegaan dat Harderweide gedurende de planperiode wordt gerealiseerd. Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is Harderweide aangegeven als 'bestaand stedelijk gebied'
De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.
Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.
Bandbreedte lokale behoefte |
Eerdere verdeling (2014/2015) |
Laatste verdeling (december 2016) |
|
Elburg | 580 - 790 | 685 | 754 |
Ermelo | 1.030 - 1.350 | 1.190 | 1.309 |
Harderwijk | 2.170 - 3.060 | 2.615 | 2.877 |
Hattem | 430 - 520 | 475 | 523 |
Heerde | 620 - 750 | 685 | 754 |
Nunspeet | 830 - 940 | 885 | 974 |
Oldebroek | 560 - 850 | 705 | 776 |
Putten | 650 - 1.010 | 830 | 913 |
Reserve | 810 | ||
Totaal | 6.870 - 9.270 | 8.880 | 8.880 |
Regionale woonopgave (bron: Regio Noord-Veluwe)
Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.
De Woonvisie Harderwijk 2017 (door b & w vastgesteld op 3 oktober 2017) laat zien dat het nieuwbouwprogramma uitgaat van 840 woningen in Harderweide in de periode 2018 t/m 2024. De Woonvisie wordt in maart 2018 door de raad behandeld.
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-2015 en is nog steeds van kracht. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").
In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingsplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.
In paragraaf 5.4 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.
In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:
De gebiedscriteria in de welstandsnota zijn overwegend toegespitst op het consolideren en waar mogelijk verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het bestaand stedelijk gebied. Voor sommige nieuwe ontwikkelingen wordt niet volstaan met de (vrij algemene) welstandscriteria uit de welstandsnota, maar is het wenselijk om specifieke welstandscriteria te hanteren, zoals voor Harderweide. Voor het plangebied is een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld. Als dit beeldkwaliteitplan als welstandsbeleid door de gemeenteraad is vastgesteld gaat ze deel uitmaken van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met het bestemmingsplan worden vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage toegevoegd in de bijlage 1 van dit bestemmingsplan.
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorg dragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeften te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. In een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke milieuwebsite.
Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel; In 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45 % minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:
Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen en duurzame energie vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet). Voor deelplan 2 wordt ingezet op een bijna Energieneutraal Gebied. Gasloos bouwen is uitgangspunt. Daarnaast wordt onderzocht of de woningbouw op basis van een EPC 0 of zelfs op basis van Nul op de Meter kan worden gerealiseerd. Naast de woningbouw zet de gemeente binnen de openbare ruimte in op een verantwoorde en duurzame inrichting bij het bouw- en woonrijp maken van deelplan 2.
De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.
In paragraaf 5.7.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
Het waterbeleid wordt vanuit Europa in de vorm van kaderrichtlijnen aangestuurd en vertaald in Nederlands en regionaal waterbeleid. De uitvoering van het waterbeheer is in handen van Rijkswaterstaat en de Waterschappen. De gemeenten spelen naast de waterschappen een belangrijke rol in het beheer van de afvalwaterketen terwijl zij ook een belangrijke zorgplicht hebben bij grondwateroverlast en de verwerking van regenwater. Het waterbeleid, de zorgplichten en concrete richtlijnen komen in deze paragraaf aan de orde. De concrete invulling van watermaatregelen voor deze ontwikkeling wordt besproken in paragraaf 5.6.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden in het algemeen de volgende algemene uitgangspunten:
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003) gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP 2016-2021): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening.
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het Nationaal Bestuursakkoord Water 2011. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
De provinciale Omgevingsverordening heeft naast de status van een ruimtelijke verordening ook de status van een Waterverordening in de zin van de Waterwet. In de Omgevingsverordening staan daarom ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlastwatertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
In het Waterbeheerprogramma (2016-2021) heeft waterschap Vallei en Veluwe als waterbeheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Om zijn taak als waterbeheerder uit te kunnen oefenen en doelstellingen uit de Waterwet te bereiken maakt het waterschap gebruik van de keur en de legger. De keur is een verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan.
Het waterschap beheert in de gemeente Harderwijk zowel de watergangen in het stedelijk als landelijk gebied. Vanuit haar verantwoordelijkheid voor het peilbeheer heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewater-systeem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
Het waterschap is bevoegd gezag voor alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk. Deze worden in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving getoetst aan de keur en legger. Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Algemene regels van de keur zijn hierop van toepassing.
Voor activiteiten die volgens de keur verboden zijn en niet vallen onder de algemene regels is het nodig een watervergunning aan te vragen. Bij deze activiteiten kun je bijvoorbeeld denken aan:
Voor het verkrijgen van een watervergunning zijn de keurbeleidsregels van toepassing. De website van het waterschap Vallei en Veluwe biedt inhoudelijke informatie over de Keur, de Keurbeleidsregels en de Legger. Via het OLO-loket kan een watervergunning worden aangevraagd.
Het Waterplan Harderwijk (2013-2018) is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
Het Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan (ZAP 2016 – 2020) is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe voor de wettelijke gemeentelijke zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater. Het heeft de status van het (volgens Wet milieubeheer art. 4.22 wettelijk verplichte) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP).
De Waterwet heeft vier zorgplichten namelijk inzameling en zuivering stedelijk afvalwater, grondwater en regenwater toegekend aan gemeenten en waterschappen. Om een goede invulling te geven, horen bij iedere zorgplicht door waterschap en/of gemeente geformuleerde richtlijnen.
Omgaan met afvalwater
De zorgplicht voor stedelijk afvalwater (Waterwet art. 3.4) kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid. Inzamelen, transporteren door de gemeente en zuiveren door het waterschap zijn verplicht.
Het afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater moet worden aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. De capaciteit van het bestaande rioolstelsel is zoveel mogelijk berekend op de toe- of afname van de (piek)belasting als gevolg van ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen.
Richtlijnen:
Grondwaterneutraal bouwen
De verantwoordelijkheden voor wat betreft de grondwaterzorgplicht zijn (volgens Waterwet art. 3.6) als volgt verdeeld:
De bewoner heeft dus de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken. De gemeente heeft een regierol. Dit houdt in dat er in overleg met degene die overlast ervaart, wordt gezocht naar een mogelijke oplossing.
Bij ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de aanwezigheid en stroming van grondwater zodat de kans op grondwateroverlast minimaal is. Bij nieuwbouw wordt het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) afgestemd op de grondwaterstand. De ontwikkeling is dan in de gebruiksfase grondwaterneutraal.
Rondom het Veluwemassief, op de overgang van de hogere Veluwe naar de lager gelegen gebieden, ligt de 'grondwaterfluctuatiezone' (zie lichtblauw in onderstaande kaart). Dit is het gebied waarvoor extra aandacht nodig is, omdat de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden hier voor problemen kunnen zorgen. Naar verwachting zijn ook maatregelen nodig. De provincie houdt rekening met een stijging van het grondwater met 80 cm in 2050.
Richtlijnen hierbij zijn:
Omgaan met regenwater
Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.
De perceeleigenaar is dus in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater. Indien verwerking van hemelwater op particulier terrein ondoelmatig wordt geacht of redelijkerwijs slechts gedeeltelijk of helemaal niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht zal een maatwerkoplossing worden gezocht. In dat geval kan de gemeente de zorgplicht overnemen.
Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze rioolsystemen en door meer gebruik te gaan maken van de particuliere en openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Hemelwater wordt daarom op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk op natuurlijke wijze en waar mogelijk binnen het plangebied verwerkt.
Richtlijnen hierbij zijn:
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
De hoofdgroenstructuur van Harderweide vormt in aansluiting op die van het bestaande deel van Drielanden een markante structuur, met daarin mogelijkheden voor duidelijke en attractieve recreatieve routes richting het buitengebied.
Dit buitengebied dat Drielanden aan een aantal zijden omgeeft, bestaat uit aantrekkelijke landschappen, zoals de oevers langs het Wolderwijd, het parklandschap van de Groene Zoom en op enige afstand de Veluwe.
Het openbaar groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten.
Op diverse plaatsen zullen in Harderweide speelplekken worden aangelegd. Het Speelruimte-plan is hiervoor leidend met het oog op:
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.
De infrastructuur wordt conform het landelijk beleid ”Duurzaam Veilig” ingericht. Dit houdt onder andere in dat de ontsluiting van de woonwijken, het centrum en de industrie van Harderwijk zoveel mogelijk plaatsvindt op wegen met een verkeersfunctie. De wegen met een verkeersfunctie kenmerken zich door een inrichting die gericht is met name op de doorstroming van het verkeer en kennen veelal een snelheidsregime van 50 km/u. De verkeersveiligheid op deze wegen wordt geborgd door een scheiding tussen het gemotoriseerde verkeer en het fietsverkeer. Het fietsverkeer wordt over vrijliggende of aanliggende fietspaden/fietsstroken afgewikkeld.
De woonstraten van Harderwijk zijn opgenomen in zogenaamde verblijfsgebieden en zijn ingericht op het verblijven in en rond de directe woonomgeving. Deze wegen kenmerken zich door een laag percentage doorgaand gemotoriseerd verkeer, een menging van gemotoriseerd verkeer met het fietsverkeer, een snelheidsregime 30 km/u (30 km/u-zone) en in woonerven stapvoets of 15 km/u.
Door het creëren van veilige, directe en comfortabele fietsroutes wordt de groei van het autogebruik in de stad Harderwijk voor korte afstanden beperkt. Op deze wijze wordt de verkeersveiligheid en de leefbaarheid versterkt binnen Harderwijk.
De afwikkeling van het autoverkeer vindt plaats via twee inprikkers vanaf de Groene Zoomweg, die op twee plekken de nieuwe wijk inkomen. Voor langzaam verkeer wordt de wijk onder andere ontsloten via de Waterplassteeg, deze verbindt de nieuwe wijk met de bestaande delen van Drielanden.
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.
Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.
In paragraaf 4.3.3 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
In deze paragraaf wordt indicatief aangegeven hoe het plangebied gesitueerd wordt in de toekomstige woonwijk Harderweide. In de Structuurvisie Drielanden-West 2015 is de ruimtelijke hoofdstructuur van heel Harderweide geschetst. De volgende paragrafen zijn ontleend aan de structuurvisie en daar waar nodig specifiek toegesneden op het plangebied.
Harderweide wordt een woongebied dat ruimtelijk gescheiden wordt van overig Drielanden door een groenzone (de 'Blauwe Long'). Het is de bedoeling dat Harderweide een eigen karakter krijgt. De wijk Harderweide wordt opgebouwd uit een aantal landschappelijke en stedenbouwkundige karakteristieken, met herkenbare eigen verschijningsvormen. De vormgeving kan dan reageren op de situering binnen het gebied Drielanden. De ligging van het gebied leent zich voor een stedenbouwkundig plan waarin de ligging op de rand van de hoger gelegen uitlopers van de Veluwe en het lager gelegen gedeelte langs het randmeer zichtbaar wordt gemaakt.
