Buitengebied Groesbeek

Status: Onherroepelijk
Identificatie: NL.IMRO.0241.BPBuitengebied-GVS2
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Artikel 3 Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. grondgebonden agrarische bedrijven en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘intensieve kwekerij’ tevens een intensieve kwekerij is toegestaan;

  2. ‘intensieve veehouderij’ tevens een intensieve veehouderijen is toegestaan;

  3. ‘paardenhouderij’ tevens een gebruiksgerichte paardenhouderij is toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. één bedrijfswoning per bouwvlak met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘maximum aantal wooneenheden’ het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;

  2. ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan.

  1. beroep of dienstverlening aan huis;

  2. een caravanstalling;

  3. kleinschalig kamperen;

  4. productiegebonden detailhandel;

  5. nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zoals genoemd in de ‘Tabel Nevenactiviteiten’;

  6. een graf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - graf’;

  7. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

  8. behoud, herstel en bescherming van onverharde en semiverharde wegen ter plaatse van de aanduiding ‘recreatieweg’;

  9. ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’: uitsluitend voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging, waaronder wadi’s en infiltratiegebieden;

  10. een boomgaard ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – boomgaard’;

  11. camperplaatsen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – camperplaatsen’;

  12. een discgolfbaan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – discgolfbaan’;

  13. een mestzak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – mestzak 1’ en ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – mestzak 2;

  14. een paardenbak buiten een bouwvlak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak;

  15. een romeins tentenkamp uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – romeins tentenkamp’;

  16. behoud, herstel en bescherming van natuurwaarden, landschapswaarden, aardkundige waarden, geomorfologische en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. het reliëf van erosiedalen ter plaatse van de aanduiding ‘erosiedal’.

  2. de openheid ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’;

  3. landschapselementen ter plaatse van de aanduiding ‘landschapselement’;

  4. steilranden ter plaatse van de aanduiding ‘steilrand’;

  5. ecologisch beekherstel;

  1. extensief recreatief medegebruik;

  2. paden, wegen en parkeervoorzieningen op eigen terrein;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

  3. Binnen het bouwvlak mag de oppervlakte van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, verhardingen, erven en tuinen, niet meer bedragen dan 1 ha, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (ha)’. Bebouwing moet binnen deze oppervlaktemaat geclusterd worden gerealiseerd.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c zijn sleufsilo’s en kuilvoerplaten binnen het hele bouwvlak toegestaan waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.2.5.

  5. Bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen mogen niet worden gebouwd voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning.

  6. In afwijking van het bepaalde onder e mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bouwen voor voorgevel’ bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  7. De afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

  8. Kelders en souterrains zijn toegestaan onder bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. De kelder mag niet dienen als verblijfruimte.

  2. De kelder en het souterrain mogen maximaal één bouwlaag diep zijn.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ mag niet worden gebouwd.

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De afstand tussen bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.

  4. De oppervlakte aan kassen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1.200 m².

  5. In afwijking van het bepaalde onder d mag de oppervlakte aan kassen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ niet meer bedragen dan 6.000 m², tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale oppervlakte (m2)’ of ter plaatse van de aanduiding ‘maximale oppervlakte kassen (ha)’.

  6. De afstand van kassen tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 50 m.

 

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m³. Voor zover de bestaande inhoud meer bedraagt, geldt deze bestaande inhoud als maximum.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.

  4. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 25º.

 

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m.

 

3.2.5 (Sleuf)silo’s, kuilvoerplaten en ondergrondse mestbassins

Voor (sleuf) silo's, kuilvoerplaten en ondergrondse mestbassins gelden de volgende voorwaarden:

  1. Sleufsilo’s en kuilvoerplaten zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. Sleufsilo’s of kuilvoerplaten dienen aansluitend bij de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd.

  3. Indien de oppervlakte van het bouwvlak zoals bedoeld in lid 3.2.1 onder c wordt overschreden dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

  1. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8,5 m.

