Plan: | Oude Telgterweg 30 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPoudetelgterwg30-0401 |
De bedrijfsbebouwing aan de Oude Telgterweg 30a, 30c en 32a is in bouwtechnisch opzicht verouderd. In bedrijfseconomisch opzicht is het niet rendabel om de bebouwing zonder forse investeringen een duurzame toekomst als bedrijfsgebouw te geven. Bovendien is de bebouwing ingesloten door woonbebouwing. Door de bedrijfsfunctie te beëindigen en in plaats daarvan woningbouw mogelijk te maken, wordt het woon- en leefklimaat voor omwonenden verbeterd. Voor het plangebied is een plan ontwikkeld waarbij de huidige bebouwing wordt gesloopt en in plaats daarvan 11 woningen in een woonerf worden gebouwd. Dit nieuw te realiseren woonerf wordt het 'Hofje van Ot' genoemd. (Ot is de afkorting van Oude Telgterweg).
Het vigerende bestemmingsplan Kom Ermelo maakt deze ontwikkeling niet mogelijk. Het onderhavige bestemmingsplan is het planologisch-juridisch kader voor de realisatie van de woningbouw. Het omvat een bouwtitel voor de realisatie en geeft richtlijnen voor het beheer.
Afbeelding 1: Situering plangebied.
Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Ermelo. De locatie wordt ingesloten door de volgende wegen: Hanengewei, Het Abdij, de Oude Telgterweg en de Dominee Medenbachweg.
Van oudsher is het een achtergebied met bedrijfsbebouwing van een kavel aan de Oude Telgterweg. Vanaf deze zijde wordt de locatie ontsloten.
Afbeelding 2: Plangebied.
Het plangebied beslaat de kadastrale percelen ERMELO, sectie F 8364 en heeft een omvang van bijna 3.000 m².
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Kom Ermelo dat door de gemeenteraad van Ermelo op 31 januari 2013 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Bedrijf". Daarbinnen zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Door middel van bouwvlakken is aangegeven waar mag worden gebouwd. De maximum goot- en bouwhoogte van die gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 6 en 11 meter bedragen. Binnen die bestemming is woningbouw niet toegestaan. Aan de oostrand van het plangebied is een perceel van ongeveer 55 m² met de bestemming "Wonen" in het plangebied opgenomen. Het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie H". Op grond van deze bestemming is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen indien het nieuwe gebouw of de uitbreiding groter is dan 100 m², en daarvoor de grond dieper dan 0,3 meter zal worden geroerd. Gelet op de omvang van de planontwikkeling is derhalve archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Afbeelding 3: Fragment vigerende bestemmingsplan.
Deze toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Ermelo bestaat tenminste 1150 jaar. Lang bleef Ermelo een klein dorp. Enkele boerderijen, een kerk, een molen, een herberg, huizen van de predikant en koster en die van ambachtslieden zoals de smid, de kleermaker en de bakker. In de 19e eeuw waren er twee belangrijke gebeurtenissen die bepalend zijn geweest voor de verder ontwikkeling. Ten eerste was dit de aanleg van de Zuiderzeestraatweg (de huidige N303) rond 1830, die er voor zorgde voor dat dit deel van de Veluwe beter werd ontsloten. Vanaf 1882 veranderde er nog meer. Ermelo kreeg een spoorweghalte. Deze lag echter op 1 kilometer afstand van het dorp. De toenmalige eigenaar van het landgoed Veldwijk schonk bijna al het benodigde geld voor het station, maar verbond daaraan de voorwaarde dat de gemeente voor een goede weg daarheen zou zorgen. Dat gebeurde en zo ontstond de Stationsstraat. Toen was dat nog een weg tussen korenvelden en aardappelvelden. Enkele jaren daarna veranderde het landgoed Veldwijk in wat nu een psychiatrisch ziekenhuis wordt genoemd. Nog later werd op het afgelegen landgoed 's Heeren Loo een tehuis voor verstandelijke gehandicapten gesticht. Deze instellingen brachten nogal wat bedrijvigheid en werkgelegenheid met zich mee. In de omgeving van het station werden wegen aangelegd en huizen gebouwd. Er ontstond een nieuw dorp dat toepasselijk "Nieuw-Ermelo" werd genoemd. Langzamerhand schoof de bebouwing in oostelijke richting. Ook het oude Ermelo groeide en breidde uit in westelijke richting. Rond 1920 groeiden Oud- en Nieuw-Ermelo aan elkaar.
