Plan: | De Plantage Zuidwest |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0236.METplantageZw-VSG1 |
In de gemeente Geldermalsen wordt de nieuwbouwwijk De Plantage gerealiseerd, een nieuw woongebied nabij de kernen Meteren en Geldermalsen. Voor de ontwikkeling van het gehele plangebied is in 2009 de structuurvisie De Plantage vastgesteld, op basis waarvan voor de verschillende deelgebieden bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. De realisatie van het eerste deel van De Plantage is enige jaren geleden in ontwikkeling genomen, en daartoe is in september 2010 het bestemmingsplan De Plantage Noordwest vastgesteld. De realisatie van het betreffende eerste deelplan begint zichtbaar vorm aan te nemen. Om de continuïteit van de woningproductie in Geldermalsen te kunnen garanderen, is het nodig om ook de realisatie van het plangebied voor deelplan 2 van De Plantage planologisch te gaan voorbereiden. De titel van dit bestemmingsplan is De Plantage Zuidwest.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Hierbij is het per 1 januari 2010 verplicht om plannen digitaal vast te stellen en beschikbaar te stellen. Verder stelt de nieuwe Wro dat bestemmingsplannen verplicht zijn voor het hele gemeentelijke grondgebied. Daarnaast moeten deze plannen elke 10 jaar opnieuw worden vastgesteld. (actualiseringsplicht). Met onderhavig bestemmingsplan wordt een actuele en uniforme regeling verkregen voor een nieuw te realiseren onderdeel van het plangebied De Plantage.
Het plangebied voor de tweede fase van de ontwikkeling van De Plantage beslaat globaal het gebied ten zuiden van het inmiddels gedeeltelijk gerealiseerde plangebied van Fase 1. Bij de begrenzing van dit nieuwe deelplan is ervoor gekozen om een zo logisch mogelijk vervolg te geven aan Deelplan 1. Dat betekent dat de gedeeltelijk gerealiseerde hoofdontsluiting van De Plantage (Bentinckshof) kan worden gebruikt als hoofdontsluiting van Deelplan 2.
Aan de noordzijde wordt Deelplan 2 dan ook begrensd door de Bentinckshof en de daarlangs gelegen singel, die beiden in planologisch opzicht deel uitmaken van het bestemmingsplan De Plantage Noordwest (deelplan 1). Nabij de rotonde Rijksstraatweg-Noorderhof valt een klein gedeelte van Deelplan 1 binnen de begrenzing van dit nieuwe bestemmingsplan.
Aan de westzijde wordt dit bestemmingsplan begrensd door de Rijksstraatweg. Hier bevindt zich een bestaande woning (Rijksstraatweg 74), welke ook in dit nieuwe bestemmingsplan is opgenomen. Verder vormt de grens van het bestemmingsplan Kern Meteren 2013, de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan De Plantage Zuidwest.
De grens loopt langs de oostgrens van De Bastide, tot aan de plas, alwaar wordt aangesloten op de begrenzing van het bestemmingsplan Noordwest. Dit gedeelte langs de oostzijde van de plas wordt in dit bestemmingplan opgenomen om het gerealiseerde Deelplan 1 in oostelijke richting te kunnen ontsluiten. Het ligt namelijk in de lijn van de planvorming om een verkeerskundige 'knip' aan te brengen, zodat doorgaand verkeer geen gebruik meer kan maken van de Bentinckhof-Noorderhof als route van de Rijksstraatweg naar de Randweg. Dit wordt verder beschreven in hoofdstuk 2.
Langs de zuidzijde vormt de Blankertseweg de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan. Het hier aanwezige kavel Blankertseweg 2 valt buiten de begrenzing van dit plan. Vanaf de Blankertseweg (ter hoogte van huisnummer 2a-2b) loopt de grens van het bestemmingsplan in noordelijke richting naar de Bastide.
Aan deze zuidzijde grenst het plangebied aan het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006, derde herziening'. Dit is met name van belang vanwege de aanwezige fruitboomgaarden langs de Blankertseweg.
Contour van het plangebied De Plantage Zuidwest
De voorziene nieuwbouw van De Plantage is in strijd met de vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1984, goedgekeurd door GS op 26 juni 1986. Het bestemmingsplan De Plantage Deelplan 2 herziet het vigerende bestemmingsplan, uiteraard voor zover dit plan samenvalt met het plangebied van het onderhavig bestemmingsplan.
In verband met een herverkaveling van het gebied aansluitend aan de rotonde in de Rijksstraatweg, moet een klein gedeelte van het bestemmingsplan De Plantage Noordwest worden herzien. Dit te herziene gedeelte wordt meegenomen in het bestemmingsplan De Plantage Zuidwest.
In essentie biedt het bestemmingsplan De Plantage Zuidwest. het juridisch-planologische kader voor de realisatie van een gedeelte van het woongebied De Plantage. Aan de ene kant dient het bestemmingsplan bouwplannen mogelijk te maken en dus de nodige flexibiliteit te bieden. In de uitwerking van zowel stedenbouwkundige plannen als van bouwplannen kunnen immers om redenen van plankwaliteit, efficiency, kosten of anderszins nog zaken wijzigen. Aan de andere kant dient echter ook het kwaliteitsniveau zoals dat in de Structuurvisie De Plantage is opgenomen op een juiste manier te worden vastgelegd. Het bestemmingsplan mag geen belemmering zijn voor het realiseren van de beoogde kwaliteit en inrichting, maar is er juist op gericht om met de nodige flexibiliteit een kwalitatief hoogwaardig woongebied mogelijk te maken.
Ruimtelijke ordening is bij uitstek belangenafweging. Een bestemmingsplan dient dan ook verschillende belangen in zich te verenigen. In dit bestemmingsplan wordt allereerst de beoogde ruimtelijke kwaliteit vastgelegd en gewaarborgd. Het gaat hierbij onder meer om de kwaliteit die is vastgelegd in de structuurvisie, de noodzaak voor de realisatie van woningbouw zoals dat is vastgelegd in de Woonvisie en om de ruimtelijke kwaliteit die is vastgelegd in het Beeldregieplan. Het Beeldregieplan maakt formeel geen deel uit van het bestemmingsplan, omdat deze is gerelateerd aan de welstandsnota. Wel wordt het geactualiseerde Beeldregieplan tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage gelegd en vastgesteld.
Aansluitend aan de gewenste gefaseerde realisatie van De Plantage wordt voor elk deelplan een bestemmingsplan opgesteld. Het uitgangspunt hierbij is dat een bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor de bouwplannen, en dat er geen uitwerking nodig is. Op basis van het bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Gelet op de bovenstaande doelen is het bestemmingsplan De Plantage Zuidwest. een globaal gedetailleerd bestemmingsplan. Voor bepaalde bestemmingen is een meer globale planvorm gewenst, zodat bijvoorbeeld architecten de ruimte hebben om te ontwerpen. Die ruimte is gevonden door bijvoorbeeld de bestemming Wonen op een globale manier op de verbeelding te bestemmen: er zijn ruime bestemmingsvlakken opgenomen, waarbinnen alle tot de woonfunctie behorende onderwerpen zijn toegestaan. Wel zijn binnen de bestemmingsvlakken met het oog op een goede ruimtelijke verhouding binnen het plan voorgevelrooilijnen opgenomen. De toegestane bebouwing wordt in de regels verder uitgewerkt.
Groen, water en verkeer zullen globaal worden bestemd, waarbij een maximale flexibiliteit aanwezig is voor de inrichting van de openbare ruimte.
Het bestemmingsplan biedt directe bouwtitels, met uitzondering van het gedeelte van het plan dat als een Uit te werken bestemming Wonen is opgenomen. Dit betekent dat burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen zonder planologische procedures betreffende het bestemmingsplan aanvragen voor een omgevingsvergunning in behandeling nemen. Voor het Uit te werken woongebied zijn in de bestemming uitwerkingsregels opgenomen.
Daarnaast dient een bestemmingsplan ook toekomstgericht te zijn. De planperiode bedraagt op grond van de Wet ruimtelijke ordening namelijk 10 jaar. Het plan zal dus een visie en regels bevatten waaraan toekomstige ontwikkelingen adequaat getoetst kunnen worden. De flexibiliteit die hiervoor nodig is, kan gevonden worden door in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden bijvoorbeeld voor aanbouwen op te nemen. Dit geeft het plan lucht en maakt het toekomstbestendig. De Wet ruimtelijke ordening biedt hiervoor voldoende mogelijkheden.
Het bestemmingsplan de Plantage Zuidwest. bestaat uit de volgende onderdelen:
Het onderdeel dat voor u ligt is de toelichting. In deze toelichting wordt in de Inleiding (hoofdstuk één) de aanleiding tot het opstellen van het bestemmingsplan voor De Plantage Zuidwest, het doel en de aanpak uiteengezet. In het volgende hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de gebiedskenmerken. Hoofdstuk drie beschrijft de ontwikkelingsvoorwaarden van het plangebied en gaat in op de programmatische aspecten. Hoofdstuk vier, vervolgens, vormt een uiteenzetting van het plan en de toekomstige stedenbouwkundige structuren. In hoofdstuk vijf worden de milieuaspecten behandeld, gevolgd door een aparte waterparagraaf in hoofdstuk zes. In hoofdstuk zeven leest u de toelichting op de verschillende bestemmingen. En tot slot, in hoofdstuk acht en negen volgen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de regels van dit bestemmingsplan worden de bestemmingen en het gebruik van gronden binnen het plangebied juridisch vastgelegd. Samen met de regels vormt de plankaart het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de plankaart worden in het renvooi de aanduidingen en bestemmingen aangegeven. Op de kaart is de rechtsgeldige plangrens ingetekend.
In de huidige situatie is het plangebied waar de woningbouw tot stand zal komen agrarisch gebied. Het is een open agrarisch gebied met maïsvelden, boomgaarden en hier en daar opgaand geboomte. De toekomstige inrichting van het plangebied vindt plaats op basis van een aantal karakteristieke kenmerken die voorkomen uit het landschap en de nederzettingen rondom Geldermalsen en Meteren. Daardoor zal een gebiedsspecifieke woonwijk kunnen ontstaan. De wijze waarop de kenmerken worden door vertaald in het ontwerp komt aan de orde in dit hoofdstuk.
De gemeente Geldermalsen ligt in het hart van de Tielerwaard. Het is een gebied met een rijke historie. Tegenwoordig is het een dynamisch gebied, waarin voor wonen, werken en recreatie volop mogelijkheden wordt geboden. De gemeente is met een oppervlakte van ongeveer 10.170 hectare, één van de grootste gemeenten van de West-Betuwe. Op 1 januari 2016 telde de gemeente in totaal 26.341 inwoners. Daarvan wonen er circa 10.591 in de kern Geldermalsen en 3.974 in Meteren.
De gemeente Geldermalsen is van oorsprong een agrarische gemeente met vooral veel fruitteelt. Het plangebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van smalle en bredere kavels. Verder is het landschap rondom de Linge rijk aan natuur. Het vereist daarom veel aandacht de balans tussen nieuwe ontwikkelingen en de aanwezige natuur in evenwicht te houden. De rust in dit landschap, vormt een contrast met een ander kenmerk van Geldermalsen; de goede voorzieningen en de bereikbaarheid. In de kern is sprake van een goed voorzieningenniveau met onder meer detailhandel, cultuur, zorg en onderwijsinstellingen. Geldermalsen is uitstekend gelegen ten opzichte van het landelijk wegennet via de A2 en de A15. Ook voor niet-automobilisten ligt de gemeente gunstig. Het NS-station Geldermalsen neemt namelijk binnen het net van spoorverbindingen in het land een centrale plaats in.
Het plangebied waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, ligt ten oosten van de dorpskern van Meteren en ten zuiden van Geldermalsen. Het plangebied maakt deel uit van de uitbreidingswijk "De Plantage". De Plantage wordt aan de westzijde begrensd door de Rijksstraatweg, aan de zuidzijde door de Blankertseweg, aan de oostzijde door de Randweg (N327) en tenslotte langs de noordzijde door de spoorlijn Geldermalsen - Tiel en de Meersteeg. De wijk waarbinnen het plangebied valt, meet een oppervlakte van circa 80 hectare, waarvan het noordwestelijke deel al in ontwikkeling is.
Het plangebied van dit bestemmingsplan beslaat het zuidwestelijke gedeelte van de wijk. Dit deelplan wordt globaal begrensd door de Bentinckshof, de Rijksstraatweg en de Blankertseweg. Het plangebied van het bestemmingsplan de Plantage Zuidwest is op onderstaande kaart weergegeven.
Huidige situatie in het plangebied 2016 (bron: GlobeSpotter by Cyclomedia)
Het huidige gebruik van het plangebied bestaat voornamelijk uit fruitboomgaarden, graslanden en kale akkers. Hier en daar komen begroeiingselementen en sloten voor. Het terrein wordt doorsneden door diverse sloten, waarvan sommige zijn gerelateerd aan oude landschapspatronen en andere van recenter datum zijn. Waarschijnlijk dateren de grenzen van de smalle kavels uit een verder verleden dan de grenzen van de bredere kavels.
Langs de randen is verspreide bebouwing aanwezig, zoals langs de Rijksstraatweg en de Blankertseweg. Men vindt hier zowel enkele bedrijfsgebouwen, agrarische bebouwing als woonhuizen. Langs de Rijksstraatweg is een woning aanwezig die binnen de begrenzing van dit bestemmingsplan valt. Ook aan de Blankertseweg zijn woningen gelegen, maar deze vallen buiten het plangebied.
Karakter van het Lingegebied
Het landschap waarin De Plantage tot stand komt ligt in het rivierengebied van Midden Nederland. De hogere delen bestaan uit oeverwallen en de lager gelegen delen uit kommen. Het karakter van het gebied van de Linge wordt mede bepaald door de situering van de dorpen en de dijken langs de rivier. In de gemeente Geldermalsen liggen de meeste kernen aan de Linge. De situering langs de dijk heeft geleid tot een lineaire bebouwings- en wegenstructuur op of evenwijdig aan de dijk. Haaks op de dijk staan vaak verbindingswegen naar het achterland. Ten behoeve van de stedenbouwkundige visie is gezocht naar streekeigen kenmerken zoals die zich in de topografie van het rivierenland en de nederzettingen in de Betuwe voordoen. Daardoor zal de toekomstige identiteit van De Plantage verbonden zijn met de eigenschappen van de plek.
Cultuurhistorische identiteit
De Tieler- en Culemborgerwaard vormen een typisch voorbeeld van het rivierenlandschap. Op de oeverwallen van de Nederrijn-Lek, Waal en Linge heeft zich vanouds bewoning afgespeeld. Tussen de grote rivieren bevindt zich het Lingegebied, een uniek kleinschalig rivierengebied van Europese betekenis, in verhouding erg gaaf en ongestoord. Buitendijks meandert de Linge nog deels op natuurlijke wijze. Ten noorden en zuiden van het Lingegebied liggen de uitgestrekte komgebieden die veel opener zijn en een rationele verkaveling kennen uit de 2e helft van de 20e eeuw.
De stroomruggen werden al in de Romeinse tijd intensief bewoond. Belangrijke factoren waren daarbij het diverse landschap en de rol van de rivier als transportmogelijkheid enerzijds en als scheidend element anderzijds. Onder andere de Romeinse Limes, maar ook handelssteden in de Middeleeuwen hebben te maken met het voor dit gebied karakteristieke landschap. De natuurlijk afwaterende oeverwallen werden gebruikt voor landbouw, de randen van de natte kommen waren 's zomers in gebruik als hooi- en weilanden.
In de Middeleeuwen zijn diverse dijken aangelegd om dorpen en landbouwgronden te beschermen. In 1304 werd de Linge bij Tiel afgedamd voor een verdere beveiliging tegen overstromingen. Na de bedijking breidde de bebouwing zich uit langs de dijken en op de oeverwallen. De oeverwallen worden naast de dorpen gekenmerkt door onregelmatige wegen- en verkavelingspatronen (waaronder de kromakkers), wielen, hoogstamboomgaarden en landgoederen (Mariënwaerd). Vanaf de 17e eeuw nam de begroeiing van het landschap toe door de aanleg van parkbossen en lanen en de uitbreiding van fruitteelt.
