Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Horst-Noord
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPhorstnoord-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente is voornemens haar grondgebied te voorzien van een actuele juridisch-planologische regeling. Aanleiding tot het actualiseren en digitaliseren van de bestemmingsplannen is het feit dat de huidige bestemmingsplannen al geruime tijd geleden en daardoor niet altijd voldoende actueel zijn. Meer dan voorheen dwingt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gemeenten tot het actueel houden van bestemmingsplannen en daarbij toepassing te geven aan de nieuwe standaarden (SVBP/IMRO).
 
Het voorgaande vormt de voornaamste reden voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan Horst-Noord. Het bestemmingsplan draagt hoofdzakelijk het karakter van een conserverend plan. Conserveren betekent dat de bestaande planologische ruimte uit de vigerende plannen zoveel mogelijk in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd. In beginsel vinden er beperkte inhoudelijke beleidswijzigingen plaats ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen.
 
Het resultaat is een duidelijk, werkbaar en toegankelijk plan voor zowel interne gebruikers binnen de gemeente als voor externe gebruikers. Het plan is afgestemd op actuele wet- en regelgeving en beleidskaders.
 
1.2 Ligging en begrenzing
Horst-Noord ligt ten westen van de kern van Ermelo. Het plangebied wordt in het westen begrensd door de A28, in het noorden door de gemeentegrens met Harderwijk, in het oosten door de Horster-Zoomweg en in het zuiden vormt de Buitenbrinkweg de grens van het plangebied.
De ligging en de globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in navolgende afbeelding.
   
Figuur 1 Luchtfoto plangebied
    
1.3 Geldend bestemmingsplan
Tot het moment waarop dit nieuwe bestemmingsplan in werking treedt, gelden de volgende bestemmingsplannen:
  • Horst-Noord;
  • FC Horst;
  • Parallelweg 2002;
  • Parallelweg 2002, herziening Spijkweg 2008;
  • Buitengebied 1983;
  • Buitenbrinkweg 42 en Volenbeekweg 48;
  • Horsterzoomweg 3.
1.4 Werkwijze en opzet van toelichting
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving en een beschrijving van de haalbaarheidsaspecten. Tevens worden hierin de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de resultaten uit de procedure opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie van het plangebied beschreven. Het beleid dat relevant is voor voorliggend bestemmingsplan wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt besteed aan de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 bevat de retrospectieve toets die inzicht geeft in de overeenstemming en discrepanties tussen de vigerende bestemmingen, het huidige gebruik en dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.
 
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Ermelo
Ermelo ligt op de meest noordwestelijke flank van de Veluwse stuwwal. Dit betekent dat de bodem in de omgeving hoofdzakelijk uit zand (podzolgronden) bestaat. Ten westen van de stuwwal liggen de lager gelegen zandgronden en daluitspoelingen met langs het randmeer een smalle strook zuiderzeekustafzettingen (zeeklei). Ten noordoosten bevindt zich een langgerekt gebied met stuifzanden. Ermelo heeft zich in de middeleeuwen tot een heus dorp weten te ontwikkelen getuige de stichting van een eigen kerk. Uit geschriften kan worden opgemaakt dat deze kerk, de huidige Oude Kerk aan de Putterweg, rond 1010 al moet hebben bestaan. Dit was een gift van bisschop Ansfried van Utrecht. Rond 1850 was de historische kern van Ermelo bijna in zijn geheel omgeven door uitgestrekte heidevelden. Aan de westzijde van de kern is een gebied met enkeerdgronden waarop landbouw werd bedreven. Tussen 1850 en 1912 heeft het landschap grote veranderingen ondergaan. Door de invoering van de kunstmest zijn de heidevelden overbodig geworden. Men is begonnen met de bebossing van de heidevelden. Deze ontwikkeling heeft een grote invloed gehad op het landschap in de omgeving van Ermelo.
 
Horst-Noord
Het plangebied Horst-Noord bestaat uit twee ruggen; de Buitenbrinkwegrug en de Horlose rug en een laagte. Beide ruggen zijn onvolledig doordat zij abrupt stoppen tegen de rijksweg. Een bijzonderheid is dat het raakpunt van de twee ruggen in het oude landschap verdwenen is door zandwinning, dit gebied wordt de afgraving genoemd.
De Buitenbrinkwegrug is volledig anders dan de Horlose rug. De buitenbrinkwegrug is uitermate gedifferentieerd maar duidelijk herkenbaar en heeft veel structuur (er is veel zichtbare samenhang tussen de landschapselementen). De Horlose rug kent bijna geen structuur. Het heeft een verstoven deel, het stuifzandgebied, dat een eigen sfeer en gebruik heeft. Het stuifzand is voor een groot deel begroeid met (gemengd) bos waar een aantal woningen staan.
Het open gebied tussen de ruggen is relatief klein.   
2.2 Huidige situatie
Het gebied Horst-Noord is in te delen in vier differentiërende onderdelen, De Horlose rug, de Buitenbrinkwegrug, het lage natte gebied en het afgegraven gebied.
De afgraving is omzoomd door Italiaanse populieren en er zijn 3 beeldbepalende nieuwe woningen ontwikkeld. Daarnaast wordt er nog één beeldbepalende woning ontwikkeld. Dit gebied is zich hiermee duidelijk gaan onderscheiden van de drie overige deelgebieden.
Bij de Horlose rug komen het kleinschalige gebied en de stedelijke ontwikkelingen samen. Aan alle kanten is dit gebied omgeven door dynamiek. De Horlose rug is de afgelopen jaren ingrijpend getransformeerd. Op de kop van de Horlose rug is het kasteel gerealiseerd. De overige inrichting van de Horlose rug is afgeleid van het kasteel. Er zijn bossages aangelegd en parkvilla's gebouwd. Bebouwing die niet past in een parkachtige omgeving is gesaneerd. De deelgebieden die het beeld op de Horlose rug zijn gaan bepalen zijn: het Kasteel, Nieuw Horlo, Parkvilla's, 't Stuifzand, de Laan en de Poortwoningen. Een deel van deze deelgebieden zijn op dit moment nog in ontwikkeling.
Het lage, natte gebied en de afgravingen zijn ingezet om de das, die hier zit, een duurzame overlevingskans te geven, evenals een deel van de Buitenbrinkwegrug.
De Buitenbrinkwegrug kenmerkt zich door veel en op zichzelf staande ruimtes. De niet-agrarische ontwikkelingen aan de Buitenbrinkwegrug worden (deels) tegengehouden door de stankcirkels van de agrarische bedrijven. Op termijn moeten de ruimtes zich ontwikkelen naar wonen, recreatie, natuur.
 
Voor het bestemmingsplan Horst-Noord (2006) is een beeldkwaliteitsplan opgesteld met als doel een eenduidige beeldkwaliteit te waarborgen. In het beeldkwaliteitsplan is gekozen voor een beeldkwaliteit die sterk historische associaties oproept en een duidelijke relatie met het landschap heeft. Aangezien het beeldkwaliteitsplan nog niet volledig is uit ontwikkeld, is dit beeldkwaliteitsplan ook weer opgenomen als onderdeel van voorliggend bestemmingsplan.
      