Na de Tweede Wereldoorlog breidde Ermelo zich snel uit. De komst van veel defensiepersoneel en de overal heersende woningnood maakten de aanleg van nieuwe woonwijken noodzakelijk. Eerst werd de voormalige Ermelose Enk bebouwd; later volgden de bebouwing in Ermelo-Oost, Zuid en West.
Afbeelding 4: Historische topografie.
De eerste bedrijfsbebouwing op het perceel Oude Telgterweg is in 1956 vergund. Daarna is de bebouwing gefaseerd aangepast en uitgebreid.
Het plangebied is een binnenterrein dat wordt ontsloten vanaf de Oude Telgterweg tussen twee woningen door (zie afbeelding 2). Het binnenterrein ligt tussen de woonbebouwing aan die weg, 't Abdij, het Hannengewei en de Ds. Medenbachweg. Het plangebied is deels bebouwd en deels verhard met klinkers. In het verharde terrein is hemel water afvoer (riolering) aanwezig. Langs de randen liggen groenstroken. De bebouwing bestaat uit drie grote bedrijfspanden en hebben een gezamenlijk oppervlak van 1117 m². In een hoek van het terrein bevindt zich een onderkelderde schuur met een omvang van circa 60 m². De panden zijn van oudsher onder meer in gebruik geweest bij een keukenbedrijf met een werkplaats. Met name op grond van de geluidsproductie van machinale houtbewerking zijn op het perceel bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.1 toegestaan. De laatste jaren wordt de bedrijfsbebouwing op het perceel -veelal kortlopend- verhuurd aan een grote diversiteit aan ondernemers. Zo zijn er onder meer een sportschool, een werving- en selectiebureau, een kunstenaarsatelier, studiebegeleiding en nog veel andere activiteiten op het perceel gevestigd (geweest).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft betrekking op de ruimtelijke hoofdstructuur en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De gemeente is in dat opzicht de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het Rijk heeft de meest unieke of kenmerkende landschappen aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied ruimschoots buiten de begrenzing van het Nationaal Landschap Veluwe.
Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De gemeente is in dat opzicht de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. De gemeente Ermelo is op grond van de SVIR verantwoordelijk voor een zorgvuldige inpassing van de woningbouw.
Uitgangspunt is dat de ruimte zorgvuldig wordt benut en overprogrammering wordt voorkomen. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. In paragraaf 3.2.1 van deze toelichting wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
De SVIR gaat voor het overige (uiteraard) niet in op lokale ontwikkelingen waarvan in het onderhavige geval sprake is.
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:
Het bodemarchief heeft betrekking op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Uit het archeologisch onderzoek (zie paragraaf 4.5) blijkt dat archeologische begeleiding noodzakelijk is bij de sloop van de huidige bebouwing en indien de fundering van de nieuwbouw dieper dan 80 cm onder maaiveld noodzakelijk is. De bebouwing In het plangebied is overigens uit cultuurhistorisch oogpunt niet waardevol. In paragraaf 2.2 is een omschrijving gegeven van de bestaande situatie. In paragraaf 5.1 is aangegeven hoe de planontwikkeling in stedenbouwkundig opzicht binnen die bestaande situatie wordt ingepast.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze is op 8 juli 2015 geactualiseerd. In die Omgevingsvisie zijn het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen herzien en samengebracht. De Gelderse omgevingsvisie is daarmee een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Vanuit de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
Afbeelding 5: Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik geïntroduceerd. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat deze Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied. De locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen dient volgens de ladder aan de hand van drie stappen te worden gemotiveerd (zie afbeelding 5).
De ladder dient te worden toegepast voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een stedelijke ontwikkeling wordt in het Besluit ruimtelijke ordening gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Op grond van de jurisprudentie (AbRvS 16 september 2015, nr. 201501297/1/R4) wordt de bouw van 11 woningen in de bebouwde kom niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. In dit geval neemt het woningaantal ook met 11 toe. De ladder is in dit geval derhalve niet van toepassing. Het project past daarom binnen de beleidsdoelstellingen van de SVIR.
De voorgenomen ontwikkelingen passen overigens in de doelstellingen achter de Ladder voor duurzame verstedelijking, namelijk zoveel mogelijk hergebruik en herontwikkeling van bestaande voorzieningen als de meest duurzame manier van ruimtelijke ontwikkeling.