De stroomruggen en crevasseruggen herbergen alle bewoningsperioden uit het rivierengebied, dat wil zeggen van het Neolithicum tot de Nieuwe Tijd. De natte open komgebieden werden pas laat ontgonnen. De ontginning is planmatig, het natte karakter van de gronden komt tot uiting in de eendenkooien, grienden en populierenbossen. Als fysieke dragers gelden de volgende elementen in het Lingegebied:
De ondergrond en het huidige landschap
In geomorfologisch opzicht behoort het gebied tot de oeverwallen van de Linge en de Waal. De oeverwallen in Geldermalsen werden door een vroegere Rijnarm afgezet. Doordat de klei in de komgronden sterker klinkt (bodemdaling onder eigen gewicht) dan het zand van de oude stroomgordels, worden de reliëfverschillen versterkt.
Als gevolg van dezelfde processen kunnen ook crevasses hogere ruggen in het landschap vormen. Dergelijke crevasseruggen zijn in Hondsgemet duidelijk herkenbaar. De zuidgrens van de wijk en een strook aan de westkant ervan bevinden zich op de rand van een stroomrug. De oeverwallen en crevasse-afzettingen van deze oude systemen vlakken langzaam in noordoostelijke richting uit in een oeverwalvlakte of een op een kom gelijkende, lager gelegen vlakte. Deze vlakte wordt in noordoostzuidwestelijke richting doorsneden door de crevasseruggen.
Binnen De Plantage is dus een onderscheid te maken in een stroomrug (westelijk) en een rivierkom (oostelijk). Aangepast aan het reliëf, zijn de oeverwallen in blokken en stroken verkaveld. In het plangebied is het landschap in vrij rechte stukken verkaveld. De inrichting van het landschap wordt gekenmerkt door boomgaarden, weteringen, dijken en terpen met boerderijen.
Nederzettingen
De nederzettingen in dit deel van de Betuwe worden gekenmerkt door oeverwaldorpen aan weerskanten van de Linge en de Korne. De nederzettingen liggen dicht bij elkaar en bestaan uit twee verschillende typen. Een oeverwaldorp met een gestrekte vorm zoals Beesd, Acquoy, en Geldermalsen en oeverwaldorpen met een concentrisch vorm en een brink zoals Enspijk en Buurmalsen. De stadjes en dorpen kennen van oorsprong een lineaire ontwikkeling langs een Voorstraat. Ook de nederzettingen die als een 'bastide' planmatig zijn ontwikkeld, kennen een lineaire opzet, met een Voorstraat en afhankelijk van de omvang uitgebreid met een Middelweg en Achterstraat. Aan de Voorstraat zijn de kerk en de markt te vinden. De Voorstraat van Beesd is breed en lang, geflankeerd door een rij leilinden aan weerszijden. In de directe nabijheid van de nederzetting bevonden zich kastelen (Buren), landhuizen (Asperen) of kloosters (Beesd). In Asperen leidt de Voorstraat naar het landhuis.
Middeleeuwse woonhuizen
Binnen het plangebied is een locatie aanwezig waar zich restanten bevinden van het van oorsprong middeleeuwse Huis Meteren op een perceel westelijk van Blankertseweg 2. De aanwezigheid van dit woonhuis wordt beschreven in het hoofdstuk archeologie.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan maakt deel uit van de wijk De Plantage. In dit hoofdstuk is de stedenbouwkundige opzet van de gehele wijk beschreven en wordt tevens ingegaan op de wijze waarop de gebiedskenmerken zoals die in hoofdstuk 2 zijn beschreven hun vertaling hebben gekregen in het ontwerp.
De landschapsstructuur, de geomorfologische gesteldheid, cultuurhistorische eigenschappen en de waterhuishouding hebben als inspiratie gediend voor het stedenbouwkundig plan voor zowel De Plantage als voor Deelplan 2. In de landschappelijke structuur van De Plantage begrenst een landschappelijk raamwerk diverse woonzones en verankert de woonwijk in de omgeving.
Het landschappelijk raamwerk is opgebouwd uit een aantal karakteristieke openbare ruimtes die van noord naar zuid door het plangebied lopen, te weten een centraal in het plangebied gelegen waterplas en een langgerekte parkstructuur tussen de spoorlijn en de Blankertseweg. De waterpartij ligt op een door de geomorfologie bepaalde plek, namelijk op een van de lagere delen in het terrein.
Complementair aan deze twee structuren bevinden zich een reeks lanen en waterlijnen die samen het landschappelijk raamwerk van De Plantage vormen. In dit raamwerk liggen de voet- en fietspaden die direct aantakken op de woonstraten in de drie buurtschappen.
Indicatief verkavelingsplan De Plantage Zuidwest (schetsontwerp 2016). Aan dit schetsontwerp kunnen geen rechten worden ontleend.
De twee belangrijkste openbare ruimten (het park en de plas) delen het plangebied op in een drietal woonvelden, die door een reeks lanen aaneen worden geregen. Het zijn als het ware drie buurtschappen met een eigen karakteristieke identiteit: de Buitenplaats, De Bastide en De Woongaard.
De Bastide verkrijgt de sfeer en inrichting van een oud Lingestadje. Het wordt een compact maar dorps woongebied met een omwalling van groen en water. Aan de oostzijde ligt een prachtig ensemble van de rand van het bastidestadje en de riante waterplas. Aan de westzijde ligt een langgerekt buurtpark, welke een groene zoom biedt voor de Bastide. Aan de noord- en zuidzijde van de Bastide, respectievelijk aan het spoort en de Blankertseweg, liggen 2 woongebiedjes met een losser verkaveling.
De Buitenplaats is geïnspireerd op de lanenstructuur van het oorspronkelijke Huis te Meteren. De formele tuininrichting die kenmerkend is voor dergelijke landhuizen is leidend geweest voor dit woongebied. De planstructuur is opgebouwd uit riante lanen, plantsoenen en lommerrijke straatjes.
De Woongaard is opgebouwd uit een structuur van lanen en velden. Als verwijzing naar het oorspronkelijk landschap worden een aantal buurtparkjes aangelegd in de vorm van boomgaarden. Hiertussen is ruimte voor speelweides. De lanen monden uit in de zuidoostelijke entree van het plan. Met uitzondering van de straat langs de oostzijde van de plas, maakt de Woongaard geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Op basis van een checklist Ministerie VROM is geconcludeerd dat er voor De Plantage op wijkniveau behoefte is aan circa 1 hectare aan bebouwde voorzieningen (Raadsbesluit 31 januari 2006). Hierin zitten onderwijsvoorzieningen, zorgvoorzieningen, sport- en recreatievoorzieningen, beperkte economische voorzieningen, inclusief parkeren en groen.
In deelplan 1 is ruimte opgenomen voor de realisatie van maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een basisschool en een peuterspeelzaal. In De Bastide is in zowel deelplan 1 (Noorderhof) als in deelplan 2 (Bentinckshof) ruimte gereserveerd voor gemengde doeleinden (bijvoorbeeld buurtgebonden commerciële voorzieningen, aan-huis-gebonden beroepen). De locaties hiervan zijn aangeduid op onderstaande afbeelding. Op deze afbeelding is ook de voorzieningencluster Van den Hazel aangegeven, hoewel deze buiten het plangebied ligt.
Eén van de kwaliteiten van de planstructuur van De Plantage ligt in de herkenbare openbare ruimte. De totale groenstructuur is hiërarchisch van opbouw, met een duidelijk onderscheid tussen wijkgroen en buurtgroen. Door het stelsel van wijk- en buurtgroen ontstaat er samen met het water en de wegen een raamwerk dat de basis vormt van de woongebieden. In deelplan 1 is de gehele centrale plas opgenomen, alsmede een stelsel van singels, buurt- en wijkgroen. In deelplan 2 zal een deel van het noord-zuid georienteerde park worden opgenomen, alsmede het zogenaamde Archeologiepark. De beoogde hoofdgroen- en waterstructuur is op de plankaart vastgelegd. Ten aanzien van het aspect water zijn de belangrijkste doelstellingen en uitgangspunten beschreven in het hoofdstuk 4 Sectorale aspecten.
Binnen de groenstructuur zijn volgens de normen speelplaatsen realiseerbaar. In verband met de benodigde flexibiliteit worden de speelplaatsen niet op de verbeelding aangeduid, maar opgenomen binnen de regels van de betreffende bestemming.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en -spoorwegen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn verder geen specifieke eisen opgenomen die van toepassing zijn op de gemeente Geldermalsen. In het algemeen wordt gesteld dat er op een duurzame en efficiënte wijze ruimte moet komen voor ruimtevragende functies, waarbij de leefbaarheid en de kwaliteit van stad en platteland verbeterd en vergroot dienen te worden. Deze bovenstaande strategie van het concentreren van stedelijke ontwikkelingen in een aantal daartoe aangewezen gebieden is vertaald in de Structuurvisie voor Geldermalsen, waarin de groei van de gemeente vooral wordt opgevangen in Meteren. Overige relevante thema's uit het rijksbeleid zoals de waterhuishouding of het energiebeleid komen in de desbetreffende hoofdstukken aan de orde.
De wetgever heeft in de Wro de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Met het bestemmingsplan voor De Plantage Deelplan 2 zijn geen nationale belangen in het geding.
De onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van woningen in Meteren, gemeente Geldermalsen. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema’s of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De eerste trede bevat de vraag of er (regionale) behoefte is aan de ontwikkeling. De tweede trede vraagt of (een deel van) deze behoefte op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. De laatste trede vraagt (indien het antwoord op de tweede vraag negatief is) of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.
In paragraaf 3.3.4 van dit hoofdstuk wordt uitvoerig ingegaan op de woningbouwprognoses en de argumentatie waarom er in Geldermalsen in het algemeen en in De Plantage in het bijzonder een behoefte is aan woningbouw. Van belang is dat De Plantage in het verleden door de provincie is aangewezen als een van de belangrijke uitbreidingslocaties in het rivierengebied. De gebiedsontwikkeling zoals die nu wordt voorzien met de Plantage Zuidwest bouwt voort op deze weg. Daarmee wordt de eerste trede van de ladder onderbouwd. De tweede trede vraagt of (een deel van) deze behoefte op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. Binnen de gemeente Geldermalsen is onderzoek gedaan naar de beschikbare binnenstedelijke capaciteit. In de afgelopen jaren zijn reeds diverse locaties aangewend voor woningbouw en andere zullen in de komende jaren nog worden bebouwd, waaronder locaties nabij het station Geldermalsen, de Zeshoek, de Tunnelweg, de Herman Kuijkstraat en De Lingewaarden. De Zeshoek, de Tunnelweg en de Herman Kuijkstraat zijn tussen 2014-2016 gereed gekomen, en in dezelfde periode is de realisatie van de locatie nabij het station en de Lingewaarden begonnen. Dit betekent dat er na realisatie van deze beide locaties in de komende jaren maar uiterst beperkt nieuw binnenstedelijk areaal beschikbaar komt, waar de gemeente woningbouw kan programmeren.
De laatste trede betreft de ontsluiting van het plangebied. Vanwege het karakter van landelijke gemeente geldt voor nagenoeg alle locaties in de gemeente dat een multimodale ontsluiting moeilijk realiseerbaar is. Bij de aanwijzing van De Plantage door de provincie als een van de belangrijke uitbreidingslocaties in het rivierengebied, is rekening gehouden met het feit dat Geldermalsen goed ontsloten is door openbaar vervoer (bus en trein) en dat dit specifieke plangebied zeer goed is ontsloten via het nationale provinciale wegennet.
Medio 2017 zal er een nieuwe 'ladder' beschikbaar komen, waarin de 3e trede zal komen te vervallen. Tevens zal de bepaling van het onderbouwen van de "actuele regionale behoefte" worden vervangen door een onderbouwing van de "behoefte". Een derde verandering betreft het gegeven dat - in het geval er een uit te werken bestemming of een wijziging in het plan wordt opgenomen - de ladderonderbouwing daarvan plaats vindt ten tijde van de uitwerking of de wijziging.
Dit laatste punt is relevant omdat een gedeelte van de woningbouw is opgenomen in een Uit te werken bestemming Wonen. Het gaat hierbij om 150 woningen die worden geprogrammeerd voor de periode na 2024. De provincie Gelderland heeft als een essentiële voorwaarde gesteld dat deze 150 woningen pas mogen worden gebouwd als is aangetoond dat deze passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Verder mogen deze woningen pas worden gebouwd als de 188 woningen en de 50 sociale woningen zijn gerealiseerd. Dit is derhalve als voorwaarde opgenomen. De ladderonderbouwing van deze 150 woningen vindt plaats ten tijde van de uitwerking.
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De geconsolideerde versie van deze visie is in december 2015 in werking getreden. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities;
In de omgevingsvisie is opgenomen dat nieuwe ontwikkelingen aan moeten sluiten bij de behoefte van bewoners en ondernemers die verandert door de vergrijzing, de toename van kleine huishoudens, maar ook door het nieuwe werken en winkelen. Voor vitale steden is een integrale afweging nodig van economische, sociale, milieukundige en ecologische belangen.
Om te komen tot een duurzame verstedelijking richt de provincie zich op het benutten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik als instrument voor een zorgvuldige locatieafweging. In de Omgevingsvisie wordt in paragraaf 3.1.2 'Duurzame verstedelijking' ingegaan op deze ladder.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Om de juridische borging al in het Bro is geregeld heeft de provincie de ladder niet opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. De onderbouwing van de ladder voor het voorliggende plan is opgenomen in paragraaf 3.1.2.
Een transparante besluitvorming bij het overwegen van nieuwe bebouwing gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten. Dit vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld aan de Gelderse ladder zijn daarnaast deze vragen essentieel:
Regio Rivierenland
Het plangebied is gelegen in de regio Rivierenland. In paragraaf 3.1.3.6 van de omgevingsvisie is 'Wonen in Rivierenland' nader uitgewerkt. Voor het voorliggende plan wordt dit nader toegelicht.
In de Regionale Woonagenda agenderen partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. In Rivierenland verdient afstemming en samenwerking op subregionaal niveau de voorkeur boven afstemming op het niveau van de regio. Dit omdat er aanzienlijke verschillen zijn tussen gebieden in de regio.
In de regio zijn gemeenten en corporaties in 2013 met elkaar in gesprek gegaan over de handreiking die door de samenwerkende corporaties was opgesteld. In dat gesprek is onder meer 'wonen en zorg' aangewezen als prioriteit. 'Wonen en zorg' vormt een urgente opgave, mede vanwege de decentralisatie. Op regionaal niveau pakken partijen dit op. Daarnaast zijn gemeenten gestart met het monitoren van de woningmarkt.
De provincie maakt op regionale schaal afspraken over de programmering met ten minste gemeenten en woningcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale opgave voor wonen wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De gemeenten in de regio hebben geconstateerd dat deze gezamenlijk teveel bouwplannen hebben. Bij het maken van de afspraken over programmering komt onder meer aan de orde hoe partijen omgaan met de overcapaciteit aan nieuwbouwplannen. Gemeentelijke regie en regionale afstemming zijn op de woningmarkt onmisbaar.
Omdat de planvorming van dit bestemmingsplan voornamelijk woningbouw betreft, is met name de kwantitatieve regionale opgave voor wonen relevant. De woningbouwopgave wordt door partijen in de regio uitgewerkt in het kader van de Regionale Woonagenda, die nader wordt toegelicht in paragraaf 3.2.3.
Provinciale Staten hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening is in december 2015 in werking getreden. Hierin staan regels die horen bij de Omgevingsvisie. Lang niet alle regels in de verordening zijn provinciale regels. Een groot deel van de verordening bestaat uit rijksregels, zoals bijvoorbeeld het Barro. Met de Omgevingsvisie en –verordening anticipeert de provincie Gelderland op de Omgevingswet van het Rijk. De Omgevingsverordening vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat stedelijke ontwikkelingen in beginsel plaatsvinden in bestaande gebouwen, in bestaand stedelijk gebied of door herstructurering. Het plangebied ligt tegen het bestaand stedelijk gebied en maakt deel uit van uitbreiding van een woonwijk.
Ten aanzien van de ontwikkeling van woningen bepaalt de Omgevingsverordening Gelderland dat alle nieuwe woningbouwmogelijkheden in het vigerende Kwalitatief Woonprogramma (Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019, KWP3) moeten passen, ofwel binnen de indicatieve taakstelling. Het KWP bevat naast dit kwantitatieve kader ook afspraken over de kwalitatieve differentiatie van woningbouwmogelijkheden in nieuwe bestemmingsplannen (huur/koop, betaalbaarheid en geschiktheid voor ouderen). De provincie wil de kwalitatieve vraagstukken voortaan in het kader van de Regionale Woonagenda's sturen.