Voor de ontwikkeling van Harderweide is gekozen om met het stedenbouwkundig plan aan te takken op zowel de landschappelijke karakteristieken als de stedenbouwkundige karakteristieken die op de Veluwe te vinden zijn. Door 'Atelier voor stedenbouw, landschap en architectuur Loos van Vliet' is hiertoe een analyse opgesteld. Onderstaand zijn de belangrijkste karakteristieken toegelicht. Op basis van deze karakteristieken is de stedenbouwkundige hoofdstructuur voor het gebied opgesteld.
Bij het opstellen van de hoofdstructuur is allereerst gekeken naar welke waardevolle landschappelijke kwaliteiten thans in het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied kent een aantal restanten van houtwallen. Deze zullen worden behouden, waar nodig worden versterkt en er zal, hierop aansluitend, een nieuwe houtwallenstructuur worden aangebracht waarbij de huidige verkavelingsopzet in het plan zichtbaar blijft. Deze orthogonale houtwallenstructuur zal worden doorsneden door een organisch gevormde hoofdwegenstructuur, begeleid door een prominente, doorlopende bomenrij. Op de kruisingen van deze hoofdwegenstructuur ontstaan een aantal brinken, met daarop ruimte voor grote bomen.
De bestaande singel, die momenteel stopt ten oosten van het wijkpark 'de Blauwe Long', zal een vervolg krijgen door het plangebied. Deze singel krijgt een natuurlijke en landschappelijke uitstraling, geïnspireerd op 'Veluwse' beken en vennetjes. Een structurerend element voor de gehele wijk Drielanden is het 'Waterplaspad'. Het 'Waterplaspad' vormt een restant van de oude verkaveling van het gebied en heeft momenteel een functie als oost-west langzaam verkeersverbinding. Deze structuur wordt in Harderweide doorgezet en krijgt een breed profiel begeleid door groen. In het stedenbouwkundig plan ontstaat een centrale groene plek (buurtpark) waar een deel van de houtwallenstructuur, de singel, hoofdverkeersstructuur en het 'Waterplaspad' samenkomen.
De noordzijde van de wijk grenst aan het waterbergingsgebied Crescent. Het is de bedoeling de halfronde vorm van de singel richting het waterbergingsgebied Crescent af te maken en deze bebouwing zo vorm te geven dat er vanuit de wijk een duidelijke relatie met het water wordt gelegd en er zichtlijnen ontstaan tussen de wijk en het water en het achtergelegen Wolderwijd.
Een aandachtspunt voor alle gebieden is de verdeling van verschillende woningtypes over de verschillende woonbuurten. Mede in verband met de fasering van de wijk is tot op heden gekozen voor een vrij egale verdeling van woningtypes over de deelgebieden. Door juist te kiezen voor het inzetten van het juiste woningtype in het juiste deelgebied kunnen de verschillende karakters van de buurtjes versterkt worden.
Ruimtelijke hoofdstructuur Harderweide
Op basis van de beschreven stedenbouwkundige hoofdstructuur is het ruimtegebruik binnen het exploitatiegebied Harderweide globaal bepaald. Dit is verdeeld in de oppervlakte van de hoofdstructuur van water, groen en verkeer en de zogenaamde 'woonvlekken.
De hoofdstructuur wordt voorafgaand aan de planvorming vastgelegd. De hoofdstructuur is dan slechts inwisselbaar mits het totaal aantal vierkante meters woongebied en hoofdstructuur gelijk blijven. Binnen de woonvlekken vallen woningen, kavels, ontsluitingswegen, buurtgroen, infiltratievoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. In het voorliggende plangebied van deelplan 2 worden in totaal circa 420 woningen gerealiseerd. De verwachting is dat dit deelplan ook in verschillende fasen in ontwikkeling wordt gebracht. De eerste fase zal circa 300 woningen bevatten.
Verkavelingsstudie fase 2 (indicatief)
Harderweide wordt vanaf de Groene Zoomweg ontsloten door twee toegangswegen, de 'inprikkers'. Deze inprikkers ontsluiten elk een afzonderlijk gedeelte van Harderweide; In de nabijheid van de Groene Zoomweg worden geen verbindingen (voor auto's) tussen de beide wegen gemaakt, om doorgaand verkeer binnen de woongebieden te voorkomen.
Vanwege het feit dat aan de inprikkers ook woningen zijn gelegen, is gekozen voor een 30 km/u-regime. Om het verblijfskarakter te benadrukken hebben de inprikkers een smallere rijbaan profiel (5,0m in plaats van 5,50m) ten gunste van een breder trottoir (2,cm).
Er zijn enkele hoofdroutes voor het langzaam verkeer voorzien. In oost-westrichting is dat de Waterplassteeg, deze loopt vanaf het onderwijscluster in noordwestelijke richting door tot aan de geluidswal langs de A28. In noord-zuidrichting is de geprojecteerde route voor langzaam verkeer voorzien via een fietsroute in het groen (de blauwe long) en centraal in het plangebied tussen deelplan 1 en deelplan 2. Deze noord-zuid langzaam verkeersroute wordt pas in gebruik genomen op het moment dat het zuidelijke deel van Harderweide (deelplan 3) gerealiseerd is.
De profielen van de woonstraten worden gekenmerkt door de uitstraling van een 30 km/u-zone door onder andere het toepassen van klinkers en smalle rijbaanbreedte. De profielbreedte van de rijbaan kan variëren van een 5,0 m breed tot een 4,50m. De woonstraten met bijna alleen ontsluiting voor de direct aangelegen woningen kennen een profielbreedte van 4,50m. In Harderweide is er ruimte voor een zogenaamd woonhofje/-pleintje. In een woonhofje/-pleintje kan vermenging optreden tussen voetgangers/fietsers en gemotoriseerd verkeer zonder dat er direct sprake moet zijn van een officieel “woonerf ”. Bij het toepassen van haaksparkeren, is er sprake van een minimale rijbaanbreedte van 5,50m.
Het autobezit is vanaf de jaren zeventig verder toegenomen. Met het toenemende autobezit en -gebruik is er dus door de decennia heen, maar vooral de laatste jaren, een steeds groter wordende parkeerbehoefte ontstaan. De aanvragen (omgevingsvergunning) worden getoetst op het benodigde parkeeraanbod zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota van Harderwijk.
De hoofdontsluiting van de wijk, te weten de inprikker die aansluit op de Groene Zoomweg, is bestemd als 'Verkeer'. De overige infrastructuur, waaronder fietspaden en buurtontsluitingswegen valt onder de bestemming 'Wonen'.
De nieuwe wijk Drielanden ligt op de overgang van hoger liggende ‘droge’ gronden naar de nattere gebieden langs de voormalige Zuiderzee. Nu liggen daar de Randmeren. Deze overgang van droog naar nat, van de Veluwe naar het Wolderwijd, is ook zichtbaar in het aanwezige groen. Juist in Harderweide is die overgang tussen verschillende milieus nadrukkelijk te ervaren.
Het gebied zal een eigen karakter krijgen, dat zich onderscheidt van de andere delen van Drielanden. Uitgangspunt is daarbij dat de ligging vlakbij de Veluwe duidelijk wordt in het ruimtelijk beeld (o.a. brinkjes met grote bomen) en daarnaast ook nattere milieus van de Veluwe en de overgang naar het lager gelegen deel bij het Wolderwijd aangegrepen worden om een apart woongebied te realiseren. Harderweide wordt ruimtelijk gescheiden van overig Drielanden door het park de Blauwe Long, dat een aan water gerelateerde inrichting heeft en zal aansluiten op het toekomstige waterbergingsgebied Crescent Het gebied zal een belangrijke ruimte vormen in de nieuwe woonwijk en een bijzondere meerwaarde hebben voor de kwaliteit van de leefomgeving. Voor een uitgebreidere beschrijving van het watersysteem wordt verwezen naar paragraaf 5.6.4.
Oorspronkelijk waren in het agrarisch gebied dat nu Drielanden heet, nogal wat houtwallen aanwezig. Op de hoger gelegen drogere gronden bestonden deze hoofdzakelijk uit inlandse eik. In de nattere gebiedsdelen waren dit elzensingels. In Harderweide wordt de oorspronkelijke beplantingsstructuur versterkt. Dit groen met volgroeide bomen zorgt voor een belangrijk sfeer- en structuurbepalend element in de nieuwe woonomgeving. Naast een bestaande houtwal van eiken en elzen (in het verlengde van een wal die ook aan de zuidzijde van de Groene Zoomweg aanwezig is) worden nieuwe groenstructuren met een dergelijk karakter aangelegd. Deze worden gecombineerd met sloten die in het gebied moeten zorgen voor de afwatering en een goede waterhuishouding .
Om de belevingswaarde van het te ontwikkelen gebied op voorhand al te vergroten, is deze bestaande beplantingsstructuur vooruitlopend op de woningbouw aangevuld en versterkt. Dit is gebeurd door bestaande houtopstanden te handhaven en nieuwe beplantingssingels en houtwallen toe te voegen in de oorspronkelijke rechtlijnige structuur. Ook zijn om die reden op een aantal plekken alvast boomgroepen aangeplant. Met name bomen vormen immers de dragers van de groenstructuur. Volwassen bomen geven structuur aan de ruimte, zorgen voor beschutting, markeren bijzondere plekken en begeleiden belangrijke routes. Bomen zijn daarmee van groot belang voor de beleving van de buurt. Het zijn de beeldbepalende elementen, die mede het karakter en de identiteit van de wijk bepalen.
Het ontwikkelen en onderhouden van een duurzame groenstructuur van bomen vergt een lange adem. De dynamiek van het groen is namelijk van een wezenlijk ander tempo dan dat van bijvoorbeeld stedelijke en infrastructurele ontwikkelingen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal bewust omgegaan moeten worden met dit verschil in dynamiek; een weg is zomaar aangelegd, een gebouw staat er binnen een jaar, maar een boom heeft decennia nodig om tot wasdom te komen. Het is dan ook cruciaal om zorgvuldig met dit groenkapitaal om te gaan. Voor een duurzame instandhouding van het bomenbestand is het van belang dat bomen zowel de tijd als de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. Een goede standplaats geeft een boom voldoende ruimte om te wortelen en zich te verankeren. Ook bovengronds dient er voldoende ruimte te zijn - de maat van de (uitgegroeide) boom moet passen binnen het profiel van bijvoorbeeld een laan. Soortkeuze, standplaats en inrichting van het wegprofiel dienen goed op elkaar afgestemd te zijn.