In de Omgevingsvisie is de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd en gaat het in Gelderland verder onder een andere naam. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van het GNN en de GO.
De Omgevingsvisie gaat voor het overige niet in op situaties zoals in het onderhavige plangebied, waar door middel van inbreiding woningen worden gebouwd op een voormalige bedrijfslocatie.
De Omgevingsverordening Gelderland die op 24 september 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld, is op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld.
In artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland die op 24 september 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking is getreden, is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Voor de regio Noord-Veluwe, waartoe Ermelo behoort, is de 'kwantitatieve opgave wonen t/m 2024' vastgesteld. Deze is opgenomen in de Regionale Woonvisie Noord-Veluwe, die op 1 april 2015 door het bestuur van de regio Noord-Veluwe is vastgesteld. De woningbouwprogrammering is een belangrijk onderdeel van die woonvisie. Op basis van eigen én provinciale prognoses zijn afspraken gemaakt over de uitbreiding van de woningvoorraad in de gemeenten. De prognoses in de woonvisie gaan tot 2020. Aanvullend daarop zijn afspraken gemaakt voor de periode tot en met 2024. De afspraken passen binnen de voorzet voor het regionale gesprek over de kwantitatieve opgave. Basis van de afspraken is dat voor elke gemeente geldt dat de woningbehoefte niet exact te voorspellen is. Daarom is gekozen voor programmeren met een bandbreedte. Afgesproken is dat gemeenten met hun bouwprogramma binnen de bandbreedte blijven. Deze afspraken zijn door de gemeenten bij de behandeling van de regionale woonvisie bekrachtigd. De kwantitatieve opgave wonen voor de regio Noord-Veluwe komt aldus uit op 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024. Dat is conform de voorzet van de provincie. De woningen in het onderhavige plangebied zijn te realiseren binnen de bandbreedte zoals die voor de gemeente Ermelo voor de periode tot en met 2024 is vastgelegd. Daarmee past de planontwikkeling binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
Afbeelding 6: Fragment structuurvisiekaart.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Op de plankaart van de structuurvisie heeft de locatie de aanduiding 'bestaand stedelijk gebied'.
Relevante punten uit de structuurvisie zijn:
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet (Natura2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten) en het Streekplan (onder andere Ecologische Hoofdstructuur (EHS), weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden). De soortbescherming is geregeld door middel van de Flora- en faunawet. De verschillende natuurwetgevingen in Nederland hebben als belangrijk component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Derhalve is een ecologische quickscan1 uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of een beschermd Natuurmonument. Het plangebied ligt op ruim 550 meter van een uitloper van het Natura 2000-gebied De Veluwe. Geen van deze relevante habitats en soorten zijn in het plangebied aangetroffen of te verwachten. Gezien de biotoopeisen van de relevante soorten in relatie tot het plangebied en de huidige terreingesteldheid zijn hier ook geen voortplantings-, foerageer-, overwintering- of (vaste) rustplaatsen te verwachten. De werkzaamheden worden op zeer lokale schaal uitgevoerd. Daarom zal er geen oppervlakteverlies of versnippering van een Natura 2000-gebied of EHS optreden. Tevens zal er geen verzuring, vermesting, verontreiniging en verdroging optreden door de uitvoering van de werkzaamheden. Geluid en trillingen ten gevolge van de ingreep zullen een Natura 2000-gebied of EHS niet bereiken. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten, een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. De wettelijke gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Soortenbescherming
In de Flora- en faunawet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
Uit de resultaten blijkt dat dat er mogelijk vleermuizen voorkomen binnen het plangebied. De toetsing laat zien dat door de ingreep negatieven effecten op vaste rust en/of verblijfplaatsen van vleermuizen van niet uitgesloten kunnen worden. Het is noodzakelijk om nader onderzoek uit te voeren naar de functie van de bebouwing als mogelijke verblijfplaats voor vleermuizen. Het betreft meerder bezoekronden die verspreid over de periode mei- september dienen te worden uitgevoerd. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek zal beoordeeld worden welke maatregelen moeten worden genomen om negatieve effecten op aanwezige vleermuizen te voorkomen. Geadviseerd wordt om het vervolgonderzoek naar vleermuizen uit te voeren conform het huidige vleermuizenprotocol.