Intrekgebied
Het plangebied is aangewezen als een zogenaamd intrekgebied. Het beschermingsgebied is op grond van artikel 1.2. tweede lid, onder a, van de Wet Milieubeheer aangewezen. Het betreft hier het gebied rondom een waterwingebied dat door Provinciale Staten is aangewezen ter bescherming van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwaterwinning, waarbinnen de verblijftijd van het grondwater tot aan de pompputten van het waterbedrijf ten hoogste 1000 jaar bedraagt. Daarnaast geldt in intrekgebieden dat geen bestemming mag worden toegestaan die de winning van fossiele energie, als aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Hiermee wordt de bescherming van de kwaliteit van het grondwater beoogd. De woningbouw heeft geen negatieve invloed op dit intrekgebied.
Tevens is het plangebied aangewezen als een verwevingsgebied niet grondgebonden veehouderij. (kaart 2: regels landbouw). Omdat de agrarische functie uit het plangebied verdwijnt is dit verwevingsgebied niet verder relevant voor dit bestemmingsplan.
Ligging plangebied binnen intrekgebied, Omgevingsverordening Gelderland
De provincie wil nieuwe afspraken maken over de opgave voor de periode tot 2025. In de Omgevingsvisie wordt de aanpak voor wonen slechts op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling krijgt vorm in de Regionale Woonagenda.
In de Omgevingsverordening geeft de provincie aan dat zij van de regio's verwacht dat ze hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een zogenaamde regionale woonagenda. Ook de regio Rivierenland, waar Geldermalsen deel van uitmaakt, heeft een regionale woonagenda opgesteld. Regio Rivierenland is een samenwerkingsverband waarin tien gemeenten samenwerken op de diverse onderwerpen. Rivierenland kent veel kleine en middelgrote kernen en in veel van deze kernen zien we sterke sociale verbanden. De kernen zijn onderling verschillend en kennen doorgaans een sterke interne verhuismarkt.
Een belangrijk onderdeel in de Regionale Woonagenda is het regionale woningbouwprogramma, waarin afspraken worden gemaakt over de kwantitatieve en kwalitatieve nieuwbouwopgave. Het gaat dan niet alleen om het aantal te bouwen woningen maar ook om de strategische keuzen die de gemeenten samen maken om er voor te zorgen dat de woningbouw in Rivierenland aansluit op de actuele vraag. In het bestuurlijk overleg van 30 mei 2016 met de gedeputeerde en de wethouders wonen is overeenstemming bereikt over de kwantitatieve opgave wonen en de daarmee samenhangende methodiek en vervolgstappen. Voor regio Rivierenland is de opgave voor de periode 2015-2025 vastgesteld op 7.000 tot 8.600 woningen. Deze aantallen zijn de bovengrens voor de harde plancapaciteit in de regio. Op 12 juli 2016 heeft GS hier mee ingestemd. Het regionale woningbouwprogramma is een dynamische lijst en wordt jaarlijks geactualiseerd. Alle projecten worden getoetst op drie punten:
I. Planstatus
Van alle projecten is de planstatus geïnventariseerd. Vanuit de provincie wordt mede gestuurd op planologische hardheid. Het is van belang om te monitoren of kansrijke plannen opgenomen zijn/worden in harde bestemmingsplancapaciteit. Voorkomen moet worden dat plancapaciteit gebruikt wordt voor niet-kansrijke plannen of projecten die pas op zeer lange termijn ontwikkeld worden. Plannen met harde plancapaciteit worden 'groen' gemarkeerd. Plannen met zachte plancapaciteit zijn 'rood'. De Plantage fase 2 scoort op dit punt `rood` omdat het gaat om zachte plancapaciteit.
II. Urgentie
Onder deze noemer vallen in ieder geval de plannen waar sprake is van een verbetering van locatie en omgeving zoals bij herstructurering en bedrijfssanering. Daarnaast kan een bepaald woningbouwprogramma, zoals voor senioren geschikte woningen in combinatie met zorgvoorzieningen, aanleiding zijn om prioriteit te geven aan een project. De ontwikkeling van de Plantage fase 2 maakt deel uit van grotere ontwikkeling en is nodig voor een stedenbouwkundige afronding aan de zuidzijde van de locatie. Hiermee scoort de ontwikkeling 'groen'.
III. Woonmilieu, prijs en woningtype
In het WBO is aangegeven waar de belangrijkste tekorten en overschotten zijn. Het regionale woningbouwprogramma wordt hieraan getoetst. In De Plantage fase 2 worden tot en met 2024 circa 188 koopwoningen gerealiseerd in de goedkopere, middeldure en dure prijsklassen. Daarnaast zijn in het woningbouwprogramma 50 eengezinswoningen in de sociale huur opgenomen. Dit komt overeen met de behoefte die in het regionale onderzoek voor de gemeente Geldermalsen is geconstateerd. De woningen worden gerealiseerd in een landelijk dorps woonmilieu. De overige woningen worden na 2024 gerealiseerd. Hiermee scoort de ontwikkeling ´groen`.
In het regionale woningbouwprogramma zijn de plannen vervolgens ingedeeld in drie categorieën:
1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)
Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Deels gaat het dan om projecten met woningen in de lagere huur- en koopprijscategorieën. Ook zorg gerelateerde woningen scoren hoog. Daarnaast lijkt de markt voor middeldure, en soms zelfs dure, koopwoningen weer aan te trekken. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2. Dit laatste geldt voor De Plantage fase 2.
2. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)
De projecten in categorie 2 zijn plannen met een (beïnvloedbaar) risico. Zo kan het een kansrijk project zijn met als enige aandachtspunt dat er nog geen vastgesteld bestemmingsplan ligt, zoals De Plantage fase 2. Andere belemmeringen zijn omgevingsfactoren zoals milieubelemmeringen of een te verwachten weerstand vanuit de omgeving.
3. Risicovolle plannen en/of lange termijn (realisatie tien jaar of verder)
Een deel van deze plannen betreft een of meer fasen van een groter project. Ook zijn er projecten die nog niet aansluiten op de actuele marktomstandigheden of waar concrete knelpunten gesignaleerd zijn. Tot slot zijn het projecten die ooit een keer bedacht zijn, in de tijd dat er nog onbeperkt plannen gemaakt werden, maar waarvan nu ingeschat wordt dat deze niet meer tot ontwikkeling komen.
Onderzoek marktvraag
In 2009 (Rigo) en 2010 (Inbo) zijn er diverse marktonderzoeken uitgevoerd naar de woningvraag in Geldermalsen en de Plantage. In 2015 is er een regionaal woningbehoefteonderzoek in Rivierenland uitgevoerd. De demografische ontwikkelingen in Geldermalsen en regio vormen de basis voor berekening van een kwantitatieve behoefte naar nieuwbouwwoningen.
Demografische ontwikkelingen
De bevolking van Geldermalsen gaat sterk vergrijzen De gemeente Geldermalsen telt in 2017 ruim 26.700 inwoners. De leeftijdsopbouw verschilt weinig ten opzichte van het landelijk gemiddelde; in de gemeente wonen relatief veel kinderen en iets minder 65-plussers. Op basis van de bovengenoemde onderzoeken laat de ontwikkeling tot 2025 een bescheiden terugloop van de bevolking zien, waarbij de twee prognoses (CBS en Primos) iets van elkaar verschillen. De samenstelling van de bevolking verandert wel. De leeftijdsgroepen tot 14 jaar en 30 tot 45 jaar zullen sterk in omvang afnemen, terwijl het aantal senioren fors zal toenemen. Deze ontgroening en vergrijzing voltrekken zich in Geldermalsen sterker dan landelijk.
Tabel Bevolking Geldermalsen: stand en prognose, CBS en Primos, 2009-2025
Bron: CBS, 2010, Prognoses: CBS (2009) en Primos (2009). Omschrijving prognoses in bijlage 2
De ontgroening en vergrijzing zijn zichtbaar in de toekomstige ontwikkelingen. Waar nu de gemiddelde huishoudensgrootte 2,6 bedraagt, zal deze in 2025 tussen de 2,3 en 2,4 bedragen (afhankelijk van de prognose). Het gevolg is dat – in tegenstelling tot de bevolkingsafname – het aantal huishoudens tot 2025 nog wel toeneemt.
Tabel Prognose huishoudens, 2009-2025
Bron: CBS, 2010, Prognoses: CBS (2009) en Primos (2009). Omschrijving prognoses in bijlage 2
Vestigers in Geldermalsen komen uit omliggende gemeenten én Utrecht. De meeste verhuisbewegingen van en naar Geldermalsen zijn met de aangrenzende gemeenten Tiel, Culemborg en Neerijnen. Daarnaast vallen de verhuisbewegingen van en naar Utrecht op. Door de goede ontsluiting met spoor en snelwegen is Geldermalsen een aantrekkelijk vestigingsgebied voor mensen uit de regio Utrecht. Naar het zuiden toe (Zaltbommel, Den Bosch) is de migratie veel beperkter van omvang. De rivieren blijken hier vaker een (culturele) barrière te vormen.
Kwantitatieve behoefte
Het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland heeft de kwantitatieve behoefte aan nieuwbouwwoningen onderzocht. De effectieve vraag is berekend op basis van de bevolkingsprognoses en de verhuisbewegingen in de periode 2005-2013, gekoppeld aan woning- en consumentengegevens op huishoudenniveau. Dit is vertaald in een behoefteraming met een bandbreedte. De bandbreedte is gebaseerd op de scenario's voor laagconjunctuur en midden conjunctuur. Het scenario voor hoogconjunctuur is vooralsnog niet meegenomen in het woningbehoeftenonderzoek. Op basis van het woningbehoeftenonderzoek Rivierenland is er in de periode 2015-2025 een effectieve vraag van 7.500 woningen bij laagconjunctuur tot 10.000 woningen bij midden conjunctuur berekend. Voor de gemeente Geldermalsen gaat het om 800 tot 1.000 woningen waarvan een deel in De Plantage wordt gerealiseerd.
Kwalitatieve behoefte
Uit het regionaal woningbehoefteonderzoek blijkt dat er vraag blijft bestaan naar eengezinswoningen, zowel in de huur- als de koopsector. Het is belangrijk om deze woningen zo te bouwen dat ze ook aantrekkelijk zijn voor de groeiende groep kleinere huishoudens en ook geschikt zijn voor ouderen.
In de raadsvergadering van 27 maart 2012 heeft de gemeenteraad haar visie nader aangescherpt: De gemeente Geldermalsen biedt een prettige woonomgeving waarin algemeen gewaardeerd wordt de mooie karakteristieke kernen, gelegen aan de Linge, met daartussen grote open groene ruimtes. Het is rustig en veilig in de gemeente. Deze woonomgeving is belangrijk voor haar inwoners en is het kapitaal van de gemeente. Uitgangspunt bij beleid is de nadruk op groen, leefbaarheid, rust en ruimte.
De gemeente stimuleert de ontwikkeling en onderlinge sociale betrokkenheid van haar inwoners, waarbij tegelijkertijd eigen verantwoordelijkheid belangrijk blijft. De gemeente heeft als speerpunt van beleid de sociaal zwakkeren te activeren en te ondersteunen. De gemeente wil zich verder inspannen om de jeugd aan de streek te binden en ze een toekomst te bieden mede door de komst van hoger onderwijs naar de gemeente te stimuleren.
Geldermalsen is trots op haar agrarische sector en de daaraan verbonden economie, waarin fruitteelt een bijzondere rol heeft. Geldermalsen ziet kansen in hoogwaardige en duurzame ontwikkeling van deze sector (zogenaamde Fruitvalley). De ontwikkeling van deze economie moet volop de ruimte krijgen, met behoud van de kwaliteit van de leefomgeving waarbij inpassing in het landschap belangrijk is. Verder moet de economische ontwikkeling meer hoogwaardige bedrijvigheid opleveren en aansluiten bij de bevolkingsopbouw. Voorbeelden zijn productie, verwerking, distributie, zakelijke dienstverlening (onder andere ICT), onderzoek, gezondheid en recreatie en toerisme. Bovengenoemde aangescherpte visie dient als uitgangspunt te worden gehanteerd voor een nieuw op te stellen gemeentelijke structuurvisie.
De visie Malsen aan de Linge benoemt de kernkwaliteiten van de gemeente en richt zich op behoud en beheer van deze kwaliteiten. Anderzijds wordt gepleit om mogelijkheden voor ontwikkeling niet te laten schieten. Deze basishouding is van belang voor de nieuwe Omgevingsvisie.
Op 31 maart 2009 heeft de gemeente Geldermalsen de Structuurvisie De Plantage vastgesteld. De structuurvisie geeft de kaders en uitgangspunten aan om de ongeveer 1500 woningen te realiseren in een tijdsbestek van 15 jaar. De gemeente Geldermalsen heeft voor het realiseren van de wijk De Plantage een hoog ambitieniveau opgesteld, ook in het realiseren hiervan speelt de structuurvisie een grote rol.
Naast de kaders en uitgangspunten die in de structuurvisie staan vermeld, geeft deze ook een vertaling van al het beleid en ruimtelijke plannen die op De Plantage van toepassing zijn. Daarnaast is het een voortzetting van eerder gezette stappen. Zo was reeds in de Structuurvisie Geldermalsen 2000-2015 uit 1999 bepaald dat het plangebied de grootste opvang van nieuwe woningen voor de gemeente Geldermalsen moest worden. Die lijn wordt in deze structuurvisie doorgezet en geconcretiseerd.
De kwaliteit die de gemeente wil bieden en in de structuurvisie vertaald is, laat zich ook zien in de keuze om gevarieerde woonmilieus aan te bieden. Dit zal er uiteindelijk voor zorgen dat De Plantage een streekeigen en karakteristiek woongebied zal worden waarin bestaande landschapsstructuren en cultuurhistorische waarden worden gerespecteerd en geïnterpreteerd. De invulling is gehaald uit de kwalitatieve elementen die in het landschap en nederzettingen voorkomen langs de Linge. Tevens is gekeken naar de bodemgesteldheid en waterhuishouding ter plekke.
De Plantage is opgedeeld in drie buurten, deze zijn gescheiden door een waterplas met een uitloper in zuidelijk richting en een langgerekte parkstructuur tussen de spoorlijn in het noorden en de Blankertseweg in het zuiden. De drie buurten krijgen van west naar oost de namen De Buitenplaats, De Bastide en De Woongaard. Elke buurt heeft een eigen identiteit en invulling, maar zal ook gezamenlijke elementen bevatten om zo de samenhang van de hele wijk te behouden.
Naast de functie wonen, zal er ook ruimte zijn voor een aantal voorzieningen. Zo zal er ruimte zijn voor een basisschoolvoorziening, zorgvoorzieningen, recreatievoorzieningen en een beperkte economische voorziening. Deze voorzieningen zijn niet alleen belangrijk voor De Plantage maar moeten ook eventuele tekorten aan voorzieningen opvangen van de naastliggende woongebieden Kalenberg en Meteren.
De Plantage Zuidwest betreft de tweede uitwerking van De Plantage op basis van de structuurvisie.
In 2016 heeft de Geldermalsen een woonvisie voor de periode 2016-2025 vastgesteld. Het doel van de woonvisie is voorzien in één duidelijke woonvisie, waarin al het beleid op het gebied van wonen is verwerkt. Daarnaast stelt de nieuwe Woningwet dat een woonvisie verplicht is voor het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties. De gemeente heeft in de woonvisie twee hoofddoelstellingen geformuleerd;
De woonvisie is opgebouwd uit vier thema's
Het plangebied wordt genoemd binnen thema 1.
Elk jaar wordt het woningbouwprogramma geëvalueerd en wordt het uitvoeringsprogramma voor de komende drie jaar vastgesteld. Het uitvoeringsprogramma voor 2016-2018 ziet er als volgt uit.
Uitvoeringsprogramma 2016-2018 | |||
Planning | 2016 | 2017 | 2018 |
Acquoy | 1 | ||
Beesd | 6 | 18 | |
Buurmalsen | 1 | 3 | 3 |
Deil | 1 | 12 | |
Enspijk | |||
Geldermalsen | 21 | 131 | 45 |
Gellicum | 1 | 1 | |
Meteren | 67 | 67 | 65 |
Rhenoy | 50 | 5 | 5 |
Rumpt | 1 | ||
Tricht | 1 | 3 | |
Totaal | 144 | 216 | 148 |
In het Uitvoeringsprogramma zijn in totaal 188 woningen geprogrammeerd voor Meteren – De Plantage.