Figuur 2 Overzicht gebieden
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio's die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.
Het Rijk zet met de structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • "Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn".
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
In afbeelding 3 is de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur weergegeven. Op deze kaart is in hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen. Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Daarnaast is aangegeven dat de ambitie is dat Nederland in 2040 blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoet water in droge perioden, dat Nederland een bepalende speler is in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en dat Nederland in 2040 nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden heeft en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten instandhoudt.
 
Figuur 3 Nationale ruimtelijke hoofdstructuur
        
3.1.2 Barro en Rarro
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
  • Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:
  • Reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied van het bestemmingsplan Horst-Noord is gelegen in het radarverstoringsgebied van de radar Nieuw Milligen. In verband hiermee zijn ter voorkoming van radarverstoringen beperkingen van toepassing voor de bouw van hoge gebouwen en overige bouwwerken. Deze beperkingen dienen verankerd te worden in het bestemmingsplan.
De regelgeving met betrekking tot bouwbeperkingen binnen het radarverstoringsgebied is vastgelegd in het wijzigingsbesluit op het Besluit en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro) dat op 1 oktober 2012 van kracht is geworden.
Het radarverstoringsgebied van onder andere radarstation AOCS Nieuw Milligen is opgenomen in figuur 4.
 
Figuur 4: radarverstoringsgebied
  
In het bestemmingsplan Horst-Noord zijn geen bouwhoogtes toegestaan die het functioneren van de radar in onaanvaardbare mate verstoren.         
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met ingang van 1 oktober 2012 is het op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht dat de toelichting van een bestemmingsplan inzicht moet geven in:
  • Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • Binnen- of buitenstedelijk: indien sprake is van een actuele regionale behoefte, moet worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten bestaand stedelijk gebied gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
 
In het kort gezegd komt het erop neer dat als een bestemmingsplan nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt (bij recht of door middel van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid), in de toelichting moet worden beschreven dat deze voorzien in een actuele regionale behoefte. De achtergrond van de bepaling is dat bouwen voor leegstand waarbij beslag wordt gelegd op schaarse grond, ook al is dat in stedelijk gebied, moet worden voorkomen.
 
Stedelijke ontwikkeling
Niet elke ontwikkeling is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt geen ruimte geboden voor een van de genoemde ontwikkelingen. Er is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
 
Provinciaal beleid   
De ladder voor duurzame verstedelijking is tevens, als verbijzondering van de rijksladder, opgenomen in het provinciaal beleid.
In de Omgevingsvisie Gelderland heeft de provincie aangegeven dat bij stedelijke ontwikkelingen, zoals nieuwbouw van woningen of bedrijventerreinen, moet worden voldaan aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder is verankerd in de omgevingsverordening.
 
Beoordeling en conclusie
In het bestemmingsplan Horst-Noord zal overwegend de bestaande situatie worden vastgelegd. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die zijn aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet verder doorlopen te worden en staat niet in de weg aan de uitvoering van het plan.
    
3.1.4 Conclusie
Het bestemmingsplan Horst-Noord legt voor een groot deel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
Op 9 juli 2014 stelden de Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
 
Omgevingsvisie
De omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke opgaven. Deze zijn:
  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
 
Omgevingsverordening
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, waarna deze per 18 oktober 2014 in werking is getreden. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
De omgevingsverordening richt zich net zo breed als de omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Een eerste actualisatie van de omgevingsverordening over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. Deze actualisatie is opgenomen en verwerkt in de tekst en kaarten van de omgevingsverordening (juli 2015).
 
Hierna zal dieper worden ingegaan op de verschillende thema's uit de verordening.
 
Landbouw
De provincie maakt onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijen. Het plangebied is gelegen in het besluit-subvlak Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij. Het beleid voor de niet-grondgebonden landbouw was afgelopen jaren gebaseerd op de reconstructieplannen die in 2005 zijn vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie en de omgevingsverordening worden de drie Gelderse reconstructieplannen (Veluwe, Achterhoek-Liemers en Gelderse Vallei Utrecht-Oost) ingetrokken. De ruimtelijke zonering - aanduiding van de gebieden extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden - met daarin een gedifferentieerd beleid, is in het nieuwe omgevingsbeleid overgenomen. In verwevingsgebieden wordt nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet toegestaan. Voor ondernemers die een nieuwe locatie zoeken zijn voldoende bestaande locaties te verwerven. Aan een agrarisch bedrijf kan ten behoeve van de niet-grondgebonden veehouderijtak een agrarisch bouwperceel worden toegekend van ten hoogste 1,0 hectare.
In verwevingsgebieden komen meerdere functies verweven voor. De mate waarin bedrijven daadwerkelijk niet-grondgebonden veehouderijtak kunnen uitbreiden hangt in belangrijke mate af van de aanwezigheid van gevoelige niet-agrarische bestemmingen in de directe omgeving. De uitbreiding van niet-grondgebonden veestapel op een bedrijf dient, mede met het oog op de andere functies in de omgeving van het bedrijf, op zorgvuldige en transparante wijze te gebeuren. Ruimtelijke kwaliteit verdient aandacht, zowel op schaal van het (nieuwe) gebouw, het erf als de landschappelijke inpassing. De noodzaak om nieuwvestigingsruimte te bieden is de afgelopen jaren kleiner geworden. Door de marktontwikkeling stoppen veel bedrijven. Deze bestaande bedrijfslocaties komen beschikbaar. Ook binnen verwevingsgebied komen bestaande locaties voor hergebruik beschikbaar die gezien hun ligging, goede ontwikkelingsmogelijkheden bieden.
 
Glastuinbouw
Horst-Noord is aangeduid als Overig Glastuingebied. In dit gebied kan aan bestaande glastuinbedrijven de mogelijkheid worden geboden de glasopstand éénmalig uit te breiden met maximaal 20% van de op 29 juni 2005 bestaande omvang van de glasopstanden. Nieuwvestiging van glastuinbedrijven is niet mogelijk, omdat dit is voorzien in de provinciaal aangewezen Glastuinontwikkelingsgebieden en Regionale clusters glastuinbouw.
Omdat er binnen het plangebied geen glastuinbedrijven aanwezig zijn of mogelijk worden gemaakt, is deze regeling niet relevant.
 
Water en Milieu
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding Intrekgebied. Dit is een beschermingsgebied aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder a van de Wet milieubeheer. In de verordening is in artikel 2.6.2.1 bepaald dat Intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas mogelijk maakt. Omdat er binnen het plangebied geen gemeentelijke of particuliere initiatieven zijn voor de winning van fossiele energie, voorziet het bestemmingsplan ook niet in een daarbij behorende bestemming.
 
Wonen
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen, kunnen gemeenten en ander relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningbouwvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen een eventuele mismatch tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag. Dit geldt voor alle nieuwe woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwingen en dergelijke worden gerealiseerd.
 