Binnen het plangebied zijn jaarrond beschermde nesten van huismus te verwachten. Verwijdering of het niet functioneel maken van deze nesten zal een overtreding van de Flora- en faunawet inhouden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot verstoring van broedgevallen van algemene vogelsoorten. Alle vogels zijn beschermd tijdens het broeden, waardoor werkzaamheden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot een overtreding van de Flora- en faunawet. Het is daarom noodzakelijk om nader onderzoek uit te voeren naar de functie van de bebouwing als mogelijke broedplaats voor huismus (periode maart- mei). Aan de hand van de resultaten van het onderzoek zal beoordeeld worden welke maatregelen moeten worden genomen. Geadviseerd wordt om het onderzoek uit te voeren conform de geldende soortenstandaard voor de huismus.
Voor de overige flora en fauna is geen negatief effect op de duurzame instandhouding te verwachten.
Inmiddels is opdracht verstrekt voor bovengenoemd vervolgonderzoek.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.
Het aantal woningen neemt met 11 toe en draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van deze redenering kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van het 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs een aantal wegen geluidzones, waarbinnen in het geval van nieuwe situaties onderzoek moet worden gedaan naar de geluidbelasting. In een aantal gevallen is het echter niet nodig akoestisch onderzoek uit te voeren, namelijk:
In dit geval zijn alle wegen omliggende ,wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. Op grond van de Wet geluidhinder is derhalve geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Het beleid van de gemeente Ermelo is er echter op gericht om ook in 30 km/uur gebieden toetsen of er uit akoestisch oogpunt sprake is van een goede ruimtelijke ordening (goed woon- en leefklimaat, zoals opgenomen in het Bouwbesluit). In dit geval is van die toetsing afgezien, omdat de woningen op een binnenterrein worden gerealiseerd achter bestaande bebouwing op ruime afstand van de wegen rondom het plangebied. Op grond van die criteria is het aannemelijk dat er in akoestisch opzicht sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In artikel 2.4.1, lid 1 van de Bouwverordening is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. In artikel 2.1.5 leden 1 en 2 van de Bouwverordening is het voorschrift gegeven dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning een bodemonderzoeksrapport overlegd moet worden, dat bestaat uit de resultaten van een recent verkennend onderzoek volgens NEN 5740.
Verkennend bodemonderzoek
Derhalve is een verkennend bodemonderzoek2 uitgevoerd. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem op een deel van de locatie in de bovengrond puin bevat, variërend van sporen puin tot sterk puinhoudend. Het sterk puinhoudende grondmonster is licht verontreinigd met lood, pcb en PAK (10 van VROM). De grond voldoet aan maximale waarde industrie. In de overige grondmonsters zijn geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens. Ter plaatse van de voormalige tank is geen verontreiniging aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Ter plaatse van één boring aan de oostzijde van het plangebied is asbest aangetroffen in een concentratie boven de interventiewaarde voor asbest. Onduidelijk is of dit asbest afkomstig is van asbesthoudend materiaal gebruikt bij de aanleg van de niet meer bestaande toegangsweg naar de Ds. Medenbachweg òf dat er sprake is van een verontreinigingsspot. Onder het kopje 'asbestonderzoek' hieronder, zijn de resultaten van het nader asbestonderzoek samengevat. Geconcludeerd wordt dat, als gevolg van de asbestverontreiniging, de grond niet geschikt is voor het beoogde gebruik.
Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).
De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten. Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.
Asbestonderzoek
Op grond daarvan is vervolgonderzoek3 uitgevoerd. Doel van dit nader asbestonderzoek is inzicht verkrijgen in de aanwezigheid van asbest in de bodem ter plaatse van deze locatie. Hiermee is inzicht verkregen of de eerder aangetoonde verontreiniging te relateren is aan de voormalige toegangsweg of dat hier sprake is van een verontreinigingsspot.
Op basis van de resultaten van dit nader asbestonderzoek blijkt dat er geen sprake is van een noemenswaardige verontreiniging met asbest in de bodem. Alle gemeten en berekende asbestconcentraties liggen beneden de hergebruiksnorm/interventiewaarde. Beide stortgaten bevatten een asbestconcentratie die boven de hergebruiksnorm ligt. In het onderzoek wordt geconstateerd dat sprake is van asbestspots van beperkte omvang. Gezien de tijdens nader onderzoek onderzochte oppervlakte, worden de resultaten van het nader asbestonderzoek als maatgevend beschouwd.
