1.1 Algemeen
Bij de gemeente is een verzoek binnengekomen voor functieverandering op het perceel aan de Nijkerkerweg 66. Verzoeker wil de voormalig agrarische opstallen op het perceel slopen en daarvoor in de plaats vijf rijwoningen terugbouwen. Deze functieverandering past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld.
1.2 Ligging
Het plangebied betreft het perceel Nijkerkerweg 66 in Ermelo en ligt in het landelijk gebied van de gemeente Ermelo. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie H, nummer 3741. Dit perceel wordt aan de noordzijde begrensd door de Nijkerkerweg 64-64a. Aan de oostzijde vormt de Nijkerkerweg de grens van het plangebied. De zuidzijde wordt begrensd door het perceel Nijkerkerweg 72-74 en agrarische gronden. De agrarische gronden aan de westzijde vormen de grens van het plangebied aan deze zijde.
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied Midden-West en heeft de bestemming Agrarisch met bouwblok. Daarnaast heeft de woning de aanduiding 'Monument'. Binnen deze bestemming is een agrarisch bedrijf toegestaan. Burgerwoningen zijn planologisch niet toegestaan binnen deze bestemming.
1.4 Opzet van de toelichting
Dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding, de regels en deze toelichting. De toelichting bestaat uit de volgende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 de inleiding en aanleiding van het plan en de bestaande situatie. In hoofdstuk 2 wordt het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven dat van toepassing is op voorliggend plan. Hoofdstuk 3 beschrijft de haalbaarheid van het plan, door middel van de milieuaspecten en uitgevoerde onderzoeken. Het nieuwe plan zoals dat wordt uitgevoerd, staat beschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels die bij dit bestemmingsplan horen. Hoofdstukken 6 en 7 beschrijven de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt beschreven op welke wijze overleg heeft plaatsgevonden met belanghebbenden.
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft betrekking op de ruimtelijke hoofdstructuur en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
2.1.2 Visie erfgoed en ruimte
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
Op het perceel staat nu een monument, de huidige boerderijwoning. Deze heeft in het huidige bestemmingsplan de aanduiding 'monument'. Deze aanduiding wordt in het nieuwe bestemmingsplan niet overgenomen, aangezien dit pand via een andere wetgeving is beschermd. Verder heeft het perceel een lage en hoge archeologische verwachtingswaarde. De nieuwe woningen worden gebouwd ter plaatse van de lage archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarden worden opgenomen in het bestemmingsplan, zodat eventueel archeologische resten in de bodem niet verloren gaan. Op de locatie waar de nieuwe woningen worden gerealiseerd, staat op dit moment een deel van de gebouwen die gesloopt gaan worden. Het overige deel is voorzien van erfverharding. De bodem is hier dus al geroerd, eventuele resten zullen naar verwachting niet meer in situ aanwezig zijn.
2.2.1 Streekplan Gelderland 2005
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent geen streekplannen meer, maar een structuurvisie met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Met de inwerkingtreding van de Wro per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.
Op de beleidskaart Ruimtelijke structuur van het streekplan ligt het plangebied in het multifunctioneel platteland. De provincie geeft geen sturing aan deze gebieden.
Op de beleidskaart Ruimtelijke ontwikkeling ligt het plangebied in de groene wig. In deze gebieden geldt een 'ja, mits' beleid. Nieuwe bouwlocaties zijn niet uitgesloten, op voorwaarde dat deze passen in de 'zoekzones landschappelijke versterking' en kunnen bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Met voorliggend plan worden voormalig agrarische gebouwen gesloopt en daarvoor in de plaats komen vijf rijwoningen. Deze woningen hebben een minder grote oppervlakte dan de te slopen bebouwing. Het perceel wordt verder ook landschappelijk ingepast. Met voorliggend plan vindt een kwaliteitsverbetering voor de omgeving plaats.
2.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Op de kaart Verstedelijking die bij de verordening hoort, heeft het plangebied de aanduiding 'buiten bundelingsgebied'.
In artikel 2.2 is bepaald dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts is toegestaan binnen stedelijk gebied, (...), binnen zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.
Op grond van artikel 2.3, lid b is in afwijking van artikel 2.2 nieuwe bebouwing in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie toegestaan, omdat sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, door nieuwe bebouwing, die leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak.
2.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
Op grond van artikel 2.3 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland kan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken mogelijk worden gemaakt in geval van functieverandering mits de functieverandering onder andere in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader.