Een van de belangrijke functies van openbaar groen is het bieden van mogelijkheden voor recreatie. Het zorgt voor een prettige leefomgeving en biedt mensen ruimte en plekken om elkaar te ontmoeten. Voor kinderen ook in de vorm van aangelegde speelplekken en ruimte om in te spelen. Daarbij moet er ook aandacht zijn voor ontmoetingsmogelijkheden voor oudere jeugd (jongeren boven 10-12 jaar). Een samenhangende groenstructuur biedt ook mogelijkheden een aantrekkelijk ommetje te maken om bijvoorbeeld de hond uit te laten.
In de zones rondom de Crescent worden recreatieve elementen toegevoegd. Het water heeft een bergende functie en krijgt geen zwemwaterfunctie. De buurt is nauw betrokken bij de ontwikkeling van deze plannen.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Het plangebied is te beschouwen als stedelijk gebied. In visies en nota's van zowel gemeente als provincie wordt het gebied al geruime tijd aangeduid als stedelijk gebied. Het gebied ligt fysiek gescheiden van het buitengebied door de A28 en de Groene Zoomweg (rondweg) en ligt tussen de bestaande bebouwing van Drielanden en de bebouwing van het appartementencomplex Kasteel Groot Horloo in Ermelo.
Op 24 april 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de bevolkingsprognose en de kwantitatieve woningbehoefte van de verschillende regio's in Gelderland voor de periode 2013 tot 2025 vastgesteld. Voor de regio Noord Veluwe is de kwantitatieve behoefte in de regio bepaald op 8.880 woningen. De regiogemeente hebben vervolgens in onderling overleg de bouwopgave per gemeente bepaald. Deze bouwopgave is uitgedrukt in een bandbreedte per gemeente. Voor Harderwijk ligt de bandbreedte van die bouwopgave tussen 2615 en 2877 woningen.
Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden.
Concluderend maakt de locatie onderdeel uit van het stedelijk gebied van Harderwijk en is in provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aangemerkt als stedelijk gebied. Met de uitvoering van voorliggend plan worden beschikbare gronden binnen het bestaand stedelijk gebied benut. De locatie is bij uitstek geschikt om een aantrekkelijk woonklimaat te realiseren, waarin met een gedifferentieerd aanbod, alle doelgroepen bediend kunnen worden. In het nieuwbouwprogramma zoals dat is opgenomen in de Woonvisie Harderwijk 2017 - 2027, is voor de uitbreidingslocatie Harderweide dan ook een prominente plaats ingeruimd.
Sinds 1987 geldt er in Nederland mer-plicht voor projecten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Zo kunnen de milieuaspecten volwaardig meewegen bij besluiten. De mer-plicht is gekoppeld aan een minimale omvang van de activiteit.
Toen in de jaren '90 de plannen werden ontwikkeld voor het bouwen van de woonwijk Drielanden is er een milieueffectrapportage (MER) opgesteld. In deze rapportage is het gehele plangebied Drielanden meegenomen. Inmiddels is een groot deel van Drielanden (Drielanden-Zuid) gerealiseerd en is nu het laatste deel (Harderweide) van de uitbreidingswijk Drielanden aan de beurt. Aangezien de MER verouderd is en de regelgeving omtrent de MER gewijzigd, is voor de ontwikkeling van Drielanden onderzocht of er een actualisatie moest plaatsvinden.
In 2004 en 2010 heeft de gemeente Harderwijk de MER van 1999 laten actualiseren. In een notitie (Milieu Drielanden-West, 14 oktober 2010, N001-4748116EMG-V01) is afgewogen of er milieu-informatie ontbreekt en aangevuld moet worden. Tevens is bekeken of het meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) voldoende is meegenomen in de plannen voor Harderweide. Uit de notitie blijkt dat de milieuthema's conform het MER zijn verwerkt in de structuurvisie Drielanden-West.
Het meest milieuvriendelijke alternatief is aangevuld en geactualiseerd. Volgens de Wet milieubeheer dient ruimtelijk te worden aangegeven op welke wijze alternatieven uit de MER overwogen zijn. Hiervoor is het MMA beschreven en afgezet tegenover het ruimtelijk plan voor Harderweide. Hieruit blijkt dat de meeste maatregelen zijn overgenomen in de uitgangspunten voor Harderweide. Geen van de uitgangspunten is tegenstrijdig aan het MMA.
In het kader van de planontwikkelingen in Harderweide is reeds in 1999 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch onderzoek uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek (RAAP-rapport 459, zie bijlage 2). Tijdens het archeologisch onderzoek in het gebied Drielanden-zuid en -west (Harderweide) zijn alleen losse archeologische vondsten uit de Steentijd en de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd gedaan. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten in de ondergrond. Het tijdens het onderzoek gevonden aardewerk dateert voor een belangrijk deel uit de tweede helft van de Late Middeleeuwen (1250-1500) of uit de 16e eeuw. De datering van het aardewerk komt in grote lijnen overeen met de in het rapport geopperde ontginningsperiode.
Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen. Het ontbreken van archeologische resten kan voor het grootste deel verklaard worden uit de bodemgesteldheid van het onderzoeksgebied Drielanden.
Tijdens het booronderzoek is vastgesteld dat het in het gebied uitsluitend bodems aanwezig zijn die onder zeer vochtige tot natte omstandigheden zijn gevormd. Bodems die op eertijds drogere omstandigheden wijzen, bijvoorbeeld podzolbodems, zijn in het gehele gebied niet aanwezig. Het gebied was in het verleden waarschijnlijk altijd te nat en daardoor onaantrekkelijk voor bewoning. Het resultaat van het onderzoek vormt derhalve een bevestiging van de lage archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied Drielanden. In dit verband kan ook gewezen worden op de hoge dekzandrug die het gebied in het zuiden flankeert en die ongetwijfeld een veel aantrekkelijker woonplaats voor de oude bewoners van het gebied vormde.
Op basis van de resultaten van het aanvullend archeologisch onderzoek in Harderweide worden geen aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek. Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten in deze wijken in de directe omgeving van het plangebied zijn er vanuit archeologie geen bezwaren en/of beperkingen ten aanzien van het plan. Conform het archeologiebeleid 2011-2015 dat nog steeds van kracht is, is daarom geen verder archeologisch onderzoek vereist in kader van dit bestemmingsplan. Het is daarom ook niet nodig om een dubbelbestemming “archeologische waarde” in het plan op te nemen.
Aardkundige waarden van nationaal belang
In het westelijk deel van het plangebied liggen aardkundige waarden van nationaal belang. Het betreft hier de restanten van het Zuiderzee-strandwallensysteem. Door de Zuiderzee is op de scheiding van veen en zee een zandwal opgeworpen. De enige strandwal in Gelderland ligt dus aan de randmeerkust. Binnen de categorie strandwallen is deze strandwal als ‘van nationaal belang’ geclassificeerd.
Aangezien het voorliggende plangebied juist opgehoogd wordt en niet diep afgegraven en bovendien ter plaatse grotendeels een aardenwal ligt waarop een topscherm wordt geplaatst, blijven deze waarden zo goed mogelijk in situ behouden.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
In het verleden zijn diverse onderzoeken gedaan naar de gevolgen van het plan Drielanden-West (Harderweide) voor de natuur. Zo is bekend dat het plangebied momenteel nog als foerageergebied voor een das wordt gebruikt. Om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie heeft BügelHajema Adviseurs op 12 januari 2018 (rapport 116.00.01.23.01, zie bijlage 3) opnieuw advies uitgebracht. De conclusies uit het rapport worden hieronder weergegeven.
Natura 2000
Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.
Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren, dat is gelegen op ongeveer 175 m afstand ten noordwesten van het plangebied (zie figuur 3). In het aanwijzingsbesluit zijn de begrenzing en de instandhoudingsdoelen opgenomen. Het gebied is op 23 december 2009 definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Verder ligt het Natura 2000-gebied Veluwe op ongeveer 2,5 km ten oosten van het plangebied. De Veluwe is op 14 juni 2014 definitief aangewezen als Natura 2000-gebied.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.
De Groende Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.
Het plangebied ligt niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als GNN of Groene Ontwikkelingszone (GO). Op enige afstand ten westen van het plangebied ligt het Wolderwijd waarvan het openwater is aangewezen als GNN en enkele oeverzones zijn aangewezen als GO.
Voortoets en Stikstofdepositie
Als gevolg van de (aanleg)werkzaamheden en het gebruik van de woonwijk neemt het aantal verkeersbewegingen toe en daarmee de uitstoot van stikstofdioxide. Door de toename van verkeersbewegingen (verkeersaantrekkende werking) kan een toename van de stikstofdepositie door gemotoriseerd verkeer op omliggende kwetsbare natuurterreinen optreden waardoor een verslechtering van stikstofgevoelige habitattypen kan optreden. Hetzelfde geldt voor de uitstoot van stikstof als gevolg van verwarming van de woningen.
Binnen het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren komen geen stikstofgevoelige habitattypen voor die te maken hebben met een overbelasting door stikstof. Binnen het Natura 2000-gebied Veluwe komen wel stikstofgevoelige habitattypen voor die te maken hebben met een overbelasting door stikstof. De Veluwe is dan ook opgenomen in de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De achtergronddepositie in het Natura 2000-gebied Veluwe ligt op een aantal plaatsen voor stikstofgevoelige habitattypen al reeds te hoog, waardoor er sprake is van een overbelaste situatie. In dit kader is met AERIUS Calculator een stikstofberekening uitgevoerd op basis van het aantal en type woningen en het aantal parkeerplaatsen en de ligging van de ontsluitingswegen van Drielanden-West.
In deze voortoets (zie bijlage 3) is in eerste instantie ervan uitgegaan dat alle nieuw te realiseren woningen van een gasaansluiting worden voorzien. De stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Veluwe als gevolg van het bestemmingsplan is dan hoger dan de grenswaarde van 0,05 mol N/ha/jaar die wordt gehanteerd in het PAS. Omdat significant negatieve effecten als gevolg van vermesting en verzuring dan niet zijn uitgesloten zou een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden.
Echter omdat de rijksoverheid bij Besluit van 26 april 2018 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) besloten heeft om de verplichting om een gasaansluiting te realiseren bij nieuwbouw officieel te laten vervallen per 1 juli 2018, worden alle woningen in Harderweide deelplan 2 gasloos gebouwd. Hierdoor is er geen sprake meer van een overschrijding van de grenswaarde voor stikstof en is een ontheffing Wet natuurbescherming ook niet meer nodig (zie berekening in bijlage 4).
Als gevolg van het plan zullen er geen significant negatieve effecten optreden op instandhoudingsdoelstellingen van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.
Het plan leidt niet tot (significante) aantasting van het GNN en de GO in de omgeving van het plangebied. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De activiteit is daarmee op het punt van natuur niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.
In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Uit het onderzoek komt naar voren dat in en om het plangebied beschermde soorten voorkomen. In het kader van mogelijke verbodsovertredingen van de Wnb zijn de navolgende aspecten van belang.