Wel is een tweetal stortgaten aangetroffen waarvan er één asbesthoudend plaatmateriaal bevat. Het visueel waargenomen asbest is hierbij direct verwijderd. De stortgaten worden op basis van samenstelling echter niet als bodem beschouwd.
De aanwezigheid van de stortgaten met aangetroffen asbest ter plaatse van één inspectiegat vormt vanuit milieuhygiënische oogpunt een belemmering voor de geplande graafwerkwerkzaamheden. Indien ter plaatse van dit terreindeel graafwerkzaamheden plaatsvinden wordt geadviseerd om in overleg met het bevoegd gezag de stortgaten en de asbestspot ter plaatse van dat inspectiegat separaat te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker. Geadviseerd wordt om hiervoor een plan van aanpak op te stellen en ter goedkeuring in te dienen bij het bevoegd gezag. Deze dient hierop goedkeuring te verlenen.
Indien grond vanaf de locatie wordt afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Voor toepassing van de grond elders dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit gevraagd worden. Toepassing van grond en baggerspecie elders dient voorafgaand aan de toepassing via het Meldpunt bodemkwaliteit gemeld te worden bij het desbetreffende bevoegd gezag (https://meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl). Ook tijdelijke opslag van grond en baggerspecie dient hier gemeld te worden. Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.
Omdat de bebouwing is gebouwd in een periode dat asbest een veel gebruikt bouwmateriaal was, is een asbestinventarisatie4 uitgevoerd. Er zijn diverse asbesthoudende materialen in de bebouwing aangetroffen. Het risico ten aanzien van de aangetroffen asbestbronnen, bij huidig gebruik, is laag. Er zijn naar aanleiding van dit onderzoek op korte termijn geen dringende acties noodzakelijk. Voorafgaand aan werkzaamheden aan deze bouw- en constructiedelen dient er een aanvullende inventarisatie type B uitgevoerd te worden. Geadviseerd wordt, gezien de wettelijke verplichting hiertoe, om de aangetroffen asbesthoudende materialen en/of installaties, voorafgaand aan renovatie- of sloopwerkzaamheden te laten saneren door een SC-530 gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.
Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Afbeelding 7: Fragment risicokaart.
Toetsing
Voor de inventarisatie van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van de risicokaart. Daaruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen liggen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Afbeelding 8: Omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
In de omgeving van de het plangebied zijn geen relevante bedrijven/geluidbronnen (bestaand en gepland) aanwezig. Uit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
De woningen worden ontsloten een inrit naar de Oude Telgterweg. Uit paragraaf 6.3.3.2 van de ASVV2012 blijkt dat aaneengebouwde woningen in weinig stedelijk gebied 7,8 tot 8,6 autobewegingen per woning per etmaal genereren. Wanneer uitgegaan wordt van de worst case situatie betekent dit voor 11 woningen 94,6 autobewegingen per etmaal. Bij een spitsuurintensiteit van 10% betekent dit 9,46 auto's op het drukste uur van de dag, of te wel één auto per ruim 6 minuten. Op het perceel is echter een bedrijf gevestigd met een brutovloeroppervlak van 1.117 m². Voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijvigheid geldt op basis van de ASVV2012 een verkeersintensiteit van 3,9 tot 5,7 autobewegingen per 100 m²; voor bedrijfsverzamelgebouwen waarvan nu feitelijk sprake is geldt een verkeersintensiteit van 7,0 tot 8,7 autobewegingen per 100 m². Wanneer ook hiervoor uitgegaan wordt van het hoogste aantal betekent dit dat 63,7 respectievelijk 97,2 autobewegingen per etmaal. Door de woningbouw neemt de verkeersaantrekkende werking in het geval uitgegaan wordt van arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijvigheid marginaal toe. Indien wordt uitgegaan van een bedrijfsverzamelgebouw blijft de verkeersintensiteit gelijk. Op basis van het vorenstaande kan in ieder geval geconcludeerd worden dat er door de woningbouwontwikkeling geen onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit op de Oude Telgterweg ontstaat.