Recreatie
In de verordening is bepaald dat recreatiewoningen niet permanent bewoond mogen worden. Solitaire recreatiewoningen zijn enkel toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen mogelijk zijn. Ook is, teneinde de kwaliteit van het toeristisch product te behouden en te vergroten, de eis gesteld dat nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen in bestemmingsplannen alleen mogelijk mag worden gemaakt indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden.
De verordening bevat geen specifieke regels ten aanzien van uitbreiding en nieuwvestiging van recreatieparken. De activiteit dient net als elke andere ontwikkeling te passen binnen het beleid dat voor het specifieke gebied geldt.
 
Bedrijvigheid
Stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) dienen te passen in of aansluitend op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of zijn een goede aanvulling op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de (gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.
 
Natuur en landschap
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wordt bereikt door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). In de provincie Gelderland wordt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gevormd door het GNN.
Het plangebied is gelegen buiten de grenzen van het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone.   
 
3.2.2 Kwantitatieve opgave wonen
Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurtprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locatie voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte van de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.
In het verleden is een inschatting gemaakt van de behoefte aan groei van de woningvoorraad over de periode van 2010 t/m 2019. Op basis hiervan is door Gedeputeerde Staten per regio een indicatieve (kwantitatieve) taakstelling vastgesteld in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). Het KWP3 is opgevolgd door de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dat biedt in principe alleen een kwantitatieve begrenzing van de (netto) groei van de regionale woningvoorraad.
 
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen eventuele mismatches tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag.
 
De kwantitatieve opgave wonen geldt voor alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-)landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing e.d. worden gerealiseerd.
In de bouwopgave is binnen regioverband (Regio Noord-Veluwe) afgesproken dat in Ermelo in de periode tot 2019 circa 600 woningen (ongeveer 100 woningen per jaar) worden gebouwd, waarbij de bouwopgave een uitwerking van het provinciale KWP-3 is. Door de slapte op de woningmarkt zijn in Ermelo (deel)projecten getemporiseerd of voor herontwikkeling op termijn gepositioneerd.
3.2.3 Natuur- en boscompensatie
Aantasting van oppervlakte en kwaliteit van natuur en bos is niet acceptabel. Alleen als er sprake is van een aan de specifieke locatie gebonden ontwikkeling waarvoor geen alternatieve locaties aanwezig zijn, kan natuur of bos plaatsmaken voor ander ruimtegebruik. Het beleid voor natuur- en boscompensatie, dat met het Streekplan Gelderland 1996 is geïntroduceerd, blijft hierop van toepassing. Onttrekking dient te worden gecompenseerd op een locatie die in beeld komt in provinciale of lokale groenplannen, zoals het gebiedsplan natuur en landschap of een landschapsontwikkelingsplan. Voor aantasting van natuur en bos binnen de EHS gelden naast de Richtlijn Compensatie Natuur- en Bos de voorwaarden die zijn beschreven onder het ruimtelijk beleid voor de natuur. De compensatie vindt plaats binnen de gemeente of een aangrenzende gemeente en is afhankelijk van de vervangingswaarde.
3.2.4 Conclusie
Het bestemmingsplan Horst-Noord legt voor een groot deel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme. De structuurvisie dient als basis voor het toekomstige beleid van de gemeente.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken.
 
Figuur 5 Uitsnede Structuurvisie Ermelo 2025
        
In de structuurvisie is rond de Buitenbrinkweg Recreatieroute Horst opgenomen. Dit is de verbinding tussen Ermelo en Strand Horst. De wens is om een recreatieroute te realiseren waarmee niet alleen een belangrijke uitloper van de kern ontstaat, maar ook een ontwikkelingsgebied voor recreatie. De recreatieroute biedt plaats aan recreatieve ontwikkelingen in de brede zin. Het kan gaan om kleinschalig kamperen, nieuwvestiging van verblijfsrecreatie, verkoop van streekeigen producten en het realiseren van stopplekken voor recreanten.  
Daarnaast is voor het noorden van het gebied, bij de gemeentegrens met Harderwijk, opgenomen dat de groene open ruimten/doorzichten behouden moeten blijven en zijn enkele locaties ten behoeve van bos aangeduid.
Het bestemmingsplan Horst-Noord legt voor een groot deel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. De structuurvisie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
 
3.3.2 Structuurvisie Functieverandering
Door de gemeenteraad van Ermelo is op 11 oktober 2012 de Structuurvisie Functieverandering vastgesteld. Met deze structuurvisie wordt een kader voor functieverandering in het buitengebied (als gevolg van stoppende agrarische bedrijven) gegeven op gemeentelijke niveau. De structuurvisie biedt oplossingen voor nieuwe functies die worden ingepast in de bestaande omgeving: ieder functieveranderingsverzoek moet passen op zijn plaats. Daarmee komt het regionale en provinciale functieveranderingsbeleid op een tweede plaats: als functieverandering op een bepaalde wijze mogelijk is binnen een landschap, dan worden vervolgens de kaders die worden geboden door de regio Noord-Veluwe en de provincie Gelderland gevolgd. De volgende vormen van functieverandering worden mogelijk geacht:
 
  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken;
  • combinatiefunctieveranderingen;
  • uitbreiding nevenactiviteiten bij agrarische hoofdactiviteit.
 
In de structuurvisie is onderscheid gemaakt in verschillende landschapstypen, waarbinnen verschillende functieveranderingen mogelijk zijn. De kaders die voor functieverandering volgen vanuit provinciaal beleid zijn overgenomen in de gemeentelijke structuurvisie. Tot slot moet rekening worden gehouden met gebiedseigen voorwaarden. Deze zones geven gebiedseigen beperkingen ten aanzien van functieveranderingen. Daarbij worden drie zones onderscheiden: Landbouwontwikkelingsgebied (LOG), landgoederen en clusteringlocaties. Bij functieverandering naar wonen worden woningen van verschillende groottes mogelijk gemaakt: rijwoningen, vrijstaande woningen tot 750m2 en vrijstaande woningen tot 1000m2. De verschillende (gemeentelijke) landschapstypen, (provinciale) zoneringen, gebiedseigen beperkingen en woningtypes hebben geleid tot een 'gebiedenkaart' waarop de functieveranderingsmogelijkheden voor verschillende deelgebieden zijn weergegeven.
 
Het functieveranderingsbeleid is binnen voorliggend plan alleen van toepassing voor het gebied dat rond de Buitenbrinkweg is gesitueerd.
 
Figuur 6 Uitsnede Structuurvisie Functieverandering 
 
Het bestemmingsplan Horst-Noord legt voor een groot deel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. De Structuurvisie Functieverandering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
   
3.3.3 Structuurvisie Groene Zoom
De Groene Zoom ligt op de overgang tussen oost-west georiënteerde zandruggen met landgoederen op Ermelo's grondgebied en het lager gelegen poldergebied Drielanden op Harderwijks grondgebied.
Het gebied vormt de stadsrandzone ten zuiden van Drielanden in Harderwijk, gelegen aan beide zijden van de Fokko Kortlanglaan en de Horloseweg.
Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Groene Zoomweg en aan de zuidzijde grotendeels door de Horloseweg en de Fokko Kortlanglaan.
 