De bouwproductie in De Plantage is de afgelopen jaren substantieel aangetrokken, na een aantal relatief rustige jaren als gevolg van de crisis. In 2015 is voor ruim 50 woningen grond verkocht. Deze woningen zijn in 2016 opgeleverd. Voor de prognoses van de jaren daarna wordt uitgegaan van een bouwproductie van ongeveer 65 woningen per jaar. Deze bouwproductie is grotendeels gewaarborgd in de overeenkomst die met de marktpartijen is gesloten over deelplan 1.
Een klein gedeelte van De Plantage Deelplan 1 (Noordwest) maakt eveneens deel uit van dit bestemmingsplan. Voor de realisatie van 8 woningen aan de Noorderhof nabij de rotonde Rijksstraatweg is een herziening nodig van het bestemmingsplan de Plantage Noordwest. Deze 8 woningen maken voor wat betreft de afspraken omtrent woningaantallen evenwel nog deel uit van deelplan 1.
In overeenkomsten met de marktpartijen zijn afspraken gemaakt over de realisatie van het restant van deelplan 1, dat is voorzien in 2017. In De Plantage deelplan 1 zijn dan in totaal 400 woningen gerealiseerd. In 2018 wordt de overstap gemaakt van deelplan 1 naar deelplan 2. Om de vraag adequaat te kunnen blijven accommoderen wordt met dit bestemmingsplan de realisatie van deelplan 2 voorbereid. Omdat de gemeente eraan hecht dat er gebouwd wordt naar behoefte, zullen ook in de tweede fase van De Plantage afspraken worden gemaakt met de marktpartijen.
De Plantage fase 2 past binnen de systematiek die gehanteerd wordt bij het regionale woningbouwprogramma dat loopt tot en met 2024. Deze fase is met ongeveer 188 woningen opgenomen in het regionale woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 2. Gebaseerd op de totale capaciteit die de gemeente Geldermalsen in deze periode heeft, wordt voorzien dat er in De Plantage een behoefte is van circa gemiddeld 40-45 woningen per jaar. Naar verwachting is dit overwegend een grondgebonden woonprogramma, maar wel is er volop ruimte voor bijzondere woonvormen als levensloopbestendige woningen, seniorenhofjes en ook kleinschalige appartementen worden niet uitgesloten
Conform het gemeentelijk woningbouwbeleid worden voorts 150 woningen in de periode 2024-2027 gerealiseerd. Door de provincie is in een brief van 28 april 2016 bevestigd dat De Plantage een grootschalige ontwikkeling is met een doorlooptijd tot na 2024. Ook dan zal er nog een behoefte zijn aan nieuwe woningen, waarin De Plantage kan voorzien.
Achtergrond
De druk op de sociale woningmarkt is de afgelopen jaren flink toegenomen. Belangrijke oorzaak hiervan is de groeiende instroom aan vluchtelingen en het aandeel van hen dat een verblijfsstatus krijgt. Dit heeft geleid tot verdringing op de woningmarkt. De provincie heeft in haar brief van 9 december 2015 een schatting gegeven van het aantal (extra) statushouders waar in de prognoses en woningbouwafspraken nog geen rekening mee gehouden is. Voor regio Rivierenland (inclusief Druten) gaat het dan om 1.200 personen voor de periode tot en met 2016.
Op basis van het extra aantal personen dat huisvesting nodig heeft en een inschatting van de gemiddelde woningbezetting (2,5 personen per woning) is het voornemen om 480 sociale huurwoningen (inclusief gemeente Druten) extra te realiseren.
De provincie heeft toegezegd deze extra ruimte voor woningbouw te bieden onder twee voorwaarden:
Invulling gemeente
In het kader van de nieuwe Woningwet zijn er prestatieafspraken gemaakt met woningstichting KleurrijkWonen. In de afspraken is opgenomen dat KleurrijkWonen 50 tot 60 huurwoningen in De Plantage gaat realiseren. In de eerste fase van De Plantage worden 8 huurwoningen gerealiseerd. De afspraak is dat er daarna in de tweede fase gemiddeld 8 tot 10 woningen voor de jaren 2017 tot en met 2021 worden gerealiseerd. Voor deze woningen wordt een beroep gedaan op de extra ruimte die de provincie biedt.
Het woningbouwprogramma voor de tweede fase is in het kader van het regionale woningbouwprogramma in eerste instantie teruggebracht van 400 woningen naar 188 woningen. Met de marktpartijen die actief zijn in De Plantage zijn begin 2016 afspraken gemaakt over de realisatie van deze 188 woningen. Tevens heeft de gemeente een beroep gedaan op de mogelijkheid om extra ruimte in het woningbouwprogramma voor De Plantage te creëren ten behoeve van de ontwikkeling van 50 sociale huurwoningen. Deze 50 sociale huurwoningen maken eveneens onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt concreet invulling gegeven aan de provinciale en gemeentelijke doelstellingen op het gebied van wonen en wordt voldaan aan de woningbehoefte die een onderdeel vormt van de regionale woonagenda. Deze woningbehoefte is gebaseerd op het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland. Op basis van het gemeentelijk beleid vindt een nadere invulling van het woningbouwprogramma in het plangebied plaats.
Acht woningen die deel uitmaken van de woningbouwproductie uit deelplan 1, maken deel uit van het voorliggende bestemmingsplan.
In deelplan 2 zijn 188 woningen opgenomen, uitgaande van een gemiddelde jaarproductie van ongeveer 40 tot 50 woningen per jaar. Daarnaast maken de met de provincie overeengekomen 50 sociale huurwoningen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Dit betreft de woningbouwproductie tot 2024.
Voor de periode 2024-2027 wordt een woningbouwproductie voorzien van 150 woningen. Deze woningen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen in de vorm van een uit te werken woonbestemming.
Het totaal van het aantal woningen in dit plan bedraagt derhalve 396 woningen (8 + 188 + 50 + 150), waarvan 150 woningen als een uit te werken bestemming.
In 2007 heeft de gemeente Geldermalsen de Welstandsnota vastgesteld voor haar gehele grondgebied. De nota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. Dit beleidsinstrument is erop gericht én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor eenieder inzichtelijk wordt. De beoordeling zelf betreft: ‘de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren’. Typerend voor de welstandsnota is de gebiedsgerichte benadering van de criteria voor de beoordeling.
Omdat de Welstandsnota geen specifieke criteria bevat voor De Plantage is in het kader van de gebiedsontwikkeling een Beeldregieplan opgesteld. Dit plan fungeert als toetsingskader voor de uitwerking van bouwplannen en alle aanvragen voor een omgevingsvergunning. Het Beeldregieplan De Plantage is als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan toegevoegd.
In 2006 heeft het toenmalige ministerie van VROM aan gemeenten geadviseerd om tenminste 3% van het bebouwd gebied te reserveren voor speelruimte.
Op 29 augustus 2013 heeft de gemeente Geldermalsen de kadernota 'Sport en Bewegen' vastgesteld. Op basis van het coalitieakkoord uit 2012 is de volgende missie geformuleerd:
‘Sport en bewegen zijn een uitstekend middel om te werken aan vitaliteit. Iedereen kan en mag mee doen in de gemeente Geldermalsen.
De gemeente wil het brede veld van sport en bewegen ondersteunen bij activiteiten die bijdragen aan de realisering van de gemeentelijke doelstelling (vitale gemeente met vitale inwoners)zonder afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijk van de burgers.
Om de missie te onderbouwen zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
3a Onlosmakelijk verbonden aan het bestaansrecht is het zekerstellen van goede accommodaties
In het structuurplan voor De Plantage zijn reeds de locaties van de speelplaatsen opgenomen met een toewijzing aan een leeftijdsgroep. Het bestemmingsplan maakt diverse speelplekken mogelijk binnen bestemming Groen. Voor de spreiding daarvan zijn normen gehanteerd: zo worden blokspeelplaatsen (leeftijd van 0 tot 6 jaar) dicht bij woningen gesitueerd zodat kleine kinderen veilig buiten kunnen spelen. Volgens het kaderstellende raadsbesluit wordt 1.170 m2 als speelplek met speelvoorzieningen ingericht. Hiermee is in de planvorming rekening gehouden. In onderstaande afbeelding is het aantal en de spreiding van speelplekken in de planontwikkelingen op kaart aangegeven. In de deelplanuitwerking zullen de omvang en exacte locaties van de speelplekken worden ingevuld.
Indicatie van de ligging en het bereik van de speelplaatsen in De Plantage. Aan de afbeelding kunnen geen rechten worden ontleend.
Het Mobiliteitsplan Geldermalsen 2020 (vastgesteld als duurzaam richtinggevend document d.d. 16 december 2008) is een uitwerking van de Mobiliteitsvisie welke op 31 januari 2007 door de gemeenteraad is vastgesteld. Doel van het Mobiliteitsplan is het realiseren van de ambities op het gebied van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefomgeving. Het Mobiliteitsplan is gebaseerd op vijf clusters:
Op 20 december 2016 heeft de gemeenteraad van Geldermalsen de duurzaamheidsvisie vastgesteld: Energieneutraal in 2030: Samen de schouders eronder. In deze visie staan vijf thema’s centraal die de basis vormen van het gemeentelijk beleid:
1. Klimaat en energie: het verminderen van en het aanpassen aan de klimaatproblemen.
2. Werken en bedrijven: het verduurzamen van de bedrijfsvoering van lokale bedrijven.
3. Wonen en leven: het duurzaam bouwen, onderhouden, wonen en werken in huizen, kantoren en andere gebouwen.
4. Mobiliteit: het verduurzamen van het verkeer met een focus op 4 V’s: voorkomen, verkorten, vervoerskeuze en verschonen.
5. Duurzaam gedrag: de bewustwording van de klimaatproblemen en vervolgens het aanpassen van het gedrag.
De ambitie van de gemeente Geldermalsen is om in 2030 energieneutraal te zijn. De gemeente gaat met maatschappelijke partners aan de slag om met concrete uitvoeringsplannen deze ambitie te bereiken. Een van die thema's is “wonen en leven”. In dat thema is benoemd dat de gemeente Geldermalsen geen gasleidingen meer wil aanleggen in nieuwe ontwikkelgebieden, zoals de Plantage 2de fase.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. In het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).
De gemeente Geldermalsen heeft Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) verzocht om geluidsberekeningen wegverkeerslawaai voor deelplan 2 uit te voeren. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Dit gebied ligt binnen de geluidszones van Rijksstraatweg, Verlengde Bredestraat en Blankertseweg. De Rijksstraatweg en Verlengde
Bredestraat (gelegen in stedelijk gebied) hebben een zone (aandachtsgebied) van 200 meter aan weerszijde van de weg. De Blankertseweg (gelegen in buitenstedelijk gebied) heeft een zone van 250 meter aan weerszijde van de weg.
De 30 km/uur-wegen hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze op 8 juli 2016 wel onderzocht en gerapporteerd.
In de bijlage de resultaten opgenomen die relevant zijn voor de procedure Wet geluidhinder die de gemeente Geldermalsen wil voeren voor de woningen langs de Rijksstraatweg. Uit geluidberekeningen van 8 juli 2016 en 5 september 2016 is namelijk gebleken dat de voorkeursgrenswaarden door de Rijksstraatweg wordt overschreden.
In deze notitie zijn die resultaten samengevoegd, geactualiseerd en aangepast (berekening op grens bouwvlak in plaats van op woningen verkavelingsplan). Daarbij zijn ter informatie ook geluidcontouren berekend.
De Betuweroute heeft ter plaatse van het plangebied een zone van 600 meter aan weerszijde van het spoor. Het plangebied ligt daar net buiten. Railverkeerslawaai hoeft daarom niet te worden onderzocht.
Toetsingskader
De voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai is voor woningen 48 dB.
De maximale grenswaarde is voor binnenstedelijke situaties 63 dB.
Geluidniveaus boven de voorkeursgrenswaarde kunnen alleen worden toegestaan/ vastgesteld, indien er gronden/ redenen aanwezig zijn om de woningen op de betreffende locaties te realiseren en er geen geluidreducerende maatregelen mogelijk of wenselijk zijn.
Indien er hogere grenswaarden worden vastgesteld dan moeten er isolatiemaatregelen aan de woning worden getroffen. Dit om te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, die worden gesteld aan de geluidwering en daarmee indirect aan de binnenniveaus.
Rekenmethode
De berekeningen zijn uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode 2 uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012 (RMG 2012). Daartoe zijn met Geomilieu (v4.1) geluidmodellen opgesteld.
Wegvakgegevens
De gehanteerde verkeersgegevens zijn afkomstig uit het Regionaal Verkeersmodel. Dat model is opgesteld door bureau Goudappel Coffeng en in februari 2014 opgeleverd. De gegevens zijn gemiddelde weekdagintensiteiten in prognosejaar 2025. Daarbij is het verkeer verdeeld naar periode (dag-, avond, nachtperiode) en naar voertuigcategorie (licht-,
middelzwaar- en zwaar verkeer).
Gegevens over de rijsnelheden en wegdektypes zijn afkomstig van de gemeente Geldermalsen. De meest relevante wegvakgegevens zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel Overzicht van wegvakgegevens
Omdat de situatie 2026 moet worden berekend, is bij de resultaten een geluidsniveau opgeteld dat overeenkomt met een verkeersgroei van 1,5% tussen 2025 en 2026 (+0,07 dB).
Rekenresultaten en toetsing
De berekende geluidsbelastingen zijn opgenomen in de bijlage (tabellen). Daaruit blijkt dat ten gevolge van de Rijksstraatweg en Blankertseweg de geluidsbelastingen boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit komen. De maximale grenswaarde, waarvoor B&W ontheffing zou kunnen verlenen (63 dB), wordt niet overschreden.
Rekening houdend met het verkavelingsplan en daarbij dat de woningen op de bebouwingsgrens worden gerealiseerd dan zijn de volgende geluidsbelastingen aanwezig:
Van de Rijksstraatweg:
- 59 dB bij 10 woningen (punten 01 t/m 05, 20 t/m 24)
- 56 dB bij 2 woningen1 (punten 071, 25)
- 55 dB bij 1 woning1 (punt 081)
- 53 dB bij 3 woningen (punten 26, 30, 31)
- 52 dB bij 1 woning (punt 29)
- 51 dB bij 2 woningen (punten 10, 27)
- 50 dB bij 3 woningen (punten 09, 11, 12)
- 49 dB bij 1 woning (punt 28)
Totaal 23 woningen.
Van de Blankertseweg:
- 51 dB bij 3 woningen (punt 33)
- 50 dB bij 2 woningen (punt 32)
Totaal 5 woningen.
Totaal aantal woningen is 23, waarvan bij 5 woningen voor twee wegen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Als gevolg van het akoestisch onderzoek is besloten om gebruik te maken van de mogelijkheid om ontheffing hogere geluidswaarde te verlenen. Daartoe zal in ieder geval de grens van het bouwvlak corresponderen met de berekende gevelrooilijnen. De ontheffing hogere geluidswaarde wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Geluidsmodel wegverkeerslawaai
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt bij tenminste 23 woningen uit het verkavelingsplan overschreden ten gevolge van de Rijksstraatweg. Bij 5 woningen wordt mogelijk ook de voorkeursgrenswaarde overschreden ten gevolge van de Blankertseweg. De maximale grenswaarde wordt niet overschreden. Hiervoor wordt een ontheffing hogere waarden genomen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risico locaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegde gezag de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).
Aangezien sprake is van functie wijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan noodzakelijk. Sinds 1997 is er door middel van diverse bodemonderzoeken in kaart gebracht of er zich verontreinigingen in de bodem en het grondwater bevinden.
In 2006 heeft er een bodemonderzoek plaatsgevonden van de bovenste meter over het gehele plangebied (3 maart 2006, projectnummer 05.01.0688). De conclusie is dat er weliswaar op 1 plaats een verhoging is aangetroffen van bestrijdingsmiddelen, maar uit nader onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een overschrijding van de interventiewaarde. Er zijn derhalve geen onoverkomelijke belemmeringen geconstateerd ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling.