De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Ermelo onderdeel van uitmaakt, heeft de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de Streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan dit regionale beleid. Er wordt meer dan 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt. Minder dan 50% van de gesloopte oppervlakte wordt teruggebouwd voor een vijftal woningen in één woongebouw (rijwoningen).
2.4.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme. Op de plankaart van de structuurvisie is het plangebied aangewezen als Groene Wig.
De algemene doelstellingen zijn onder meer het ontwikkelen van een landschappelijk raamwerk, het behouden en versterken van waardevolle landschappen, een landschappelijk kader voor het realiseren van ecologische verbindingszones en het verbeteren van de beeldkwaliteit van onder meer dorpsentrees en nieuwe en bestaande bebouwing en erven. Uitwerkingen gaan over inpassing, openheid, maat en schaal van (agrarische) bebouwing en verbeteren beeldkwaliteit erven. Het gaat dan over de mogelijke functies, de ruimtelijke verschijning en de ontsluiting.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de erfinrichting voor verschillende landschapstypen. Op basis van dat landschapstype kunnen richtlijnen worden geformuleerd voor de situering van de bebouwing en de (erf)beplanting. In dit geval is er sprake van een kampenlandschap. De ruimtelijke kwaliteit hiervan kan onder meer worden versterkt door de kleinschaligheid te accentueren door herstel, behoud en versterking van houtwallen, lanen en onregelmatige bospercelen in mozaïekpatroon van onregelmatige kavelvormen. Op het perceel gebeurt dit door aanplant van beplanting met afwisseling van beslotenheid en zicht naar open ruimten. De functieverandering naar woningbouw wordt zodoende landschappelijk ingepast overeenkomstig de uitgangspunten van de structuurvisie.
2.4.2 Structuurvisie Functieverandering
Op 25 oktober 2012 is de gemeentelijke Structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze structuurvisie is een aanscherping van het regionale/provinciale functieverandering beleid. Het verzoek is ingediend voor de vaststelling van de gemeentelijke Structuurvisie Functieverandering en valt daardoor onder het oude beleid. Ongeveer 50% van de te slopen bebouwing wordt teruggebouwd in de nieuwe woningen en bijgebouwen. Het plan voldoet hiermee aan het 'oude' functieveranderingbeleid. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. Voor de inpassing van het perceel wordt voldaan aan de Structuurvisie Functieverandering.
3.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening behoort een bestemmingswijziging gepaard te gaan met relevante onderzoeken naar de aanvaardbaarheid en inpasbaarheid van het voorgenomen plan. Onderstaande paragrafen geven een korte weergave, de eigenlijke onderzoeken zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
3.2 Waterhuishouding / watertoets
In de 'Watertoetsprocedure voor postzegelplannen' van het waterschap Veluwe van augustus 2005 zijn postzegelplannen gedefinieerd als: (partiële) herziening en vrijstellingen ex artikel 19 WRO binnen en buiten stedelijk gebied welke betrekking hebben op minder dan 10 woningen of de introductie van minder dan 1.500 m2 extra verhard oppervlak.
Algemeen
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Grondwater
Het plangebied heeft grondwatertrap IV. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend, het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone zoals provincie Gelderland heeft gedefinieerd. Hemelwater wordt binnen het plangebied geïnfiltreerd. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast, zodat sprake is van afvoer van schoon hemelwater van daken. Hiermee wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigt. Ingrepen voortkomend uit dit plan, zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
In de directe omgeving van het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Dit plan heeft geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Natuur
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
DWA en RWA
Het hemelwater van daken en terreinverhardingen mag niet afgevoerd worden naar de riolering. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Procedures
Door de planvorming neemt het verhard oppervlak af en derhalve met minder dan 1.500 m2 toe. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding etcetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies.
Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap Veluwe. Het waterschap heeft geen opmerkingen over het plan gemaakt. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
3.3 Geluid
Woningen zijn een geluidgevoelige bestemming. In de rapportage d.d. 10 april 2013, opgesteld door Groenewold Adviesbureau voor milieu & natuur en opgenomen in de bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting op de woningen maximaal Lden = 48 dB bedraagt op de oostgevels. Hiermee wordt op alle gevels voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
Ten zuiden van het plan ligt een autobedrijf (Nijkerkerweg 72). Op basis van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG geldt als grootste afstand 30m voor het aspect geluid. Hier wordt aan voldaan. Aanvullend is een rekenmodel opgesteld conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM 1999). Daaruit blijkt dat de bestaande woningen maatgevend zijn en blijven voor de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit (Wet milieubeheer).