Ten zuiden van het plangebied is langs de Horloseweg een dassenburcht aanwezig. Met de ontwikkeling van het plangebied gaat essentieel foerageergebied van de dassen verloren en ook de burcht zelf als verblijfplaats voor de Das. In oktober 2012 is voor het project door RVO een ontheffing verleend. In maart 2016 is de ontheffing gewijzigd. Als mitigerende maatregel zijn in 2016 vier dassentunnels onder de Groene Zoomweg gesloten om te voorkomen dat dassen het plangebied Harderweide bleven gebruiken als foerageergebied. In het voorjaar van 2017 is geconstateerd dat dassen gaten in het aanwezige raster langs de weg hadden gemaakt en via de Groene Zoomweg het plangebied konden bereiken. Hieruit blijkt dat de mitigerende maatregel feitelijk niet werkt en de dassen bovendien risico lopen om verkeersslachtoffer te worden bij oversteek van de Groene Zoomweg. In de ontheffingsaanvraag is verzocht de tunnels weer te openen zodat de dassen het plangebied als foerageergebied kunnen blijven gebruiken tot het moment van de ontwikkeling van het terrein en gecreëerde burchten of tunnels van dassen te verwijderen in het gebied. Op die manier wordt permanente vestiging van dassen in het gebied Harderweide voorkomen. Daarnaast is verzocht om een aantal opgelegde voorwaarden door RVO aan te passen.
Op basis van de ontheffing kan de aanleg van Harderweide deelplan 2 worden doorgevoerd.
Ten aanzien van vogels in het algemeen dient bij uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Dit kan plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Wnb geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
In het plangebied zijn geen nesten van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen aangetroffen.
Van boomvalk is tijdens het broedseizoen van 2015 een jaarrond beschermde nestplaats in een elzensingel ten oosten van het plangebied aangetroffen (Drielanden-West fase 3). Het betreffende nest is in 2015 door zwarte kraaien gebouwd en was in mei 2015 nog als nestplaats door zwarte kraaien in
gebruik. Boomvalk bouwt zelf geen nest, maar maakt graag gebruik van de (oude) nesten van zwarte
kraai. Ook in 2017 zijn hier een nest van zwarte kraai en individuen van zwarte kraai en ekster aangetroffen.
Als gevolg van de ontwikkeling van Harderweide deelplan 2 gaan geen nestplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten verloren. Het plangebied verandert als foerageergebied voor soorten als buizerd, boomvalk en ransuil. Voor buizerd is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Boomvalk kan ook in stedelijk gebied nestelen en steden kunnen vanwege de aanwezigheid van de belangrijke prooisoorten gier- en huiszwaluw een belangrijk onderdeel vormen van het foerageergebied van deze soort. Ook ransuil kan in stedelijk gebied voorkomen en foerageren. Voor deze soorten is bovendien, net als voor buizerd, in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig in de omgeving van het plangebied, zoals aan de overzijde van de Groene Zoomweg en langs het Wolderwijd.
Binnen het plangebied komen verschillende op basis van de Wnb beschermde algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren voor. Als gevolg van het plan kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Gelderland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
In deze waterparagraaf wordt ingegaan op de rol die water vervult in de ontwikkeling van het plangebied. Daarnaast wordt aangegeven of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid) en hoe wordt omgegaan met hemelwater en afvalwater. Op deze ruimtelijke ontwikkeling is het waterbeleid zoals beschreven in paragraaf 3.8 van toepassing. Op basis van de richtlijnen is dit vertaald naar een waterbewust plan.
Deze waterparagraaf is de schriftelijke weerslag van een zogenaamde watertoets door de waterbeheerder(s). De watertoetsprocedure is gevolgd door vanaf het begin de waterbeheerders en overige stakeholders in het ontwerpproces te betrekken. Dit waren onder andere Waterschap Vallei en Veluwe, Rijkswaterstaat, Provincie Gelderland en de gemeenten Ermelo en Harderwijk.
Voor Harderweide (voorheen Drielanden-West) zijn de eerste overleggen in het jaar 2004 gevoerd, daarvan is destijds een watertoets rapportage opgesteld. Echter door het verplaatsen van de das en de economische crisis is de ontwikkeling stil komen te liggen. In 2014 is de voorbereiding van nieuwe planologische procedures weer opgepakt en vanwege nieuwe inzichten in het moderne waterbeheer is ook de watertoets procedure hervat. Hiervoor zijn tussen maart en juni 2015 een drietal watertoets overleggen geweest waarin gezamenlijk afspraken en uitgangspunten zijn geformuleerd om voor Harderweide een door alle stakeholders gedragen waterstructuur te ontwikkelen die toekomstbestendig is.
Bij deze nadere invulling van de waterhuishoudkundige structuur is in 2015 door Tauw (Actualisering Watertoets) en Antea Group (Geohydrologisch onderzoek) nader geadviseerd en gerapporteerd (zie bijlage 5). Nelen&Schuurmans hebben het voorlopig ontwerp beoordeeld (zie bijlage 6) en in 2018 geadviseerd bij het maken van het definitieve ontwerp.
Naar aanleiding van de wens om aanvullend op de waterbergende functie van de Crescent een recreatieve voorziening te realiseren is in 2017 in overleg met waterschap Vallei & Veluwe gestart met het ontwerp van het laatste deel van de singel en het daarop aansluitende waterbergingsgebied Crescent. Er is aandacht besteed aan de inrichting van het gebied in relatie tot de hoeveelheid regenwater die bij droge, natte en extreem natte weersomstandigheden in het gebied moet worden geborgen en de randvoorwaarden bij de recreatieve functie die het gebied krijgt.
De maaiveldhoogte in het plangebied Harderweide loopt af van circa 3 m +NAP in het zuidoosten tot circa 1,25 m +NAP in het noorden. Het grootste deel van het plangebied ligt in het stroomgebied van de Beek van de Hoge Geest. Een klein gebied in het noordoosten, globaal waar het waterbergingsgebied Crescent gepland is, ligt in het oorspronkelijk stroomgebied van de Tonselsebeek. Beide beken worden voornamelijk gevoed met overtollig neerslag- en ontwateringswater uit het aangrenzende landbouwgebied. Bij hoge grondwaterstanden wordt ook kwelwater van het Veluwemassief afgevoerd. Om de voor landbouw vereiste minimale drooglegging te bereiken, bevindt zich in het gebied een systeem van sloten en greppels. Deze sloten wateren via de hoofdwatergangen vrij af op het Wolderwijd en zijn in droge perioden niet watervoerend. Langs de A28 loopt een ontwateringssloot.
Op basis van periodieke metingen van 5 jaar blijkt dat de kwaliteit van het water in de beken en sloten vanwege het landbouwkundig gebruik van de grond niet hoog (nutriëntrijk) is. Gedetailleerde gegevens over de waterkwaliteit in het plangebied zijn niet aanwezig.
In het deel van Drielanden dat al is gerealiseerd, ligt een stelsel van sprengkoppen en singels. De sprengkoppen snijden het eerste watervoerende pakket aan en worden dus gevoed met grondwater. Dit grondwater is afkomstig van het Veluwemassief en heeft een hoge kwaliteit.
Ten noordwesten van de A28 ligt het randmeer Wolderwijd. Het Wolderwijd kent een winterpeil van -0,30 m en een zomerpeil van -0,05 m. t.o.v. NAP. Het Wolderwijd ontvangt overtollig oppervlaktewater uit Drielanden. In de huidige situatie vindt deze afwatering plaats via twee duikers onder de A28 door.
In het plangebied worden twee bodemtypen aangetroffen. Het grootste deel van het plangebied bestaat uit beekeerdgronden, bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand. In het westelijke deel van de beekeerdgronden komt een zavel- of kleidek voor van 15 à 40 cm dik. In het noordwestelijke deel van het plangebied bevinden zich kalkarme poldervaaggronden, bestaande uit zavel, profielverloop 2, met pleistoceen zand beginnend tussen 40 en 120 cm onder maaiveld.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een vrijwel zuidwestelijk gerichte grondwaterstroming. Vanuit het Veluwe massief stroomt grondwater het plangebied binnen. Een deel hiervan kwelt op en wordt afgevoerd door het oppervlaktewaterstelsel richting het Wolderwijd. Het grootste deel van het kwelwater uit het Veluwe massief kwelt op in het Wolderwijd en (voornamelijk) Flevoland.
De berekende isohypsen van het freatisch grondwater zijn met modelberekening voor Drielanden bepaald voor respectievelijk de gemiddelde zomer-, wintersituatie en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). In de wintersituatie ligt de grondwaterspiegel in de zuidoostelijke punt van Harderweide op circa 2,25 m. t.o.v. NAP en bij de noordwestelijke rand (de A28) op circa 0,5 m. t.o.v. NAP. In de zomersituatie ligt de grondwaterspiegel enkele decimeters lager.
Het algemene wensbeeld voor stedelijk water is een goed functionerend en gezond watersysteem. Dit betekent een goede kwaliteit (zonder stank of zwerfvuil). Stadswateren vervullen een belangrijke functie voor aan- en afvoer van water en berging van (regen)water. Maar ze hebben ook een belangrijke rol bij beleving en gebruik van de openbare ruimte, in dit geval in combinatie met recreatieve elementen.
Bij aanleg van de totale uitbreidingswijk "Drielanden" is met waterbeheerder afgesproken dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd binnen de eisen van het waterschap (T=10 en T=100) en dat de in de toekomstige situatie de bestaande kwel flux niet negatief wordt beïnvloed. Een belangrijk deel van de waterberging wordt gerealiseerd door middel van tijdelijke buffering in het waterbergingsgebied de Crescent.
Het streefpeil van het oppervlaktewater is bepaald op +0,50 m. t.o.v. NAP voor heel Harderweide. Bij een T=100 gebeurtenis kan het waterpeil in de singel en de Crescent tijdelijk oplopen naar 1,1 m. t.o.v. NAP. Door een waterdiepte van minimaal 1 meter en jaarlijks onderhoud (maaien van waterplanten) wordt een goede kwaliteit bereikt. Het water zal helder blijven door de kwelflux en omdat er in voldoende mate verversing optreedt. Ook wordt het water van de nutriëntenrijke (beek) niet vermengd met het van nature nutriëntenarme water in de singel en de Crescent.
Door een waterdiepte van minimaal 1,25 meter en jaarlijks onderhoud (maaien van waterplanten) wordt een goede kwaliteit bereikt. Het water zal in normale en extreem natte omstandigheden helder blijven door de kwelflux en omdat er in voldoende mate verversing optreedt. Indien het een aantal weken niet regent neemt de verversing af maar met een natuurlijke inrichting van de oevers en ruimte voor zuiverende vaste waterplanten is er weinig kans op troebel water. Ook wordt het water van de nutriëntenrijke Beek van de Hoge Geest niet vermengd met het van nature nutriëntenarme water in de singel en de Crescent.