De structuurvisie bevat voorstellen voor de ontwikkeling van een betere ruimtelijke structuur en hogere kwaliteit van bestaande en nieuwe functies. Het doel van de visie is:
"Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijke uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."
 
De zone kan weer als overgangsgebied van de Veluwe zoom naar de randmeren gaan functioneren als maatregelen getroffen worden op een hoger schaalniveau (versterken watersysteem, fietsverbinding realiseren over de A28). De herinrichting van het gebied zal ervoor moeten zorgen dat het gebied een nieuwe betekenis (identiteit) krijgt in de nieuwe context.
 
De gemeenten wensen een ruimtelijke kwaliteit die zich het beste laat verwoorden met beperkt toestaan van kleinschalige ontwikkelingen binnen bestaande landschappelijke waardevolle kenmerken in het gebied zoals beekjes, monumentale bomen, houtwallen en bebouwing. Het geheel dient een Veluwse uitstraling te krijgen inclusief zandwegen, schelpenpaadjes en houten picknickplaatsen. Het kaartbeeld geeft indicatief weer hoe het gebied volgens dit concept kan worden ingekleurd.
 
Figuur 7 Visiekaart Structuurvisie Groene Zoom
 
De Groene Zoom wordt gezien als een stedelijk uitloopgebied. Deze uitloopfunctie is bedoeld voor de bewoners van Ermelo en Harderwijk. In de praktijk zal de Groene Zoom in eerste instantie een uitloopfunctie vervullen voor de bewoners van het stadsdeel Drielanden en voor de in- en omwonenden van het plangebied.
 
De woonfunctie van Horst-Noord is met de realisatie van het kasteel, de buitenplaats en de bouw van woningen ter plaatse van de deurenfabriek aan de Horloseweg versterkt. Wonen wordt hiermee een beeldbepalende functie in het gebied. De bestaande karakteristieke bocht in de Horloseweg ter plaatse van het kasteel is vervangen door twee wegen die eindigen in het kasteel. Met het realiseren van een open zichtrelatie vanaf de Horloseweg op het kasteel vormt dit gebouw een mooie beëindiging van de Groene Zoom. Dit is dan ook als scharnierpunt opgenomen in de visie. De Groene Zoom is een langgerekt gebied met verschillende kenmerken en mogelijkheden. Daarom is het gebied gesplitst in een aantal deelgebieden. Het gebied dat betrekking heeft op Horst-Noord is aangeduid als deelgebied A. Dit deelgebied bevindt zich in het meest westelijke deel van de Groene Zoom tussen kasteel Groot Horloo en Groene Zoomweg. Dit gebied wordt gekenmerkt door drassige graslanden met natuurlijk grasland beheer.
 
Het bestemmingsplan Horst-Noord legt voor een groot deel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. De Structuurvisie Groene Zoom vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
    
3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan
Door de gemeente Ermelo en de gemeente Putten is gezamenlijk het Landschapsontwikkelingsplan Ermelo - Putten 2011-2021 (LOP) opgesteld. Het LOP is opgesteld met als doel te komen tot een uitvoeringsgericht plan voor het behoud en de verbetering van de kwaliteiten van het landschap van het buitengebied van beide gemeenten. Deze kwaliteiten staan onder druk door de dynamiek in het buitengebied die zijn weerslag heeft op het landschap. Deze dynamiek biedt tegelijkertijd kansen voor behoud van landschappelijke kwaliteiten en landschapsontwikkeling.
De basis van het kwaliteitsbeeld dat geschetst wordt in het LOP wordt gevormd door het mozaïek van de verschillende 'historische' landschapstypen met elk hun eigen kwaliteiten, structuren en karakteristieken, die worden bepaald door de ondergrond, ontginningsgeschiedenis, waterhuishouding, natuurwaarden en de ruimtelijke verschijningsvorm (onder andere openheid en beslotenheid).
 
Figuur 8 Uitsnede kwaliteitsbeeld Landschapsontwikkelingsplan
 
Uit bovenstaande afbeelding is op te maken dat het plangebied Horst-Noord voornamelijk bestaat uit Kampenlandschap en gedeeltelijk Zuiderzeekustlandschap. Daarnaast is een gedeelte aangeduid als Waardevolle ruimtelijke eenheid. De karakteristiek voor Kampenlandschap is verspreid gelegen op de flankzone stuwwal, kleinschalig cultuurlandschap en nog zeer authentiek landschap. Het is open/half open landschap in contrast met gesloten bosgebied. De karakteristiek voor Zuiderzeekustlandschap is vruchtbare zeeklei afzettingen en open agrarisch landschap. Het agrarisch gebied is zeer open.
In het LOP is een landschapsvisie op hoofdlijnen opgenomen. Deze landschapsvisie geeft aan hoe de landschappelijke kwaliteiten kunnen worden behouden en versterkt en welke landschappelijke kaders van belang zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is op hoofdlijnen per zone en deelgebied uitgewerkt.
 
Figuur 9 Uitsnede Landschapsvisie op hoofdlijnen
 
Op bovenstaande uitsnede worden de belangrijkste aandachtspunten voor Horst-Noord weergegeven. Het bestemmingsplan Horst-Noord legt voor een groot deel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Het LOP vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
 
3.3.5 Woonvisie 2014
De gemeenteraad van Ermelo heeft op 6 november 2014 de "Woonvisie Ermelo 2014" vastgesteld. In deze visie wordt aangegeven dat de afgelopen jaren de bevolking in Ermelo, als gevolg van een negatief geboorte- en vestigingsoverschot, is gekrompen. Het aantal huishoudens is daarentegen, als gevolg van de huishoudensverdunning, gegroeid. De groei van het aantal huishoudens zet de komende jaren door (500 tot 700 huishoudens tot 2020). Na 2020 laat de prognose stabilisatie tot lichte daling van de groeitrend van het aantal huishoudens zien.
Op basis van de demografische ontwikkelingen is in de periode 2013 tot 2020 ruimte aanwezig om 500 tot 700 woningen toe te voegen. De lokale woningbehoefte van de gemeente Ermelo is leidend. Het voorzien in de vraag naar nieuwe woningen voor de jonge en oudere huishoudens van de gemeente is van belang om bij te dragen aan een evenwichtige bevolkingssamenstelling.
In de Woonvisie Ermelo 2014 zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
  • Het verbeteren van de energetische kwaliteit & betaalbaarheid van koop- en huurwoningen;
  • Het verbeteren van de geschiktheid van bestaande koop- en huurwoningen voor langer zelfstandig wonen;
  • De woningprogrammering is flexibel en sluit aan bij de lokale vraag. De programmering past binnen de bandbreedte om in de periode 2013-2020 gefaseerd minimaal 500 en maximaal 700 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Het afwegingskader 'nieuwbouw' is richtinggevend;
  • Faciliteren van lokale initiatieven en een vangnet zijn voor een kwetsbare groep inwoners. De vangnetfunctie betekent dat de gemeente, samen met partners, voor deze groep passend wonen met ondersteuning en zorg organiseert in de periode tot 2020;
  • Versterken van buurten en wijken door het wijkgericht werken toe te passen in alle wijken en
  • buurten van de gemeente Ermelo;
  • De gemeente heeft een uitnodigende rol (katalysator en stimulator) voor initiatieven vanuit de samenleving.
Het bestemmingsplan Horst-Noord legt voor een groot deel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen. De Woonvisie Ermelo 2014 vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
 