Het geluidaspect vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
3.4 Archeologie
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valetta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Door RAAP is voor de gehele gemeente een Archeologische verwachtingenkaart opgesteld. Volgens deze kaart, heeft het plangebied een lage en hoge archeologische verwachtingswaarde. Op het perceel wordt deels de bestemming Waarde - Archeologie Hoog en deels de bestemming Waarde - Archeologie Laag gelegd. Hiermee wordt gewaarborgd dat moet worden aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische resten niet verloren gaan. De nieuwe bebouwing wordt deels ter plaatse van de te slopen bebouwing gesitueerd en deels ter plaatse van erfverharding. Op deze plaats is de bodem grotendeels al geroerd, naar verwachting gaan daarom geen archeologische resten verloren. De nieuwe bebouwing komt in het deel met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Op het perceel staat nu een monument, de huidige boerderijwoning. Dit monument wordt via andere wetgeving beschermd.
3.5 Flora en fauna
De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de gebiedsbescherming en de soortenbescherming. Voor de gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale EHS van belang. Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Door Regelink Ecologie & Landschap is een ecologische quickscan uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlage 2).
3.5.1 Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) de EHS en Beschermde Natuurmonumenten. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Veluwe en Veluwerandmeren. Deze gebieden liggen op een afstand van ongeveer 1,5 km van het plangebied. De geplande ingrepen zijn van dusdanig kleine schaal, dat een significant negatief effect op de Natura 2000-gebieden niet waarschijnlijk is. De ingreep draagt niet bij aan verrijkende effecten zoals stikstofdepositie of verdroging.
3.5.2 Soortenbescherming
Voor de quickscan is het plangebied bezocht. Tijdens dit veldonderzoek zijn meerdere nesten van broedvogels aangetroffen, de Boomkruiper, Merel, Boerenzwaluw en Winterkoning. Ook is gebleken dat het plangebied in gebruik kan zijn als foerageergebied voor enkele vleermuizen.
De Winterkoning en Merel beschikken over voldoende flexibiliteit om bij het verdwijnen van het nest een nieuw nest te maken. De boomkruiper en Boerenzwaluw keren vaak terug naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, of naar de directe omgeving daarvan. Zij beschikken wel over voldoende flexibiliteit om, wanneer de broedplaats verloren is gegaan, een nieuwe locatie te vinden. Een voorwaarde hiervoor is wel dat in de directe omgeving van de oude nestlocatie voldoende geschikte nestlocaties en nestmateriaal aanwezig is. Daarom dienen aan de nieuwbouw, of te behouden bebouwing vervangende nestlocaties geplaatst te worden. De start van de werkzaamheden dient plaats te vinden buiten het broedseizoen.
Het plangebied kan minder aantrekkelijk worden als foerageergebied voor vleermuizen met de kap van de bomen. Gezien het beperkte formaat van het plangebied en de aanwezigheid van meerdere bosschages in de omgeving kan gesteld worden dat het plangebied geen essentieel foerageergebied betreft. Er wordt daarom geen significant negatief effect op de aanwezige vleermuis populatie verwacht.
Het voorkomen van beschermde soorten uit de overige soortgroepen kan naar aanleiding van het veldonderzoek redelijkerwijs worden uitgesloten. Daarmee is ook een negatief effect op deze soorten redelijkerwijs uit te sluiten. De ingreep leidt niet tot een overtreding van de Flora- en faunawet voor deze soorten.
3.6 Verkeer en vervoer
Het perceel ligt aan de Nijkerkerweg 66 in Ermelo. Dit perceel heeft nog een agrarische bestemming. Het verkeer voor een agrarisch bedrijf bestaat uit verschillende categorieen voertuigen. Hier komen onder andere vrachtauto's en personen auto's op af. In de toekomstige situaties staan op dit perceel alleen woningen. Waardoor hier over het algemeen alleen autoverkeer op af komt. Gemiddeld geldt voor iedere woning zes motorvoertuigbewegingen per dag. Dit komt neer op 30 motorvoertuigbewegingen voor de nieuwe woningen. De Nijkerkerweg is van dermate kwaliteit dat deze verkeersbewegingen verwerkt kunnen worden.
