2.2 Huidige situatie
Het gebied Horst-Noord is in te delen in vier differentiërende onderdelen, De Horlose rug, de Buitenbrinkwegrug, het lage natte gebied en het afgegraven gebied.
De afgraving is omzoomd door Italiaanse populieren en er zijn 3 beeldbepalende nieuwe woningen ontwikkeld. Daarnaast wordt er nog één beeldbepalende woning ontwikkeld. Dit gebied is zich hiermee duidelijk gaan onderscheiden van de drie overige deelgebieden.
Bij de Horlose rug komen het kleinschalige gebied en de stedelijke ontwikkelingen samen. Aan alle kanten is dit gebied omgeven door dynamiek. De Horlose rug is de afgelopen jaren ingrijpend getransformeerd. Op de kop van de Horlose rug is het kasteel gerealiseerd. De overige inrichting van de Horlose rug is afgeleid van het kasteel. Er zijn bossages aangelegd en parkvilla's gebouwd. Bebouwing die niet past in een parkachtige omgeving is gesaneerd. De deelgebieden die het beeld op de Horlose rug zijn gaan bepalen zijn: het Kasteel, Nieuw Horlo, Parkvilla's, 't Stuifzand, de Laan en de Poortwoningen. Een deel van deze deelgebieden zijn op dit moment nog in ontwikkeling.
Het lage, natte gebied en de afgravingen zijn ingezet om de das, die hier zit, een duurzame overlevingskans te geven, evenals een deel van de Buitenbrinkwegrug.
De Buitenbrinkwegrug kenmerkt zich door veel en op zichzelf staande ruimtes. De niet-agrarische ontwikkelingen aan de Buitenbrinkwegrug worden (deels) tegengehouden door de stankcirkels van de agrarische bedrijven. Op termijn moeten de ruimtes zich ontwikkelen naar wonen, recreatie, natuur.
Voor het bestemmingsplan Horst-Noord (2006) is een beeldkwaliteitsplan opgesteld met als doel een eenduidige beeldkwaliteit te waarborgen. In het beeldkwaliteitsplan is gekozen voor een beeldkwaliteit die sterk historische associaties oproept en een duidelijke relatie met het landschap heeft. Aangezien het beeldkwaliteitsplan nog niet volledig is uit ontwikkeld, is dit beeldkwaliteitsplan ook weer opgenomen als onderdeel van voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 2 Overzicht gebieden
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met ingang van 1 oktober 2012 is het op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht dat de toelichting van een bestemmingsplan inzicht moet geven in:
- Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
- Binnen- of buitenstedelijk: indien sprake is van een actuele regionale behoefte, moet worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
- Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten bestaand stedelijk gebied gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
In het kort gezegd komt het erop neer dat als een bestemmingsplan nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt (bij recht of door middel van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid), in de toelichting moet worden beschreven dat deze voorzien in een actuele regionale behoefte. De achtergrond van de bepaling is dat bouwen voor leegstand waarbij beslag wordt gelegd op schaarse grond, ook al is dat in stedelijk gebied, moet worden voorkomen.
Stedelijke ontwikkeling
Niet elke ontwikkeling is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt geen ruimte geboden voor een van de genoemde ontwikkelingen. Er is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Provinciaal beleid
De ladder voor duurzame verstedelijking is tevens, als verbijzondering van de rijksladder, opgenomen in het provinciaal beleid.
In de Omgevingsvisie Gelderland heeft de provincie aangegeven dat bij stedelijke ontwikkelingen, zoals nieuwbouw van woningen of bedrijventerreinen, moet worden voldaan aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder is verankerd in de omgevingsverordening.
Beoordeling en conclusie
In het bestemmingsplan Horst-Noord zal overwegend de bestaande situatie worden vastgelegd. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die zijn aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet verder doorlopen te worden en staat niet in de weg aan de uitvoering van het plan.
3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
Op 9 juli 2014 stelden de Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
Omgevingsvisie
De omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Omgevingsverordening
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, waarna deze per 18 oktober 2014 in werking is getreden. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
De omgevingsverordening richt zich net zo breed als de omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Een eerste actualisatie van de omgevingsverordening over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. Deze actualisatie is opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de omgevingsverordening (juli 2015).
Hierna zal dieper worden ingegaan op de verschillende thema's uit de verordening.
Landbouw
De provincie maakt onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijen. Het plangebied is gelegen in het besluit-subvlak Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij. Het beleid voor de niet-grondgebonden landbouw was afgelopen jaren gebaseerd op de reconstructieplannen die in 2005 zijn vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie en de omgevingsverordening worden de drie Gelderse reconstructieplannen (Veluwe, Achterhoek-Liemers en Gelderse Vallei Utrecht-Oost) ingetrokken. De ruimtelijke zonering - aanduiding van de gebieden extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden - met daarin een gedifferentieerd beleid, is in het nieuwe omgevingsbeleid overgenomen. In verwevingsgebieden wordt nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet toegestaan. Voor ondernemers die een nieuwe locatie zoeken zijn voldoende bestaande locaties te verwerven. Aan een agrarisch bedrijf kan ten behoeve van de niet-grondgebonden veehouderijtak een agrarisch bouwperceel worden toegekend van ten hoogste 1,0 hectare.