3.3.6 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) worden de beleidsuitgangspunten voor het verkeer en vervoer in de gemeente Ermelo voor een periode van 10 jaar vastgelegd (2005-2015). Hoofddoelstelling daarbij is de gemeente bereikbaar en verkeersveilig te maken. Daarbij wordt nadrukkelijk voortgeborduurd op de reeds ingeslagen weg. De hoofddoelstelling is vertaald in acht subdoelstellingen, die onder andere betrekking hebben op een goede doorstroming voor het autoverkeer tussen de kern Ermelo en omliggende kernen, een kwalitatief goed fietsnetwerk en een verhoogde verkeersveiligheid. In het GVVP is de huidige situatie geanalyseerd. Uit deze analyse blijkt dat binnen de gemeente een aantal knelpunten ligt op het gebied van verkeer en parkeren. Deze knelpunten concentreren zich echter in en rond de kern van Ermelo.
  
Voorliggend bestemmingsplan legt de bestaande verkeersstructuur binnen het plangebied vast. Er worden geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden die een negatieve invloed hebben op de verkeers- of parkeersituatie.
 
3.3.7 Conclusie
In voorgaande paragrafen zijn de voor het plangebied relevante gemeentelijke beleidsstukken aan bod gekomen. De verschillende geldende structuurvisies geven geen belemmeringen voor onderhavig plangebied. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het LOP, de bestaande verkeersstructuur wordt vastgelegd en er worden geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden die een negatieve invloed hebben op de verkeers- of parkeersituatie.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de geldende gemeentelijke beleidsstukken geen belemmeringen vormen voor het bestemmingsplan 'Horst-Noord'.
 
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
 
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
 
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
 
4.1.2 Bodem
Algemeen
Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit is van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik.
 
Beheer bestaande situatie
Aangezien de bestaande situatie wordt vastgelegd is het niet nodig om te onderzoeken of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Een haalbaarheidsonderzoek naar de kwaliteit van de bodem en de mogelijke vervuiling hoeft niet uitgevoerd te worden.
 
Een uitzondering hierop is het perceel Horster-Engweg 8b. Hier wordt de woonbestemming en het bouwvlak verruimd. Onderzocht is of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgeoverd. Zie hiervoor de bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbare verontreiniging van de bodem van gehalten asbest zijn aangetroffen. Wel is er sprake van verontreiniging in de grond / grondwater. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard en geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil. Er zijn geen belemmeringen voor de gewenste activiteiten.
 
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
 
4.1.3 Milieuzonering
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
 
Beheer bestaande situatie
Bestaande situaties worden vastgelegd en van een ruimtelijke-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. In het plangebied zijn binnen verschillende bestemmingen hindergevende en hindergevoelige functies mogelijk. Hindergevende functies zijn (agrarische) bedrijven. Andere functies, zoals wonen, zijn hindergevoelig.
Met dit plan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt. Om deze reden hoeft dit niet verder beoordeeld te worden.
 
Conclusie
Het aspect Milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavige bestemming.
 
4.1.4 Geluidhinder
Algemeen
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).
 
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is op grond van de Wet Geluidhinder gelegen binnen de onderzoekszones van verschillende wegen en spoorwegen. Veel functies zijn geluidgevoelig, waarvan wonen in een groot deel voorkomt. Aangezien de bestaande situatie wordt vastgelegd is het niet nodig om de geluidshinder op woningen te onderzoeken. Akoestisch onderzoek Verkeerslawaai is dan ook niet nodig.
 
Industrielawaai
Dit bestemmingsplan staat geen uitbreiding van aanwezige bedrijven toe ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Omdat het plan niet voorziet in een uitbreiding van bedrijven of het toestaan van meer ontwikkelingsmogelijkheden, hoeft de situatie niet nader te worden beoordeeld.
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
  
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • Het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekenende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:       
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.  
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekenende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
 
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt geen grenswaarde overschreden, dan is evenmin sprake van een belemmering.
 
Beheer bestaande situatie
Doordat alleen de bestaande situatie in het bestemmingsplan wordt vastgelegd, is een onderzoek naar de luchtkwaliteit niet nodig. Er vinden geen extra voertuigbewegingen plaatsvinden ten gevolge van het plan. Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Conclusie
Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan.
 
4.1.6 Externe veiligheid
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
 
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
Beleidsvisie externe veiligheid
In mei 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen, worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
  
Onderzoeksresultaten
Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
 
Figuur 10 Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie
   
Stationaire risicobronnen
Binnen of nabij het plangebied zijn enkele stationaire risicobronnen aanwezig.
Het betreft enkele propaantanks in de nabijheid van het plangebied. De propaantanks hebben een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van tussen de 12 en 20 meter. Binnen deze risicocontour bevinden zich geen externe objecten. Mogelijke ontwikkelingen die als kwetsbare objecten worden bestempeld, kunnen niet gerealiseerd worden binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 , beperkt kwetsbare objecten zijn gemotiveerd toegestaan. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig, omdat het Bevi niet van toepassing is.
 
Mobiele risicobronnen 
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten de doorgaande spoorlijn Zwolle-Amersfoort en Rijksweg A28. Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, alsmede de Rijksweg A28 geen belemmering ten aanzien van het plangebied vormen. Tevens dient rekening gehouden te worden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de A28 (30 meter). Binnen de PR10-6 contour en het PAG is geen bebouwing aanwezig. Mogelijke ontwikkelingen die als kwetsbare objecten worden bestempeld, kunnen niet gerealiseerd worden binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6, beperkt kwetsbare objecten zijn gemotiveerd toegestaan. Binnen het PAG worden bouwkundige veiligheidseisen aan nieuwe kwetsbare objecten geëist, er zijn geen consequenties voor beperkt kwetsbare objecten en bestaande situaties.
 
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Er vinden binnen het plangebied geen ontwikkelingen plaats, waardoor het groepsrisico verder niet is doorgerekend. Van zowel de Rijksweg A28 als de spoorlijn Zwolle-Amersfoort is het groepsrisico lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, zo blijkt uit de rapportage ‘Inventarisatie risicobronnen gemeente Ermelo’, d.d. 20-12-2012 met documentnummer 123418002.
 
Verantwoording groepsrisico
Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan Horst-Noord. Wel is gezien de ligging binnen het invloedsgebied gekeken naar:
  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit de notitie ‘VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' (Royal HaskoningDHV, april 2015 met kenmerk MD-AF20150282) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.  
 