De parkeerbehoefte kan worden herleid uit de Parkeernota 2004 van de gemeente Ermelo. Deze nota bevat kengetallen voor de verwachte parkeerbehoefte per toegenomen functie. Voor goedkope en middeldure woningen geldt een parkeernorm van respectievelijk 1,7 en 1,9 parkeerplaats per woning. Gelet op de geprojecteerde woningen is uitgegaan van het gemiddelde van dit twee normen: 1,8 parkeerplaats per woning. Voor de 11 woningen in het plangebied zijn derhalve 20 (19,8) parkeerplaatsen noodzakelijk
Er zijn 15 parkeerplaatsen geprojecteerd in het openbaar gebied. Bij vijf woningen is een parkeerplaats op eigen terrein opgenomen. Derhalve worden in totaal 20 parkeerplaatsen aangelegd en wordt voldaan aan de parkeernormering.
In het plangebied bevinden zich geen straalpaden, hoogspanningslijnen of aardgastransportleidingen.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Op 23 juni 2016 is de digitale watertoets doorlopen. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Proces
Bij het doorlopen van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is geconstateerd dat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is op 19 mei 2016 door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij het verlenen van omgevingsvergunningen om af te wijken van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.
Derhalve is een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen5 uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied in een zone ligt waar waarschijnlijk stuwwalglooiingen bedekt met dekzand voorkomen. Hierop is vanaf de Late Middeleeuwen een antropogeen dek ontstaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn bij eerder onderzoek diverse vindplaatsen uit onder andere de Vroege Middeleeuwen aangetroffen.
In het plangebied zijn zes boringen gezet tot 175 cm -mv. Bij het booronderzoek is geconstateerd dat in het plangebied een antropogeen dek (plaggendek) aanwezig is. Het pakket is tussen 35 en 105 cm dik. In enkele boorprofielen is onderin het antropogeen dek en in de top van het onderliggende pakket een (restant van) een B-horizont aanwezig. Uit het veldonderzoek blijken geen directe aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden. Maar aangezien een antropogeen dek aanwezig is zullen eventueel aanwezige archeologische grondsporen goed zijn geconserveerd. Indien de graafwerkzaamheden dieper gaan dan het antropogene dek (13,50 tot 14,03 m NAP of 75 tot 150 cm -mv) wordt geadviseerd om in het plangebied een proefsleuvenonderzoek uit te voeren teneinde de aan- of afwezigheid van archeologische waarden vast te stellen.
Derhalve is een proefsleuvenonderzoek6 uitgevoerd. Binnen het plangebied zijn vier proefsleuven aangelegd. Door de aanwezigheid van kabels en leidingen kon slechts een beperkt deel van de sleuven tot op de gewenste omvang en diepte worden aangelegd. In alle proefsleuven is onder recente lagen sprake van een (vrijwel) intact esdek. In twee proefsleuven zijn archeologische grondsporen aangetroffen onder het esdek. Deze grondsporen bestaan uit paalkuilen. De paalkuilen hebben waarschijnlijk toebehoord aan een spieker (opslaggebouw) en een grotere structuur. Deze grondsporen dateren op basis van het aangetroffen vondstmateriaal waarschijnlijk uit de ijzertijd en/of uit de 6e of 7e eeuw. Op basis van de aardwerkvondsten kan de vorming van het esdek gedateerd worden vanaf de vroege middeleeuwen tot in de vroege nieuwe tijd.
De bestaande bebouwing is tot op circa 80 cm-mv gefundeerd op betonpoeren. Dit betekent dat waarschijnlijk een groot deel van het esdek en eventueel daaronder aanwezige archeologische sporen intact zijn onder de bestaande bebouwing. De exacte wijze en diepte van de fundering voor de nieuwbouw is nog niet bekend, maar deze wordt mogelijk aangelegd tot op dezelfde diepte als de fundering van de bestaande bebouwing. Op deze diepte bestaat grote kans op het aantreffen van een intact esdek of archeologische grondsporen onder het esdek, met name in het midden en aan de oostkant van het terrein. In het bouwblok aan de westzijde van het terrein zijn geen archeologische sporen aanwezig en is de ophooglaag van het esdek dikker dan in de rest van het plangebied. Daardoor is de kans op aanwezigheid en verstoring van archeologische resten hier gering en lijkt vervolgonderzoek hier niet noodzakelijk. Voor de rest van het plangebied wordt aanbevolen om de verwijdering van de bestaande funderingen te laten plaatsvinden onder archeologische begeleiding (AB) en om en - indien er dieper dan 80 cm-mv verstoord gaat worden bij de nieuwbouw - de bouwblokken in het centrale deel en in het oosten van het plangebied in hun geheel op te graven middels een archeologische opgraving. Beide werkzaamheden (archeologische begeleiding en opgraven) zijn te combineren, het archeologisch vervolgonderzoek kan dan worden uitgevoerd als een archeologische begeleiding onder protocol opgraven.
