Algemeen
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet beoogt vooral gevoelige gebieden te beschermen. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren wordt verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van de gemeente Ermelo een natuurtoets/quick-scan uitgevoerd voor de voorgenomen wijziging van bestemmingsplan Groevenbeek Noord. In bijlage 3 vindt u het complete onderzoek.
Flora- en Faunawet
Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex. art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de algemene soorten en de strikt beschermde soorten. Er zijn geen beschermde soorten gevonden ofte verwachten, behoudens mogelijk broedende vogels in het broedseizoen. Op basis van de terreinkenmerken zijn met name nesten te verwachten van algemene tuin- en parkvogels (merel, mezen, roodborst, winterkoning e.d.). De verwijdering van opslag dient dan ook buiten het broedseizoen (15 maart-15 juli) te worden uitgevoerd Er vindt door realisatie van het plan dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
Natuurbeschermingswet
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natura 2000 gebied en de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied in de tot Natura 2000 gebied Veluwe is niet zonder meer te concluderen dat de realisatie van het plan geen negatieve invloed heeft. Als er al een invloed is betreft het zeker geen significant effect. Het plan ligt tussen een aan de heide grenzende woonwijk en een groot middelbaar scholencomplex en grenst aan een voetbalterrein van vrij grote omvang. Met de daarmee samenhangende reeds aanwezige verstoring wordt de extra verstoring door de realisatie van de nieuwe woningen niet groot ingeschat. Ten opzichte van het sportveldencomplex zal een gunstige werking uitgaan vanwege de afschermende werking voor geluid en licht.
Een paar doelsoorten van Natura 2000 gebied Veluwe, te weten de Zwarte specht en de Wespendief hebben een groot leefgebied. Voor de Zwarte specht is het gebied ongeschikt als broedlocatie en lijkt ongeschikt als foerageergebied. Voor de Wespendief is het gebied ongeschikt als broedlocatie en matig tot vrij ongeschikt als foerageergebied, ook door de reeds bestaande verstoring. Beide soorten kunnen het gebied incidenteel passeren en mogelijk gebruiken als foerageergebied. Beide soorten zijn gevoelig voor verstoring, geluid, licht en verlies aan oppervlak. Hoewel effecten op Natura 2000 gebied naar verwachting nihil zullen zijn, is het vrij eenvoudig mogelijk om bij de inrichting van het plan lichtemissies naar het bosgebied te voorkomen.
Voor de Wespendief betreft planrealisatie een verlies aan kwalitatief laagwaardig foerageergebied, buiten Natura 2000 gebied Veluwe. Als het plangebied deel uit maakt van het foerageergebied betreft het ca. 0,015% van het oppervlak van een territorium.
Uit overleg met de provincie is gebleken dat er wel een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is omdat er een lichte toename is van stikstofdepositie, vanwege het geringe verlies van het leefgebied van de Wespendief en i.v.m. mogelijke effecten door geringe toename van bezoekers in het naastgelegen N2000 gebied Veluwe. De provincie heeft aangegeven dat de aanvraag vergunbaar is. Deze aanvraag heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplantraject.
EHS
Het plan ligt buiten de begrenzing van de EHS. Deze grens loopt hier gelijk aan Natura2000 gebied. Zoals hiervoor ook al opgemerkt zal de realisatie van de woningen voor het sportcomplex een afschermend effect hebben op de geluid- en lichtverstoring. Voor de school geldt dat ook, maar in mindere mate. Kijkend naar de voor de EHS geformuleerde criteria is te concluderen dat geen hiervan door het plan negatief wordt beïnvloed.
Voorbehoud en zorgplicht
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en een verkennende terreinbezoeken. Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten. Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet).
Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli).
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden.
Beschermde soorten
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Hoewel na herhaaldelijk onderzoek niet aangetroffen is het niet onmogelijk dat de Hazelworm in het plangebied voorkomt. Binnen de zorgplicht dient dan ook bij het verwijderen van de vegetatie goed te worden gelet op aanwezigheid van de soort. Bij het toch aantreffen van de Hazelworm (of amfibieën) deze verplaatsen naar geschikt biotoop (bosgebied te zuiden plangebied). Dit valt formeel dan wel onder de ontheffingsplicht van FF-wet (aantasten van vaste verblijfplaatsen - artikel 11, vangen en verplaatsen - artikel 13).
Om verstoring in kwetsbare perioden te voorkomen, dient bij het eventueel kappen van de grotere bomen zorgvuldig te worden bekeken of beschermde soorten nesten hebben (bijv. eekhoorn) of holtes bezetten (nauwelijks aanwezig). Als beschermde soorten worden aangetroffen mogen de bomen en de bomen in de directe omgeving niet worden gekapt. Er dient dan eerst nader onderzoek plaats te vinden naar mogelijkheden voor mitigatie en/of compensatie. Na uitvoering van die maatregelen en eventueel een ontheffing FF-wet kan verdere uitvoering plaatsvinden.
Ook binnen de zorgplicht valt het zodanig inrichten van het plan dan onnodige lichtemissies richting EHS zoveel mogelijk worden voorkomen (bijv. afscherming verlichting sportvelden en verlichting binnen het plan zelf, zoals straatverlichting).
Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens de ‘Gedragscode Flora- en Faunawet voor de bouw en ontwikkelsector’ hoeft geen vrijstelling te worden aangevraagd bij de aanwezigheid van vogels of soorten uit Tabel 2 van de Flora- en Faunawet.
Ecologische kansen
Het plan biedt ook kansen om met eenvoudige en goedkope aanpassingen geschikte plaatsen te creëren voor verschillende soortgroepen. Dat komt ook ten goede aan de duurzame en groene uitstraling die met het plan wordt beoogd. Zo valt te denken aan het aanbrengen van een nestvoorziening voor gierzwaluwen (aangepaste dakpan), huismussen (nestkast of vide) en vleermuizen (kast zomerverblijfplaats of spouwmuurvoorziening).Bij de aanleg van groenvoorzieningen zo mogelijk doorlopende lijnvormige elementen maken, geschikt als route voor vleermuizen. Verder bes- en nootdragende soorten planten zoals Hazelaar, Lijsterbes, Gelderse roos, Sleedoorn e.d. Dat heeft een aantrekkende werking op allerlei vogelsoorten.