Maatgevende scenario’s
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario’s ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
 
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. Er zijn voldoende primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen aanwezig in het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
 
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
   
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
In de huidige situatie bevindt zich geen bebouwing binnen de PR 10-6 en de PAG-zone. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
 
Een uitzondering hierop is het perceel Horster-Engweg 8b. Hier wordt de woonbestemming en het bouwvlak verruimd. Hiervoor is een verantwoording externe veiligheid geschreven. Zie hiervoor bijlage 2. Uit deze verantwoording kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
4.1.7 Kabels en leidingen
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de vele functies binnen het plangebied, is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels en leidingen. Sommige van deze kabels en leidingen vereisen een bepaalde afstand tot gevoelige functies. Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag worden gerealiseerd.
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de hoogspanningslijnen aan de orde.
Op het grondgebied van Ermelo bevinden zich twee hoogspanningslijnen: de 150 kV-lijn Ede-(Harselaar)-Harderwijk en de 50 kV-lijn Harderwijk-Nijkerk.
 
Figuur 11 Ligging kV-lijn plangebied
 
Gezondheid
Nieuwe situaties
In het oostelijk deel van het plangebied bevindt zich de 50 kV-lijn. Er gelden geen wettelijke gezondheidsnormen voor elektromagnetische velden door hoogspanningslijnen. Wel is er een advies van het Ministerie van I&M (2005 en 2008) om uit voorzorg te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in een gebied rondom bovengrondse hoogspanningslijnen waar het magnetisch veld sterker is dan 0,4 microTesla (de magneetveldzone). Dit geldt voor gevoelige bestemmingen, zijnde woningen, scholen, creches en kinderdagverblijven. Locaties als sportvelden, speeltuinen en zwembaden zijn geen gevoelige bestemmingen. Uit een onderzoek van KEMA uit 2006 (kenmerk 40561 7 2 - T D C 06-55401A) volgt dat deze zone bij de 50 kV-lijn 25 m aan weerszijde van de lijn ligt. In de twee keer 25 m zijn er geen nieuwe gevoelige bestemmingen direct toegestaan.
 
Bestaande situaties
Voor bestaande situaties kan het voorkomen dat de afstand tussen een bovengrondse hoogspanningslijn en een gevoelige bestemming (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) korter is dan de specifieke zone. In het advies van Ministerie I&M is opgenomen dat er dan geen noodzaak is voor het nemen van maatregelen. Het advies van het Ministerie I&M is bewust beperkt tot nieuwe situaties rond bovengrondse hoogspanningslijnen, omdat de gezondheidseffecten onzeker zijn en omdat maatregelen in bestaande situaties maatschappelijk vaak grote gevolgen hebben (bijvoorbeeld verplaatsing van woningen).
Ten aanzien van de zone geldt dat een aantal woningen (gedeeltelijk) binnen deze contour gelegen is. Voor reeds bestaande situaties gaat het er om dat het aantal feitelijk bestaande gevoelige objecten niet toeneemt. Volgens de brieven van de staatssecretaris van 3 oktober 2005 en de minister van 4 november 2008 is de situatie niet bezwaarlijk, zodat de gemeente deze situatie niet als een nieuwe situatie hoeft te beoordelen. De (gedeeltelijke) ligging van de objecten in de magneetveldzone is daarmee geen belemmering voor dit plan.
 
Zakelijk rechtstrook
Op basis van het privaatrecht is er aan weerszijden van een hoogspanningslijn in het algemeen sprake van een zogenaamde zakelijk rechtstrook, waarbinnen een recht van opstal geldt. Dit recht is meestal gevestigd door de beheerder van de hoogspanningslijn, het distributiebedrijf. Bij een zakelijk rechtstrook wijken de belangen van de eigenaar van het terrein voor het belang van de beheerder van de hoogspanningslijn. Naast het recht van opstal voor de elektriciteitsmast op het desbetreffende perceel geldt doorgaans dat er een strook grond aan weerszijden van de lijn moet worden vrijgehouden van bebouwing: de zakelijk rechtstrook. Het recht van opstal bestaat onafhankelijk van de verplichtingen die voortvloeien uit de bouwverordening. De breedte van deze vrij te houden zakelijk rechtstrook is afhankelijk van de capaciteit en de uitvoering van de hoogspanningslijn. In het bestemmingsplan is bij de 50 kV-lijn een zakelijk rechtstrook van twee keer 17,5 m aangehouden. De leiding is op de verbeelding aangegeven en het bijbehorende zakelijk recht is via een dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding beschermd.
4.1.8 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r). De activiteiten zijn onderverdeeld in: 
  1. Activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.); 
  2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het besluit m.e.r. en de activiteit een drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
 
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in toelichting hoofdstuk 4. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
 
4.2 Waterhuishouding
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Wel ligt er in het gebied een a-water: het Tweelingbeekje. In voorliggend bestemmingsplan vinden geen ontwikkelingen plaats die invloed hebben op het a-water. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.  Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.  Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit  eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
 
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden.  Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
 
  • Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
  • Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
  • De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig.
  • Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
     
Verantwoordelijkheden
 
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie
beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
 
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
 
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
4.3 Natuurwaarden
Algemeen
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 beoogt vooral gevoelige gebieden te beschermen. Ten behoeve hiervan zijn op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren wordt verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door ruimtelijke ontwikkelingen geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
 
Beheer bestaande situatie
Aangezien de bestaande situatie wordt vastgelegd is het niet nodig om te onderzoeken of de beschermde dieren worden verontrust, of de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen worden vernield, beschadigd of verstoord en of planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. er vinden geen significante negatieve effecten plaats op beschermde gebieden.
 
Horst-Noord is een dassenleefgebied. Voor de uitbreiding van FC Horst zijn in het kader van de leefomgeving van de dassenfamilie voorwaarden opgenomen om het slechter bereikbaar worden en het kleiner van omvang worden van het leefgebied en het verlies aan voedselgebied te compenseren. Deze voorwaarden voor de uitbreiding van FC Horst (in het kader van de bescherming van de das) zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan aangezien de ontwikkeling nog niet volledig is gerealiseerd.
 
Een uitzondering hierop is het perceel Horster-Engweg 8b. Hier wordt de woonbestemming en het bouwvlak verruimd. Hiervoor is een quickscan flora&fauna uitgevoerd door Jansen&Jansen groenadviesbureau. Zie hiervoor bijlage 3. Uit dit onderzoek zijn geen belemmeringen voor het plan naar voren gekomen.
    
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt alleen de bestaande situatie vastgelegd. Een onderzoek op grond van de Natuurbeschermingswet, EHS of Flora- en Faunawet is niet noodzakelijk.
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
4.4.1 Archeologie
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel het Verdrag van Valetta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Door RAAP is voor de gehele gemeente een archeologische verwachtingenkaart opgesteld. Archeologisch waardevolle terreinen zijn conform de archeologische verwachtingskaart voorzien van een dubbelbestemming. Op deze wijze wordt de mogelijke archeologische waarde van deze gebieden met voorliggend bestemmingsplan beschermd.
 