In verwevingsgebieden komen meerdere functies verweven voor. De mate waarin bedrijven daadwerkelijk niet-grondgebonden veehouderijtak kunnen uitbreiden hangt in belangrijke mate af van de aanwezigheid van gevoelige niet-agrarische bestemmingen in de directe omgeving. De uitbreiding van niet-grondgebonden veestapel op een bedrijf dient, mede met het oog op de andere functies in de omgeving van het bedrijf, op zorgvuldige en transparante wijze te gebeuren. Ruimtelijke kwaliteit verdient aandacht, zowel op schaal van het (nieuwe) gebouw, het erf als de landschappelijke inpassing. De noodzaak om nieuwvestigingsruimte te bieden is de afgelopen jaren kleiner geworden. Door de marktontwikkeling stoppen veel bedrijven. Deze bestaande bedrijfslocaties komen beschikbaar. Ook binnen verwevingsgebied komen bestaande locaties voor hergebruik beschikbaar die gezien hun ligging, goede ontwikkelingsmogelijkheden bieden.
Glastuinbouw
Horst-Noord is aangeduid als Overig Glastuingebied. In dit gebied kan aan bestaande glastuinbedrijven de mogelijkheid worden geboden de glasopstand éénmalig uit te breiden met maximaal 20% van de op 29 juni 2005 bestaande omvang van de glasopstanden. Nieuwvestiging van glastuinbedrijven is niet mogelijk, omdat dit is voorzien in de provinciaal aangewezen Glastuinontwikkelingsgebieden en Regionale clusters glastuinbouw.
Omdat er binnen het plangebied geen glastuinbedrijven aanwezig zijn of mogelijk worden gemaakt, is deze regeling niet relevant.
Water en Milieu
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding Intrekgebied. Dit is een beschermingsgebied aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder a van de Wet milieubeheer. In de verordening is in artikel 2.6.2.1 bepaald dat Intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Omdat er binnen het plangebied geen gemeentelijke of particuliere initiatieven zijn voor de winning van fossiele energie, voorziet het bestemmingsplan ook niet in een daarbij behorende bestemming.
Wonen
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen, kunnen gemeenten en ander relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningbouwvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen een eventuele mismatch tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag. Dit geldt voor alle nieuwe woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwingen en dergelijke worden gerealiseerd.
Recreatie
In de verordening is bepaald dat recreatiewoningen niet permanent bewoond mogen worden. Solitaire recreatiewoningen zijn enkel toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen mogelijk zijn. Ook is, teneinde de kwaliteit van het toeristisch product te behouden en te vergroten, de eis gesteld dat nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen in bestemmingsplannen alleen mogelijk mag worden gemaakt indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden.
De verordening bevat geen specifieke regels ten aanzien van uitbreiding en nieuwvestiging van recreatieparken. De activiteit dient net als elke andere ontwikkeling te passen binnen het beleid dat voor het specifieke gebied geldt.
Bedrijvigheid
Stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) dienen te passen in of aansluitend op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of zijn een goede aanvulling op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.
Natuur en landschap
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wordt bereikt door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). In de provincie Gelderland wordt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gevormd door het GNN.
Het plangebied is gelegen buiten de grenzen van het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone.
3.3.3 Structuurvisie Groene Zoom
De Groene Zoom ligt op de overgang tussen oost-west georiënteerde zandruggen met landgoederen op Ermelo's grondgebied en het lager gelegen poldergebied Drielanden op Harderwijks grondgebied.
Het gebied vormt de stadsrandzone ten zuiden van Drielanden in Harderwijk, gelegen aan beide zijden van de Fokko Kortlanglaan en de Horloseweg.
Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Groene Zoomweg en aan de zuidzijde grotendeels door de Horloseweg en de Fokko Kortlanglaan.
De structuurvisie bevat voorstellen voor de ontwikkeling van een betere ruimtelijke structuur en hogere kwaliteit van bestaande en nieuwe functies. Het doel van de visie is:
"Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijke uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."
De zone kan weer als overgangsgebied van de Veluwe zoom naar de randmeren gaan functioneren als maatregelen getroffen worden op een hoger schaalniveau (versterken watersysteem, fietsverbinding realiseren over de A28). De herinrichting van het gebied zal ervoor moeten zorgen dat het gebied een nieuwe betekenis (identiteit) krijgt in de nieuwe context.