  2. De bouwhoogte van overige silo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

 

3.2.6 Mestzak

Een mestzak is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak 1’ en ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – mestzak 2, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak 1’ mag niet meer bedragen dan 85 m² en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak 2’ 440 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

3.2.7 Veldschuur

Een veldschuur is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 1’, ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 2’ en ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 3’, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 1’: 55 m²;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 2’: 25 m².

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 3’: 55 m².

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 1’: 2,5 m;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 2’: 2,5 m.

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur 3’: 2 m.

 

3.2.8 Tijdelijke overkappingen

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - tijdelijke overkappingen’ zijn tijdelijke overkappingen toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De stellingen ten behoeve van de tijdelijke overkappingen zijn permanent toegestaan.

 

3.2.9 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende voorwaarden:

  1. Binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning en de bouwhoogte van gesloten afrasteringen niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

  1. In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b zijn erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 m

  2. De afrastering een open karakter dient te hebben.

 

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en omvang van bebouwing voor zover zulks noodzakelijk is:

  1. voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;

  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden.

 

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

 

3.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.2 onder a voor het bouwen op een grotere afstand dan 25 m van een ander bedrijfsgebouw, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De afstand tussen bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m.

  2. Een grotere afstand dan 25 m is noodzakelijk voor een doelmatige inrichting van het perceel ten behoeve van de bedrijfsvoering.

  3. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

  1. lid 3.2.1 onder i voor het bouwen plaatse van de aanduiding ‘waterberging’, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. het belang van de waterberging wordt daardoor niet onevenredig geschaad;

  2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

 

3.4.2 Vergroten bebouwde oppervlakte voor bedrijfsbebouwing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c uitsluitend voor het toestaan van meer bedrijfsbebouwing, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De uitbreiding is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ en ‘paardenhouderij’.

  2. De uitbreiding dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  3. Na uitbreiding mag de bebouwde oppervlakte van het bouwvlak niet meer bedragen dan 1,5 ha.

  4. De nieuwe bebouwing sluit qua karakter, schaal en situering aan bij de reeds aanwezige bebouwing.

  5. De uitbreiding dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige.

  6. De uitbreiding dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  7. De uitbreiding dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  8. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

 

3.4.3 Vergroting bedrijfswoning ten behoeve van inwoning 2e bedrijfshoofd

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder a en toe te staan dat de bedrijfswoning wordt vergroot ten behoeve van inwoning van een tweede bedrijfshoofd, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De inhoud van de woning mag na vergroting niet meer bedragen dan 1.200 m³.

  2. De vergroting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige.

  3. De uitbreiding dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. De uitbreiding dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  5. De uitbreiding dient stedebouwkundig en landschappelijk inpasbaar te zijn.

 

3.4.4 Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. Deze voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’, ‘erosiedal’, ‘steilrand’ en ‘landschapselement’, tenzij er sprake is van voorzieningen in de vorm van palen en/of stellingen voor de wijnbouw en fruitteelt.

  2. Tijdelijke overkappingen voor boomgaarden zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, waarbij de stellingen ten behoeve van de tijdelijke overkappingen permanent zijn toegestaan.

  2. In uitzondering op het bepaalde in lid b.1 mag de bouwhoogte van tijdelijke overkappingen ten behoeve van boomgaarden met hoogstamfruitbomen niet meer bedragen dan 8 m, waarbij de stellingen ten behoeve van de tijdelijke overkappingen permanent zijn toegestaan en er geen sprake is van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5.

  3. De overkappingen dienen noodzakelijk te zijn in verband met het tegengaan van wind- en hagelschade.

  1. Overige teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde tunnelkassen, zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De totale oppervlakte per bedrijf mag niet meer bedragen dan 2 ha.

  3. Er is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5.

 

3.4.5 Paardenbakken buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.9 ten behoeve van paardenbakken, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het agrarisch bouwvlak of het bestemmingsvlak ‘Gemengd – 1’, ‘Recreatie – 1’ of ‘Wonen’.