Een uitzondering hierop is het perceel Horster-Engweg 8b. Hier wordt de woonbestemming en het bouwvlak verruimd. Voor dit perceel is een archeologisch onderzoek uitgevoerd . Zie hiervoor bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt dat in het zuidwestelijk deel van het plangebied een plaggendek is geconstateerd.  Het booronderzoek in het deel waar een plaggendek is aangetroffen heeft geen concrete archeologische indicatoren opgeleverd. Het bodemprofiel in de rest van het plangebied is tot in de C-horizont versoord. De kans dat het plangebied archeologische resten met een redelijke intacte archeologische context bevat, is daarmee zeer klein. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
 
4.4.2 Cultuurhistorie
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar een omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
 
Monumenten
De bescherming van cultuurhistorische monumenten en door het Rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet vormt de basis voor de historische buitenplaatsen. Daarnaast is een aantal beleidsregels vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van de Monumentenwet. Op 1 januari 2009 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd.
Binnen het plangebied liggen geen Rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten. Een beschermde regeling is daarom niet noodzakelijk.
 
Historische geografie
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie biedt inzicht in de cultuurhistorische waarden van het plangebied. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven. In het plangebied bevinden zich geen ensembles van cultuurhistorische waarde (zoals stads- en dorpsgezichten, landgoederen en molenbiotopen) waarvoor een juridische regeling noodzakelijk is.
 
Figuur 12 Cultuurhistorische waardenkaart (provincie Gelderland)
      
4.5 Verkeer en vervoer
Doordat de bestaande situatie wordt vastgelegd in voorliggend bestemmingsplan zal de huidige situatie niet veranderen. Aan de regels van dit bestemmingsplan zijn parkeernormen gekoppeld. De regeling is opgenomen in alle bestemmingen waar parkeernormen van toepassing zijn. Bij nieuwbouw of verbouw dient te worden voldaan aan de bij dit plan vastgestelde parkeernormen.
4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan sluit aan bij de bestaande planologische rechten en de huidige situatie in het plangebied. Verandering door middel van nieuwe ontwikkellocaties zijn in dit plan niet aan de orde. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De financiële uitvoerbaarheid van dit plan is daarmee niet in het geding. Een exploitatieplan is daarom ook niet noodzakelijk voor dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Retrospectieve toets
5.1 Inleiding
Momenteel gelden voor het plangebied Horst-Noord verschillende bestemmingsplannen. Het betreft het vigerende bestemmingsplan Horst-Noord, maar ook de bestemmingsplannen 'FC Horst', 'Parallelweg 2002', herziening Spijkweg 2008', 'Buitengebied 1983' en Buitenbrinkweg 42 en Volenbeekweg 48.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop vigerende bestemmingen en aanduidingen in het nieuwe plan terugkomen, waarbij voldaan wordt aan de RO-standaarden die gelden vanuit de SVBP. In de retrospectieve toets zijn de regels en plankaarten van de regelingen, zoals opgenomen in paragraaf 1.3, betrokken.
Deze retrospectieve toets vormt de basis voor de regels en verbeelding die voor het nieuwe bestemmingsplan zijn opgesteld.
5.2 Functies
Per functie zijn de vigerende bestemmingen beschouwd en is een beoordeling gemaakt op welke wijze de functie conform de SVBP bestemd kan worden. Onderstaande toelichting gaat in op bestemmingen of aanduidingen waarop een nadere onderbouwing nodig is.
 
5.2.1 Agrarisch
In het geldende bestemmingsplan Horst-Noord is de bestemming 'Agrarische doeleinden' opgenomen voor de agrarische bedrijven en agrarische gronden. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de geldende mogelijkheden binnen het bouwvlak en de agrarische bestemming overgenomen. 
Een uitzondering hierop is dat voor de bedrijfswoningen de inhoud is vergroot naar 750m3. Dit is in lijn met alle recent opgestelde bestemmingsplannen, in verband met de gewijzigde regelgeving in het bouwbesluit.
Daarnaast is het door recente wet- en regelgeving niet zomaar mogelijk om bij agrarische bedrijven meer vee te houden.  Binnen de agrarische regels in dit bestemmingsplan is daarom opgenomen dat het strijdig is om de gronden en bouwwerken te gebruiken indien er sprake is van een toename van ammoniakemissie ten opzichte van de vergunde situatie, tenzij uit onderzoek blijkt dat de uitbreiding past binnen de Programmatische Aanpak Ammoniak (PAS) en andere wet- en regelgeving. Deze "beperking" komt door de huidige wet- en regelgeving waar nu binnen de actualisatie van het bestemmingsplan rekening mee moet worden gehouden.
De wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten of verplaatsen van het agrarische bouwvlak is overgenomen uit vigerende bestemmingsplan. In verband met de gewijzigde wet- en regelgeving zijn de voorwaarden wel aangevuld met de voorwaarde dat er geen toename van ammoniakemissie mag zijn tenzij uit onderzoek blijkt dat de uitbreiding past binnen de Programmatische Aanpak Ammoniak (PAS) en andere wet- en regelgeving.
 
5.2.2 Bedrijf
In bestemmingsplan Horst-Noord is de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' opgenomen. Op de plankaart is door middel van een codering de nadere bestemming aangegeven: Palingrokerij.
De bestaande bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' wordt conform de SVBP 'Bedrijf'. Voor de verschillende functies wordt aanduidingen opgenomen.
Alleen ter plaatse van de aanduiding 'Palingrokerij' is een palingrokerij toegestaan conform de specifieke aanduiding. De bestemming Bedrijf wordt wel flexibiliteit geboden, zonder dat hinder ontstaat op de omgeving. Daarom worden naast de legaal aanwezige bedrijfsactiviteiten ook bedrijven in de categorieën 1 t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (VNG, bedrijven en milieuzonering, uitgave 2009) bij recht toegelaten. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is als basis gehanteerd voor de toegelaten bedrijfsactiviteiten en is opgenomen als bijlage bij de regels. 
De volgende bedrijfsactiviteiten zijn expliciet niet toegestaan binnen de bestemming Bedrijf: (grootschalige) detailhandel, grote lawaaimakers, zelfstandige kantoren, m.e.r.-(beoordelings)plichtige
bedrijven, vuurwerkbedrijven en Bevi-bedrijven.
Per bedrijf is 1 bedrijfswoning toegestaan. De inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750m3 zijn. De bestaande bebouwingspercentages en bouwhoogtes zijn in het nieuwe plan gerespecteerd.
 
5.2.3 Bos, Groen en Natuur
In de geldende bestemmingsplannen zijn de bestemming Bos, Groen en Natuur op een aantal plaatsen aanwezig. Deze blijven in het plangebied behouden en worden als zodanig bestemd.
 