De gemeenten wensen een ruimtelijke kwaliteit die zich het beste laat verwoorden met beperkt toestaan van kleinschalige ontwikkelingen binnen bestaande landschappelijke waardevolle kenmerken in het gebied zoals beekjes, monumentale bomen, houtwallen en bebouwing. Het geheel dient een Veluwse uitstraling te krijgen inclusief zandwegen, schelpenpaadjes en houten picknickplaatsen. Het kaartbeeld geeft indicatief weer hoe het gebied volgens dit concept kan worden ingekleurd.
Figuur 7 Visiekaart Structuurvisie Groene Zoom
De Groene Zoom wordt gezien als een stedelijk uitloopgebied. Deze uitloopfunctie is bedoeld voor de bewoners van Ermelo en Harderwijk. In de praktijk zal de Groene Zoom in eerste instantie een uitloopfunctie vervullen voor de bewoners van het stadsdeel Drielanden en voor de in- en omwonenden van het plangebied.
De woonfunctie van Horst-Noord is met de realisatie van het kasteel, de buitenplaats en de bouw van woningen ter plaatse van de deurenfabriek aan de Horloseweg versterkt. Wonen wordt hiermee een beeldbepalende functie in het gebied. De bestaande karakteristieke bocht in de Horloseweg ter plaatse van het kasteel is vervangen door twee wegen die eindigen in het kasteel. Met het realiseren van een open zichtrelatie vanaf de Horloseweg op het kasteel vormt dit gebouw een mooie beëindiging van de Groene Zoom. Dit is dan ook als scharnierpunt opgenomen in de visie. De Groene Zoom is een langgerekt gebied met verschillende kenmerken en mogelijkheden. Daarom is het gebied gesplitst in een aantal deelgebieden. Het gebied dat betrekking heeft op Horst-Noord is aangeduid als deelgebied A. Dit deelgebied bevindt zich in het meest westelijke deel van de Groene Zoom tussen kasteel Groot Horloo en Groene Zoomweg. Dit gebied wordt gekenmerkt door drassige graslanden met natuurlijk grasland beheer.
Het bestemmingsplan Horst-Noord legt voor een groot deel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. De Structuurvisie Groene Zoom vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.1.6 Externe veiligheid
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In mei 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen, worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Onderzoeksresultaten
Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
Figuur 10 Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie
Stationaire risicobronnen
Binnen of nabij het plangebied zijn enkele stationaire risicobronnen aanwezig.
Het betreft enkele propaantanks in de nabijheid van het plangebied. De propaantanks hebben een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van tussen de 12 en 20 meter. Binnen deze risicocontour bevinden zich geen externe objecten. Mogelijke ontwikkelingen die als kwetsbare objecten worden bestempeld, kunnen niet gerealiseerd worden binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 , beperkt kwetsbare objecten zijn gemotiveerd toegestaan. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig, omdat het Bevi niet van toepassing is.
Mobiele risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten de doorgaande spoorlijn Zwolle-Amersfoort en Rijksweg A28. Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, alsmede de Rijksweg A28 geen belemmering ten aanzien van het plangebied vormen. Tevens dient rekening gehouden te worden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de A28 (30 meter). Binnen de PR10-6 contour en het PAG is geen bebouwing aanwezig. Mogelijke ontwikkelingen die als kwetsbare objecten worden bestempeld, kunnen niet gerealiseerd worden binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6, beperkt kwetsbare objecten zijn gemotiveerd toegestaan. Binnen het PAG worden bouwkundige veiligheidseisen aan nieuwe kwetsbare objecten geëist, er zijn geen consequenties voor beperkt kwetsbare objecten en bestaande situaties.
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Er vinden binnen het plangebied geen ontwikkelingen plaats, waardoor het groepsrisico verder niet is doorgerekend. Van zowel de Rijksweg A28 als de spoorlijn Zwolle-Amersfoort is het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, zo blijkt uit de rapportage ‘Inventarisatie risicobronnen gemeente Ermelo’, d.d. 20-12-2012 met documentnummer 123418002.
Verantwoording groepsrisico
Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan Horst-Noord. Wel is gezien de ligging binnen het invloedsgebied gekeken naar:
- De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
- de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit de notitie ‘VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' (Royal HaskoningDHV, april 2015 met kenmerk MD-AF20150282) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.
Maatgevende scenario’s
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario’s ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. Er zijn voldoende primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen aanwezig in het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
In de huidige situatie bevindt zich geen bebouwing binnen de PR 10-6 en de PAG-zone. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
Een uitzondering hierop is het perceel Horster-Engweg 8b. Hier wordt de woonbestemming en het bouwvlak verruimd. Hiervoor is een verantwoording externe veiligheid geschreven. Zie hiervoor bijlage 2. Uit deze verantwoording kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.2 Waterhuishouding
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Wel ligt er in het gebied een a-water: het Tweelingbeekje. In voorliggend bestemmingsplan vinden geen ontwikkelingen plaats die invloed hebben op het a-water. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
- Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
- Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
- Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
- De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
- Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
- Mogelijk is een watervergunning of melding nodig.
- Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Verantwoordelijkheden
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie
beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.