De bovenstaande aanbevelingen betreffen adviezen en dienen te worden getoetst en goedgekeurd door de bevoegde overheid, in deze gemeente Ermelo door middel van een selectiebesluit.
Alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Aan de oostzijde is het terrein is circa 55 m² aan het perceel toegevoegd, om de ruimtelijke opzet van de planontwikkeling te kunnen verbeteren. Zodoende ontstaat er meer 'lucht en ruimte' in het plan en kunnen de woningen een meer marktconforme kaveldiepte krijgen.
In het plangebied worden daarna drie korte blokken rijwoningen gebouwd op een woonerf. Er is gekozen voor een heldere en eenvoudige stedenbouwkundige opzet. In de bouwblokken, die in noordzuidelijke richting worden gesitueerd, zijn 11 rijwoningen opgenomen. Zodoende hebben alle woningen een achtertuin die een goede ligging heeft op het zuidoosten of zuidwesten. In deze verkavelingsopzet wordt de privacy van de bewoners rondom het plangebied het beste gewaarborgd, omdat de achtertuinen zodoende maar zeer beperkt grenzen aan de achtertuinen van de omwonenden.
Afbeelding 9: Toekomstige situatie (indicatief).
Voor de ontsluiting van het woonerf wordt gebruik gemaakt van de bestaande uitrit naar de Oude Telgterweg. Deze ontsluiting vertakt zich naar de woonblokken en de openbare parkeerplaatsen. Deze parkeerkoffers zijn onderdeel van de openbare ruimte en zijn in het groen ingekleed wat bijdraagt aan de 'hofsfeer' van het plan. Een aantal woningen heeft een parkeerplaats op eigen terrein.
Niet alleen door het openbaar groen, maar ook door de tuinen bij de woningen krijgt het plangebied een groen karakter. Alle erven worden gescheiden door hagen of erfafscheidingen van groen.
Het plan bestaat uit 11 eengezinswoningen die zich allen in het middensegment bevinden. In de twee bouwblokken van 4 woningen hebben de woningen een beukbreedte van 5,4 meter. Aan één zijde van die bouwblokken is een hoekwoning uitgerust met een eigen garage/berging. De woningen in het derde bouwblok, dat bestaat uit 3 woningen, hebben een beukbreedte van 5,7 meter.
De groenstructuur is opgebouwd uit drie onderdelen. Het openbaar groen, de erfafscheidingen en een ontmoetingsplek. De groenstructuur is essentieel om de sfeer in de woonhof een vriendelijke uitstraling te geven.
De twee parkeerkoffers worden krijgen een groene omlijsting. Deze omlijsting bestaat voornamelijk uit een groene bodembedekker die praktisch is in het onderhoud. Op diverse plekken wordt een jonge boom ingeplant. Op het achterterrein wordt de grote bestaande eikenboom ingepast in het plan. Deze boom is sfeerbepalend voor plan en wordt daarom behouden.
Alle percelen worden aan de voor en zijkanten begrensd door lage en hoge beukenhagen. De voortuintjes worden door lage hagen afgeschermd. De hoge hagen komen op de plekken waar de achtertuinen grenzen aan het openbare gebied. Met name aan de achterzijden wordt projectmatig een erfafscheiding geplaatst die bestaat uit een gaaswerk welke begroeid zal zijn met Hedera.
Centraal in de nieuwe woonhof is het mogelijk om een ontmoetingsplek te creëren. Deze plek heeft een sociale functie, zodat de buurtbewoners elkaar hier kunnen ontmoeten. Tevens zorgt deze plek voor de ervaring van 'lucht en ruimte' in het plan. De uiteindelijke inrichting van de ontmoetingsplek wordt vastgelegd in een inrichtingsplan.
