direct naar inhoud van 5.5 Milieu
Plan: Binnenstad - Horecavoorziening Hortuspark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00057-0004

5.5 Milieu

5.5.1 Geluid

De Wet geluidhinder bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder. De Wet geluidhinder richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving. De Wet geluidhinder is vaak gekoppeld aan de Wet ruimtelijke ordening. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen met betrekking op geluidgevoelige bestemmingen moet worden voldaan aan de normen uit de Wet geluidhinder. Deze normen gelden voor bestaande en nieuwe situaties. Rond gezoneerde industrieterreinen, spoorwegen en wegen zijn in de Wet geluidhinder akoestische aandachtsgebieden vastgelegd, zogenaamde zones.

De Wet milieubeheer richt zich op bedrijven. In de Wet milieubeheer is geregeld onder welk vergunningenregime een bedrijf valt. Dit is nader uitgewerkt en geregeld in het Besluit algemene
regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Het besluit kent drie typen bedrijven: A, B en C.

Voor de binnenstad van Harderwijk is in 2003 door de gemeenteraad de geluidsnota binnenstad gemeente Harderwijk vastgesteld. In deze nota is de binnenstad opgedeeld in 2 gebieden met een eigen gebiedsgrenswaarde. Dit is het feitelijke plafond voor het gehele gebied. Door deze methode hoeft niet meer voor elke vergunning of handhavingzaak beoordeeld te worden welke normering moet worden gehanteerd. Ook zijn in de nota de normeringen opgenomen voor evenementen.

Met betrekking tot geluidhinder vanwege het paviljoen met bijbehorend terras naar de omgeving toe, moet opgemerkt worden dat de wijziging een beperkte verplaatsing van een bestaand terras betreft. De geluiduitstraling verandert hierdoor niet. De geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer blijven ook in de nieuwe situatie van kracht. Deze bieden voldoende bescherming om de leefomgeving voor omliggende geluidgevoelige bestemmingen te beschermen.

5.5.2 Geur

Het uitgangspunt is dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot geuroverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Geurproblematiek is niet aan de orde binnen de plangrenzen.

Met betrekking tot geur zijn er geen belemmeringen ten aanzien van ontwikkelingen in het plangebied.

5.5.3 Luchtkwaliteit

Inleiding

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn normen (grenswaarden en plandrempels) vastgesteld voor onder andere de concentraties zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6) in de lucht. Deze normen zijn gebaseerd op waarden die zijn opgenomen in de diverse richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.


Wet milieubeheer, hoofdstuk 5

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer wordt gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die wel of niet In Betekenende Mate (IBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Projecten die meer dan 3% bijdragen aan de luchtkwaliteit zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) waarin afspraken staan over een pakket aan maatregelen.


Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen

In het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen is opgenomen dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen geen kwetsbare groepen binnen 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg geplaatst mogen worden wanneer de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Tevens moet er terughoudend worden omgegaan wanneer de grenswaarden niet overschreden worden.

Harderwijk heeft dit besluit aangescherpt door binnen 50 meter van zowel provinciale als de rijksweg geen nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen te bouwen (ongeacht of de grenswaarden wel of niet worden overschreden). Voor de contour van 50 tot 300 meter van de rijksweg moeten er zwaarwegende financiële, landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerskundige of vervoerskundige redenen zijn om deze functies binnen de contour te plaatsen.


In het plangebied wordt geen gevoelige bestemming mogelijk gemaakt. Bovendien ligt in de directe nabijheid van het plangebied geen provinciale wegen of een rijksweg met bijbehorende contouren. De luchtkwaliteit zal dan ook niet "in betekenende mate" verslechteren.

Met betrekking tot luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen ten aanzien van ontwikkelingen in het plangebied.

5.5.4 Bodemkwaliteit

Inleiding

Bij bouwaanvragen vindt er een bodemtoets plaats die aangeeft of er milieuhygiënische bezwaren zijn tegen de voorgenomen bouw. Het bodemonderzoek wordt getoetst aan de geldende normen en er wordt gekeken of de milieuhygiënische bodemkwaliteit volstaat voor de voorgenomen bouwwerkzaamheden. In het Hortuspark zijn in het verleden een paar bodemonderzoeken uitgevoerd, het gehele Hortuspark is op de een of andere manier ooit onderzocht. Voor het voorliggende plangebied is nog een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1).

Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemgesteldheid geschikt is voor het huidige en toekomstige gebruik. Bij nieuwbouw moet wel aan de wettelijke normen worden voldaan. Er is echter een aantal opmerkingen te maken.


Lood

In de onderzoeken komt een aan puin relateerde verontreiniging met lood voor. Het betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging (>25 m3). Er zijn op basis van Sanscrit geen onaanvaardbare humane, ecologische blootstellingrisico’s en onaanvaardbare verspreidingsrisico’s te verwachten.
Echter de gehele omvang van de verontreinigingsituatie (gehele Hortuspark) is nog niet geheel in kaart gebracht. Het gedeelte binnen het voorliggende plangebied is wel volledig in kaart gebracht.


Asbest

In het plangebied is in één boring op een diepte van 1,80 m -mv asbest aangetoond welke vermoedelijk van een asbestcement leiding is geweest. Op de asbestkansenkaart staat het Hortuspark aangemerkt als een kleine kans op asbest. Er moet bij werkzaamheden dus gelet worden op de mogelijke aanwezigheid van asbest.


Ontwikkeling

Gelet op de toekomstige inrichting alsmede het benodigd grondverzet zal een saneringsplan ingediend dienen te worden bij het bevoegd gezag. Gelet op het karakter van de sanering kan volstaan worden met het indienen van een BUS-melding conform het Besluit Uniforme Sanering.


Indien bij de nieuwbouw gronden moeten worden ontgraven moet rekening worden gehouden met het feit dat de vrijkomende grond niet schoon is en dat deze grond niet zonder meer elders kan worden toegepast.

5.5.5 Externe veiligheid

Inleiding

Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.


Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Bedrijven

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn risiconormen opgenomen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen voor een aangewezen groep bedrijven. Deze risiconormen gelden zowel voor besluiten conform de Wet milieubeheer als de Wet ruimtelijke ordening. Bij het Bevi hoort de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), de Revi regelt de uitvoering van het Bevi.

In het Bevi zijn twee veiligheidsnormen voor de omgeving van risicobronnen opgenomen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico van 10-6 jaar (een kans van 1 op een miljoen per jaar) is voor kwetsbare objecten een grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar een verantwoordingsplicht. Het Bevi is slechts van toepassing op specifiek in het besluit aangewezen categorieën van bedrijven.

In of nabij het plangebied liggen geen bedrijven die onder het Bevi vallen.


Vervoer gevaarlijke stoffen

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen uit 2004 van toepassing. Het regime voor de toepassing
van de circulaire is vergelijkbaar met het Bevi. Dat geldt met name voor de normen voor het plaatsgebonden risico en de afweging van het groepsrisico (inclusief zelfredzaamheid en hulpverlening) en de lijst van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De circulaire is een voorbode van wettelijke risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De circulaire schrijft geen vaste veiligheidsafstanden voor. De afstanden zijn afhankelijk van de aard en hoeveelheid van de vervoerde gevaarlijke stoffen.

In Harderwijk liggen drie transportroutes waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd die risico's opleveren: de A28, de N302 en de spoorlijn. De overige wegen leveren geen relevante risico's op. De aard en hoeveelheid gevaarlijke stoffen die over de randmeren worden vervoerd leveren ook geen relevante risico's op voor Harderwijk.

In het plangebied of in de directe nabijheid daarvan liggen geen transportroutes met bijbehorend invloedsgebied.


Buisleidingen

Voor buisleidingen gelden twee circulaires: de Circulaire zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen uit 1984 en de Circulaire zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie uit 1991.

In de gemeente Harderwijk ligt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. De aardgasleidingen van de Nuon zijn geen hogedruk leidingen en voor externe veiligheid niet relevant. Transportleidingen voor brandbare vloeistoffen liggen niet in de gemeente Harderwijk.

De aardgastransportleiding heeft een bijbehorend invloedsgebied. Belangrijk hierbij is dat een invloedsgebied rond een hogedruk aardgastransportleiding geen formeel vastgestelde zone is, maar een regionaal afgesproken zone.

De hogedruk aardgastransportleiding met bijbehorend invloedsgebied van de Gasunie ligt niet in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.

5.5.6 Klimaat en energie

Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken zetten gemeenten, provincies en Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van 6 thema's waaronder woningbouw moet een bijdrage geleverd worden. Om innovatie te stimuleren wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt. Anticiperend op het landelijk beleid zal binnen de gemeente Harderwijk de EPC ten
opzichte van het vigerende bouwbesluit met 10% verlaagd worden.