5.2.4 Tuin
De bestemming 'Tuin' is nieuw binnen het bestemmingsplan Horst-Noord. De bestemming 'Tuin' wordt aan de voorzijde van de woning gelegd tot 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan. Op hoeksituaties wordt bekeken hoe de bestemming Tuin en Wonen het beste neergelegd kunnen worden. Dit geldt voor alle woningen die aan een doorgaande weg liggen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd (hoek)erkers.
 
5.2.5 Wonen
De bestaande woningen in het plangebied hebben in de vigerende bestemmingsplannen de bestemmingen 'Woondoeleinden'. In het nieuwe bestemmingsplan is dit de bestemming 'Wonen' conform de RO-standaarden. De vigerende bouwvlakken en bouw- en goothoogtes worden overgenomen. Afhankelijk van de perceelsgrootte bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken 75m2 tot een maximum van 200m2.
Hoofdstuk 6 Juridische planopzet
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentatrium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
 
De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken:
 
  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden;
  • In Hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat en hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen;
  • In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelregel en de algemene afwijkingsregels;
  • Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
6.2 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Op enkele begrippen wordt hieronder nader ingegaan.
 
Achtererfgebied
Het begrip achtererfgebied is van belang om duidelijk te maken waar (vergunningsvrije)
bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd. De definitie van het achtererfgebied
wordt met de komende wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Stcrt 2013-30053 d.d.
31-10-2013) aangepast. De aanpassing betekent dat de begrenzing van het achtererf straks
evenwijdig zal lopen aan het openbaar gebied, waar het volgens de huidige definitie de
gevels van een hoofdgebouw haaks dan wel in een rechte lijn volgt naar de achtergrens of
niet naar een openbaar gebied gekeerde zijgrens. Dit kan het beste door een verbeelding
worden verhelderd. De tekening uit de Nota van toelichting op het ontwerpbesluit schept
duidelijkheid en is hieronder opgenomen.
 
Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
In de bouwregels van het voorliggende bestemmingsplan kan naast de voorgeschreven maatvoering worden aangegeven dat tevens de bestaande bouwhoogte, goothoogte of oppervlakte is toegestaan als deze afwijkt van de voorgeschreven maatvoering. Hiermee wordt bedoeld dat de afwijkende bebouwing 'positief' is bestemd, mits de bebouwing met een omgevingsvergunning voor het bouwen is gebouwd of nog kan worden gebouwd met een inmiddels verleende vergunning. Illegaal gebouwde bouwwerken worden dus niet tot de bestaande bebouwing gerekend. De afwijking in de bouwhoogte, goothoogte of oppervlakte mag niet worden vergroot.
Een soortgelijke regeling geldt voor situaties waarin het bestaande gebruik is toegestaan.
De definitie van 'bestaand' geldt niet voor bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt. Het overgangsrecht is opgenomen voor bebouwing en functies die in het nieuwe bestemmingsplan zijn wegbestemd. Het wegbestemmen van bebouwing of functies is aanvaardbaar als voldoende aannemelijk is dat de met het nieuwe plan strijdige situatie binnen de planperiode (tien jaar) zal worden beëindigd, bijvoorbeeld door aankoop of onteigening. Is dat niet het geval dan moet het plan in beginsel in een 'positieve' bestemming conform de bestaande situatie voorzien. Het overgangsrecht ziet met betrekking tot het gebruik op de voortzetting van het van de bestemming afwijkende gebruik. Dit is anders als het gebruik betreft dat onder het vorige plan in strijd was met de gebruiksvoorschriften. In dat geval valt dat strijdige gebruik niet onder het overgangsrecht. Illegale bouwwerken zijn van het overgangsrecht uitgezonderd. Voor een oorspronkelijk illegaal bouwwerk kan nooit via het overgangsrecht (alsnog) een vergunning voor het bouwen worden verleend. Wijkt een bouwwerk alleen qua situering of maatvoering af van de nieuwe bestemming, dan mogen die afwijkingen niet worden vergroot. De bouwmogelijkheden op grond van de overgangsbepaling heeft alleen betrekking op dat deel dat afwijkt van de bestemming.
 
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.  
    
6.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij specifieke gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
  
6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
 
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige
situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit
ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
 
Artikel 23 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn aanvullende bouwregels opgenomen voor ondergronds bouwen die voor
alle bestemmingen waar gebouwen staan, gelden.
 
Daarnaast is in dit artikel een sloop- en herbouw regeling opgenomen. Op diverse locaties, voornamelijk aan de Buitenbrinkweg, staan oude bijgebouwen (vergund), die niet in gebruik zijn. In voorliggend bestemmingsplan is een regeling opgenomen dat, wanneer deze bijgebouwen worden gesloopt, in ruil 50% teruggebouwd mag worden. Deze 50% terugbouw komt bovenop de bestaande rechten voor het bouwen van een bijgebouw.
 
Voorbeeld:
Een perceel van 3000m² heeft een woonbestemming en daarbij nog 1000m² aan oude (vergunde) bijgebouwen. Vanuit de rechten van de woonbestemming mag op dit perceel 200m² aan bijgebouwen worden gebouwd. Als alle oude bijgebouwen worden gesloopt, mag op dit perceel met deze regeling dan 200 + 50%*1000 = 700m² aan bijgebouwen worden gebouwd.
 
Artikel 24 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is ten eerste geregeld dat gebruik van gronden en bouwwerken voor
seksinrichtingen als strijdig gebruik wordt gezien. Daarnaast is in dit artikel geregeld dat
de gronden niet gebruikt mogen worden voor evenementen, tenzij dit is vergund.
 
Artikel 26 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal
algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens
nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader
opgesomd in dit artikel.
 
Artikel 28 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van
nadere eisen.
 
Artikel 29 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft
een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het
bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde
voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of
gewijzigd.
 
Artikel 30 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan
kunnen worden aangehaald.  
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak en overleg
Ter inzage voorontwerp
De procedurele voorbereiding van dit bestemmingsplan is begonnen met het terinzageleggen van een voorontwerpbestemmingsplan. Tijdens de terinzagelegging is een informatieavond georganiseerd. Er zijn 14 inspraakreacties ontvangen. De inspraakreacties zijn in de Nota inspraak- en vooroverleg bestemmingsplan Horst-Noord samengevat en van een beoordeling voorzien (bijlage 5).
 
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het plan onder andere gezonden naar het Waterschap Veluwe, de provincie Gelderland en de gemeente Harderwijk.
Zowel de gemeente Harderwijk als het Waterschap Vallei en Veluwe hebben gereageerd op het bestemmingsplan. Hun reactie is samengevat en van een beoordeling voorzien in de Nota inspraak- en vooroverleg Horst-Noord (bijlage 5).
7.2 Ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan Horst-Noord heeft van 13 oktober tot 24 november gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen een zienswijze kenbaar maken op dit plan. Van deze gelegenheid hebben zes personen gebruik gemaakt. In de "Zienswijzennota bestemmingsplan Horst-Noord" zijn deze zienswijzen samengevat en voorzien van een beoordeling met daarbij (in voorkomende gevallen) de voorgestelde wijzigingen.