Aanleghoogte
Aangezien het plangebied hellend is, zal in de verdere ontwikkeling de exacte bouwhoogtes bepaald moeten worden. Het gebied kan bijvoorbeeld in een aantal terrassen worden ingedeeld uitgaande van de genoemde richtlijnen. De minimale toekomstige maaiveldhoogte van de openbare ruimte na ophoging ligt op 1,6 m. t.o.v. NAP. Dit is minimaal 0,7 m. boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG), 0,1 m. boven het maximaal oppervlaktewaterpeil bij extreme neerslagsituaties (1,5 m. t.o.v. NAP) en gelijk aan de minimale hoogte die in verband met hoogwaterbescherming tegen overstroming vanuit het Wolderwijd gehanteerd wordt.
Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater binnen Harderweide wordt onder vrijverval ingezameld en ook onder vrijverval afgevoerd naar de oostelijk gelegen reeds gerealiseerde woonwijk Drielanden. Het bestaande rioolstelsel/gemaal is ontworpen op deze extra aanvoer en de bestaande riolering ligt diep genoeg om het afvalwater uit Harderweide te ontvangen. Het maaiveld moet mogelijk lokaal hoger aangelegd worden om met voldoende gronddekking op de rioolbuizen, ook afvalwater vanuit de zuidwestelijke hoek van het plangebied onder vrijverval af te kunnen voeren.
Regenwater
Op basis van de relatief hoge grondwaterstanden en bodemgesteldheid wordt ter plaatse van Harderweide afgeraden om hemelwater lokaal in de bodem te infiltreren. Vanuit het uitgeefbaar terrein kan het hemelwater aangesloten worden op het zowel boven- als ondergrondse hemelwaterstelsel dat in de wijk is aangelegd. Een voorbeeld van bovengrondse voorzieningen zijn goten in de weg. Bij een ondergrondse voorziening moet gedacht worden aan hemelwaterriolering. Bij aansluiting van private percelen op ondergrondse gescheiden hemelwateriolering is er niet alleen bij aanleg, maar vooral bij eventuele wijzigingen door particulieren een reëel risico op foutaansluitingen. Het is vanuit beheer gewenst om te komen tot een goed doordachte, eenduidige en vooral begrijpelijke hemelwaterstructuur. Ook wateroverlast in en nabij woningen wordt daarmee voorkomen. Zowel in straat als in de tuin is verhang nodig om het water te laten afstromen. Dit verhang is medebepalend het maaiveld verloop. De drempelhoogtes van woningen worden hierop afgestemd. In overleg met de bouwers/ontwikkelaars van het gebied wordt speciale aandacht besteed aan de hoogteligging van kavelgrenzen en gemeenschappelijke achterpaden.
Oppervlaktewater
In het stedenbouwkundig plan worden de groenstructuren (houtwallen) gebruikt om droogvallend oppervlaktewater te realiseren die een drainerende en afvoerende functie hebben. Besloten is om deze watergangen niet te compartimenteren omdat het hoofdwatergangen systeem en het waterbergingsgebied Crescent voldoende waterbergingscapaciteit hebben.
De Beek van de Hoge Geest wordt aan de noordkant verlegd en zal aan de oostkant van het waterbergingsgebied Crescent in de richting van de bermsloot van de A28 gaan lopen en daarop aansluiten. De overstorten van de bergbezinkvoorzieningen (BBB) van Harderwijk en Ermelo worden via de Beek van de Hoge Geest ongebufferd afgevoerd naar het Wolderwijd. Het effect van deze randvoorzieningen bij een overstortsituatie op de Beek van de Hoge Geest en Wolderwijd is in de watertoets beschreven. Ter plaatse van de uitmonding van de Beek van de Hoge Geest op het Wolderwijd kan hierdoor incidenteel en lokaal tijdelijk een verslechterde waterkwaliteit ontstaan. Echter voor het gehele Wolderwijd zijn geen negatieve effecten te verwachten (Tauw, 2015).
De singelstructuur zal in Harderweide worden afgerond en aansluiten op het waterbergingsgebied Crescent. De beek zal ter hoogte van de Tubadreef via een duiker onder de verlengde singel doorstromen. Op die hoogte wordt ook een stuw voor de peilscheiding van de bestaande singel (NAP +0,80 m. naar NAP +0,50 m.) gerealiseerd. Het wateroppervlak van het aan te leggen deel van de singel zal afhankelijk van de regenval in breedte variëren. Ook zal het een enigszins meanderend karakter krijgen.
Het waterbergingsgebied Crescent krijgt een omvang van minimaal 4,5 ha. en benedenstrooms een overloop op de Beek van de Hoge Geest. Er wordt een permanent watervoerende singel gerealiseerd met een eiland en nevengeul. Aan de noordkant van de singel loopt het talud flauw op. Dit noordelijke talud zal meesten tijd als groene droge weide zichtbaar zijn. Bij veel neerslag zal de nevengeul gaan meestromen. Bij zeer extreme regenbuien die slechts eens in tien jaar of nog minder vaak voorkomen, kan de singel zich naar de noordkant toe uitbreiden tot een volledig met water gevulde Crescent en nadien weer leeglopen. Met een zandige ondergrond, de aanleg van gootjes en geleidelijk aflopende taluds wordt plasvorming op de weides zoveel als mogelijk tegengegaan.
Het talud aan de kant van de woonwijk is minder flauw. Veilige natuurvriendelijke oevers worden waar mogelijk aangelegd bij de overgang naar openbaar gebied. Beschoeide oevers worden aangelegd bij de overgang naar privaat terrein.
Duikers A28
De oostelijke duiker onder rijksweg A28 is in de toekomstige situatie voldoende groot gedimensioneerd zodat deze voldoet aan de gestelde hydraulisch eisen. De bestaande duikers onder het fietspad benedenstrooms van de oostelijke duiker moeten wel verdiept aangelegd worden. Hoewel er geen hydraulische knelpunten in het watersysteem bovenstrooms van de westelijke duiker onder de Rijksweg A28 worden berekend, voldoet de duiker niet aan het criterium ten aanzien van de maximaal toegestane stroomsnelheid. Er wordt aangeraden om erosiebestendige maatregelen te nemen.
Het beheer van de beek, singels en vijver komt bij Waterschap Vallei en Veluwe te liggen. Overige watergangen, inclusief duikers, komen qua beheer bij de gemeente Harderwijk te liggen. Ook zijn tussen waterschap Vallei en Veluwe en Rijkswaterstaat afspraken gemaakt over het beheer en onderhoud van het laatste deel van de Beek van de Hoge Geest. Ter plaatse wordt een A-watergang gecombineerd met de bestaande bermsloot van de Rijksweg A28. In de watertoets overleggen hebben beide partijen tegen elkaar uitgesproken dat dit geen probleem is en dat gezamenlijk hiervoor afspraken worden gemaakt.
De waterhuishoudkundige richtlijnen zijn bepalend geweest voor de inrichting van het plangebied en realisatie van oppervlaktewater. Er wordt rekening gehouden met ondiepe ligging van grondwater en voldoende ruimte gecreëerd voor de afvoer en berging van regenwater. Risico's op wateroverlast blijven daarmee beperkt tot een acceptabel niveau.
In deze paragraaf komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer), geluid (Wet geluidhinder), externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer)en luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit).
Daarnaast is op basis van het milieubeleidsplan Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid vastgesteld. Voor de wijk Drielanden heeft dit geresulteerd in het Milieukwaliteitsbeeld Drielanden. Om de leefomgevingskwaliteit binnen een plangebied te optimaliseren zijn de volgende beleidseisen vastgelegd:
Algemeen
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Harderweide ligt in de zone ‘arseengebieden’ van de Nota bodembeheer. In dit gebied komt arseen in de bodem van nature verhoogd voor. Voor dit gebied geld een lokale maximaal waarde (LMW) van 76 mg/kg d.s., deze is gelijk aan de interventiewaarde.
Op basis van de asbestsignaleringskaart blijkt dat op een beperkt aantal plaatsen een grote kans is op het voorkomen van asbest. Alsmede de aanwezigheid van mogelijk asbest houdende puinpaden.
Onderzoek
In november 2017 heeft op de locatie een verkennend bodemonderzoek en asbest in grond- en puinonderzoek plaatsgevonden (PJ Milieu BV, 1776401A, 27 november 2017, zie bijlage 7).
Grond
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek geen stand houdt. In de grond zijn sterk tot licht verhoogde gehalten arseen en licht verhoogde gehalten kobalt, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink, PCB en minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn sterk tot licht verhoogde gehalten arseen en licht verhoogde gehalten barium, molybdeen, naftaleen, tetrachlooretheen, 1,2-dichloorethenen en vinylchloride aangetoond.
Asbest
Tijdens de veldinspectie zijn binnen het plangebied verschillende locaties en onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Geconcludeerd wordt dat in pad E, berm G, dam J en gedempte sloot H geen asbest is aangetoond boven de waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.). De toplaag van het asfalt op pad E is teerhoudend, de onderlaag is teervrij.
Conclusie bodem
De locatie is niet zonder meer geschikt voor woningbouw. Op enkele plaatsen is arseen boven de maximale waarde aangetroffen. Aangezien arseen van nature voorkomt, is er geen sprake van bodemverontreiniging en is de Wet Bodembescherming niet van toepassing. Conform de nota bodembeheer van de Regio Noord-Veluwe mag deze arseenhoudende grond niet worden toegepast. Deze grond moet apart naar een erkend verwerker worden afgevoerd. Tijdens grondwerkzaamheden moet de richtlijn CROW132 met betrekking tot werken met verontreinigde grond in acht worden genomen.
In 2003 is door het SKB een raamplan voor bodembeheer bij van nature verhoogde arseengehalten opgesteld. In hoofdlijn worden in dit raamplan 3 principes centraal gesteld:
In dit kader wordt geadviseerd:
Alle arseenhoudende bovengrond in het plangebied wordt ontgraven (sanering) en vervangen door schone gecertificeerde grond. De arseenhoudende grond wordt vervolgens toegepast in de geluidswallen om de wijk heen of afgevoerd.
Conclusie grondwater
Geadviseerd wordt het grondwater niet zonder analyse vooraf te gebruiken voor beregening, veedrenking en dergelijke.
Als tijdens het bouwrijp maken gebruik wordt gemaakt van bronbemaling (bv. aanleg riolering), dan zal een eventuele verplaatsing van verhoogde gehalten en de lozing van het bronneringswater voorkomen dan wel afgestemd moeten worden met het bevoegd gezag (gemeente, provincie en waterschap).
Conclusie Asbest
Overwogen kan worden de toplaag van het asfalt direct als teerhoudend af te voeren en de onderlaag in depot te zetten en te keuren, zodat deze als teervrij af te voeren is. Alternatief is beide lagen gezamenlijk afvoeren als teerhoudend.
Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het streven naar een optimale leefomgevingskwaliteit. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op milieuzonering, gericht op voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.
Binnen het plangebied is een reservering opgenomen voor maatschappelijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een school of een huisartsenpraktijk.
Voor deze voorzieningen moet beoordeeld worden of de invloed van deze functies op de omgeving aanvaardbaar zijn. Afhankelijk van de invloed worden milieubelastende activiteiten ingedeeld in categorieën met daarbij behorende afstandseisen tot gevoelige functies, in dit geval woningen. Beoordeeld is of er ter plaatse van woningen sprake is van hinder veroorzaakt door geluid, stof, geur of risico. De afstanden worden per milieuaspect bepaald aan de hand van de VNG-publicatie, “Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (2009)”.
Onderstaande tabel (bron: Bedrijven en milieuzonering, geeft een overzicht van de milieubelastende functie die middels dit bestemmingsplan mogelijk zijn gemaakt en de daarbij behorende minimale afstanden vanaf de grens van het terrein tot de gevels van de omliggende woningen (milieugevoelige functie).
Omschrijving | SBI-2008 | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs Omschrijving | 852, 8531 | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 |
Artsenpraktijken | 8621 | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 |
Uit de tabel blijkt dat er alleen vanuit het aspect geluid afstandseisen gelden tot gevoelige functies. Zo bedraagt de richtafstand van de school ten opzichte van woningen 30 meter.
Nabij het huidige Omniveld aan de oostkant van het plangebied is een reservering opgenomen voor een uitbreiding ten behoeve van een school. De afstand van het terrein tot aan de beoogde voorgevels van de ten noorden daarvan geprojecteerde nieuw te bouwen woningen bedraagt circa 16 meter. Dit is beduidend minder dan de richtafstand van 30 meter. De geluidhinder van onderwijsfuncties wordt voornamelijk veroorzaakt door de spelende kinderen op het schoolplein en niet door het gebouw zelf.
Indien de reservering in de toekomst daadwerkelijk ingevuld zal gaan worden, dan zal het beperken van de eventuele geluidsoverlast van de school met bijbehorend parkeerterrein en schoolplein op de omgeving een belangrijk aandachtspunt zijn. Door bijvoorbeeld het toekomstige schoolgebouw zodanig te positioneren dat het gebouw een afschermende werking heeft tegenover de woningen, zal de geluidsoverlast zoveel mogelijk worden beperkt.
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen en recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
In de nabijheid van het plangebied was aan de Horloseweg 38 één varkenshouderij gevestigd. Dit bedrijf heeft haar activiteiten inmiddels gestaakt. Geur vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel om woningbouw mogelijk te maken in deelplan 2 van Harderweide. Wanneer een bestemmingsplan de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen/woningen mogelijk maakt, moet beoordeeld worden of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. In de omgeving van woningen zijn vaak allerlei geluidsbronnen aanwezig die negatieve invloed kunnen hebben op de leefomgevingskwaiteit. Onderzocht moet worden wat de geluidbelasting van deze bronnen is op woningen en andere geluidgevoelige functies.
Wegverkeerslawaai
Langs een verkeersweg ligt een planologisch aandachtsgebied. Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde is 48 dB. Indien de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dienen maatregelen onderzocht te worden. Indien maatregelen niet voldoende zijn of op bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld.
De gemeente Harderwijk is bevoegd gezag om hogere waarden vast te stellen (artikel 110a lid 1 Wgh). De gemeente heeft beleidsregels opgesteld voor de vaststelling van hogere waarden. Er zijn onder andere eisen opgesteld waaraan voldaan moet worden alvorens een hogere waarde mag worden vastgesteld. De twee belangrijkste eisen zijn:
Door middel van een procedure besluit hogere grenswaarde kan een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een hoogst toelaatbare waarde. De hoogte van deze hoogst toelaatbare waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. Het stedelijke gebied is het gebied binnen de bebouwde kom, met uitzondering van het gebied binnen de geluidszones van autowegen en autosnelwegen. De maximaal te ontheffen hogere waarde in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB en in buitenstedelijk gebied 53 dB. Bij het vaststellen van een hogere waarde moet worden aangetoond dat de normen voor het binnenniveau van 33 dB niet worden overschreden.
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen, omdat er geen zones gelden. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Dat kan wel voorkomen bij een klinkerweg of een weg met relatief veel verkeer. In de jurisprudentie is om deze reden bepaald dat een akoestische afweging bij het opstellen van een ruimtelijk plan nodig is met een verwijzing naar een goede ruimtelijke ordening.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de akoestische aspecten in beeld te brengen en te toetsen aan wet en regelgeving en plaatselijk beleid.
De volgende wegen hebben invloed op de leefomgevingskwaliteit in het plangebied en zijn in het akoestisch onderzoek beoordeeld:De bestemmingen zijn geprojecteerd in de wettelijke geluidszones van de A28 en de Groene Zoomweg. Voor de A28 geldt een geluidzone met een breedte van 400 m (4 rijstroken, buitenstedelijk) en voor de Groene Zoomweg geldt een geluidzone van 200 m (2 rijstroken, stedelijk).
De volgende conclusies zijn gebaseerd op het akoestisch rapport (Nieuwbouwwijk Harderweide, deelplan 2, Arcadis, d.d. 29 Januari 2018), dat als bijlage 8 bij deze plantoelichting is gevoegd).
Drie bouwlagen als geluidgevoelige ruimte
Uit het akoestisch onderzoek (zie onderstaande afbeelding) blijkt dat zonder de toepassing van aanvullende geluidmaatregelen voor 101 woningen (paarse woningen) sprake is van een overschrijding van de maximale waarde van 53 dB. De geluidbelasting bedraagt maximaal 67 dB. Voor 273 woningen (rode woningen) is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor maar 15 woningen (groene woningen) wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Geluidmaatregelen zijn dan ook noodzakelijk om de voorgenomen nieuwbouw mogelijk te maken. Het is wel belangrijk om op te merken dat bovenstaande resultaten zijn bepaald op basis van de maatgevende geluidbelasting op de gevel van elke woning. Hierin is de derde bouwlaag (onder de kap) ook meegenomen. Een gevel/bouwlaag dient betrokken te worden in het onderzoek als achter de gevel ook een geluidgevoelige ruimte aanwezig is (verblijfsruimte conform het bouwbesluit 2012). De gemeente Harderwijk heeft nadrukkelijk de voorkeur om de derde bouwlaag ook als geluidgevoelig te beschouwen.
Omdat er sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zijn de effecten van maatregelen onderzocht. Voor de afweging van maatregelen wordt het beleid van de gemeente Harderwijk gehanteerd. De gemeente Harderwijk hanteert een 10% regeling. Dit houdt in dat voor een nieuwbouwwijk maximaal voor 10% van de nieuwe te bouwen woningen een hogere waarden aangevraagd mag worden. Voor de overige 90% moet voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Dit betekent dat voor dit plan maximaal 104 hogere waarden aangevraagd mogen worden. Deelplan 2 ligt op de meest hoog belaste locatie. De verwachting is dan ook dat binnen dit deelplan de hogere waarden aangevraagd worden en dat het niet noodzakelijk is hogere waarden aan te vragen voor woningen binnen de andere deelplannen.
Om de geluidbelasting vanwege de A28 bij de nieuw te realiseren woningen terug te brengen zijn verschillende maatregelvarianten onderzocht. Tussen het plangebied en de A28 is al een grondwal van 5 m hoog aanwezig. Aan de noordzijde is langs de A28 ook al een geluidscherm aanwezig met een hoogte van 2,5 m.
De gemeente geeft de voorkeur aan een scherm/wal combinatie tussen de A28 en de nieuwe woonwijk en tussen de Groene Zoomweg en de nieuwe woonwijk. De wal wordt opgehoogd naar 8 m. Boven op de wal kan vervolgens nog een geluidscherm geplaatst worden.
Uit het onderzoek blijkt dat om bij nagenoeg alle woningen te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, het dan noodzakelijk is om een geluidscherm van 4 m op een 8 m hoge grondwal te plaatsen. Verder is het noodzakelijk het bestaande geluidscherm langs de A28 met 4 m op te hogen naar 6,5 m. De 6 woningen waarvoor het niet mogelijk is de geluidbelasting terug te brengen tot op of onder de voorkeursgrenswaarde zijn gelegen nabij de overlap van het geluidscherm met de grondwal. Om deze overschrijdingen nog op te lossen is een ruimere overlap van de wal met het geluidscherm noodzakelijk. De grondwal kan echter niet worden uitgebreid omdat ter plaatse een waterbergingsgebied (Crescent) is gesitueerd. Verder zijn er nog 2 woningen met een geluidbelasting boven de 48 dB gelegen in het zuiden van de woonwijk. Deze woningen worden onvoldoende afgeschermd door de grondwal langs de Groene Zoomweg. De grondwal dient namelijk onderbroken te worden omdat de weg vanuit de nieuwe woonwijk aansluit op de Groene Zoomweg middels een rotonde. Voor alle woningen is een geluidluwe gevel aanwezig.
In het geval dat het bestaande geluidscherm langs de A28 opgehoogd wordt met 3 m (i.p.v. 4m), dan is het nog noodzakelijk om voor 28 woningen (2,7%) een hogere waarde aan te vragen voor alleen de zolderverdieping. Omdat lopende de procedure de verkaveling iets is aangepast ten opzichte van de verkaveling zoals die in het akoestisch onderzoek is gehanteerd, is er een aanvullende geluidsberekening uitgevoerd (zie bijlage 9). Uit deze berekening blijkt dat voor 8 woningen geen geluidluwe gevel op de zolderverdieping aanwezig is. De geluidbelasting op de minst belaste 'zolder'gevel bedraagt maximaal 49 dB. Wanneer het geluidscherm langs de A28 wordt verhoogd met 4 m in plaats van met 3 m, wordt er bij alle 8 woningen wel een geluidluwe gevel gerealiseerd. De hoogte van het bestaande geluidscherm langs de A28 wordt dan 6,5 m.
In het akoestisch onderzoek is ook gekeken of er ongewenste geluidreflecties in de nieuwe geluidschermen ontstaan richting de woonwijk aan de noordzijde van de A28 (Stadsweiden). Uit het onderzoek blijkt dat de toename vanwege reflecties maximaal 0,01 dB bedraagt. Deze toename is verwaarloosbaar en ook niet waarneembaar. Er is dus geen sprake van ongewenste reflecties vanwege de nieuwe/op te hogen geluidschermen/wallen.