  2. De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m².

  3. De afstand tot bestaande bebouwing mag niet meer bedragen dan 15 m.

  4. De afstand tot bebouwing van derden mag niet minder bedragen dan 50 m.

  5. De bouwhoogte van hekwerken mag niet meer bedragen dan 1,5 m en dient te bestaan uit een open constructie.

  6. Lichtmasten zijn niet toegestaan.

  7. De paardenbak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  8. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

 

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt naast het bepaalde in artikel 25.1 in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de ammoniakemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf.

  2. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag.

 

3.5.2 Gebruiksoppervlakte

Binnen het bouwvlak mag de oppervlakte van bouwwerken, verhardingen, erven en tuinen, niet meer bedragen dan 1 ha tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlak’.

 

3.5.3 Landschappelijke inpassing

Voor het gebruik van de gronden zoals bedoeld in artikel 3.2.5 onder a, 3.4.2 onder h, 3.4.5 onder h, 3.5.7 onder e, 3.6.2 onder f, 3.6.3 onder e, 3.6.5 onder d, 3.8.4 onder n en 3.8.5 onder k geldt dat de landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten, conform het erfbeplantingsplan is uitgevoerd.

 

3.5.4 Paardenhouderij

In afwijking van het gestelde in 3.5.2 mag de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’, met dien verstande dat de voornoemde maximale oppervlaktemaat van 1 ha niet mag worden overschreden.

 

3.5.5 Bestaande nevenactiviteiten

De oppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan zoals genoemd in de ‘Tabel Nevenactiviteiten’.

 

3.5.6 Caravanstalling

Binnen deze bestemming is caravanstalling toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De stalling dient plaatst te vinden in bestaande bebouwing, buitenstalling is niet toegestaan.

  2. De oppervlakte ten behoeve van de stalling mag niet meer bedragen dan 350 m².

 

3.5.7 Kleinschalig kamperen

Binnen deze bestemming is kleinschalig kamperen toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De gronden die gebruikt worden ten behoeve van het kleinschalig kamperen dienen gelegen te zijn binnen het bouwvlak of binnen een afstand van 100 m van het bouwvlak.

  2. Het aantal kampeerplaatsen mag niet meer bedragen dan 15.

  3. Het gebruik voor kleinschalig kamperen is alleen toegestaan gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

  4. (Sanitaire) voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen uitsluitend binnen bestaande bebouwing worden gerealiseerd.

  5. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

 

3.5.8 Productiegebonden detailhandel

De oppervlakte aan productiegebonden detailhandel binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan 50 m².

 

3.5.9 Parkeren

Parkeren is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’.

 

 

3.5.10 Camperplaatsen

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – camperplaatsen’ zijn maximaal 10 camperplaatsen toegestaan.

 

 

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Uitbreiding bestaande veestapel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder a in die zin dat bij een uitbreiding van de veestapel op een agrarisch bedrijf of een paardenhouderij de ammoniakemissie toeneemt, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. bij gebruik van nieuwe stalruimte het in aanmerking komende beste beschikbare stalsysteem wordt toegepast om emissie van ammoniak te beperken èn de toename van de ammoniakemissie wordt gecompenseerd door middel van mitigerende maatregelen.

  2. Onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen: compensatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande depositie op hetzelfde kwetsbare gebied, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven.

 

3.6.2 Vergroten gebruiksoppervlakte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2 voor het vergroten van de gebruiksoppervlakte, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De uitbreiding dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  2. Na uitbreiding mag de gebruiksoppervlakte niet meer bedragen dan 1,5 ha.

  3. De uitbreiding dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige.

  4. De uitbreiding dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  5. De uitbreiding dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  6. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

 

3.6.3 Vergroten gebruiksoppervlakte paardenhouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.5.4 voor het uitbreiden van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De uitbreiding dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het bedrijf. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige.