Voor zowel de bestaande woning als de nieuwe woningen wordt één gezamenlijke inrit gerealiseerd. Alleen het bijgebouw bij de bestaande woning krijgt nog een eigen inrit. Aan de achterzijde van de nieuwe woningen wordt een pad aangelegd dat begaanbaar is voor auto's. Vanuit daar kunnen de bewoners laden en lossen. Aan de voorzijde van de woningen komt een voetpad zodat de mensen vanaf de parkeerplaats te voet de voordeur kunnen bereiken.
3.6.1 Parkeren
Om te zorgen dat bij de ontwikkeling van het plangebied voldoende parkeervoorzieningen beschikbaar zijn en er geen extra parkeerdruk ontstaat voor de omgeving, is besloten om voor de woningen op het eigen terrein van het plangebied te parkeren. Op het erf worden negen parkeerplaatsen aangelegd en een carport. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.
3.7 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbiedsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Voorliggend plan kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet als zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. De nieuwe woningen worden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij net als de voormalige bedrijfswoning beschouwd als 'voormalige agrarische woning' met bijbehorende beschermingskader (artikel 14 Wet geurhinder en veehouderij).
Ten aanzien van de bepaling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is het van belang dat de achtergrondbelasting wordt berekend ter plaatse van de planlocatie. Daarvoor is het nodig dat de belasting door de omliggende veehouderijen gezamenlijk wordt bepaald. In de gebiedsvisie voor geur opgesteld door SRE in opdracht van de gemeente Ermelo (juli 2009) wordt duidelijk dat de achtergrondbelasting voor de verwevingsgebieden met 7-8 OU/m3 laag is. Het rapport laat tevens zien dat hier geen knelpunt ontstaat bij de in het rapport genoemde streefwaarde voor de achtergrondbelasting van 20 OU/m3. Daarmee is in voldoende mate aangetoond dat ook de streefwaarde voor de achtergrondbelasting niet wordt overschreden. Een goed leefklimaat is daarmee in voldoende mate aangetoond.
3.8 Bodem
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Om te bepalen of de bodem geschikt is voor voorliggende ontwikkeling is door Poelman Milieu een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3).
Uit het bodemonderzoek blijkt dat in de bovengrond het gehalte PAK de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijdt. In het grondwater overschrijdt de concentratie barium de desbetreffende streefwaarde. In de bovengrond is tevens aanwezigheid van asbest aangetoond. De gemeten gehalte zijn dusdanig dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht. Verder zijn in grond en grondwater geen van de onderzochte componenten gemeten in gehalten/concentraties die de achtergrond-, streefwaarden en/of de detectiegrenzen overschrijden. Doordat in de grond achtergrondwaarden worden overschreden, is deze grond niet geschikt voor hergebruik en kan het niet zonder meer in het grondverkeer worden gebracht. Geadviseerd wordt eventueel vrijkomende grond op de locatie toe te passen.
3.9 Externe veiligheid
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende soorten bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (zoals een chemische fabriek en lpg-tankstation) en de mobiele bronnen (zoals een tankwagen en gasleiding).
Het plangebied ligt volgens de risicokaart niet in de buurt van een risicobron. Anderzijds wordt met voorliggend plan ook geen risicobron aan de omgeving toegevoegd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
De bestaande opstallen worden gesloopt (ongeveer 890 m2), behalve de bestaande woning en het bijgebouw ten noorden van deze woning. De agrarische functie en bestemming verdwijnt van het perceel. Het perceel krijgt een nieuwe inrichting en nieuw gebruik. In totaal wordt maximaal 50% van de te slopen oppervlakte terug gebouwd.
Op het perceel worden vijf nieuwe rijwoningen gebouwd. Deze woningen komen ongeveer ter plaatse van de meest westelijke stal. Deze woningen en de bestaande woning worden via een nieuwe inrit ontsloten op de Nijkerkerweg. Het te behouden bijgebouw bij de woning wordt ontsloten via de bestaande inrit. Op het gezamenlijke erf komen twee nieuwe bijgebouwen. Eén voor bij de bestaande woning en één voor de vijf rijwoningen. Bij het bijgebouw voor de rijwoningen worden negen parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm voor parkeren op eigen terrein.
De voorzijde van de woningen is bereikbaar via een voetpad. Aan de achterzijde van de woningen wordt een pad aangelegd waardoor de woningen/percelen bereikbaar zijn met de auto voor laden en lossen. Het totale perceel wordt landschappelijk ingepast. De voorzijde van het perceel krijgt een groene inrichting als een soort brink en er worden bomen aangeplant.
Figuur 1: Aanzicht nieuw te bouwen woningen
5.1 Algemeen
De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan zijn zoveel mogelijk afgestemd op het vigerende bestemmingsplan. De redactie is aangepast in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de SVBP-2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) op 1 oktober 2010.
5.2 Opzet regels
De regels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.2.2 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten drie bestemmingen en twee dubbelbestemmingen. De bestemming Agrarisch (artikel 3) ligt aan de zuidzijde van het plangebied. Dit betreffende bestaande agrarische gronden die als zodanig behouden blijven. Langs de zuidelijke plangrens wordt een houtsingel aangelegd, deze is aangegeven met de aanduiding 'houtsingel'. De bestemming Tuin (artikel 4) ligt aan de voorzijde van de woningen en aan de (zuidelijke) zijkant van de rijwoningen. In de bestemming Tuin is bebouwing niet toegestaan. De ontsluiting is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'Ontsluiting' binnen de bestemming Tuin. De houtsingel langs het perceel Nijkerkerweg 72-74 is aangegeven met de aanduiding 'Houtsingel'. Het overige deel van het plangebied heeft de bestemming Wonen (artikel 5). De situering van de bestaande en nieuwe woningen is vastgelegd door middel van een bouwblok. Met een aanduiding is aangegeven hoeveel woningen en welke goot- en nokhoogte maximaal is toegestaan binnen het bouwblok. De bijgebouwen bij de woningen zijn ook met een aanduiding aangegeven. Aan de westzijde van het plangebied ligt een houtsingel. Deze houtsingel is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'Houtsingel'.
De bestemmingen Waarde - Archeologie Hoog (artikel 6) en Waarde - Archeologie Laag (artikel 7) liggen als dubbelbestemming over het perceel. Hiermee wordt gewaarborgd dat moet worden aangetoond dat eventueel aanwezige archeologische resten niet verloren gaan.
5.2.3 Algemene regels
In artikel 6 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in de algemene gebruiksregels in artikel 7 een aantal activiteiten expliciet genoemd. Daarnaast omvat dit artikel een regeling voor aan huis verbonden beroepen. In artikel 8, algemene bouwregels, is geregeld dat de nieuwe woningen van een kap dienen te worden voorzien.
De algemene afwijkingsregels (artikel 9) hebben betrekking op afwijkingen ten aanzien van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen. In de overige regels is in artikel 10 bepaald dat de voorschriften voor de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aart, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet met een aantal uitzonderingen buiten toepassing blijven.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro opgenomen in artikel 11. Tenslotte bevat het plan een slotregel (artikel 12).
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten ook een betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. Het bouwplan valt onder de reikwijdte van de Grondexploitatiewet, aangezien het oprichten van een pand een grondexploitatieplanplichtig bouwplan is zoals aangegeven in artikel 6.12 lid 1 Wro jo artikel 6.2.1 onder a en b Bro.
De belangrijkste uitzondering is dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie 'reeds anderszins is verzekerd'. In dit geval zal de gemeente Ermelo met de initiatiefnemer een anterieure exploitatie-overeenkomst aangaan, waarin tevens locatie-eisen, een fasering en verhaal van planschade worden opgenomen. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd.
Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg
7.1 Inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan Nijkerkerweg 66 heeft twee weken ter inzage gelegen, voorafgaand aan de terinzagelegging is een informatieavond georganiseerd. Tijdens deze ter inzage legging zijn twee inspraakreacties ingediend. In een seperate bijlage zijn de inspraakreacties op het voorontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan Nijkerkerweg 66 heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen omtrent het bestemmingsplan naar voren gebracht. De zienswijzen zijn samengevat en van een beoordeling voorzien in de 'Nota beoordeling zienswijzen Nijkerkerweg 66' (bijlage 5). De zienswijzen hebben geleid tot wijziging van het bestemmingsplan.
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het plan is integraal besproken met de Provincie Gelderland en is in het kader van het vooroverleg worden toegezonden. Daarnaast is het plan gezonden naar het waterschap Veluwe. Van zowel de provincie als het waterschap is geen reactie ontvangen. Het plan raakt geen nationale belangen. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending aan die bestuursorganen blijft achterwege.