Twee bouwlagen als geluidgevoelige ruimte
In het akoestisch onderzoek is ook inzichtelijk gemaakt welke maximale geluidbelastingen er worden berekend als de derde bouwlaag niet als geluidgevoelig wordt beschouwd. Uit het onderzoek blijkt dan dat zonder de toepassing van aanvullende geluidmaatregelen voor 65 woningen sprake is van een overschrijding van de maximale waarde van 53 dB. De geluidbelasting bedraagt maximaal dan 61 dB. Voor 159 woningen is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor 165 woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Dus als de derde bouwlaag niet als geluidgevoelig wordt aangemerkt zijn ook geluidmaatregelen noodzakelijk om de nieuwbouw mogelijk te maken.
Als de bestaande grondwal opgehoogd wordt met 2 m naar 7,5 m hoog en het bestaande geluidscherm opgehoogd wordt met 1 m naar 3,5 m, dan wordt voldaan aan de 10%-regeling. Voor 92 woningen is het dan nog noodzakelijk een hogere waarde aan te vragen. Als op een 8 meter hoge grondwal een geluidscherm van 1 m wordt geplaatst en het bestaande geluidscherm langs de A28 met 3 m wordt opgehoogd naar 5,5 m dan wordt voor nagenoeg alle woningen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
m.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat zonder de toepassing van aanvullende geluidmaatregelen voor geen enkele woning de maximale waarde van 63 dB wordt overschreden. Voor 6 woningen is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting bedraagt maximaal 49 dB. Voor alle andere woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Omdat uit de maatregelafweging vanwege de A28 al een geluidwal+geluidscherm geadviseerd is tussen de Groene Zoomweg en de nieuwe woonwijk, wordt hierdoor ook de geluidbelasting vanwege de Groene Zoomweg al teruggebracht tot onder de 48 dB. Onderzoek naar aanvullende maatregelen is dus niet meer noodzakelijk.
Op de wegen wordt net als in deelplan 1 een snelheidsregime gehanteerd van maximaal 30 km/uur. De wet geluidhinder is daarmee niet van toepassing. Over de toegangswegen vanaf de rotonde met de Groene Zoomweg zal echter relatief veel verkeer rijden. In het kader van goede ruimtelijk ordening is dan ook in het akoestisch onderzoek onderzocht welke geluidbelasting er op de omliggende woningen te verwachten is.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat zonder de toepassing van aanvullende geluidmaatregelen voor 109 woningen de geluidbelasting hoger is dan 48 dB, de grenswaarde die normaliter bij toetsing aan de Wet geluidhinder van toepassing is. De geluidbelasting bedraagt maximaal 56 dB. Met deze geluidbelasting wordt niet voldaan aan het milieukwaliteitsbeeld voor de wijk Drielanden. Voor de wijk Drielanden is namelijk als beleidseis opgenomen dat de geluidbelasting van de binnenplanse wegen blijft onder de voorkeursgrenswaarde (48 dB), ook als het gaat om 30 km/uur wegen en woonerven.
Voor de toetsing of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening wordt als uitgangspunt de grenswaarden voor het binnenniveau gehanteerd (33 dB). Een nieuwe woning moet voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012, hierin is een eis opgenomen dat een gevel een minimale geluidsisolatie van 20 dB moet behalen (art. 3.2 Bouwbesluit 2012). Voor de toetsing aan het binnenniveau wordt de berekende geluidbelasting op de gevel excl. aftrek art. 110g Wgh als uitgangspunt gehanteerd. Dit betekent dat met een geluidbelasting van 53 dB op de gevel van de woning nog steeds voldaan wordt aan de grenswaarde voor het binnenniveau.
Voor 109 woningen geldt dat met een standaard gevelwering niet voldaan kan worden aan de grenswaarde voor het binnenniveau. Voor 23 van deze woningen geldt dat er zelfs een grotere gevelwering dan 26 dB nodig is om te voldoen aan 33 dB binnen de woning.
Ondanks dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor een onderzoek naar geluidmaatregelen zijn toch enkele oplossingsrichtingen onderzocht. Voor de afweging wordt de grenswaarden voor het binnenniveau als uitgangspunt gehanteerd (33 dB). Een gevel van een woning heeft een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Voor de toetsing aan het binnenniveau wordt de berekende geluidbelasting op de gevel excl. aftrek art. 110g Wgh als uitgangspunt gehanteerd. Dit houdt in dat de geluidbelasting met 5 dB wordt vermeerderd. Dit betekent dat de geluidbelasting teruggebracht moet worden tot minimaal 53 dB excl. aftrek art. 110g Wgh om te kunnen voldoen aan deze eis (53 dB – 20 dB = 33 dB).
Voor de wegdekverharding is uitgegaan van elementenverharding (niet in keperverband). Deze wegdekverharding is relatief lawaaiig. Er bestaan ook stillere elementenverhardingen. Er zijn twee andere type wegdekverhardingen onderzocht om de geluidbelasting terug te brengen:
Afwijken beleid
Het doel van de beleidseis is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. De maximale geluidbelasting is aan de beleidseis gekoppeld omdat er in het Bouwbesluit geen eisen worden gesteld aan extra akoestische gevelmaatregelen bij 30 km/uur wegen die een geluidbelasting veroorzaken boven de voorkeursgrenswaarde.
Het stringent hanteren van de beleidseis levert een onuitvoerbaar plan op. Om toch aan het doel van de beleidseis te voldoen, namelijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, wordt er in dit bestemmingsplan voor gekozen om onder voorwaarden af te wijken van de beleidsregel.
In de regels zal namelijk vastgelegd worden dat de woningen langs de wegen in het plangebied waarop een geluidbelasting ontstaat van meer dan 48 decibel, een geluidwering moeten hebben waardoor de geluidbelasting in de woning niet meer zal bedragen dan 33 decibel.
Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen zijn de volgende maatregelen nodig:
Met deze maatregelen zijn er geen milieu hygiënische belemmeringen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid
De planontwikkeling is in een vroegtijdig stadium afgestemd met een externe veiligheidsadviseur en de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland (VNOG). Hierdoor is al bij de gebiedsinrichting rekening gehouden met de risicobronnen die zich in de directe omgeving bevinden en hun plaatsgebonden risicocontouren. Zo is bijvoorbeeld de locatiekeuze van de recreatiefunctie (beperkt kwetsbare functies met een lagere personendichtheid en een hogere mate van zelfredzaamheid) dichter bij de risicobronnen gepositioneerd dan de beoogde woonfuncties.
Het Projectbureau externe veiligheid van de Omgevingsdienst OVIJ heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit voorliggend bestemmingsplan. In bijlage 10 is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. Daarnaast is er een QRA gedaan door het bureau Oostkracht10, rapportnummer 2017016 d.d. 21 december 2017 (zie bijlage 11).
Nabij het plangebied is één stationaire risicobron gelegen, te weten het lpg tankstation Drielander aan de A28 en twee mobiele risicobronnen, namelijk de Spoorlijn Zwolle - Amersfoort en de A28 (Rijksweg). De beoogde functie in het plan is woningbouw. Dit wordt beschouwd als een kwetsbaar object.
Stationaire risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie is de stationaire risicobron LPG tankstation Texaco Drielander aan de rijksweg A28 nummer 2 gelegen. De planontwikkeling is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van dit dit bedrijf. Er is geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren de planontwikkeling.
Tevens is de planontwikkeling (geplande bebouwing) niet gelegen binnen de effectafstand van de LPG circulaire die gehanteerd dient te worden voor kwetsbare objecten. Het plan maakt de ontwikkeling van zeer kwetsbare objecten niet mogelijk zodat het plan niet getoetst hoeft te worden aan de tweede effectafstand.
Groepsrisico
De grens van het plan ligt op ca. 60 meter afstand van het vulpunt van het LPG tankstation. Dit valt binnen het invloedsgebied van 150 meter. De functie die gerealiseerd wordt is een waterbergingsgebied die gebruikt gaat worden voor recreatieve doeleinden, zoals hondenuitlaatplaats en wandelgebied. Uit de risicoanalyse (zie bijlage 11) blijkt dat het groepsrisico onder de 1% van de oriëntatiewaarde blijft.
Na de paragraaf mobiele risicobronnen ingegaan worden op de onderdelen rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Mobiele risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten; de rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort - Zwolle.
De rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort – Zwolle hebben geen plaatsgebonden risico contour. Het plangebied ligt tevens buiten het plasbrandaandachtgebied (PAG, 30 meter) van de rijksweg A28.
Het spoor en de rijksweg A28 leveren derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.
Groepsrisico
Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone en het invloedsgebied van de rijksweg A28. Gezien de personendichtheid van de ontwikkeling kan, conform de vuistregels uit de bijlagen van de Handleiding Risicoanalyse Transport, de 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden worden. Wel zal in de volgende paragraaf ingegaan worden op de onderdelen zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle (op circa 1500 meter afstand). Weliswaar neemt de personendichtheid toe maar op een zodanige afstand dat de hoogte van het groepsrisico niet rekentechnisch in beeld gebracht behoeft te worden. Wel zal in de volgende paragraaf ingegaan worden op de onderdelen zelfredzaamheid en rampenbestrijding.
Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is twee keer advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Beide adviezen (kenmerk 17-37916/17-053272 en 17-37916/18-056588) zijn meegenomen in de verantwoording groepsrisico.
In lijn met de gedachte van het Bevi (artikel 12 lid 1) en het BevT (artikel 7 ) is in een vroeg stadium met verschillende disciplines gekeken naar de locatie voor de nieuwe woonwijk en de nadere invulling van de woonwijk.
In het plan is een waterbergingsgebied direct gesitueerd aan de A28 en is gekozen om een hogere dichtheid van woningen op grotere afstand van de rijksweg te situeren. In het zuid-westelijk deel van het plangebied is gekozen een iets minder dicht woningbouw programma.
Zowel voor het LPG tankstation als voor het transport over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de rijksweg A28 is sprake van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen. De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een BLEVE, een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Het plangebied valt in zijn geheel buiten het bereik van de bestaande WAS-palen. De zelfredzaamheid van de aanwezige mensen binnen het plangebied kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Burgers zullen dan zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken. Waarschuwen bij een dreigende ramp is op die manier voldoende geborgd. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer, behorende bij titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Conform voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1500 woningen. Hierbij wordt over het algemeen uitgegaan wordt van een kengetal van 5 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent dat een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit wanneer als gevolg van het plan de toename minder dan 7500 verkeersbewegingen bedraagt.
In dit plan wordt de bouw van circa 420 woningen toegestaan. Dit plan maakt wel onderdeel uit van een groter gebied (Harderweide). In de wijk Harderweide zullen in totaal niet meer dan 1200 woningen gerealiseerd worden.
De conclusie is dan ook dat zowel het gehele plangebied Harderweide als deelplan 2, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden.
In het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen is opgenomen dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen geen kwetsbare groepen binnen 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg geplaatst mogen worden wanneer de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Tevens moet er terughoudend worden omgegaan wanneer de grenswaarden niet overschreden worden.