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Bij email van 12 april 2016 heeft de tracébeheerder van Gasunie gereageerd op het plan. Uit Geoportaal (een Gasunie programma waar ruimtelijke plannen en leidingen in staan) blijkt dat de ligging van de gastransportleiding in het plangebied correct is ingetekend.
Gasunie geeft aan dat het leek alsof de gastransportleiding onder de geplande woningbouw door zou lopen. Uit het bestemmingsplan bleek dat deze stelling onjuist is. De belemmeringenstrook en bestemming ´wonen´ vallen samen. Het bouwvlak ligt naast de belemmerde strook.
Voor Gasunie staat de veilige ligging en integriteit – voor zowel de leiding als voor omwonende voorop. Gasunie vindt het belangrijk dat overleg en afstemming plaatsvindt over bouwwerken en werkzaamheden die mogelijk binnen de belemmeringenstrook gerealiseerd worden. Denk hierbij ook aan erfafscheidingen, bomen/planten, en andere zaken zoals speeltoestellen die in de grond verankerd kunnen worden. Omdat een gedeelte van de bestemming 'Wonen-1' binnen de belemmeringenstrook ligt, verzoekt Gasunie rekening te houden met bovenstaande.
Op grond van het huidige bestemmingsplan liggen zowel de bestemming 'Wonen-1´ als het bijbehorende bouwvlak buiten de belemmeringenstrook van de aardgastransportleiding. De planregels van de bestemming 'Wonen-1'(artikel 7) bepalen dat gebouwen uitsluitend gebouwd mogen worden binnen het bouwvlak. Dit betekent ook dat eventuele aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden. Er kunnen derhalve geen gebouwen en daardoor ook geen kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook gerealiseerd worden.
Externe veiligheid (EV) gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen en kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Relevante risicobronnen kunnen zijn:
- risicovolle (activiteiten binnen) inrichtingen;
- ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen;
- transportroutes (over weg, water en spoor) voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Hierin zijn regels gesteld voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in een bestemmingsplan. Met het opnemen van artikel 14 van het Bevb heeft de wetgever de bedoeling gehad om de belemmeringenstroken rondom buisleidingen vrij te houden van bebouwing. Zo moet een bestemmingsplan t.a.v. de aardgastransportleiding regels bevatten dat bouwwerken in principe niet zijn toegestaan binnen de belemmeringenstrook. Indien een gemeente wel bouwwerken wil toestaan dan kan dit alleen via een omgevingsvergunningsstelsel voor afwijken van de bouwregels (binnen het artikel Leiding-Gas) en moet daarbij voldaan worden aan de voorwaarden in artikel 14, 3e lid Bevb, te weten: de leiding mag niet worden geschaad en er zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Om te beoordelen of de leiding door de realisatie van bouwwerken (en ook voor uitvoeren van werkzaamheden) niet geschaad wordt, dient advies – bij voorkeur schriftelijk – ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder. Zie hiervoor ook de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van state, zaaknummer 201304565/1/R/1, rechtsoverweging 10.5. In subparagraaf 4.1.4.3 wordt verslag gedaan van dit advies.
Omdat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn normen en een verantwoordingsplicht vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi),
- het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb),
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Regeling Basisnet.
Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim of Activiteitenbesluit) veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden van bepaalde risicovolle activiteiten tot objecten van derden.
In aanvulling op het gestelde in de EV-regelgeving zijn in de Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2019 van gemeente Geldermalsen richtinggevende ambities opgenomen. Volgens de beleidsvisie worden nieuwe "bijzonder kwetsbare objecten" in beginsel niet toegestaan binnen een ruime afstand van relevante risicobronnen. Dit heeft volgens de EV-visie in ieder geval betrekking op een zone van 50 meter langs de hogedruk aardgasleiding, die het plangebied doorsnijdt. Binnen deze zone zijn uitsluitend woningen toegestaan. Het is niet aannemelijk dat de woningen gebruikt gaan worden voor groepen verminderd zelfredzame personen, maar dit is wel extra geborgd in de planregels.
Binnen de belangrijkste regelgeving voor de externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand, die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door lijnen op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven. De afstand vanaf een risicovolle activiteit tot de risicocontour met een plaatsgevonden risico van 10-6 per jaar (of PR 10-6 contour) hangt af van:
- de kansen op de verschillende ongevalsscenario's;
- het effect van deze ongevalsscenario's.
Op grond van de belangrijkste EV-regelgeving geldt dit plaatsgebonden risico als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Een oriënterende waarde geldt daarbij als ijkpunt. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kansen op de verschillende ongevalsscenario's;
- het effect van deze ongevalsscenario's;
- het aantal personen dat in de omgeving (binnen het invloedsgebied) van de risicobron verblijft;
- de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeval.
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor een gebied, dat ligt binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet het groepsrisico worden verantwoord. In de regelgeving is aangegeven welke onderdelen daarbij aan bod moeten komen. In ieder geval moet ingegaan worden op de mogelijkheden voor de hulpverlening door de brandweer bij een ongeval met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied. De veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om over deze mogelijkheden te adviseren.
Gelet op de regionale signaleringskaart externe veiligheid zijn enkele risicobronnen relevant voor het plangebied, omdat het invloedsgebied of de veiligheidsafstand van deze risicobronnen over (een deel van) het plangebied ligt. Het gaat dan om de volgende risicobronnen:
- een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (W-527-01);
- enkele basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (de Betuweroute en het traject Utrecht-Meteren) en over de weg (de A15).
Risico's vanwege buisleidingen
Het plangebied wordt doorsneden door een hogedruk aardgasleiding (W-527-01) met een diameter van 8 inch en 40 bar. Gelet op het gestelde in artikel 14 van het Bevb en artikel 5 van het Revb is het in eerste instantie van belang dat binnen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de buisleiding de volgende activiteiten (zonder omgevingsvergunning) niet kunnen plaatsvinden:
- het bouwen van bouwwerken;
- activiteiten die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding.
Dit is in het plan geborgd door op de verbeelding een strook met dubbelbestemming leiding-gas op te nemen en voor deze strook planregels vast te legen. Dit beperkt de kans op ongewenste activiteiten binnen deze strook en het beschadigen van de leiding.
In oktober 2016 is door de Omgevingsdienst Rivierenland een Kwantitatieve risicoanalyse (QA) ten gevolge van een hogedruk aardgasleiding uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) ter plaatse van het plangebied kleiner is dan de grenswaarde van 10-6/jr. Dit betekent dat de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico niet worden overschreden.
De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door enerzijds de eigenschappen en ligging van de leiding en anderzijds de populatie binnen het invloedsgebied. In vergelijking met de huidige situatie neemt de populatie binnen het invloedsgebied aanzienlijk toe. De populatie binnen de 100% letaliteitszone levert de grootste bijdrage aan het groepsrisico. Door de toename van de populatie neemt het berekende groepsrisico in de nieuwe situatie toe met meer dan 10%. Het hoogste groepsrisico is echter ruimschoots (namelijk een factor 71) lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Gelet op het gestelde in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) hoeft het groepsrisico niet uitgebreid te worden verantwoord, omdat het berekende GR lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde (namelijk 0,14% van de oriëntatiewaarde). Volgens de regelgeving (BEVB) en de gemeentelijke EV-visie hoeft in dat geval alleen ingegaan te worden op mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, gelden beperkingen binnen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding en zijn “bijzonder kwetsbare objecten in beginsel niet toegelaten binnen 50 meter van de leiding (binnen de 100% letaalzone).
Op grond van artikel 12 van het Bevb moet in de toelichting bij het ruimtelijk besluit wel worden vermeld:
- de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de
buisleiding die het groepsrisico mede veroorzaakt;
- het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip dat het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat
besluit toegelaten (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de
oriëntatiewaarde;
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding, om zich in veiligheid te
brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.
Het QRA-rapport geeft informatie over de eerste twee aspecten.
Rampenbestrijding en zelfredzaamheid
Gelet op de regelgeving (BEVB) en de gemeentelijke EV-visie hoeft alleen ingegaan te worden op mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, gelden beperkingen binnen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding en zijn “bijzonder kwetsbare objecten in beginsel niet toegelaten binnen 50 meter van de leiding (binnen de 100% letaalzone). Over de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid heeft de VRGZ het volgende opgemerkt.
Rampenbestrijding
Voor de gasleidingen is een fakkelbrand maatgevend en het plangebied ligt deels binnen de 100% letaliteitscontour van een fakkelbrand bij een breuk van de leiding ter hoogte van het plangebied. Een dergelijk ongevalscenario kan potentieel een groot aantal slachtoffers veroorzaken. Men moet er vanuit gaan dat het aantal gewonden dat in het eerste uur ambulancevervoer nodig heeft, het aantal in het eerste uur beschikbare ambulances zal overschrijden. Een fakkelbrand is feitelijk voor de hulpdiensten niet bestrijdbaar. Men kan de ontstane fakkelbrand alleen uitmaken door de Gasunie de afsluiters te laten sluiten (dit kan mogelijk een uur duren), waarna het resterende gas uitstroomt en de fakkel uitdooft. De hittestraling van de fakkel is zo hoog dat de brandweer de omgeving van het lek (tot ca. 100 meter) niet kan betreden. Na het doven van de fakkel kan de brandweer secundaire branden gaan bestrijden. Hiervoor is voldoende bluswater beschikbaar.
Zelfredzaamheid
Het fakkelbrandscenario ter hoogte van het plangebied biedt voor personen in de directe omgeving van de leiding feitelijk geen handelingsperspectief. Ter bevordering van de zelfredzaamheid en het beperken van de kans en/of het aantal slachtoffers bij een fakkelbrandscenario adviseert de Veiligheidsregio om:
- te overwegen om een extra deklaag aan te laten brengen waardoor de kans op beschadiging van de leiding wordt verlaagd;
- te overwegen om het stedenbouwkundige plan aan te passen, waardoor woningen op grotere afstand van de leiding komen te liggen. In algemene zin zal een vermindering van het aantal woningen in het invloedsgebied leiden tot minder slachtoffers bij een ongeval met de leiding;
- te zorgen voor een goede aansluiting van de vluchtroutes vanuit de woningen op de openbare ruimte+
- kopers, huurders of gebruikers van nieuwe gebouwen binnen een zone van 100 meter van de buisleiding worden geïnformeerd over het mogelijke ongevalscenario en de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid ook relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, het spoortraject Utrecht-Meteren en de A15. Het plangebied ligt namelijk (deels) binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 4 oktober 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd.
Rampenbestrijding
Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
Het aspect externe veiligheid is relevant vanwege een hogedruk aardgasleiding en enkele transportroutes. Er wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Gelet op het gestelde in het Bevb en de Revb hoeft het groepsrisico niet uitgebreid te worden verantwoord, omdat het berekende GR lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde (namelijk 0,14% van de oriëntatiewaarde). Volgens de Bevb en de gemeentelijke EV-visie:
De Veiligheidsregio heeft een advies uitgebracht over het aspect externe veiligheid. De voorgestelde maatregelen luiden als volgt:
De Omgevingsdienst Rivierenland heeft ook advies uitgebracht over het aspect externe veiligheid. De voorgestelde maatregelen luiden als volgt:
Naar aanleiding van de adviezen van de Veiligheidsregio zijn in het bestemmingsplan de volgende maatregelen opgenomen:
- geen bestemmingsvlak voor (beperkt) kwetsbare objecten opnemen binnen de belemmeringenstrook en situeren van het bouwvlak op tenminste 4 meter buiten deze belemmeringenstrook om de kans op beschadiging van de leiding zo beperkt mogelijk te houden. Hieraan is in dit plan gevolg gegeven.
- in overleg met de Gasunie onderzoeken van de mogelijkheden om een extra deklaag aan te laten brengen. In de eerste fase van De Plantage is ook een extra deklaag boven de leiding aangebracht;
- in een zone van 50 meter vanaf de gasleiding worden geen bijzonder kwetsbare objecten toegestaan. In de regels is opgenomen dat woningen en gebouwen met een maatschappelijke bestemming binnen de 50 meter zone van de leiding niet gebruikt gaan worden voor het verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen. Deze zone is gebaseerd op de beleidsvisie externe veiligheid.
- bij de uitwerking van plannen de aansluiting van de vluchtroutes vanuit de woningen op de openbare ruimte optimaliseren. In dit plangebied is het met het huidige stedenbouwkundige plan mogelijk om van de gasleiding af te vluchten via de parkeerhofjes aan de achterzijde.
- kopers, huurders of gebruikers van nieuwe gebouwen binnen een zone van 100 meter van de buisleiding worden geïnformeerd over het mogelijke ongevalscenario en de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid.
Het advies van de Veiligheidsregio over “goede vluchtroutes” en het in beginsel niet toelaten van “bijzonder kwetsbare objecten” binnen 50 meter volgt direct uit het toetsingskader. Daarentegen is het aanbrengen van een extra deklaag (verlaagt de kans op beschadiging van de leiding) niet direct noodzakelijk op grond van dit toetsingskader. Het treffen van dergelijke maatregelen is echter wel een argument om de beperkte mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te accepteren. Dit geldt ook voor het opnemen van een bestemmingsvlak voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook.
We geven geen gevolg aan het opnemen van een nadere bepaling om extra bouweisen op te nemen ten aanzien van de brandwerendheid bij het realiseren van woningen binnen een zone van 50 tot 100 meter vanaf de buisleiding, omdat deze maatregel niet is gebaseerd op het beleidskader ten aanzien van externe veiligheid, in de eerste fase van De Plantage zijn deze maatregelen ook niet geadviseerd en derhalve ook niet genomen. Het opnemen van een dergelijke maatregel leidt bovendien tot een verhoging van de bouwkosten en vormt derhalve een relatief zware maatregel gerelateerd aan het geringe restrisico.
Het aanpassen van het stedenbouwkundig plan (woningen op grotere afstand van de leiding en minder woningen binnen het invloedsgebied) is niet direct noodzakelijk op grond van dit toetsingskader. Het stedenbouwkundig plan wordt niet aangepast. In 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie De Plantage vastgesteld. In deze structuurvisie is al bepaald dat rondom het tracé van de gasleiding de Bastide wordt gerealiseerd. De Bastide vormt een compact dorps woonmilieu met een hogere woningdichtheid. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komt, bij het uitvoeren van deze maatregel, ook ter discussie te staan, omdat dan binnen het plangebied minder woningen worden gerealiseerd.
De gasleiding en de belemmeringenstrook blijven in eigendom bij de gemeente. Dit is op de verbeelding verduidelijkt door de bestemming 'Verkeer' op de belemmeringenstrook van toepassing te verklaren. Dat zorgt voor extra bescherming van de gasleiding. Overigens geldt een aanlegvergunningenstelsel voor deze strook en heeft de Gasunie geconcludeerd dat de gasleiding hiermee voldoende wordt beschermd.
De gemeenteraad heeft het restrisico aanvaard. Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
Omgevingstype
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een 'gemengd gebied' een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Het plangebied moet worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies.
Categorie bedrijvigheid
In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype 'rustige woonwijk’. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.
SBI- Code |
Adres | Omschrijving | VNG categorie | Richtafstand | Werkelijke afstand tot nabijgelegen woningen | maatgevend aspect |
8531 | Schoolhof | basisschool | 2 | 30 | 40 | geluid |
1581 | Meersteeg 6 | bakkerijfabriek | 3.2 | 20 | 365 | geur |
Er is er geen belemmering vanuit bestaande inrichtingen voor de ontwikkeling.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk, omdat De Plantage is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Langs zowel de oost- als de zuidzijde van het plangebied waarop dit bestemmingsplan van toepassing is bevinden zich boomgaarden. De boomgaarden ten zuiden van de Blankertseweg vallen binnen het bestemmingsplan Buitengebied-derde herziening (15 februari 2011). In dit bestemmingsplan is geregeld dat in een zone ten zuiden van de Blankertseweg, boomgaarden worden uitgesloten (opheffen spuitzones) ten behoeve van de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk De Plantage. De woningen die binnen De Plantage Zuidwest zijn geprojecteerd, ondervinden derhalve geen hinder van de genoemde boomgaarden.
De volgende nationale regelgeving is van belang voor het gewasbeschermingsmiddelenbeleid. Deze vloeit grotendeels rechtstreeks voort uit de EU-regelgeving.
Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een veiligheidsafstand voor bebouwing aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de gewasgrens. Deze 50 meter is in diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand waar gemotiveerd van kan worden afgeweken.
Binnen veel gemeenten bestaat de wens om nieuwe gevoelige functies (zoals woningen) op minder dan 50 meter vanaf de agrarische perceelsgrens te realiseren. Een kleinere afstand is mogelijk mits dat goed onderbouwd wordt. Zo accepteerde de Raad van State in zaak nr. 201506413/1/R2 (uitspraak van 4 mei 2016) een spuitzone van 10 meter tussen een fruitboomgaard en twee burgerwoningen.
De verwachting is dat het binnenkort voor alle teelten verplicht wordt bij het uitvoeren van bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen op het gehele perceel driftreducerende technieken toe te passen met een rendement van minimaal 75%. De regels worden aangescherpt, omdat er via drift van gewasbeschermingsmiddelen nog steeds te veel vervuiling van het oppervlaktewater plaatsvindt. De nieuwe regels worden opgenomen in het Activiteitenbesluit, als maatregel vanuit de tweede Nota Duurzame Gewasbescherming. De verwachting is dat begin 2017 wordt aangepast.
Met betrekking tot de boomgaarden ten oosten van het plangebied is een locatiespecifiek onderzoek uitgevoerd naar spuitzones door SPA ingenieurs in 2016. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 bij de regels. De reden voor dit onderzoek zijn omliggende agrarische percelen waarop fruitbomen aanwezig zijn en waarvoor chemische gewasbeschermingsmiddelen kunnen of worden gebruikt. Daarom is de vraag aan de orde of de ontwikkeling verantwoord is gelet op de mogelijke blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift. Drift betreft de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Drift is een belangrijke en directe bron van luchtverontreiniging, waardoor mens en dier in contact kunnen komen met gewasbeschermingsmiddelen. De middelen die op aangrenzende of in de directe omgeving gelegen percelen worden toegepast en via drift naar de omgeving verspreiden, kunnen dus van invloed zijn op het verblijfsklimaat in het plangebied. Omgekeerd kan de introductie van een nieuwe gevoelige functie in de buurt van de fruitboomgaarden van invloed zijn op de bedrijfsvoering van betreffende teler(s).
Het doel van dit onderzoek is te bepalen of de geplande nieuwe woonwijk op de beoogde locatie mogelijk is in relatie tot risico's voor de volksgezondheid vanwege drift en of er sprake is van eventuele belemmeringen voor de agrarisch ondernemers die de omliggende gronden in eigendom hebben.
Afbakening onderzoeksgebied
Noordelijk van het plangebied bevinden zich geen agrarische percelen. Door de gemeente Geldermalsen is aangegeven dat eventuele spuitzones vanuit de ten oosten en ten zuiden gelegen agrarische percelen in relatie tot het plangebied in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2006’ afdoende zijn geregeld. Deze agrarische percelen kunnen en blijven daarom in dit spuitzone onderzoek buiten beschouwing. Het onderzoek beperkt zich om die reden tot de agrarische percelen ten westen van het plangebied.
Onderzoeksgebied locatiespecifiek onderzoek spuitzone
Onderzoek
Voor het onderzoek is de Stoffenwijzer gewasbeschermingsmiddelen fruitteelt geraadpleegd en is het plangebied bezocht. Bij het bezoek zijn kenmerken van de omgeving geïnventariseerd. Tevens zijn enkele wetenschappelijke inzichten geraadpleegd, waaronder onderzoeken van PRI in Wageningen en de RIVM.
Conclusie locatiespecifiek onderzoek
Voor de ontwikkeling van De Plantage, 2e fase in Geldermalsen is een locatiespecifiek onderzoek naar spuitdrift van gewasbeschermingsmiddelen uitgevoerd. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke praktijksituatie en met het gebruik van voor de gezondheidsrisico's maatgevende gewasbeschermingsmiddelen en de wijze van toepassen daarvan.
Uitgaande van een conservatieve en worst case benadering van de bedrijfsvoering binnen fruitboomgaard 2, kan worden geconcludeerd dat, bij afwezigheid van enige vorm van driftreducerende maatregelen binnen het plangebied, een spuitzone van minimaal van 45 meter vanaf de agrarische perceelsgrens voldoende garantie biedt op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op de verbeelding valt een klein gedeelte van de bestemming Wonen binnen de spuitzone van 45 meter. Voor dit gedeelte van de bestemming Wonen is een voorwaardelijke verplichting driftvrije zone opgenomen. Wanneer namelijk uiterst westelijk in het plangebied wordt gekozen om als driftreducerende maatregel een volblad c.q. groenblijvende windhaag te realiseren, kan de spuitzone worden verkleind naar circa 25 meter gemeten van de agrarische perceelsgrens. In dit geval dient in de planregels te worden geborgd dat de volblad (wintergroene) windhaag in stand wordt gehouden en onderhouden en wel zodanig dat deze minimaal 0,5 meter hoger blijft dan de hoogste fruitbomen binnen 50 meter afstand van de westelijke plangrens. De hoogte van de windhaag dient tevens altijd ten minste 3 meter te bedragen.
Geconcludeerd kan worden dat dit aspect geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan. Wel moet rekening worden gehouden met de aanbeveling ten aanzien van de windhaag.
Spuitzone van 25 meter en 45 meter geprojecteerd op de verbeelding.
Op 22 juni 2010 heeft de gemeente Geldermalsen beleid met betrekking tot spuitzones vastgesteld. In dit beleid staat vermeld dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit een oogpunt van bescherming van de volksgezondheid een afstand van tenminste 50 meter aangehouden moet worden van percelen waarop in verband met fruitteelt gespoten wordt of kan worden tot gevoelige objecten, zijnde objecten waarin geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven en een afstand van 10 meter van percelen waarop in verband met boomteelt gespoten wordt of kan worden gespoten. Bij de bepaling van de afstand moet in de praktijk worden uitgegaan van een afstand van 65 meter van de perceelsgrens van het agrarisch perceel waarop bestrijdingsmiddelen worden gebruikt tot de gevel van het hoofdgebouw van een gevoelig object.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn gevoelige objecten aanwezig binnen een afstand van 65 meter vanaf de perceelsgrens van het agrarisch perceel. De gevoelige objecten die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn woningen en de voortuinen behorende bij deze woningen. In het gemeentelijk beleid over spuitzones wordt de generieke afstand van 50 meter + 15 meter gehanteerd, omdat hierdoor het erf of de tuin of in ieder geval een behoorlijk deel daarvan vrij blijft van de nadelige effecten van spuiten. In het gemeentelijk beleid staat vermeld dat met deze afstand overigens in de praktijk genuanceerd moet worden omgegaan, omdat niet elke situatie hetzelfde is.
Omdat binnen de afstand van 65 meter vanaf de perceelsgrens van het agrarisch perceel gevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is nader onderzoek uitgevoerd naar de spuitzone. Op basis van het rapport opgesteld door SPA Ingenieurs B.V., met nummer 21620207.R01, moet een spuitzone van minimaal 45 meter vanaf de agrarische perceelsgrens worden aangehouden. Deze afstand biedt voldoende garantie op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze afstand van 45 meter is maatgevend voor de situering van het bouwvlak. Dat betekent dat de voortuin van de kavels aan de Rijksstraatweg ligt binnen de afstand van 45 meter tot aan de perceelsgrens van het agrarisch perceel.
Op basis van het gemeentelijk beleid is het niet mogelijk om voortuinen te realiseren binnen de spuitzone van de boomgaard. In dit geval is dit echter wel mogelijk, om de volgende redenen:
Afwijken van het gemeentelijk beleid omtrent de spuitzone is hiermee mogelijk. In het bestemmingsplan is daarom rekening gehouden met de afstand van 45 meter tot de perceelsgrens van het agrarisch perceel, zoals dat nader is onderbouwd in het rapport van SPA ingenieurs.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
In het kader van de Structuurvisie De Plantage zijn door middel van diverse onderzoeken de archeologische waarden binnen het plangebied in kaart gebracht. Dit onderzoek is in 3 stappen uitgevoerd.
Rapport: Boreel, G.L., 2004: Verslag bureauonderzoek Meteren De Plantage, CVUHBS, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Notities 11)
Rapport: Tops, B., G. Boreel, E. Verhelst, 2006: Huis Meteren en Blanckenstijn, twee adelijke huizen in een dynamisch landschap. Inventariserend veldonderzoek in het plangebied Meteren De Plantage, gemeente Geldermalsen, ACVUHBS, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Notities 64)
Rapport: Veldman, H.A.P., E. Blom, 2008: Geldermalsen, Meteren de Plantage. Een inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, Amersfoort (ADC Rapport 1537);
Het proefsleuvenonderzoek (stap 3) is uitgevoerd op 7 van de 10 in stap 2 begrensde vindplaatsen en op de noordelijke zone van het plangebied, waar de archeologische verwachting op basis van het eerdere onderzoek nog onduidelijk was. Vindplaatsen 2 en 3 (terreinen Huis Meteren resp. Blanckenstijn) zijn vanwege het voorgestelde behoud in de bodem (in situ) niet nader met proefsleuven onderzocht. Wel is getracht de grenzen van beide vindplaatsen vast te stellen. Vindplaats 8 viel vooralsnog buiten de plangrens en is derhalve niet verder onderzocht en gewaardeerd middels proefsleuven. Het proefsleuvenonderzoek heeft in de noordoostelijke zone van het plangebied een nieuwe vindplaats opgeleverd (vindplaats 11).
Inventariserend onderzoek door middel van proefsleuven (2008)
De onderzochte vindplaatsen zijn op grond van de fysieke en inhoudelijke archeologische kwaliteit door het ADC gewaardeerd conform de waarderingssystematiek van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1). Naast de reeds eerder als behoudenswaardig vastgestelde vindplaatsen 2 en 3 (Huizen Meteren en Blanckenstijn), zijn op basis van de waardering vindplaatsen 1, 7 en 11 behoudenswaardig bevonden (ADC rapport afbeelding 27).
Op grond van het bovenstaande onderzoek heeft het college van Burgemeester en Wethouders d.d. 31 maart 2009 besloten het gebied grotendeels vrij te geven voor ontwikkeling. Hierbij waren nog enkele gebieden aangewezen waarvoor nog nader onderzoek gewenst was. Medio 2010 heeft dit nader onderzoek plaatsgevonden, door middel van opgravingen (rapport genoemd onder punt 4). Op basis van het opgravingsonderzoek is de grond archeologisch vrij gegeven (BenW besluit 11.004040). Hiermee zijn de archeologische waarden in het gebied voldoende in beeld gebracht. Archeologische toevalsvondsten moeten altijd nog gemeld worden (art 56 monumentenwet).
Inventariserend veldonderzoek (zie rapport onder punt 2): ligging van Huis Meteren
Advisering en conclusie mei 2016
Door Vos Archeo is in mei 2016 een specifiek advies uitgebracht over de wijze waarop het rapport van ADC moet worden geïnterpreteerd met betrekking tot het Huis Meteren. De kern van het monument Huis Meteren bevindt zich in de contour. Daaromheen liggen de grachten ongeveer zoals aangegeven. Vermoedelijk bevond zich daar oorspronkelijk vooral een aantal tuinelementen. Het enige mogelijke bouwwerk dat zich mogelijk aan de noordzijde van Huis Meteren heeft bevonden, valt af te leiden uit een aantal bakstenen die mogelijk in situ lagen maar waarvan de betekenis niet zeker is. Het is dus niet duidelijk of zich aan de noordzijde een (bij)gebouw heeft bevonden en of die tot de sporen van het huis mogen worden gerekend. Aan de oostzijde ligt wel een aantal bijgebouwen. Er wordt een buffer naar de geplande nieuwbouw geadviseerd van 20 meter. Bovendien gaat het daar om tuinen / groen waarvoor weinig verstoring in de ondergrond mag worden verwacht.
Vos Archeo acht het niet schadelijk voor de archeologische gebouwresten van Huis Meteren om de begrenzing zoals door ADC in haar rapport was opgenomen, enigszins in te perken. Het is daarentegen niet wenselijk om de grenzen van het monument zo ver terug te brengen dat de begrenzing samen zou vallen met de grachten. Een buffer van circa 20 meter daaromheen is aanbevelingswaardig. Daarbij adviseert Vos voor de vindplaats Huis te Meteren en de contouren eromheen een archeologische dubbelbestemming met een te verstoren oppervlak van maximaal 10 m2. Voor de regels is aansluiting gezocht bij de dubbelbestemmingen voor archeologie die binnen de andere kernplannen aanwezig zijn.
Ook voor vindplaats 3 (Huis Blanckenstijn) is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. De woningbouwontwikkeling rondom dit terrein is in dit bestemmingsplan opgenomen via een Uit te werken bestemming.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan 2 is opgesteld voor de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik naar 2050. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Waterbeheer Waterschap Rivierenland
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor en werkt aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is.
Naast het beheerplan beschikt het Waterschap Rivierenland over een Verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening.
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 'Koers houden, kansen benutten' voor de periode 2016-2021 vastgesteld. In dit programma beschrijft het Waterschap wat zij in de planperiode (2016-2021) willen bereiken en hoe ze dat willen doen
De missie van het Waterschap is: ‘zorgen voor veilige dijken en een evenwichtig water systeem.’ Dat is het vertrekpunt. Dit is uitgewerkt in de visie, hoofdpunten hiervan zijn:
In het programma is beschreven dat het Waterschap vergevorderd is met de uitvoering van het Waterbeheerplan 2010-2015. Aan het eind van het vijfde jaar van de planperiode (eind 2014) concludeert het Waterschap dat ze grotendeels op koers liggen om de doelen en maatregelen te realiseren.
In het Waterbeheerprogramma staan waterveiligheid, het watersysteem, en de waterketen centraal.
Waterplan Geldermalsen 2009 - 2015
Het waterplan is een product/onderdeel van het nationaal bestuursakkoord water, deze is in 2008 geactualiseerd naar NBW-actueel. Het NBW-actueel is een actualisatie van het NBB uit 2003. Met dit NBW akkoord leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren. Een belangrijk aandachtspunt bij de actualisatie ligt op het “op orde” krijgen van het watersysteem, omgaan met klimaatscenario's, realisatie wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en beleidsuitspraken.
Er wordt voor de Plantage geen specifieke wateropgave bepaald. Voor Geldermalsen en Meteren is er wel een wateropgave van bijna 5 ha. Overcompensatie kan toegekend worden aan de gemeentelijke wateropgaven en dit is in lijn met het gestelde in het Nationaal waterplan.
Richtlijnen en voorkeuren van waterschap en gemeente
De richtlijnen en voorkeuren van het Waterschap Rivierenland zijn in een samenvatting verwoord. Deze samenvatting is afkomstig uit het ‘Geotechnisch en geohydrologisch onderzoek betreffende De Plantage te Geldermalsen’ van Fugro (definitief 29-06-06 & opmerkingen Fugro van het waterschap). Sinds 2005 vindt er regelmatig overleg plaats tussen de gemeente en het waterschap omtrent de planvorming en inrichting van De Plantage.
In aanvulling op deze rapportage en het overleg is een Waterstructuurplan Geldermalsen opgesteld (Oranjewoud Waterstructuurplan Geldermalsen. Aanbevelingen waterstructuur Hondsgemet en De Plantage, 14 juli 2008). Op basis van de genoemde documenten en het overleg zijn de volgende randvoorwaarden voor het watersysteem in De Plantage opgesteld:
Inrichting A-watergangen
Inrichting B-watergangen
Indien het waterschap een watergang niet als een A-watergang bestempelt als deze niet volledig aan de inrichtingseisen van het waterschap voldoet, dan zal de gemeente deze als een B-watergang onderhouden.
Het plangebied bevindt zich in de middenloop van het rivierenlandschap. Lange tijd hebben de rivieren hier vrij spel gehad en heeft zich veel sediment kunnen afzetten. Hierdoor wordt de bodem in het plangebied gekenmerkt door rivierkleigronden met zandruggen. In diepere ondergronden zijn deze ruggen van oude rivieren zichtbaar, vanaf circa 1,5 meter onder het maaiveld. Dieper in de grond zit ouder grofkorrelig sediment (grof zand), dat tussen de 1 en 5 meter diep ligt.
Deze banen zijn waterdoorlatend en kunnen dus regenwater afvoeren naar lager gelegen gebieden of kwelgebieden.