Het plan gaat uit van één hoofdontsluiting naar de Oude Telgterweg die zowel als inrit als uitrit functioneert voor het woonerf. Een tweede uitgang is praktisch gezien niet mogelijk omdat hier te weinig ruimte voor is. Tevens is hiervoor geen draagvlak bij de omwonenden van het plangebied.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is er voor gekozen de planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aan te laten sluiten (met inachtneming van de Wro) bij het bestemmingsplan Kom Ermelo. Bij de planopzet is uitgegaan van de meest recente versie van het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012-v1.3.1).
Het digitale bestemmingsplan Oude Telgterweg 30 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
De analoge verbeelding (vroeger de papieren plankaart) van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
Inleidende regels
In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten drie enkelbestemmingen en één dubbelbestemming.
De gronden die zijn gesitueerd tussen de woningen en de openbare ruimte zijn bestemd als "Tuin". Binnen deze bestemming is het enkel mogelijk erfafscheidingen, speeltoestellen, pergola's en andere bouwwerken te plaatsen. Verder is het mogelijk erkers te bouwen.
Het overige deel van het perceel heeft de bestemming "Wonen". Door middel van een bouwblok is aangegeven waar de woningen gebouwd mogen worden. Bij de planontwikkeling dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. Daarnaast is er ruimte voor een aan huis verbonden beroep dan wel voor een aan huis verbonden bedrijf dat is genoemd in de Lijst van niet-publiekgerichte bedrijfsmatige bedrijven aan huis dan wel een bedrijf dat daarmee qua aard, omvang en invloed vergelijkbaar is.
Het openbaar gebied heeft de bestemming "Verkeer – Verblijfsgebied". Ook het openbaar groen kan binnen deze bestemming worden aangelegd.
Net als in het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming "Waarde - Archeologie H". Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd of bestaande gebouwen worden vergroot indien daarvoor de grond dieper dan 0,3 meter zal worden geroerd en de bodemingreep groter is dan 100 m². Bouwwerken en werkzaamheden kunnen eventueel wel worden toegelaten via een omgevingsvergunning waarbij in ieder geval een Inventariserend Archeologisch Onderzoek moet worden uitgevoerd. Daarna is eventueel vervolgonderzoek noodzakelijk. Voor het bouwplan is dat inventariserende onderzoek weliswaar al uitgevoerd. Gelet op de aanbevelingen uit het archeologisch onderzoek (zie paragraaf 4.5) dienen de werkzaamheden (sloop en bouw fundering) onder archeologische begeleiding te worden uitgevoerd. De archeologische dubbelbestemming waarborgt deze werkwijze.
Algemene regels
In artikel 7 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, niet nogmaals meegeteld kunnen worden.
In artikel 8 is in de algemene bouwregels bepaald dat ondergrondse bebouwing uitsluitend is toegestaan daar waar op grond van dit bestemmingsplan gebouwen mogen worden gebouwd
Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Deze regels bevatten daarom in artikel 7 uitsluitend een verbod op het gebruik als seksinrichting en het gebruik van gebouwde parkeerplaatsen voor andere gebruiksdoeleinden dan parkeren. Evenementen zijn wel toegestaan.
De algemene afwijkingsregels (artikel 10) hebben betrekking op afwijkingen ten aanzien van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen.
De algemene wijzigingsregels in artikel 11 bevatten een wijzigingsbevoegdheid om indien het parkeerbeleid wordt geactualiseerd dat geactualiseerde beleid ook op het onderhavige plangebied van toepassing te verklaren.
Overgangs- en slotregels
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 12). Tenslotte bevat het plan een slotregel (artikel 13).
Conform artikel 6.12. lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plan zal derhalve in principe een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden. Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De economische uitvoerbaarheid komt volledig voor de rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Ermelo heeft met initiatiefnemers een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemers, waarbij alle gemeentelijke kosten worden verhaald op de initiatiefnemers, inclusief eventuele planschade. De kosten zijn hiermee anderszins verzekerd. Het plan heeft derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeente.
Het ontwerpbestemmingsplan is met ingang van 22 december 2016 tot en met 1 februari 2017 ter visie gelegd. Tijdens die periode zijn twee zienswijzen naar voren zijn gebracht. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de wet is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid dient alleen vooroverleg met diensten van de rijksoverheid indien nationale belangen in geding zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het plan raakt geen provinciale belangen. Daarnaast is het plan niet van betekenis voor de buurgemeenten en blijft toezending aan die bestuursorganen achterwege. In het kader van vooroverleg wordt het plan gezonden naar het Waterschap Vallei en Veluwe.