De gemeente Harderwijk heeft dit besluit aangescherpt door binnen 50 meter van zowel provinciale als de rijksweg geen nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen te bouwen (ongeacht of de grenswaarden wel of niet worden overschreden). Voor de contour van 50 tot 300 meter van de rijksweg moeten er zwaarwegende financiële, landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige redenen zijn om deze functies binnen de contour te plaatsen. Het plangebied ligt buiten deze contouren.
Met betrekking tot luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkelingen in het plangebied.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriele regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.
Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
Voor het bestemmingsplan 'Drielanden - Harderweide deelplan 2' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het gebied Harderweide zal in meerdere fases worden ontwikkeld. Voor de gehele wijk is destijds de Structuurvisie Drielanden-West opgesteld. Voor de ontwikkeling van de wijk worden meerdere plannen en procedures doorlopen. Voorliggend plan biedt het planologisch juridisch kader voor deelplan 2 waarmee de voortgang van de woningbouw en de aanleg van de geluidswal langs de A28 mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast wordt in dit plan nogmaals de Crescent opgenomen.
Er is voor gekozen om per deelplan te werken met een zogenaamd gedetailleerd bestemmingsplan. Gedetailleerd betekent in dit geval dat gewerkt wordt met 'eindbestemmingen' die een rechtstreekse bouwtitel geven. Op basis van dit bestemmingsplan kunnen omgevingsvergunningen worden verleend, zonder extra planologische procedures.
Voorgaande zegt dus niets over de mate van gedetailleerdheid van de regeling als zodanig. Voor de regeling zelf is namelijk juist gekozen voor een globale regeling. Dit is gedaan om gedurende de fase van uitvoering maximale flexibiliteit te houden. De woongebieden hebben één globale woonbestemming, waarin zowel de woningen als het openbaar gebied zijn bestemd. De belangrijkste groenstructuren en wegen worden apart bestemd.
Het handboek is opgesteld voor het maken van actualiseringsplannen. De regels uit het handboek zijn gericht op de beheerfase en niet op de ontwikkelfase van een gebied. De regels, met name die voor wonen, zijn daarom niet geschikt voor een bestemmingsplan voor een nieuwe woningbouwontwikkeling. Daarom is ervoor gekozen om voor Harderweide een geheel eigen regeling op te stellen, die is afgestemd op de beoogde ontwikkeling en past bij de afspraken, zoals die met de ontwikkelende partijen zijn gemaakt. Deze regeling biedt een ruime mate van flexibiliteit voor de fase van ontwikkeling, maar voorkomt tegelijkertijd zoveel mogelijk ongewenste ontwikkelingen in de eerste fase na realisatie, als het gebied bewoond wordt. Daar waar mogelijk is aangesloten op de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2017-03. Dit geldt in elk geval voor het grootste gedeelte voor de inleidende en de algemene regels. Voor zover wordt afgeweken wordt dit hieronder benoemd.
Vanwege de globale manier van bestemmen met woonvlekken is in de bouwregels één en ander verbaal geregeld over de locatie van het bouwen. Hiervoor is een aantal begrippen toegevoegd die niet voorkomen in de standaard. De begrippen en definities zijn ontleend aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht (inclusief bijlagen). Dit zijn de begrippen:
Er is op twee locaties de aanduiding 'maatschappelijk' toegevoegd om het realiseren van een nieuwe school of bijvoorbeeld huisartsenpraktijk mogelijk te kunnen maken. De meest westelijke gelegen locatie is voorzien van een hogere bouwhoogte tot 15 meter, die uitsluitend ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen is toegestaan. In verband met geluidhinder dient de bouwlaag tussen de 12 en 15 meter hoogte van dove gevels te worden voorzien. Hiervoor is ook het begrip 'dove gevel' toegevoegd aan de begripsbepaling, omdat deze ontbreekt in het handboek.
Langs delen van de hoofdontsluiting binnen het plangebied is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwering' toegevoegd. Hierdoor worden hogere eisen gesteld aan de geluidwering van de voorgevels, vanwege een hoge geluidbelasting. Daarnaast zijn binnen de bestemmingen Wonen, Groen en Verkeer geluidwerende voorzieningen mogelijk gemaakt.
Aan de bestemming 'Groen' is ten opzichte van de standaardregels aan de bestemmingsomschrijving het volgende toegevoegd: 'waterlopen, waterpartijen en waterbergingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' ten minste 4,5 ha water wordt gerealiseerd'.
De regels voor de bestemming Wonen' zijn volledig opnieuw opgebouwd, waarbij elementen uit de standaard terugkomen, zoals de bouwregels voor erkers en bouwwerken geen gebouwen zijnde en de regeling voor beroepen en bedrijven aan huis en bed & breakfast.
In deze paragraaf volgt per bestemming een korte toelichting op de regeling en gekozen systematiek.
Structurele groenvoorzieningen worden apart onderscheiden, om daarmee voor de wijk belangwekkende groene ruimten aan te wijzen en te behouden. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter
ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming. Binnen het plangebied gaat het vooral om de Blauwe Long en de oost-westlopende groen- en waterstructuur. Binnen deze bestemming wordt ook de hoofdwaterstructuur/waterbergingsgebied Crescent gerealiseerd met speel-, sport- en recreatieve voorzieningen tot een maximale hoogte van 14 meter. Om de minimale bergingscapaciteit van waterbergingsgebied Crescent te garanderen is een aanduiding opgenomen die de minimale capaciteit voor waterberging dwingendrechtelijk regelt.
Tot slot wordt binnen deze bestemming de mogelijkheid gecreëërd om geluidswerende voorzieningen te realiseren langs de A28 en de Groene Zoomweg.
Hierin vallen de wegen met een doorstroomfunctie. Binnen het plangebied gaat het dan om de berm van de rijksweg A28 waarop het bestaande op te hogen geluidscherm staat en de Groene Zoomweg (inclusief rotonde). De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming voor de verblijfsfunctie.
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.
Daarnaast is er binnen deze bestemming op twee locaties de aanduiding ‘maatschappelijk’ opgenomen. Op deze twee locaties kunnen naast woningen indien nodig ook voorzieningen worden gerealiseerd die een functie hebben voor de wijk en voor de gehele gemeente, zoals een basisschool, welzijnszorg en medische voorzieningen. Tot slot wordt binnen deze bestemming de mogelijkheid gecreëërd om geluidswerende voorzieningen te realiseren langs de A28.
Het gehele woongebied is voorzien van een bouwvlak, met uitzondering van de belangrijkste wijkontsluitingswegen. Deze liggen buiten de bouwvlakken.
In de bouwregels zijn de afmetingen en de situering van de bebouwing per individuele kavel geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie direct na oplevering door de ontwikkelaar en voor de situatie als de woning door de (eerste) bewoners wordt bewoond. Dit om te voorkomen dat het stedenbouwkundige beeld of de belangen van omwonenden wordt aangetast door realisatie van latere uitbreidingen.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat, hoewel sprake is van een 30 km/u-regime, langs een deel van de belangrijkste wijkontsluitingswegen sprake is van een hoge geluidsbelasting op de gevels van de aanliggende woningen. Voor deze situaties is een bouwregel opgenomen die aanvullende geluidsisolatie van de gevel verplicht. Deze regel is opgenomen om voldoende kwaliteit van de leefomgeving te kunnen garanderen. Via de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwering' is aangegeven waar dit van toepassing is.
De meest westelijk geprojecteerde reservering voor maatschappelijke voorzieningen kan zonder maatregelen tot een hoogte van 12 meter worden gerealiseerd.. Omdat ter plaatse wellicht een hoogte accent gewenst is, is de mogelijkheid geboden om voor maatschappelijke voorzieningen tot een hoogte van 14 meter te bouwen. Vanaf 12 meter is wel in de regels opgenomen dat er dove gevels moeten worden gerealiseerd vanwege geluidhinder van de A28. Met een binnenplanse afwijking kan hiervan worden afgeweken, mits uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de gevelbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast//gastenverblijf en bedrijvigheid aan huis.
Bed&Breakfast en gastenverblijf
Onder wonen is Bed & Breakfast en/of een gastenverblijf mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast en gastenverblijven zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.
Belangrijke voorwaarden zijn dat:
Mantelzorg
Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.
Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.
Bedrijvigheid aan huis
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.
Voorwaardelijke verplichting
Onder de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting is alleen opgenomen voor de verhoging van het bestaande geluidscherm omdat dit bestaande geluidscherm niet in eigendom is van de gemeente. Voor het realiseren van de 8 meter hoge aarden wal met een 4 meter hoog topscherm is het opnemen van een voorwaardelijke verplichting niet nodig. Uit jurisprudentie blijkt namelijk dat als op basis van het akoestisch onderzoek vaststaat dat het geluidsscherm noodzakelijk is om de overschreden voorkeurswaarde voldoende te reduceren èn de gemeente eigenaar is van de grond èn dat de relevante groenbestemming de hoogte van het scherm toestaat, de gemeente het in haar macht heeft het geluidsscherm te realiseren en in stand te houden. Er staan in dat geval geen belemmeringen in de weg die een planologische verplichting in het bestemmingsplan noodzakelijk maken.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018
Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!
Milieu
Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.
Ruimtelijke ordening
Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.
Bouwen
Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.
Collegeprogramma 2014 - 2018
In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Nota integrale toezicht en handhaving
Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.
Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.
Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt. De gemeente kan hiervan afzien indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gronden gelegen binnen het plangebied van onderliggend bestemmingsplan zijn eigendom van de gemeente Harderwijk. Het kostenverhaal is verzekerd via gemeentelijke gronduitgifte aan derden. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
De grondexploitatie Drielanden sluit met een positief resultaat. De beoogde ontwikkeling in de tweede fase van Harderweide past binnen de uitgangspunten van deze grondexploitatie. Op grond hiervan is de financiële haalbaarheid van dit plan verzekerd.
Inspraak
Op grond van artikel 2, derde lid, sub d onder iii van de Inspraakverordening 2007 wordt inspraak overgeslagen. In dit artikel wordt geregeld dat inspraak wordt overgeslagen bij bestemmingsplannen waarbij al eerder een ruimtelijk plan voor in de inspraak is gebracht. In dit geval is inspraak toegepast op de Structuurvisie Drielanden-West uit 2011 en de herziene structuurvisie voor Drielanden -West uit 2015. Voor het bestemmingsplan voor de detailuitwerking van de tweede fase kan daarom worden volstaan met terinzagelegging op grond van de Wro, zonder eerst inspraak toe te passen. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat het bestemmingsplan voor zes weken in ontwerp ter inzage wordt gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze kenbaar te maken.
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Drielanden - Harderweide deelplan 2" is aan diverse instanties toegezonden. In bijlage 12 van deze toelichting is een overzicht van de aangeschreven instanties opgenomen, met de bijbehorende reacties en de beantwoording daarvan. De binnengekomen reacties hebben aanleiding gegeven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft met ingang van 22 maart 2018 voor zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.