  2. De oppervlakte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ mag, binnen het bouwvlak van 1 ha, met maximaal 10% worden vergroot.

  3. De uitbreiding dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. De uitbreiding dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

  5. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

 

3.6.4 Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde een bouwwerk, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. Deze voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’, ‘erosiedal’, ‘steilrand’ en ‘landschapselement’.

  2. De totale oppervlakte per bedrijf mag niet meer bedragen dan 2 ha.

  3. Er is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5.

 

3.6.5 Uitbreiding kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.5.7 voor het toestaan van een uitbreiding van kleinschalig kamperen bij het agrarisch bedrijf, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De gronden die gebruikt worden ten behoeve van het kleinschalig kamperen dienen gelegen te zijn binnen of binnen een afstand van 100 m van het bouwvlak.

  2. Het aantal kampeerplaatsen mag niet meer bedragen dan 25.

  3. (Sanitaire) voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen uitsluitend binnen bestaande bebouwing worden gerealiseerd.

  4. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

 

3.6.6 Afwijking nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van nevenactiviteiten binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak blijft als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.

  2. Ten behoeve van de nevenactiviteit mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht.

  3. Uitsluitend toegestaan zijn nevenactiviteiten tot en met categorie 2 zoals genoemd in de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) danwel bedrijven die daarmee naar aard en invloed vergelijkbaar zijn, waarbij kantoorfuncties specifiek zijn uitgesloten.

  4. Teneinde het kleinschalige karakter van nevenactiviteiten in het buitengebied te waarborgen, mag maximaal 25% van het bebouwd oppervlak tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen voor nevenactiviteiten worden gebruikt, waarbij geldt dat hierbinnen per bouwvlak maximaal 50 m² verkoopvloeroppervlak aan productiegebonden detailhandel is toegestaan.

  5. Buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan.

  6. De activiteiten dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  7. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving;

  8. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie en parkeren dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  9. Er is geen sprake van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5.

 

 

3.6.7 Afwijken boerenkamers

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het inrichten van boerenkamers bij agrarische bedrijven binnen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van het bieden van recreatieve verblijfs- en overnachtingsmogelijkheden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. Het aantal boerenkamers per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5.

  2. De oppervlakte per boerenkamer mag niet meer bedragen dan 50 m².

  3. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving;

  4. De ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

 

3.6.8 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het inrichten van (een) bedrijfsgebouw(en) voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. Het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 9 maanden per jaar.

  2. Deze dienen te worden geplaatst binnen bestaande bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak.

  3. Per bedrijf maximaal 20 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest.

  4. De noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van terzake deskundige vereist is.

  5. Er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven.

 

 

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.7.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Algemeen:

  1. het ontginnen, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd;

  2. het veranderen en/of verwijderen van verkavelingvorm en/of perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in beplanting, waterlopen en steilranden.

  3. het doen van ingrepen die een verandering van de waterhuishouding tot gevolg hebben, waaronder het graven en dempen van sloten en oppervlaktewateren;

  4. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²;

  5. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;

  6. het verwijderen van bos-, natuur- en landschapselementen;

  1. en tevens ter plaatse van de aanduiding ‘erosiedal:

  1. het omzetten van grasland in bouwland ten behoeve van de teelt van veevoedergewassen, akkerbouw, vollegrondsgroente-, siergewassen- of bloembollenteelt, tenzij gebruik wordt gemaakt van niet kerende grondbewerking (mulchen) en het aanplanten langs hoogtelijnen;

  1. en tevens ter plaatse van de aanduiding ‘landschapselement’:

  1. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;

  2. het verwijderen van houtopstanden;

  3. het graven en dempen van sloten en oppervlaktewateren;

  4. het aanbrengen van verhardingen;

  5. agrarisch gebruik;

  6. de aanleg van ondergrondse leidingen.