Momenteel is het plangebied ingericht met akkerland, weiland en boomkwekerijen. Opgemerkt wordt dat het plangebied een sterke hydrologische relatie heeft met de Schakelzone en Hondsgemet en daarom hydrologisch direct met elkaar worden gekoppeld.
Het geotechnische en geohydrologische onderzoek van Fugro geeft aan dat het maaiveld ter plaatse van De Plantage van ca. 3,7+ NAP tot ca. 2,9+ NAP varieert. In een noordelijke en oostelijke strook van De Plantage worden de hoogste maaiveldniveaus aangetroffen. Het huidige polderpeil van de watergangen in De Plantage is door het waterschap opgegeven tussen 2,20+ NAP (zomerpeil) en 1,90+ NAP (winterpeil). In de praktijk ligt het zomerpeil op 2,26+NAP.
Door Fugro zijn de grondwaterstanden gemeten, waarbij gebruik is gemaakt van langjarige grondwaterstand- en stijghoogtegegevens. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat:
Het gehele plangebied kent een grondwatertrap VI. Dat betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 40 en 80 cm -mv. is en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) zich tussen 120 cm en 160 cm beneden het maaiveld bevindt. De grondwaterstand is afhankelijk van de waterstanden van de Waal. Bij hoge rivierwaterstanden is er sprake van een kwelsituatie en bij lage rivierwaterstanden vindt wegzijging plaats.
Binnen De Plantage verzorgen diverse kleine watergangen de afwatering. De oorspronkelijke watergangen in het plangebied volgens de GBKN zijn in de onderstaande figuur weergegeven.
In de huidige situatie heeft de Schakelzone een eigen instroom (1) en uitstroom (2). De enige koppeling met de overige gebieden bestaat uit een duiker onder de spoorlijn (3) die de watergangen in de Schakelzone verbindt met het systeem uit De Plantage.
De belangrijkste watergang in Hondsgemet en De Plantage is de watergang langs de Betuwelijn (4). Deze verzorgt in belangrijke mate de aan- en afvoer van water naar en uit het gebied. Deze watergang wordt gevoed door water dat wordt ingelaten vanuit de Linge middels een regelbare stuw (A). Vanuit Hondsgemet stroomt het water via een duiker (5) naar De Plantage. Door het hoge waterpeil in de spoorsloot ten zuiden van de Plantage en Hondsgemet kan het gebied niet via nummer 6 afvoeren. Het plangebied zal in de toekomst via de duiker 3 afgevoerd gaan worden!
Hondsgemet en De Plantage liggen in hetzelfde peilvak en hebben derhalve dezelfde waterpeilen. Volgens opgave van het Waterschap Rivierenland bedraagt het zomerpeil (ZP) N.A.P. +2,20 meter en het winterpeil (WP) N.A.P. +1,80 meter. De praktijkpeilen verschillen echter van het peilbesluit en bedragen respectievelijk N.A.P. +2,20 meter en N.A.P. +1,90 meter. Voor Hondsgemet en De Plantage zal gezamenlijk een apart peil worden vastgesteld. Dit wordt N.A.P. +2,15 meter.
Het oppervlaktewater dient minimaal 4,7 hectare te zijn, afgaande op de berekening van het WaterschapFugro-onderzoek 4-07). Momenteel is in het stedenbouwkundig plan rekening gehouden met circa 8 ha (79.618 m²), dus boven de minimale watervraag. Op basis van het in de praktijk gehanteerde polderpeil in de huidige situatie (2,20+ NAP tot 1,90+ NAP) wordt voorgesteld in de toekomstige watergangen een streefpeil voor zomer en winter te hanteren van 2,10+ NAP met een afwijking van + of – 20 cm. Het peil in Hondsgemet bedraagt 2.15+ NAP. De afstroming van het water vindt plaats in westelijke richting.
Voor de waterkwaliteit stellen de waterbeheerders dat het water in 2010 ecologisch gezond is en voldoet aan de normen voor het maximaal toelaatbare risico. De kwaliteit van het oppervlaktewater is bepalend voor de gebruiksmogelijkheden (beregening, recreatie, drenken) en de ecologische en landschappelijke waarden. Wat betreft de chemische waarden van het oppervlaktewater, grondwater en de waterbodem moet worden voldaan aan de MTR-waarden uit de 4e Nota.
Duurzaam stedelijk waterbeheer wordt benaderd vanuit de waterketen en vanuit het watersysteem. De waterketenbenadering houdt in dat de gemeente de emissie vanuit riooloverstorten beperkt totdat de gewenste waterkwaliteit is bereikt. De watersysteembenadering heeft betrekking op de wijze waarop het stedelijke watergangenstelsel is ingericht en wordt beheerd.
Maatregelen voor een duurzame inrichting van het watersysteem en waterketen kunnen zijn:
Op basis van het in de praktijk gehanteerde polderpeil in de huidige situatie (2,20+ NAP tot 1,90+ NAP) wordt voorgesteld in de toekomstige watergangen een streefpeil voor zomer en winter te hanteren van 2,10+ NAP met een afwijking van + of – 20 cm.
In het watersysteem van De Plantage is op een centrale plek in het plangebied een centrale bergingsvijver ontworpen. Vanuit de A-watergang centraal in Hondsgemet (via de duiker onder de randweg) ontstaat er een water aanvoer vanuit Hondsgemet naar de centrale vijver. Het watersysteem is zodanig ontworpen dat alle watergangen doorgespoeld kunnen worden m.b.v. stuwen en/of pompen. Het water zal m.b.v. stuwen door de Plantage worden geleid richting de duiker onder de spoorlijn waar het water het gebied zal verlaten.
In het voorgestelde waterstructuurplan ligt een aantal kunstwerken. Dit zijn achtereenvolgens:
Hemelwater dient zo veel als mogelijk geloosd te worden op open oppervlaktewater. De grondgebonden woningen en appartementen worden aangesloten op een gescheiden rioleringsstelsel. Daar waar noodzakelijk, bijvoorbeeld bij bergingen die direct grenzen aan de parkeerkoffers, zal het hemelwater direct op de van straatkolken voorziene verharding worden geloosd.
Door middel van molgoten en spuitmonden wordt het zichtbaar hoe het regenwater wordt afgevoerd. Andere systemen, zoals wadi’s behoren ook tot de mogelijkheden. Het regenwater dat op de uitgegeven percelen valt, wordt op het perceel zelf afgevoerd.
Rioleringsstelsel
Het hemelwater moet afgekoppeld worden van het vuilwaterstelsel. Dit betekent dat er minimaal een duurzaam gescheiden stelsel aangelegd moet worden. Het afstromende wegwater mag ongezuiverd op het oppervlaktewater worden geloosd. Er dient wel rekening te worden gehouden met de plaatsing van filters in de toekomst.
Locaties HWA uitlaten
Het watersysteem is zo ontworpen dat alle watergangen doorstromend zijn. De uitstroomlocaties van HWA riolering, met water afkomstig van afstromend dakwater en water van wegen, kunnen min of meer vrij gekozen worden. Door het verzamelen van HWA uitlaten wordt de doorstroming meer beïnvloed dan bij verspreide lozing.
De oevers van de A-watergangen in De Woongaard en De Buitenplaats worden waar mogelijk éénzijdig natuurvriendelijk vormgegeven, bijvoorbeeld in de vorm van een plasberm. Deze plasberm kan variëren, maar is minimaal één meter breed. Afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte zullen in meer of mindere mate natuurvriendelijke oevers worden toegepast. In De Bastide zal meer sprake zijn van kades.
Het waterschap zal de A-watergangen beheren. Het beheer zal voornamelijk varend worden uitgevoerd waarbij voldoende locaties aangelegd worden om onderhoudsmaterieel te water kunnen laten en maaisel / bagger uit te kunnen laten.
Wanneer varend onderhoud niet mogelijk is zal het onderhoud plaatsvinden langs het water over land. Dit heeft gevolgen voor de inrichting van de oevers, bijvoorbeeld dat zij berijdbaar en obstakelvrij dienen te zijn. Ook mogen zij dus niet aan twee zijden uitgegeven worden. De grote waterpartij zal per boot onderhouden worden.
De B-watergangen zijn in beheer bij de gemeente. Daar waar watergangen aansluiten op particuliere gronden zal de uitgiftegrens op de waterlijn komen te liggen. Op deze manier worden particulieren niet verantwoordelijk gesteld voor het beheer van watergangen. Beheer en onderhoud moet wel mogelijk zijn voor de gemeente.
Voor de realisatie van een duurzame waterhuishouding in het plangebied waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, is diverse malen overleg gevoerd met de waterbeheerders. In deze paragraaf zal worden toegelicht op welke wijze over de wateraspecten overleg is gevoerd en afstemming heeft plaatsgevonden met de betrokken waterbeheerders. Aangegeven zal worden welke opmerkingen en adviezen in het kader van dit overleg door de waterbeheerders zijn gemaakt en op welke wijze met deze opmerkingen / adviezen in het plan rekening is gehouden. Ingeval daarvan is afgeweken zullen de motivaties daartoe worden toegelicht.
Tussen de gemeente Geldermalsen en het Waterschap Rivierenland heeft in het kader van de Structuurvisie De Plantage diverse malen overleg en afstemming plaatsgevonden over dit plan. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijk waterstructuurplan. Gedurende de periode van de deelplanontwikkeling wordt voortdurend overleg gevoerd over alle relevante aspecten van de waterhuishouding in De Plantage.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschapselementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.
Natuurbeschermingswet
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Daarin zijn de Wet natuurbescherming 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet samengebracht. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk. Een van de doelstellingen van de wet is om directer aan te sluiten bij de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn.
Via de Wnb wordt de bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen geregeld. De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Nbwet) zijn opgenomen in 'Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden' van de Wet natuurbescherming. De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Ffwet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in 'Hoofdstuk 3 Soorten' en beschreven per beschermingsregime. De regels voor houtopstanden (voorheen Boswet) zijn beschreven in Hoofdstuk 4 van de wet.
Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.
Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.
Beschermde Natuurmonumenten
Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is houdt dit in dat, het betreffende aanwijzingsbesluit tot natuurmonument is komen te vervallen (artikel 15a, lid 2 Nbw). Echter, het voormalig beschermd natuurmonument is nog wel beschermd op grond van de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het van rechtswege vervallen besluit (artikel 15a, lid 3 Nbw). Concreet betekent houdt dit in dat de status van Natuurmonument, na aanwijzing als Natura 2000-gebied, is komen te vervallen maar de doelstellingen niet.
Op grond van artikel 19j lid 1 hoeft niet te worden getoetst aan de doelstellingen van een (voormalig) beschermd natuurmonument. Er moet echter wel op grond van de goede ruimtelijke ordening en het zorgplichtartikel 19l Nbw, worden getoetst aan deze doelstellingen. Met andere woorden: er moet zicht zijn op de haalbaarheid van het plan. Indien het plan effecten kan hebben op het voormalig beschermd natuurmonument, moet worden beoordeeld of hiervoor een vergunning ex artikel 16 Nbw noodzakelijk is en of deze kan worden verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat het verboden is zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.
Ecologische Hoofdstructuur
In 1990 is de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd die bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.
Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. In de provinciale verordening zijn verplichtingen opgenomen voor bescherming van de EHS. Kort gezegd is hier geregeld dat (ruimtelijke) ingrepen in de EHS die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten niet zijn toegestaan, tenzij:
Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor de EHS verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels.
Wet Natuurbescherming per 1 januari 2017
De Wet natuurbescherming onderscheidt bij de bescherming van soorten drie beschermingsregimes: ‘Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn’ (Wnb § 3.1), ‘Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn’ (Wnb § 3.2) en ‘Beschermingsregime andere soorten’ (Wnb § 3.3). De eerste twee beschermingsregimes zijn vergelijkbaar met ‘vogels’ en ‘Tabel 3’ onder de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag voor de Wnb wordt in Gelderland de provincie Gelderland. De provincie Gelderland is blijkens haar “Ontwerp-Verordening Wet Natuurbescherming” voornemens om de huidige vrijstelling voor algemeen voorkomende soorten uit de categorie ‘Beschermingsregime andere soorten’ bij ruimtelijke ontwikkelingen te handhaven. Omdat deze uitvoeringsregelgeving nog niet definitief is, voeren we onderhavige toetsing uit op basis van de momenteel beschikbare ontwerpverordening.
Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De Ffw beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.
Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.
Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en dier-soorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000.
Aangezien er in De Plantage Zuidwest ingrepen (nieuwbouw) uitgevoerd worden, zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten denkbaar. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
Bronnen en onderzoeken:
Bureau Waardenburg heeft de ontwerpen voor De Plantage Deelplan 2 getoetst (Van Vliet 2006, Brekelmans et al. 2007, Smit 2014). In juni 2014 heeft bureau Waardenburg door middel van een oriënterend veldonderzoek en een bronnenonderzoek de effecten van de realisatie van de plannen van onderhavig bestemmingsplan beoordeeld in het kader van de Flora-en Faunawet. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.
Inmiddels zijn eerdere onderzoeksgegevens (de inventarisatie uit 2007) verouderd. Voor strikt beschermde soorten wordt veelal een verjaringstermijn van drie tot vijf jaar gehanteerd. Bovendien is inmiddels duidelijk dat per 1 januari de Wet natuurbescherming het relevante toetsingskader gaat bieden voor de uitvoering. Bureau Waardenburg heeft op basis van een oriënterend veldonderzoek (dd. 18-08-2016) en bronnenonderzoek de effecten van deze ingreep beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming (Actualisatie quick scan 22 september 2016). Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.
Bureau Waardenburg concludeert dat als gevolg van de geplande ontwikkelingen op de grote modderkruiper, vleermuizen en vogels met een jaarrond beschermd nest effecten verwacht kunnen worden. Hierbij zal ook sprake (kunnen) zijn van overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Om voor deze soorten een ontheffing aan te vragen, zijn recente inventarisatiegegevens nodig. Hiermee kunnen te verwachten effecten zo goed mogelijk beschreven worden en kan invulling worden gegeven aan het zorgvuldig handelen. Verder geldt voor deze en alle andere inheemse soorten de zorgplicht. Voor de genoemde soorten wordt derhalve een actualisatie van de inventarisatie uit 2007 aanbevolen.
Op basis van het veldbezoek heeft het plangebied naar inschatting géén betekenis voor andere soorten die nu niet beschermd zijn en onder de Wet natuurbescherming wel.
Naar aanleiding van de uitgevoerde quickscan d.d. 22 september 2016 is nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van de grote modderkruiper in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. Dit onderzoek is als bijlage 7 gevoegd bij de toelichting van het bestemmingsplan.
Vanwege de realisatie van woningbouw in het plangebied moeten de bestaande sloten in het plangebied worden gedempt. Ook worden bomen gekapt, en wordt het terrein bouwrijp gemaakt en ingedeeld in kavels. Als gevolg van het dempen van de sloten wordt leefgebied vernietigd van de grote modderkruiper en kan de functionaliteit van het leefgebied van de populatie in het geding zijn.
Bij het uitvoeren van het nader onderzoek zijn de bestaande watergangen in het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van de grote modderkruiper. Bij het uitvoeren van dit onderzoek zijn verschillende exemplaren van de grote modderkruiper aangetroffen.
De grote modderkruiper is een beschermde soort. In de directe omgeving van het plangebied is een geschikt perceel waarop compensatie van het leefgebied van de grote modderkruiper kan plaatsvinden. Hiervoor is een compensatieplan opgesteld. Op basis van dit compensatieplan is een aanvraag om ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming bij de provincie Gelderland ingediend.
Op basis van de conclusie uit de quick scan is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten en vleermuizen binnen het plangebied. Aan de zuidzijde van het plangebied is een jaarrond beschermd nest van de buizerd aangetroffen. Dit nest ligt dus buiten het plangebied. Voor de buizerd geldt dat zijn foerageergebied door realisatie van de woonwijk wordt aangetast. In de praktijk zal hierdoor zijn foerageergebied zich verplaatsen en vindt binnen de foerageergebied van de omringende buizerds een herschikking plaats. De gunstige staat van instandhouding van de soort is hiermee niet in het geding. Het aanvragen van een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming is hiermee niet noodzakelijk. Uiteraard vindt hierover afstemming plaats met de provincie Gelderland.
Het onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen binnen het plangebied loopt nog. Dit is in oktober afgerond. Tot nu toe zijn geen vleermuizen waargenomen.
Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bestemming naar wonen mogelijk. Met het oog op een goede functionaliteit van het toekomstige woongebied wordt In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
De ontsluiting van De Plantage is gekoppeld aan twee bestaande rotondes oostelijk en westelijk van het plangebied, respectievelijk naar de Randweg en de Rijksstraatweg. Deelplan 1 (Noordwest) en Deelplan 2 (Zuidwest) worden primair ontsloten op de Rijksstraatweg door middel van de Noorderhof-Bentinckshof: de singel met aan weerszijde een eenrichtingsweg.
In 2016 is de toenmalige 'bouwweg' vanaf de rotonde Randweg opengesteld voor alle verkeer (Bentinckshof-oostzijde). Het is echter niet wenselijk dat de huidige weg in haar geheel een ontsluitingsweg vormt dwars door De Plantage. In de oorspronkelijke planvorming is er namelijk sprake van een 'knip', daar waar De Woongaard overgaat in De Bastide (fietsbrug). Om een te grote verkeersdruk in het plangebied te voorkomen zal deze knip ook daadwerkelijk worden aangebracht. Om de bewoners van De Plantage Noordwest echter een goede ontsluiting te bieden wordt er na realisatie van Deelplan 1 een weg aangelegd tussen het noordelijk gedeelte van De Bastide naar de rotonde in de Randweg. Deze weg komt langs de oostzijde van de plas te liggen. Na realisatie zal de genoemde knip worden aangebracht.
Eenzelfde situatie zal worden aangehouden voor De Plantage Zuidwest. In eerste instantie vindt de verkeersafwikkeling van de opgeleverde woningen plaats in westelijke richting of via het noordelijk gedeelte van De Bastide en de nieuwe route langs de oostzijde van de plas. Na realisatie van dit deelplan wordt er een verbinding aangebracht tussen het zuidelijk gedeelte van De Bastide en de Bentinckshof-oostzijde richting de rotonde.
Loodrecht op de hoofdontsluitingsweg liggen in zowel Noordwest als Zuidwest de lanen die als ontsluiting van respectievelijk het noordelijk gedeelte en het zuidelijk gedeelte van de Buitenplaats fungeren. Tussen de lanen bevinden zich woonstraten. In De Bastide is de ontsluitingsstructuur meer 'ringvormig', waarbij vanaf de Beninckshof-Noorderhof diverse woonstraten De Bastide inleiden. De structuur is zodanig opgezet dat er een compleet, goed functionerend verkeerssysteem ontstaat.
Relatie met de Rijksstraatweg
De berm en het fietspad langs de oostzijde van de Rijksstraatweg vormen onderdeel van de planstructuur van De Plantage. De weg loopt direct ten westen van het plangebied van deelplan 1 en 2. Deze weg vormt een oude landroute tussen Den Bosch en Utrecht. Tussen Meteren en Geldermalsen heeft de weg een zeer gemêleerd karakter, waarbij in de verschijningsvorm van de weg verschillen zijn waar te nemen in het profiel van de weg, in de dichtheid van de bebouwing en in de architectonische verschijningsvorm.
In de bestaande situatie ligt er ter hoogte van De Plantage direct langs de weg een fietspad die van de weg is gescheiden door een smalle groenstrook. Naast het fietspad ligt een groenstrook met bomen en een sloot. De bestemmingsplangrens ligt aan de oostzijde van de Rijksstraatweg, zodat de weg zelf geen onderdeel uitmaakt van het plangebied.
Het bestaande profiel van dit deel van de Rijksstraatweg zal ten behoeve van de realisatie van De Plantage Zuidwest worden gewijzigd. Omdat het vanuit oogpunt van verkeersveiligheid ongewenst is dat er woonkavels direct op de Rijksstraatweg worden aangesloten, is in het plan een ventweg opgenomen. Deze ventweg doet tevens dienst als fietsverbinding, waarbij dan het huidige fietspad zal komen te vervallen. Vanzelfsprekend is er tevens een relatie tussen de Rijksstraatweg en De Plantage in de zin van de gebiedsontsluiting, alsmede ruimtelijke en akoestische aspecten.
Dit bestemmingsplan maakt 246 woningen mogelijk in de bestemming Wonen en 150 woningen in de bestemming Wonen-Uit te werken. In deze paragraaf wordt de beoogde situatie voor wat betreft het aantal verkeersbewegingen en het parkeren toegelicht. Ten behoeve van de berekening van het aantal verkeersbewegingen wordt er in de CROW een onderscheid gemaakt in verschillende woningtypen met verschillende aantallen ritten per woningtype. Voor (half)vrijstaande woningen wordt uitgegaan van 8,2 ritten, appartementen 8,1 ritten en aaneengebouwde woningen 7,1 ritten. In de bestemming Wonen wordt met het oog op de gewenste flexibiliteit, het maximaal aantal van 396 woningen echter niet onderverdeeld in woningtypen. Theoretisch kan rekening worden gehouden met 396 vrijstaande woningen, waarbij het aantal ritten op 8,2 x 396 = 3.247 ritten kan uitkomen.
De Randweg en de Rijksstraatweg zijn de gebiedsontsluitingswegen, waar een snelheidsregime geldt van respectievelijk 80 en 50 km/u. Daarnaast zal in de praktijk het aantal verkeersbewegingen lager zijn doordat sprake is van een grotere variatie aan woningtypen, waarbij zeer waarschijnlijk 50-60% van de woningen uit aaneengebouwde woningen zal bestaan.
Om te voorkomen dat het parkeren te veel het straatbeeld gaat domineren zijn er een aantal eisen voor parkeren opgesteld. Doel is om een groot aantal parkeerplaatsen aan het zicht vanuit de openbare ruimte te onttrekken en er een meer op verblijf gericht gebied te maken. Om de straten 'leefbaar' te maken moet daarom een balans worden gevonden tussen de behoefte aan rust, veiligheid en activiteit in de straten. In beginsel worden doorgaans aan 1 zijde van de weg langsparkeerplaatsen aangelegd. Er ontstaat daardoor een rustig, of soms groen straatbeeld waar de aanwezigheid van de auto niet dominant is. Verder worden er parkeerplaatsen in zogenaamde 'pockets' en op eigen terrein aangelegd.
Ten behoeve van een voldoende aantal parkeerplaatsen worden door de gemeente normen gehanteerd, waarbij voor diverse woningtypen afzonderlijke normen van toepassing zijn.
CROW publicatie 317 bevat de kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie. Door de afdeling Verkeer is aangegeven dat binnen Geldermalsen het maximum van de kencijfers het uitgangspunt is, omdat Geldermalsen een landelijke gemeente is, met hoger dan gemiddeld autobezit en het ontbreken van hoogwaardig Openbaar Vervoer. Ten tijde van het opstellen van deze toelichting zijn de kencijfers van 2016 benut.
Bij de toetsing van omgevingsvergunningen zal echter worden getoetst aan het meest recente parkeerbeleid. Indien er gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan nieuwe beleidsregel worden opgesteld, dan wel nieuwe parkeernormen gaan gelden, dan zijn die eveneens van toepassing op de daarna te verlenen omgevingsvergunningen. Om deze reden worden de parkeernormen ook niet in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Bij het wijzigen van de normen, zou dan immers een discrepantie ontstaan tussen de regels en het parkeerbeleid.
Ook voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte voorzieningen zullen de van toepassing zijnde parkeernormen worden gehanteerd, bij een aanvraag Omgevingsvergunning.
Electrische laadpalen
In het kader van het verduurzamen van de leefomgeving zal in de toekomst een steeds grotere behoefte bestaan aan elektrisch rijden en de daarmee gepaard gaande laadpalen. In deelplan 2 zijn in eerste instantie 4 plaatsen aangeduid die hiervoor in aanmerking komen. Deze 4 plaatsen zijn niet meegeteld in de parkeerbalans, zodat dit niet ten koste gaat van reguliere parkeerplaatsen.
Het is niet uitgesloten dat in de toekomst meerdere plaatsen van laadpalen zullen worden voorzien. In dat geval zullen echter reguliere plaatsen worden omgezet naar laadpaalplaatsen.
Voor fietsverkeer wordt aansluiting gezocht bij de mobiliteitsvisie en het mobiliteitsplan. In de planstructuur is een fijnmazige fietsstructuur opgenomen. De belangrijkste fietsroutes in het plangebied de Bentinckshof-Noorderhof (vanaf de rotonde Randweg in een rechte lijn naar De Bastide, en vanaf daar in een rechte lijn naar de rotonde Rijksstraatweg). Op dit moment is deze route ook nog in gebruik voor doorgaand autoverkeer. Ter hoogte van de aansluiting op De Bastide wordt echter na realisatie van deelplan 1 een fietsbrug aangelegd, waardoor doorgaand autoverkeer hier niet meer mogelijk is (zie voorgaande tekst autoverkeer). Het huidige fietspad langs de Rijksstraatweg-oostzijde zal met de realisatie van Zuidwest worden geoptimaliseerd.
Binnen het plangebied De Plantage leidt een fietsroute vanaf De Bastide in zuidelijke richting naar de Blankertseweg en in noordelijke richting naar de spoorbaan, waarlangs een langzaam verkeersroute is opgenomen. Deze kan worden voortgezet langs de zuidzijde van het spoor naar de Rijksstraatweg en het daar aanwezige voorzieningencluster. Alle woonstraten zijn voor fietsers geschikt, waarbij uitsluitend voor langzaam verkeer diverse doorsteekmogelijkheden worden geboden om het plan te doorkruisen.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatieeisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Voor De Plantage is geen exploitatieplan noodzakelijk, omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie is verzekerd door de gemeentelijke gronduitgifte (gronden zijn in eigendom van de gemeente) en de fasering en uitwerking geen nadere eisen en/of regels vereist.
De uitvoering van het bouw- en woonrijp maken zal door de gemeente geschieden. De gewenste woningbouw zal plaatsvinden door diverse partijen, waar reeds afspraken mee zijn gemaakt en door particulieren, middels het bebouwen van uit te geven “vrije sector” kavels.
Tevens zal door of namens de gemeente een deel woningbouw plaatsvinden. Deelplan 2 zal tussen 2017 en 2027, dus in een periode van 10 jaar worden ontwikkeld. Jaarlijks zullen er gemiddeld tussen de 40 en 45 woningen verrijzen, hoewel er zowel sprake kan zijn van een vertraging als een versnelling.
Het plan De Plantage Zuidwest is economisch haalbaar. Dit blijkt uit grondexploitatieberekeningen. In deze opzet zijn kosten meegenomen van o.a. verwerving, bouwrijp maken, woonrijpmaken, planontwikkelingskosten, rente en bijdragen ruimtelijke ontwikkelingen en bovenwijkse voorzieningen. Daarnaast zijn de opbrengsten geraamd voor de verschillende typologieën woningen.
In de laatst geactualiseerde grondexploitatie De Plantage is voorzien in de raming van zowel de gerelateerde uitgaven als inkomsten. De berekening gaf een positief resultaat te zien. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan bevestigd.
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Vanaf vrijdag 17 februari 2017 tot en met donderdag 30 maart 2017 heeft het ontwerp bestemmingsplan 'De Plantage Zuidwest' ter inzage gelegen in het kader van de ontwerpfase ex artikel 3.8 Wro. De terinzagelegging is gepubliceerd in het Nieuwsblad Geldermalsen en de Staatscourant op donderdag 16 februari 2017. Het ontwerp plan was digitaal te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl en www.geldermalsen.nl. Daarnaast lag het plan analoog ter inzage bij het gemeentelijk klantencontactcentrum.
Tijdens de terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze omtrent het ontwerp bestemmingsplan aan de raad kenbaar te maken. Hiervan hebben drie instanties en één particulier gebruik gemaakt.
Omdat voor De Plantage in 2009 een Structuurvisie door de gemeenteraad is vastgesteld, is ervoor gekozen om de bestemmingsplanprocedure te starten met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het plegen van formeel vooroverleg heeft tegelijkertijd met het opstarten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden.
Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 7. Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 13). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 14 en 15).
De planregels zijn opgedeeld in:
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch-technische opbouw van de regels en de plankaart van het bestemmingsplan “De Plantage Zuidwest”. Het hoofdstuk is te beschouwen als een leeswijzer voor de regels en de plankaart.
Bestemmingsregelingen
Naast de meer algemene bepalingen, zoals die zijn weergegeven in artikel 1 ‘Begrippen, artikel 2 ‘Wijze van meten’ kent het bestemmingsplan 12 bestemmingsartikelen. In de begripsbepalingen wordt een definitie gegeven van begrippen die in de regels worden gebruikt, zodat daarover geen misverstanden kunnen bestaan. Bij de wijze van meten wordt aangegeven hoe bepaalde maten gemeten dienen te worden.
De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede voor openbare, nuts-, verkeers- en speelvoorzieningen.
De belangrijkste wegen en de omgeving van de wegen (bijvoorbeeld bermen), parkeerstroken of parkeerterreinen en in mindere mate voet- en fietspaden hebben de bestemming “Verkeer - Verblijf” gekregen. Niet alle voet- en fietspaden hebben deze bestemming. Deze kunnen namelijk eveneens deel uitmaken van bijvoorbeeld de bestemming Groen of Water.
De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede voor openbare, nuts- en verkeers- en speelvoorzieningen.
De doeleindenomschrijving van deze bestemmingen geven aan dat deze gronden mogen worden gebruikt voor het wonen in de vorm van nieuwe en bestaande woningen. Daarnaast zijn aan huis gebonden beroepen en een aantal voorzieningen toegestaan, zoals wegen, paden en parkeren. De goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen zijn op de plankaart gedefinieerd. Voor bijgebouwen geldt dat de maximale gezamenlijke oppervlakte afhankelijk is van de grootte van het bouwperceel. Hoe groter het bouwperceel des te meer oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan. Binnen het vlak met de aanduiding ‘gemengd’ binnen de bestemming 'Wonen' is ten behoeve van voorzieningen een grotere goot- en bouwhoogte toegestaan. Eveneens is in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de hoogte.
Artikel 7 Woongebied - Uit te werken
Voor gronden binnen het plangebied, waarvoor nog geen concrete invulling is voorzien, is een uit te werken bestemming opgenomen. Deze bestemming maakt, na uitwerking, de realisering van 150 extra woningen mogelijk. Het artikel bevat de uitwerkingsregels op basis waarvan uitwerkingsplannen moeten worden opgesteld. Hierbij wordt verwezen naar de bestemming Wonen, zodat bij de uitwerking hetzelfde gaat gelden als voor deze bestemming. Daarnaast is er een voorlopig bouwverbod opgenomen. Hierin staat dat er op de gronden met de bestemming
Woongebied - Uit te werken. niet mag worden gebouwd voordat er een uitwerkingsplan is vastgesteld. De woningen mogen niet eerder worden gebouwd, dan nadat de woningen, die gerealiseerd kunnen worden binnen de bestemming Wonen, zijn gebouwd of dat daarmee is begonnen.
Artikel 8 Leiding - Gas
Binnen deze bestemming is de bestaande hogedrukgasleiding opgenomen. De breedte van het bestemmingsvlak is afgestemd op de veiligheidszone van de betreffende leiding. Met betrekking tot werken en werkzaamheden, die mogelijkerwijs de veiligheid van de leiding nadelig kunnen beïnvloeden zoals bouwen, graven en indrijven van voorwerpen in de bodem en het aanbrengen van diepwortelende beplanting, geldt een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en is een aanlegvergunningsysteem opgenomen. Voordat tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt overgegaan, wordt de leidingbeheerder gehoord.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische vindplaatsen. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Hier kan van worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Voor deze vergunning moet een archeologisch rapport worden opgesteld en wordt er advies ingewonnen bij een archeologisch deskundige.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelbepaling is voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
De in dit artikel verwoorde afwijkingsmogelijkheid heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan de hand van een afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in maatvoering en in bestemmings- of bebouwingsgrenzen worden aangebracht.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is een aantal aanduidingen geregeld die voor bestemmingen kunnen gelden, zoals voor de veiligheidszone gasleiding.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de diverse bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
De overgangsbepaling heeft onder andere tot doel de rechtszekerheid te verzekeren van bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven omgevingsvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels. Het afwijkende gebruik mag worden voortgezet of worden gewijzigd in een andere, zolang de afwijking van het bestemmingsplan maar niet vergroot wordt.