Plan: | Buitengebied 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0226.BPBuitengebied-VS02 |
Algemeen
Veehouderijen veroorzaken geur vanwege bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico’s met zich mee. Bij het aspect geur in een bestemmingsplan Buitengebied gaat het aan de ene kant om de bronnen van geur (bijvoorbeeld een rundveehouderij, varkenshouderij of nertsenfokkerij) en aan de andere kant het eventueel mogelijk maken van geurgevoelige objecten (gebouwen zoals woningen, scholen, kantoren).
Regelgeving
Geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor vergunningverlening op het gebied van geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen.
Om de geurbelasting te bepalen wordt gebruik gemaakt van de zogeheten verspreidingmodellen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de afstanden zoals aangegeven in verspreidingsmodellen. Gemeenten hebben echter de mogelijkheid om de wettelijke geurnormen of de wettelijk aan te houden afstanden voor bepaalde gebieden aan te passen. Hiertoe dient in de gemeentelijke verordening te worden vastgelegd welke waarden of afstanden in die specifieke gevallen zijn opgenomen. Het vaststellen van de nieuwe geurnormen moet worden onderbouwd door middel van een gebiedsvisie. De gemeente heeft een eigen geurbeleid opgesteld voor het buitengebied Duiven. Deze is toegelicht in paragraaf 2.4.
Veehouderijen die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten. Het Besluit landbouw milieubeheer geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van veevoeder en mest. Mestbassins dienen te voldoen aan het Besluit mestbassins milieubeheer.
Ammoniak en veehouderij
In het buitengebied van Duiven is een aantal intensieve veehouderijen gevestigd, die te maken krijgen met de uitgangspunten van de Wet ammoniak en veehouderij. Het Nederlandse ammoniakbeleid heeft een gebiedsgerichte en een generieke aanpak.
De gebiedsgerichte aanpak richt zich op maatregelen rond ammoniakgevoelige natuurgebieden. Een belangrijke maatregel is de zonering van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). De provincies moeten de meest kwetsbare natuurgebieden, die gelegen zijn binnen de EHS inzichtelijk maken. Binnen deze gebieden en in een zone van 250 m daaromheen gelden beperkingen voor de milieuvergunningverlening voor bedrijven.
Ten behoeve van de generieke aanpak gelden emissie-eisen voor alle stallen. De stallen zullen in de toekomst emissiearm moeten worden gebouwd, voor zover de techniek daarvoor beschikbaar is. Verder worden er eveneens regels gesteld aan het emissiearm uitrijden van mest en het afdekken van mestbassins. Op deze wijze kan men de achtergronddepositie van ammoniak terugdringen.
Plattelandswoningen
Als gevolg van een wetswijziging is het mogelijk om woningen die niet langer deel uit maken van een agrarisch bedrijf als plattelandswoningen te gebruiken. Het dient uitsluitend om situaties waarbij het agrarische bedrijf wordt voortgezet, maar waarbij de 2e of 3e bedrijfswoning wordt afgestoten. Dit houdt in dat deze voormalige agrarische bedrijfswoningen door derden mogen worden bewoond en niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf. Er dient echter altijd één woning een relatie te houden met het bedrijf, zijnde de bedrijfswoning.
Conclusie
In het kader van de milieuvergunningverlening dient rekening te worden gehouden met eventuele geurafstanden. De bescherming van de voor ammoniak gevoelige gebieden is vertaald in de Reconstructiezonering en is in die vorm in dit bestemmingsplan doorvertaald.