  1. en tevens ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’:

  1. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken van bomen, struiken en heesters, behoudens ter vervanging van bestaande boomgaarden.

  1. en tevens ter plaatse van de aanduiding ‘steilrand’:

  1. het ontginnen, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden, waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd.

  1. en tevens ter plaatse van de aanduiding ‘recreatieweg’:

  1. het verharden of verwijderen van wegen.

 

3.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. binnen het bouwvlak plaatsvinden;

  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

3.7.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

  1. Door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en ecologische waarden en de recreatieve betekenis alsmede de ontwikkelingspotenties voor landschap en natuur, worden niet onevenredig aangetast.

  2. Voor de in lid 3.7.1 sub a.5 genoemde werken en werkzaamheden geldt ook als criterium dat er sprake dient te zijn van noodzaak tot het aanbrengen van leidingen op die locatie.

  3. Voor de in lid 3.7.1 sub d genoemde werken en werkzaamheden geldt ook als criterium dat de ingrepen een verbetering van de ecologische omstandigheden dient in te houden.

 

 

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.8.1 Recreatiewegen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het toestaan van nieuwe verbindende onverharde en semiverharde recreatieve paden en wegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De breedte van de paden en wegen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De inrichting van de paden en wegen dient zodanig te zijn dat nabijgelegen agrarische bedrijven geen onevenredige overlast ondervinden in de bedrijfsontwikkeling.

  3. Natuur en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  4. Indien de aanleg leidt tot een aantasting van de aanwezige natuurwaarden dan dient elders binnen het plangebied een voldoende kwantitatieve en kwalitatieve compensatie van de verloren gegane natuurwaarden plaats te vinden.

 

 

 

3.8.2 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

  2. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘landschapselement’, ‘recreatieweg’ en ‘steilrand’.

  3. Er mag geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 en er mag geen sprake zijn van significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de ecologische hoofdstructuur.

 

3.8.3 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, ‘intensieve kwekerij’ en/of ‘paardenhouderij’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduiding ‘intensieve veehouderij’, ‘intensieve kwekerij’ en/of ‘paardenhouderij’ wordt verwijderd indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

 

3.8.4 Wijzigen naar niet – agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak voor agrarische bedrijven om te zetten naar de bestemming ‘Gemengd – 1’, ‘Gemengd – 2’ of ‘Recreatie – 1’, ten behoeve van de vestiging van niet – agrarische functies waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het bouwvlak wordt verkleind tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen en resterende bedrijfsgebouwen.

  3. De agrarische bedrijvigheid dient te zijn beëindigd.

  4. De oppervlakte aan niet-agrarische activiteiten bedraagt maximaal mag niet meer bedragen dan 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken met een maximum van 500 m². Voor gebruiksgerichte paardenhouderijen is een grotere oppervlakte toegestaan.

  5. In uitzondering op het bepaalde in lid d bedraagt de oppervlakte aan niet-agrarische activiteiten ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’:

  1. Bij sloop van alle kassen: 100% van de bestaande bedrijfsgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken niet zijnde kassen.

  2. Bij sloop van alle kassen en bestaande bedrijfsgebouwen:

  • Bij sloop van 0 – 2.500 m²: geen extra bedrijfsgebouw toegestaan.

  • Bij sloop van 2.500 m² - 8.000 m²: bedrijfsgebouw van 500 m² voor specifieke en gebiedsgebonden functies, of een bedrijfsgebouw van 250 m² voor overige functies.

  • Bij sloop van > 8.000 m²: een bedrijfsgebouw van 1.000 m² voor specifieke en gebiedsgebonden functies, of een bedrijfsgebouw van 500 m² voor overige functies.

  1. Uitsluitend zijn toegestaan bedrijven uit maximaal categorie 2 van de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) dan wel bedrijven die daarmee naar aard en invloed vergelijkbaar zijn, waarbij kantoorfuncties specifiek zijn uitgesloten.

  2. Vervangende nieuwbouw is niet toegestaan.

  3. Overige bebouwing dient te worden gesloopt met uitzondering van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken van maximaal 80 m².

  4. Een extra bedrijfswoning bij een niet-agrarisch bedrijf wordt niet toegestaan.

  5. Buitenopslag is niet toegestaan.

  6. De niet-agrarische functie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  7. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving.

  8. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie en parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden.

  9. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

 

3.8.5 Wijzigen naar wonen

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf, dit bedrijf om te zetten ten behoeve van burgerbewoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen.

  3. De agrarische bedrijvigheid dient te zijn beëindigd.

  4. Het aantal burgerwoningen mag niet meer bedragen dan één.

  5. In afwijking van het bepaalde onder d dient de voormalige bedrijfsbebouwing te worden gesloopt, waarbij geldt dat:

  1. in geval van sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken is 1 nieuwe vrijstaande woning toegestaan;

  2. in aanvulling op sub 1 geldt in geval van sloop van minimaal 1500 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken dat 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan;

  1. In afwijking van het bepaalde onder lid d geldt bij sloop van alle kassen en bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ dat:

  1. Bij sloop van 0 m² - 1.000 m²: geen mogelijkheden voor bouw woning.

  2. Bij sloop van 1.000 m² - 2.500 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.

  3. Bij sloop van 2.500 m² - 8.000 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.

  4. Bij sloop van > 8.000 m²: maximaal 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan.

  1. In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid d, e en f dient karakteristieke en/of monumentale bebouwing gehandhaafd te blijven. Karakteristieke en/of monumentale bebouwing mag worden hergebruikt voor wonen, waarbij geldt dat naast de bestaande (bedrijfs)woning:

  1. de extra woonfunctie uitsluitend mag plaatsvinden in de karakteristieke en/of monumentale bebouwing;

  2. het gehele gebouw mag worden gebruikt voor de woonfunctie;

  3. de bestaande inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;

  4. de toevoeging van de extra woonfunctie noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen cultuurhistorische en/of monumentale waarden;

  5. de nieuwe woningen na splitsing en/of toevoeging ieder een inhoud dienen te hebben van minimaal 300 m³.

  1. De woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  2. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving.

  3. Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.

  4. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.

 

 

Tabel Nevenactiviteiten

 

Aanduiding

Adres

Soort activiteit

Maximum oppervlakte

‘hovenier’

Bredeweg 91

hoveniersbedrijf

421 m² en 75 m² buitenopslag

‘caravanstalling’

Bruuk 112

caravanstalling en

steigerbouwbedrijf

200 m² en 487 m²

‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – boerenkamer’

Cranenburgsestraat 45

5 boerenkamers

50 m² per boerenkamer

‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veevoerhandel- en transportbedrijf’

Cranenburgsestraat 174

veevoerhandel- en transportbedrijf

n.v.t., ondergeschikte functie aan de hoofdfunctie

‘specifieke vorm van agrarisch met

waarden – boerderijcamping’

Derdebaan 14

boerderijcamping

Maximaal 40 kampeerplaatsen

‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – boerenkamer’

Grafwegen 31

1 boerenkamer + kantoor

29 m² per boerenkamer en 59 m² kantoor

‘zorgboerderij’

Ketelstraat 19

zorgboerderij

190 m²

‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – boerenkamer’

Klein Amerika 6

3 boerenkamers

45 m² per boerenkamer

‘zorgboerderij’

Klös 5

zorgboerderij

150 m²

‘ specifieke vorm van agrarisch met waarden – workshopruimte’

Lage Horst 6

workshopruimte

55 m²

‘ specifieke vorm van agrarisch met waarden – grenswinkel’

Oude Kleefsebaan 164

grenswinkel

223 m²

‘opslag’

Waldgraaf 8

opslag timmerbedrijf en stucadoorsbedrijf

230 m²