direct naar inhoud van Artikel 7 Wonen
Plan: Heidezoom 2010
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPHEIDEZOOM2010-ONH1

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende functieaanduiding 'zorgwoning' (zw) zijn de gronden uitsluitend bedoeld voor zorgwoningen of andere bijzondere woonvormen;
  • c. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende functieaanduiding 'recreatie' (r) zijn de gronden tevens bedoeld voor een hobbymatig gebruikte paardenbak / longeerruimte

met de bij deze bestemming behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

7.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of -stroken;
  • b. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduiding 'aaneengebouwd' [aeg] zijn de in lid 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor blokken van minimaal drie aaneengebouwde woningen;
  • c. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduiding 'gestapeld' [gs] zijn de in lid 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor blokken van minimaal drie aaneengesloten woningen dan wel gestapelde woningen;
  • d. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduiding 'twee-aaneen' [tae] zijn de in lid 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor maximaal twee aaneengesloten woningen;
  • e. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduiding 'vrijstaand' [vrij] zijn de in lid 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor vrijstaande woningen;
  • f. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand of twee-aaneen' [sba-vtae] zijn de in lid 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor vrijstaande woningen of voor blokken van maximaal twee aaneengesloten woningen;
  • g. de goot- respectievelijk bouwhoogte van het hoofdgebouw ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende maatvoeringaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' (s) mag niet worden overschreden;
  • h. ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduiding 'onderdoorgang' [ond] geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van de onderdoorgang niet minder mag bedragen dan 3,50 meter;
    • 2. de gronden in ieder geval bestemd zijn voor een onderdoorgang voor voetgangers;
  • i. de afstand van (uitbreidingen van) het hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste te bedragen:
      • bij vrijstaande woningen: 3 meter;
      • bij blokken van maximaal twee aaneengesloten woningen: 3 meter,
      • bij blokken van minimaal 3 aaneengesloten woningen geldt geen afstandsmaat;
      • indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geringer is dan hierboven is aangegeven, dan mag deze bestaande afstand niet worden verkleind.
  • j. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen uitbreidingen van hoofdgebouwen op het achtererf worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de totale diepte van het hoofdgebouw en de uitbreiding gemeten vanaf de voorgevel, maximaal 12,5 meter mag bedragen;
    • 2. een aaneengesloten grondoppervlak van 35 m2 van het achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    • 3. de goothoogte maximaal gelijk mag zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter.
7.2.2 Bijgebouwen
  • a. binnen en buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of -stroken mogen bijgebouwen worden gebouwd;
  • b. ten aanzien van de gezamenlijke grondoppervlakte van bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte maximaal bedraagt:
      • 50 m2 op percelen kleiner dan 500 m2;
      • 10% van de perceelsoppervlakte op percelen groter dan of gelijk aan 500 m2 en kleiner dan 1.250 m2;
      • 125 m2 op percelen groter dan of gelijk aan 1.250 m2;
    • 2. met inachtname van het bepaalde onder 1, in ieder geval geldt dat een aaneengesloten grondoppervlakte van 35 m2 van het achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 1. en 2. geldt dat op een perceel, kleiner dan 500 m2, in ieder geval een bijgebouw van 6 m2 mag worden opgericht;
  • c. met betrekking tot de situering van bijgebouwen geldt, dat deze minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de naar de weg toe gekeerde voorgevel van de woning gesitueerd dienen te worden, met dien verstande dat op hoeken van wegen de afstand van de uitbreiding van een woning of van een bijgebouw tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
  • d. met betrekking tot het bouwen in hoeksituaties geldt, in afwijking van het bepaalde onder c., dat bijgebouwen minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de naar de weg toe gekeerde voorgevel van de woning gesitueerd dienen te worden;
  • e. met betrekking tot de hoogte van bijgebouwen geldt, dat:
    • 1. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 3 meter, en de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;
    • 2. de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen maximaal gelijk mag zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter;
  • f. bijgebouwen mogen worden gebouwd tot op de perceelsgrens.
7.2.3 Andere bouwwerken
  • a. binnen en buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of -stroken mogen andere bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal:
    • 1. indien gesitueerd vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de woning: 1 meter;
    • 2. indien gesitueerd achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de woning: 2 meter
    • 3. voor een overkapping: 2,70 meter, mits gesitueerd op 1 meter achter (het verlengde van) de naar de weg toe gekeerde voorgevel van de woning en de grondoppervlakte maximaal 20m² bedraagt, met dien verstande dat op hoeken van wegen de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt.
7.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:
      • de afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke ingevolge deze regels mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat afhankelijk van de situering en het doel een hoogte kan worden geëist tussen 0,20 meter en 2,00 meter;
      • de situering van nutsgebouwen, waarbij geëist kan worden dat de gebouwen inpandig in (bedrijfs)bebouwing gerealiseerd worden;
    • a. De bovengenoemde eisen mogen uitsluitend worden gesteld na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen:
      • het voorkomen van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
      • planologisch-stedenbouwkundige belangen, met inbegrip van beeldkwaliteit;
      • verkeersveiligheidsbelangen;
      • het voorkomen van onevenredige aantasting van de na te streven beeldkwaliteit.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2.1 onder:
    • 1. a, voor de bouw van een erker of een luifel op het voorerf of op het zij-erf, met dien verstande dat:
      • de diepte gemeten loodrecht op de gevel maximaal 1,25 meter mag bedragen;
      • de breedte maximaal 2/3 van de breedte van de betreffende gevel mag bedragen;
      • de goothoogte mag maximaal gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, vermeerderd met 0,30 meter;
    • 2. g, voor het overschrijden van de toegelaten maximum bouwhoogte met maximaal 1 meter;
    • 3. g, voor het overschrijden van de toegelaten maximum goothoogte tot een goothoogte van maximaal 7 meter;
    • 4. i, voor het bouwen van vrijstaande woningen en blokken van maximaal twee aaneengebouwde woningen tot 1 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen;
  • b. het bepaalde in lid 7.2.2 onder b, voor de bouw van een aan de woning aangebouwde praktijkruimte, waarbij:
      • de grondoppervlakte maximaal 50 m² mag bedragen;
      • de goothoogte maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning mag bedragen, vermeerderd met 0,30 meter;
      • voor het overige voldaan dient te worden aan het bepaalde in lid 7.2.2 sub b, c, d en e;
  • c. de bouw van:
    • 1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbaar nutsvoorziening, met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet hoger is dan 3 meter, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare nutsvoorziening, met een maximale bouwhoogte van 15 meter, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
    • 2. een ander bouwwerk met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat niet hoger is dan 3 meter;
  • d. het veranderen van de in het plan voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 10%, indien zulks verband houdt met de bouwaanvragen waarvan de realisering gewenst of noodzakelijk is;
  • e. het in geringe mate afwijken van het plan teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens nader te bepalen, uitsluitend indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst en/of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met maximaal 2 meter mogen worden verschoven.
7.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 7.1 en het bepaalde in artikel 12.
  • b. het bepaalde in lid 7.1 en artikel 12 is niet van toepassing op het medegebruik van woningen en/of aangebouwde bijgebouwen als praktijkruimte voor beroepsmatige activiteiten, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de bruto-vloeroppervlakte maximaal 35% van de woning mag bedragen, met een maximum van 50 m²;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
    • 4. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
    • 5. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene(n) die op het perceel woonachtig is of zijn;
    • 6. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de beroepsmatige activiteiten, geen detailhandel plaatsvindt.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.5 sub a voor het medegebruik van woningen en/of aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de brutovloeroppervlakte maximaal 35% van de woning mag bedragen, met een maximum van 50 m²;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • c. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • d. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  • e. de bedrijfsuitoefening geschiedt door degene die op het perceel woonachtig is;
  • f. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de bedrijfsmatige activiteiten, geen detailhandel plaatsvindt;
  • g. er geen vergunningplichtige activiteiten op grond van de Wet milieubeheer mogen plaatsvinden.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere gebouwen ten dienste van een openbaar nutsvoorziening, met een grondoppervlakte van maximaal 50 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en waarvan de goothoogte niet hoger is dan 4 meter, voor zover deze op grond van lid 7.4 niet kunnen worden gebouwd;
  • b. het onderling verwisselen of wijzingen van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduidingen aaneengebouwd [aeg], twee-aaneen [tae], vrijstaand [vrij] en specifieke bouwaanduiding - vrijstaand of twee-aaneen [sba-vtae], indien dit vanuit het oogpunt van een economische of andere noodzaak wenselijk is; waarbij de bij deze bouwaanduidingen behorende bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn;
  • c. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuiving in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak met maximaal 10% zal worden gewijzigd;
  • d. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor gebouwen en andere bouwwerken met maximaal 20%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen deze wijzigingen nodig zijn;
  • e. het wijzigen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen met maximaal 5 meter.
7.8 Specifieke procedureregels

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in lid 7.7 worden de procedureregels van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen.