direct naar inhoud van Regels
Plan: Kernen Buren, tweede herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.KOMBP20140002-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:

het bestemmingsplan “Kernen Buren, tweede herziening” met identificatienummer NL.IMRO.0214.KOMBP20140002-vg01 van de gemeente Buren.

1.2 Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten en/of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft door de gebruiker van de woning.

1.6 aan huis gebonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning.

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 ADR:

op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 71);

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, gericht op het uitoefenen van een ambacht, zijnde het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en het installeren van goederen.

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.

1.12 bebouwd oppervlak:

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak met een aanduiding aangegeven gebied, dat ten hoogste tot het bebouwd oppervlak mag behoren.

1.15 bed en breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf.

1.16 bedrijfsgebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het bedrijfsproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie.

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor een of meer bedrijfsactiviteiten voor de uitoefening van een bedrijf.

1.18 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere bedrijven.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.21 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: bouwwerken die:
    • 1. op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren;
    • 2. of gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  • b. bij gebruik:
    gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik legaal bestond en was toegestaan.
1.22 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 beperkt kwetsbaar object:
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  • b. bedrijfswoningen die niet behoren tot de bevi-inrichting;
  • c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  • d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  • e. winkels, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  • h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  • i. objecten die met de onder a tot en met f en h genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  • j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.25 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.26 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak. Een bijbehorend bouwwerk moet functioneel en bouwkundig ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwwerk, welke niet is aan te merken als gebouw.

1.35 buitengebied gebonden bedrijf:

bedrijven die - vanwege hun ruimtebeslag, de hinder van hun activiteiten voor omliggende bewoners en bedrijven of door de aard van hun activiteiten - aan het buitengebied gebonden zijn. Voorbeelden van aan het buitengebied gebonden bedrijven zijn een hoveniersbedrijf, paardenpension/ - stalling, kennel/dierenasiel en hondensportaccommodatie.

1.36 carport / overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde, in het bijzonder bedoelt als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen, met ten minste een dak en ten hoogste twee wanden, waarvan 1 wand een bestaande wand van een overig gebouw is.

1.37 containerteelt:

het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage;

1.38 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.

1.39 dagrecreatie:

verblijf en activiteiten gericht op ontspanning in de vrije tijd zoals sport en spel, natuurbeleving, amusement en uitstapjes, die uitsluitend plaatsvinden binnen een tijdsbestek van een dag buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.40 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.41 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.42 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.43 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.44 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt.

1.45 extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

1.46 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.47 gevaarlijke stoffen:

stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code.

1.48 grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.

1.49 grootschalig beschermd wonen:

wonen in een instelling met daarbij behorende maatschappelijke voorzieningen zoals een verzorgings- of verpleeghuis, instelling voor gehandicapten of psychiatrische tehuizen. Wonen, welzijn en zorg zijn sterk met elkaar verweven. Er kan sprake zijn van 24-uurs begeleiding, zorg en toezicht. De zorgverlening is meestal inpandig beschikbaar en wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap of daarmee vergelijkbare categorieën mensen.

1.50 halfvrijstaande woning:

een twee-onder-één-kap-woning.

1.51 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.52 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, niet zijnde een discotheek/bardancing/nachtclub of pension/hotel, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verkocht, waaronder begrepen een restaurant, een cafetaria/snackbar/ijssalon en een theetuin.

1.53 huishouden:

onder een huishouden wordt verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.54 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met uitzondering van grondgebonden melkveehouderijen.

1.55 kantoor:

een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.56 kantoor- en praktijkruimte:

een ruimte waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, (para)medische, sociaalwetenschappelijke, juridische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en andere hiermede vergelijkbare beroepen, door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.57 kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, en krachtens deze wet vastgestelde voorschriften een omgevingsvergunning is vereist en met geen grotere afmeting dan 25 m².

1.58 karakteristiek gebouw:

een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

1.59 kas:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steun constructie en een afdichting van glas, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.60 kunststoftunnel:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.61 kleinschalig kamperen:

een vorm van kamperen waarbij maximaal 25 kampeermiddelen voor een korte periode en uitsluitend tussen 15 maart en 31 oktober zijn toegestaan.

1.62 kleinschalig wonen met zorg:

een voorziening waar zorg verleend wordt voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap of daarmee vergelijkbare categorieën mensen.

1.63 kwetsbaar object:
  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in het begrip beperkt kwetsbaar object;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.64 landschappelijke beplanting:

opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.

1.65 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.66 maatschappelijke voorzieningen / dienstverlening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen/dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.67 mantelzorg:

het bieden van zorg aan huis aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband.

1.68 molen:

bouwwerk bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

1.69 monument:

een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is.

1.70 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.71 nevenactiviteit:

een ander gebruik naast het bestaande gebruik, maar daaraan ondergeschikt en waarbij het bestaande gebruik volwaardig blijft bestaan.

1.72 niet-permanente teeltondersteunende voorziening:

een kunststoftunnel of overkapping waarbij de afdichting of afdekking per jaar niet langer dan 5 maanden is aangebracht;

1.73 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

1.74 open erf:

het deel van een bouwperceel, waarvoor geen bouwvlak is aangegeven, alsmede gronden binnen een bouwvlak die onbebouwd blijven.

1.75 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.76 paardrijactiviteiten:

het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

1.77 perceelsgrens:

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.78 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.79 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.80 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.81 terras:

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.82 theetuin:

een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren. Een theeschenkerij (inpandig) wordt gelijk geschaard aan een theetuin.

1.83 verzorgd wonen:

zelfstandige wooneenheden of woningen in een woonzorgcomplex, waarbij zorg 24 uur per dag op afroep beschikbaar kan zijn. Er is een zorgunit in de omgeving of binnen het woonzorgcomplex aanwezig. De zorg wordt verleend aan ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap of daarmee vergelijkbare categorieën mensen.

1.84 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op lange termijn in voldoende mate verzekerd is.

1.85 voorgevel:

de lijn die gelijk loopt aan de naar de straat gerichte voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van meer dan 1 straat moeten alle gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.

1.86 webwinkel:

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd. Er is geen sprake is van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.87 webwinkel bedrijventerrein:

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet. De goederen worden bezorgd of de goederen worden afgehaald en ter plaatse afgerekend. Er is geen sprake is van een voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.88 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.89 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, niet zijnde een woonwagen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.90 woning/woningeenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.91 woongebouw:

een gebouw of samenhangend geheel van gebouwen met een centrale ingang waarin meerdere woningen/wooneenheden aanwezig zijn.

1.92 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

Toelichting bij de goothoogte:

Als gootlijn wordt aangemerkt het snijpunt van het verticale gevelvlak met de bovenzijde van het aansluitende dakvlak.

De te toetsen goothoogte is die hoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa. Onderstaande figuur toont voorbeelden wat onder de representatieve goothoogte wordt verstaan en wat onder ondergeschikte delen wordt verstaan. De ondergeschikte goothoogte mag niet meer dan 1/3e deel van de breedte van het dakvlak bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.KOMBP20140002-vg01_0001.png"

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.8 peil:
  • a. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang of voorgevel zich bevindt binnen een maximale afstand van 5 meter tot de rand van de weg (inclusief stoep), geldt:
      • de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • b. Als aan een dijk wordt gebouwd en indien de voorgevel van een bouwwerk binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van de weg (dijk) ligt geldt:
      • de kruin van de dijk;
  • c. Als in of op de grens van water wordt gebouwd geldt het Nieuw Amsterdams Peil voor het bouwwerk;
  • d. In andere gevallen voor bouwwerk geldt:
      • de gemiddelde hoogte van het aanliggende, afgewerkte terrein, dat gelegen is binnen het desbetreffende bestemmingsvlak.

In algemene zin geldt dat:

  • Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend;
  • Plaatselijke ophogingen aan de voet van het bouwwerk, die niet bij het verdere verloop van het terrein passen, blijven buiten beschouwing voor de hoogte van het peil. Ophogingen die noodzakelijk zijn voor de bouw, vallen niet onder deze plaatselijke ophogingen;
  • Voor een bouwwerk op een erf- of perceelgrens is het maatgevende peil aan die kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische productie;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  • d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
  • e. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik.

voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als "bouwvlak", zijn deze gronden tevens bestemd voor:

  • g. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;
  • h. bijbehorende verwerking van agrarische producten, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten;
  • i. bijbehorende bewoning, inclusief aan huis gebonden beroep of bedrijf en/of webwinkel;
  • j. recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen.
3.1.1 Waarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;
  • b. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
  • c. watersysteem: wielen, plassen en open water;
  • d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;
  • e. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;
  • f. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;
  • g. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;
  • h. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
  • i. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels binnen de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", voor zover dit betreft de agrarische bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • b. het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat, indien geen woning aanwezig is, maximaal één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' een overkapping;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
  • f. voor gebouwen geldt dat de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
a 3.2.1.1 Gebouwen

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  • b. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 750 m2;
  • c. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de volgens artikel 3 lid 1 toegestane nevenactiviteiten mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de bedrijfsgebouwen, tot een maximum van 350 m2;
  • d. de hoogte mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat de hoogte van kassen en kunststoftunnels niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.
b 3.2.1.2 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. indien nog geen woning aanwezig is of indien sprake is van de vervanging van een bestaande woning, mag de woning uitsluitend in- of aanpandig met, dan wel op ten hoogste 5 m van een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, hoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.
c 3.2.1.3 Bijbehorende bouwwerken

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 2.1 sub c bedoelde bijbehorende bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per woning mogen niet meer dan 2 bijbehorende bouwwerken worden gebouwd en mag het totale oppervlak van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 75 m2;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d 3.2.1.4 Overkappingen

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 2.1 sub d bedoelde overkappingen, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de hoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
  • b. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2.
e 3.2.1.5 Bouwwrken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 2.1 sub e bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • b. de hoogte van mest- en voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de hoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.2.2 Bouwregels buiten de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen, met dien verstande dat indien een perceel op de verbeelding is voorzien van de aanduiding "-sa-te = specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - teeltondersteunende voorzieningen", op dat perceel geen niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen zijn toegestaan;
  • b. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
a 3.2.2.1 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 2.2 sub a bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

b 3.2.2.2 Molens

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 2.2 sub b bedoelde molens mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 m.

c 3.2.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in artikel 3 lid 2.2 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 2 m, mits deze op minimaal 1 m achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2 ;
  • d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken uitsluitend ten behoeve van bedrijfsmatige grondgebonden agrarisch gerelateerde activiteiten, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 m;
  • f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  • g. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 25 m2.
3.3.2 Aan huis gebonden beroep of bedrijf

Gebruik van ruimten ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlakte van de bedrijfswoning mag gebruikt worden voor het aan huis gebonden bedrijf of beroep;
  • b. het onbebouwde deel van het perceel van het bestemmingsvlak niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzonderingen van parkeervoorzieningen die zijn afgestemd op de activiteit;
  • c. degene die de activiteiten uitvoert, moet de bewoner van de woning zijn;
  • d. detailhandel is niet toegestaan, tenzij het als ondergeschikte activiteit van het bedrijf of beroep plaatsvindt;
  • e. buitenopslag niet is toegestaan.
3.3.3 Webwinkel

Gebruik van ruimten ten behoeve van een webwinkel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  • a. de hoofdfunctie moet over ten minste 70 % van de totale inhoud van de gebouwen op het betreffende bouwperceel gehandhaafd blijven;
  • b. verkoop aan huis is niet toegestaan, alleen internetverkoop.
  • c. uitstalling, bezichtigen en buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
  • d. opslag en verkoop van gevaarlijke stoffen e.d. zijn niet toegestaan;
  • e. de levering van de goederen mogen niet leiden tot onveilige verkeerssituaties;
  • f. reclame uitingen zijn niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik volgens het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
  • c. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
  • d. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid, waarbij de regels voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig deze regel van toepassing zijn;
  • e. indien mogelijkheden voor de in artikel 3 lid 4 sub c genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden, binnen het bouwvlak tijdelijke mobiele woonunits mogen worden geplaatst, met geen groter gezamenlijk oppervlak dan 100 m2, geen hogere hoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;
  • f. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
  • g. van de in artikel 3 lid 4 sub e genoemde periode kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoenarbeiders buiten de genoemde periode;
  • h. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • i. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied", zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanplanten van een houtopstand;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.
3.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
3.5.3 Onderzoek

Burgemeester en wethouders gaan pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3 lid 5.1 indien een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden aangetast en, gehoord de betrokken rivier-, dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen, de Beleidslijn grote rivieren mede in acht genomen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn, naar in onderstaande tabel nader aangegeven, bestemd voor de desbetreffende doeleinden van handel en bedrijf, webwinkels, beroep aan huis met bijbehorende erven, terreinen, beplanting en bewoning en daarbij behorende doeleinden:

ter plaatse van de aanduiding:   toegestane functie:  
bedrijven tot en met categorie 2   bedrijven tot en met categorie 2, zoals die op de tot het plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten" zijn vermeld, dan wel behoren tot bedrijven die, in vergelijking tot bedrijven die wel mogelijk zouden zijn, niet in meerdere mate een blijvende onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu.  
detailhandel   detailhandel  
specifieke vorm van detailhandel - watersport   detailhandel ten behoeve van de watersport  
specifieke vorm van bedrijf - werkplaats pleziervaartuigen   een werkplaats ten behoeve van pleziervaartuigen tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw   bedrijfsverzamelgebouw  
specifieke vorm van bedrijf - opslag en stallingsruimte   opslag en stallingsruimte in de bestaande omvang  
specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf in zand en grind   een transportbedrijf in zand en grind tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwregels binnen het bouwvlak

Op gronden met de bestemming “Bedrijf”, voor zover dit betreft de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen en bedrijfsinstallaties ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde functies;
  • b. uitsluitend bestaande bedrijfswoningen;
  • c. bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 4 lid 2.1 sub a genoemde bedrijfsgebouwen en bedrijfsinstallaties gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand tot de perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen, met dien verstande dat deze afstand ten minste 1,5 m mag bedragen, indien de bereikbaarheid (voor bijvoorbeeld de brandweer) van de gebouwen hierdoor niet wordt belemmerd en de bouwhoogte ter plaatse zich verhoudt tot de afstand tot de perceelsgrens als 2:1;
  • b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
4.2.3 Bebouwingspercentage

Voor het bouwen van de in artikel 4 lid 2.1 sub a, artikel 4 lid 2.1 sub b en artikel 4 lid 2.1 sub c genoemde gebouwen mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 70%.

4.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in artikel 4 lid 2.1 sub b genoemde bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien de bedrijfswoning een geheel vormt met de bedrijfsbebouwing gelden de bepalingen voor de bouwhoogte en de goothoogte van de bedrijfsgebouwen voor het geheel;
  • b. in het andere geval mogen de goothoogte en de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 11 m, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte en/of bouwhoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.
4.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in artikel 4 lid 2.1 sub c genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m²;
  • b. de bijbehorende bouwwerken moeten zodanig worden gesitueerd dat op het bouwperceel ten hoogste drie vrijstaande bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn, tenzij strikte toepassing van deze bepaling zou leiden tot een ondoelmatige situering van het betreffende bijbehorende bouwwerk;
  • c. de goothoogte van aan het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m.
4.2.6 Bouwregels buiten het bouwvlak

Op de gronden met de bestemming "Bedrijf", voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. vlaggenmasten, licht- en reclamemasten;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, tuinmuren, pergola's en beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen.
4.2.7 Vlaggenmasten, licht- en reclamemasten

Voor het bouwen van de in artikel 4 lid 2.6 sub a genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

4.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 4 lid 2.6 sub b genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 2 m bedragen mits deze op minimaal 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat voor pergola's de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m en de bouwhoogte voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen niet meer mag bedragen dan 4 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming “Bedrijf” wordt, tenzij anders is aangegeven, in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van de gronden, gelegen vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens en het verlengde daarvan, voor opslag van materialen en goederen in de open lucht;
  • b. een gebruik van de overige gronden voor opslag van materialen en goederen in de open lucht, voor zover de hoogte daarvan meer bedraagt dan 4 m en de afstand tot de perceelsgrens minder bedraagt dan 3 m;
  • c. een risicovolle bedrijfsactiviteit zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel;
  • e. de opslag van consumentenvuurwerk;
  • f. de stalling van een tankwagen met ADR-geclassificeerde gevaarlijke stoffen, waaronder worden verstaan stoffen die zijn ingedeeld op basis van hun gevaareigenschappen in het "Accord européen relatief au transport international de marchandises Dangereuses par Route" (ADR), zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
  • g. bedrijven met een kavelgrootte van meer dan 5.000 m2, behoudens indien het betreft bestaande bedrijven.
4.3.2 Webwinkel

Gebruik van ruimten ten behoeve van een webwinkel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  • a. De hoofdfunctie moet over ten minste 70 % van de totale inhoud van de gebouwen op het betreffende bouwperceel gehandhaafd blijven;
  • b. Verkoop op locatie is niet toegestaan, alleen internetverkoop.
  • c. Uitstalling, bezichtigen en buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
  • d. Opslag en verkoop van gevaarlijke stoffen e.d. zijn niet toegestaan;
  • e. De levering van de goederen mogen niet leiden tot onveilige verkeerssituaties;
  • f. Reclame uitingen zijn niet toegestaan
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de bestemmingsomschrijving van dit artikel voor de vestiging van een bedrijf dat niet onder de aangeduide functie valt, of voor de wijziging of aanpassing van een bedrijf dat daardoor niet meer onder de aangeduide functie valt, indien en voor zover het betreffende bedrijf voorkomt op de tot het plan behorende “Staat van bedrijfsactiviteiten” en behoort tot categorie 1 of 2, of voor zover het betreffende bedrijf in vergelijking tot bedrijven die wel mogelijk zouden zijn, niet in meerdere mate een blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu.

4.4.1 Afwijken t.b.v. bedrijfsgebonden detailhandel

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels ten einde bedrijfsgebonden detailhandel toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 50% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 150 m2 per bedrijf gebruikt mag worden voor detailhandel;
  • b. op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid is;
  • c. het niet betreft detailhandel in voedings- of genotsmiddelen;
  • d. geen onevenredige ontwrichting ontstaat van de bestaande detailhandelsstructuur.

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn, naar in onderstaande tabel nader aangegeven, bestemd voor de desbetreffende doeleinden van handel en bedrijf met bijbehorende erven, terreinen, beplanting en bewoning en daarbij behorende doeleinden:

 

ter plaatse van de aanduiding:   toegestane functie:  
bedrijf tot en met categorie 3.1   bedrijf tot en met categorie 3.1, zoals die op de tot het plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten" is vermeld, dan wel behoort tot een bedrijf dat, in vergelijking tot bedrijven die wel mogelijk zouden zijn, niet in meerdere mate een blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu.  
bedrijf tot en met categorie 3.2   bedrijf tot en met categorie 3.2, zoals die op de tot het plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten" is vermeld, dan wel behoort tot een bedrijf dat, in vergelijking tot bedrijven die wel mogelijk zouden zijn, niet in meerdere mate een blijvende onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu.  
detailhandel   detailhandel  
horeca   horeca  
maatschappelijk   maatschappelijk  
specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf   een aannemersbedrijf  
specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw   bedrijfsverzamelgebouw  
specifieke vorm van bedrijf - nieuwe bedrijfswoningen   per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning met een maximum aantal van 15 bedrijfswoningen totaal  
specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg   opslag van lpg  
sportcentrum   sportcentrum  
bedrijfswoning   één bedrijfswoning  
nutsvoorziening   nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.  
verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg   verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg  
verkooppunt motorbrandstoffen met lpg   verkooppunt motorbrandstoffen met lpg  
vulpunt lpg   een vulpunt voor lpg  
zend- /ontvanginstallantie   een zend- en ontvanginst  

en met dien verstande dat niet zijn toegestaan:

  • a. bedrijven met een kavelgrootte van meer dan 5.000 m2, behoudens indien het betreft bestaande bedrijven;
  • b. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwregels binnen het bouwvlak

Op gronden met de bestemming “Bedrijventerrein” mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen, overkappingen daaronder mede begrepen, en bedrijfsinstallaties ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde functies;
  • b. bedrijfsbouwwerken ten behoeve van in de bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde functies;
  • c. uitsluitend bestaande bedrijfswoningen en maximaal 15 woningen binnen de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - nieuwe bedrijfswoningen;
  • d. bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging, de waterzuivering en de hemelwaterinfiltratie;
  • f. vlaggenmasten, licht- en reclamemasten/-zuilen;
  • g. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, tuinmuren, pergola's en beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" en "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" uitsluitend mogen worden gebouwd:
  • h. kiosken en bergingen en daarmee naar aard gelijk te stellen gebouwen;
  • i. luifels en overkappingen; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangst-installatie” uitsluitend mogen worden gebouwd:
    • 1. zend- en ontvangstinstallaties; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "compensatiezone - regenwater” uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd, indien vooraf uit een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat in voldoende mate wordt voorzien in de berging van regenwater.
5.2.2 Bouwen buiten het bouwvlak

Buiten het bouwvlak mogen, in tegengestelde tot het bepaalde in de algemene bouwregels van dit plan, worden gebouwd:

  • a. portiersloges, weegbruggen, fietsenstallingen, ruimten voor nutsvoorzieningen en daarmee te vergelijken gebouwen mogen, met dien verstande dat van deze gebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. de in lid artikel 5 lid 2.1 sub i genoemde bouwwerken.
5.2.3 Bebouwingspercentage

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub a t/m artikel 5 lid 2.1 sub d genoemde gebouwen mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 80%, met dien verstande dat, voor zover een aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)" is opgenomen, het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven; een en ander mits voldaan wordt aan het gestelde in artikel 5 lid 4.4.

5.2.4 Maatvoering bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub a genoemde bedrijfsgebouwen en bedrijfsinstallaties gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" is aangegeven, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "sba-weh" mag de maximale bouwhoogte maximaal 15 m bedragen, waarbij een maximale bouwhoogte van 12 tot 15 meter alleen is toegestaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
    • 1. er een beeldwaliteitsplan is opgesteld, dat door het bevoegd gezag akkoord is bevonden;
    • 2. er een landschappelijke inpassing is ingeplant op grond van een door het bevoegd gezag goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan.
  • c. de afstand tot de binnen het bouwvlak vallende bouwperceelgrenzen dient ten minste 5 m te bedragen;
5.2.5 Maatvoering bouwwerken

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub b genoemde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. voor zover het vrijstaande bouwwerken betreft mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. indien het bouwwerk deel uitmaakt van een van de bedrijfsgebouwen moet voldaan worden aan het gestelde in artikel 5 lid 4.4.
5.2.6 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub c genoemde bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien de bedrijfswoning deel uitmaakt van een van de bedrijfsgebouwen moet voldaan worden aan het gestelde in artikel 5 lid 2.4;
  • b. in het andere geval mogen de goothoogte en de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 11 m, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte of bouwhoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.
5.2.7 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub d genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m²;
  • b. het aantal bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3;
  • c. de goothoogte van aan het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m.
5.2.8 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub e genoemde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 1 m.

5.2.9 Vlaggenmasten en reclamezuilen

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub f genoemde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

5.2.10 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub g genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 2 m, mits deze op minimaal 1 m achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dat 2 m bedragen.
5.2.11 Kiosken en bergingen

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub h genoemde gebouwen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4 m.

5.2.12 Luifels en overkappingen

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub i genoemde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 7 m en mag de oppervlakte niet meer bedragen dan 100 m2

5.2.13 Zend- en ontvangstinstallaties

Voor het bouwen van de in artikel 5 lid 2.1 sub j genoemde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" is aangegeven.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 afstand perceelgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.4 sub c, met dien verstande dat, ingeval sprake is van meerdere aaneen gebouwde bedrijven, ter plaatse van de gemeenschappelijke bouwperceelgrens deze afstand 0 m mag bedragen en deze afstand ten minste 2,50 m dient te bedragen, indien de bereikbaarheid (voor bijvoorbeeld de brandweer) van de gebouwen hierdoor niet wordt belemmerd en de bouwhoogte zich verhoudt tot de afstand tot de perceelgrens als 2:1.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verbodsbepaling geluidzoneringsplichtige inrichtingen

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, waarbij in een bestemmingsplan, op basis van de Wet geluidhinder en krachtens deze wet vastgestelde voorschriften, rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld, zijn niet toegestaan.

5.4.2 Verbodsbepaling detailhandel

Onder gebruik in strijd met de bestemming “Bedrijventerrein” wordt in ieder geval verstaan het gebruik rechtstreeks ten behoeve van detailhandel, met dien verstande dat wel is toegestaan:

  • a. detailhandel ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;
  • b. detailhandel, als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
  • c. detailhandel in automobielen, boten en caravans;
  • d. detailhandel in grove bouwmaterialen;
  • e. detailhandel in goederen, welke vanwege het daaraan verbonden gevaar voor brand, explosie en/of milieuverstoring niet op een verantwoorde wijze elders in de dorpsbebouwing in te passen is.
5.4.3 Opslag van goederen

Ten aanzien van het gebruik van het open erf voor de opslag van materialen en goederen en de stalling van voertuigen dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. het open erf, gelegen buiten de bouwgrenzen, mag niet voor de opslag of de stalling worden gebruikt;
  • b. indien het betreft het open erf gelegen binnen 5 m vanaf de zijdelingse of achtergelegen bouwperceelgrenzen, mag, door de opslag of de stalling, de brandveiligheid en de bereikbaarheid (bijv. voor de brandweer) van gebouwen niet worden belemmerd;
  • c. van de opslag mag de hoogte, gerekend vanaf peil, niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “maximum hoogte opslag (m)” de hoogte van de opslag niet meer mag bedragen dan is aangegeven.
5.4.4 Parkeren

Op gronden met de bestemming “Bedrijventerrein” dient, ten behoeve van het parkeren van personenauto's, open erf te blijven met een zodanige omvang dat voorzien kan worden in minimaal één parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak, met dien verstande dat, voor zover het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding "sportcentrum", open erf dient te blijven met een zodanige omvang dat voorzien kan worden in minimaal één parkeerplaats per 25 m2 bedrijfsvloeroppervlak.

5.4.5 BEVI inrichtingen

Onder gebruik in strijd met de bestemming “Bedrijventerrein” wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een risicovolle bedrijfsactiviteit zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, behoudens bestaande risicovolle activiteiten, in welk geval geldt dat het (bestaande) plaatsgebonden risico niet mag toenemen;
  • b. de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  • c. de stalling van tankwagens met ADR-geclassificeerdegevaarlijke stoffen, waaronder worden verstaan stoffen die zijn ingedeeld op basis van hun gevaareigenschappen in het "Accord européen relatief au transport international de marchandises Dangereuses par Route" (ADR), zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.4.6 Kantoren

Op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" zijn nieuwe zelfstandige kantoorvestigingen niet toegestaan.

5.4.7 Verblijf van niet- of verminderd zelfredzame personen

Op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" is het verblijf van een niet- of verminderd zelfredzame groep van personen niet toegestaan voor zover deze gronden zijn gelegen binnen 150 m van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding “vulpunt lpg” of binnen 150 m van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg”.

5.4.8 Webwinkel

Gebruik van ruimten ten behoeve van een webwinkel bedrijventerrein wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  • a. het assortiment is alleen te bezichtigen via internet en catalogus en niet ter plaatse;
  • b. het parkeren ten behoeve van het bedrijf moet op eigen terrein plaatsvinden;
  • c. levering van producten vindt hoofdzakelijk plaats via post of pakketservice.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Ander type bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de bestemmingsomschrijving van dit artikel voor het vestigen van een bedrijf, dat past binnen het met het plan beoogde karakter van het betreffende deel van het bedrijventerrein en volgens artikel 5 lid 1 niet is toegestaan, indien en voor zover uit een nader onderzoek is gebleken dat voor het betreffende bedrijf, met het oog op de aard, omvang en mate van beïnvloeding van de omgeving, geen grotere afstand tot een rustige woonwijk, dan wel een rustig buitengebied, behoeft te worden aangehouden dan voor de bedrijven die wel zijn toegestaan, geldt.

5.5.2 Bouw eerste bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 5 lid 2.1, voor de bouw van ten hoogste één bedrijfswoning per bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. vanuit bedrijfsmatig oogpunt is aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • b. de bedrijfswoning uit milieuhygiënisch oogpunt geen onevenredige belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven;
  • c. de bedrijfswoning niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning - uitgesloten”.
5.5.3 Grootschalige detailhandel

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 5 lid 4.2 voor het gebruik rechtstreeks ten behoeve van detailhandel in woninginrichting, meubelen, keukens, sanitair, tegels, (motor)rijwielhandel, detailhandel in dierbenodigdheden, detailhandel in sportartikelen, alsmede bouw- en doe-het-zelf-producten (bouwmarkt), grootschalige detailhandel ten behoeve van de agrarische bedrijfstak en tuincentra, indien het niet mogelijk is deze op een ruimtelijk dan wel stedenbouwkundig verantwoorde wijze in te passen in een dorpskern en door het verlenen van de omgevingsvergunning het distributiepatroon niet onevenredig wordt verstoord.

5.5.4 Norm parkeren op eigen terrein

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 5 lid 4.4 indien strikte toepassing van deze bepaling zou leiden tot reservering van gronden voor een zodanig aantal parkeerplaatsen, dat daardoor de werkelijke behoefte ver zal worden overschreden.

5.5.5 Vestiging van een motorbrandstoffen verkooppunt

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de vestiging van een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg en daarbij behorende doeleinden, onder voorwaarde dat:

  • a. de overige bepalingen van dit artikel in acht worden genomen met dien verstande dat opslagtanks, pompeilanden en overkappingen met een maximale hoogte van 5 m buiten het bouwvlak gesitueerd mogen worden;
  • b. de nieuwvestiging verkeerskundig inpasbaar is;
  • c. de nieuwvestiging stedenbouwkundig inpasbaar is;
  • d. de nieuwvestiging milieutechnisch inpasbaar is;
  • e. ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid moeten sluitende afspraken worden gemaakt met de ontwikkelende partij.
5.5.6 Gebruik in relatie tot de veiligheidszones

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 5 lid 4.6 en artikel 5 lid 4.7 met dien verstande dat:

  • a. het object zich niet mag bevinden binnen gronden ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone - lpg";
  • b. het toelaten van het object op grond van een verantwoording van het groepsrisico in overeenstemming met het gestelde in artikel 12 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, verantwoord wordt geacht.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Compensatiezone regenwater

Het is verboden op het met de aanduiding “compensatiezone - regenwater“ aangegeven gebied oppervlakteverhardingen aan te brengen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.6.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5 lid 6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren.
5.6.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5 lid 6.1 zijn slechts toelaatbaar indien vooraf uit een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat in voldoende mate wordt voorzien in de berging van regenwater.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Verwijderen aanduiding

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door het verwijderen van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" en het verwijderen van de aanduiding "vulpunt lpg" indien uit een intrekking van een omgevingsvergunning blijkt dat het verrichten van de risicovolle activiteiten niet meer is toegestaan.

5.7.2 Toestaan BEVI inrichting

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen voor het vestigen van een risicovolle bedrijfsactiviteit zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico dient te zijn gelegen:
    • 1. binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting; en/of:
    • 2. op gronden met de bestemming verkeer, groen en/of water; en/of:
    • 3. ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg";
  • b. het invloedsgebied, zijnde het gebied als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico, mag niet liggen over:
    • 1. een woongebied;
    • 2. een object, bedoeld voor het verblijf van een niet- of verminderd zelfredzame groep van personen; en
    • 3. een gebouw waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
  • c. het toelaten van de risicovolle inrichting wordt op grond van een verantwoording van het groepsrisico in overeenstemming met het gestelde in artikel 11 en 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, verantwoord geacht;
  • d. in zoverre nodig nadere regels worden opgenomen.

Artikel 6 Centrum

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel en bedrijven, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, openbare- en bijzondere doeleinden, ateliers voor kunstenaars;
  • b. doeleinden van handel en bedrijf die behoren tot maximaal categorie 2, zoals deze op de tot het plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn vermeld;
  • c. bijbehorende bewoning, inclusief inpandige bewoning en daarbij behorende doeleinden;
  • d. niet-permanente en niet overdekte terrassen voor horecabedrijven ter plaatse van de aanduiding 'terras'.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming “Centrum” mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen zoals verkoopruimten, showrooms, werkplaatsen, ateliers en zaalruimten;
  • b. bij de bedrijfsgebouwen behorende opslagruimten, bergingen en bedrijfsbouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. ten hoogste het bestaande aantal woningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'woning' een woning op de eerste verdieping;
  • e. bij de woning behorende bijbehorende bouwwerken;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, tuinmuren, pergola's en beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen.
6.2.2 Bebouwingspercentage

Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 2.1 sub a, artikel 6 lid 2.1 sub b en artikel 6 lid 2.1 sub c genoemde gebouwen mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 60%.

6.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 2.1 sub a en artikel 6 lid 2.1 sub b genoemde bouwwerken mag de goothoogte niet meer bedragen dan 6 m en de bouwhoogte niet meer bedragen dan 11 m, met dien verstande dat:

  • a. indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is;
6.2.4 Woningen

Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 2.1 sub c genoemde woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 11 m, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.
6.2.5 Maximum aantal woningen

Het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

6.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 2.1 sub e genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m²;
  • b. de bijbehorende bouwwerken moeten zodanig worden gesitueerd dat op het bouwperceel ten hoogste drie bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn, tenzij strikte toepassing van deze bepaling zou leiden tot een ondoelmatige situering van het betreffende bijbehorende bouwwerk;
  • c. de goothoogte van aan het hoofdgebouw (i.c. de woning) aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m.
6.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 2.1 sub f genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 2 m bedragen mits deze op minimaal 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat voor pergola's de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m, voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en voor vlaggenmasten en licht- en reclamemasten de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 woning op de begane grond

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub c om een woning mogelijk te maken op de begane grond van een gebouw.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming “Centrum” wordt in ieder geval begrepen:

  • a. de opslag van consumentenvuurwerk;
  • b. het gebruik van gronden als theetuin.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Horeca

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de regels voor de vestiging van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 8, waaronder die horecabedrijven worden verstaan die op de tot het plan behorende “Staat van horecabedrijven” zijn vermeld als behorend tot ten hoogste categorie 2, op een andere plaats dan toegestaan middels een aanduiding op de verbeelding, mits geen blijvende onevenredige afbreuk aan het woon- en leefmilieu ontstaat.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en bermen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor de waterhuishouding, waterberging, waterzuivering en hemelwaterinfiltratie;
  • e. het tijdelijk plaatsen van kramen en wagens ten behoeve van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel ten behoeve van het aanbieden van diensten;
  • f. in- en uitritten;
  • g. buis- en kabelverbindingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden;
  • h. nutsvoorzieningen;
7.2 Bouwregels
7.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming “ Groen ” mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. zitbanken, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  • b. toestellen voor sport en spel;
  • c. terreinafscheidingen en (keer)muren;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals lichtmasten en verkeers- en verwijsborden;
  • e. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging, de waterzuivering en de hemelwaterinfiltratie.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 7 lid 2.1 genoemde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van de in artikel 7 lid 2.1 sub a genoemde beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • b. de bouwhoogte van de in artikel 7 lid 2.1 sub b genoemde toestellen voor sport en spel niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van de in artikel 7 lid 2.1 sub c genoemde terreinafscheidingen en (keer)muren niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van de in artikel 7 lid 2.1 sub d genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • e. de bouwhoogte van de in artikel 7 lid 2.1 sub e genoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 m en de oppervlakte daarvan mag niet meer bedragen dan 2 m²;
  • f. de bouwhoogte van de in artikel 7 lid 2.1 sub f genoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 m.
7.3 Afwijken van de gebruiksregels
7.3.1 Omgevingsvergunning parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de bestemmingsomschrijving van dit artikel ten behoeve het gebruik van de gronden voor en van de aanleg van parkeervoorzieningen met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorzieningen uitsluitend bedoeld zijn om de parkeerdruk ter plaatse te ondervangen;
  • b. geen onevenredige belemmering voor de verkeersstromen ter plaatse ontstaat;
  • c. geen onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu ter plaatse ontstaat;
  • d. het parkeren niet doeltreffend op eigen terrein van woningen, of andere functies waar het parkeren bij behoord, gerealiseerd kan worden;
  • e. er geen onevenredige aantasting van een structurele groenvoorziening ontstaat;
  • f. indien het verhard oppervlak toeneemt, aangegeven wordt op welke wijze wordt voorzien in compenserende maatregelen voor hemelwaterinfiltratie/-berging.
7.3.2 Omgevingsvergunning tuin

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de bestemmingsomschrijving van dit artikel voor het gebruik van de gronden als tuin, mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • a. structureel groen;
  • b. een goede woon- en leefsituatie;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Horeca" aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijf tot en met categorie 1, zoals opgenomen in de tot het plan behorende "Staat van horecabedrijven" met daarbij behorende erven en terrassen en bijbehorende bewoning met de daarbij behorende doeleinden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming "Horeca" mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving genoemde functie;
  • b. bij de bedrijfsgebouwen behorende opslagruimten, bergingen en bedrijfsbouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. uitsluitend bestaande bedrijfswoningen;
  • d. bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, tuinmuren, pergola's en beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen.
8.2.2 Bebouwingspercentage

Voor het bouwen van de artikel 8 lid 2.1 sub a, artikel 8 lid 2.1 sub b, artikel 8 lid 2.1 sub c en artikel 8 lid 2.1 sub dgenoemde bouwwerken mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 60%, met dien verstande dat, voor zover een aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)" is opgenomen, het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven.

8.2.3 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 8 lid 2.1 sub a en artikel 8 lid 2.1 sub b genoemde bouwwerken mag de goothoogte niet meer bedragen dan 6 m en de bouwhoogte niet meer bedragen dan 11 m, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.

8.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in artikel 8 lid 2.1 sub c genoemde bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 11 m, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.
8.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in artikel 8 lid 2.1 sub d genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m²;
  • b. de bijbehorende bouwwerken moeten zodanig worden gesitueerd dat op het bouwperceel ten hoogste drie bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn, tenzij strikte toepassing van deze bepaling zou leiden tot een ondoelmatige situering van het betreffende bijbehorende bouwwerk;
  • c. de goothoogte van aan het hoofdgebouw (i.c. de bedrijfswoning) aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m.
8.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 8 lid 2.1 sub e genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 2 m bedragen mits deze op minimaal 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat voor pergola's de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m, voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en voor vlaggenmasten en licht- en reclamemasten de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming "Horeca" wordt in ieder geval begrepen de opslag van consumentenvuurwerk.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels
8.4.1 Horeca

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in de regels voor de vestiging van een horecabedrijf, waaronder die horecabedrijven worden verstaan die op de tot het plan behorende "Staat van horecabedrijven" zijn vermeld als behorend tot ten hoogste categorie 2, op een andere plaats dan toegestaan middels een aanduiding op de verbeelding, mits geen blijvende onevenredige afbreuk aan het woon- en leefmilieu ontstaat.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening als bedoeld in artikel 1.66 met in acht name van in onderstaande tabel nader aangegeven functies;
  • b. bijbehorende bewoning en daarbij behorende doeleinden;
  • c. ondergeschikte horecavoorzieningen ten dienste van deze functie;
  • d. alsmede voor:
ter plaatse van de aanduiding:   toegestane functie:  
begraafplaats   begraafplaats  
detailhandel   detailhandel  
dienstverlening   dienstverlening  
horeca   horeca  
kantoor   kantoor  
onderwijs   onderwijs  
specifieke vorm van maatschappelijk – bedrijven tot en met categorie 1   bedrijven tot en met categorie 1, zoals die op de tot het plan behorende "Staat van bedrijfsactiviteiten" zijn vermeld, dan wel behoren tot bedrijven die, in vergelijking tot bedrijven die wel mogelijk zouden zijn, niet in meerdere mate een blijvende onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu.  
specifieke vorm van maatschappelijk - grootschalig beschermd wonen   een woonzorgcomplex en/of verzorgingstehuis  
specifieke vorm van maatschappelijk - praktijkruimte voor fysiotherapie   een praktijk voor fysiotherapie  
specifieke vorm van maatschappelijk - paramedische praktijk, zwembad en trainingsruimte   een paramedische praktijk, zwembad en trainingsruimte  
verenigingsleven   verenigingsleven alsmede ondergeschikte horeca  
terras   terras  
uitvaartcentrum   een uitvaartcentrum  
zorgwoning   een complex voor verzorgd wonen  
zwembadzwembad  
9.2 Bouwregels
9.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming "Maatschappelijk" mogen, voor zover niet ter plaatse van de aanduiding begraafplaats, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde functies;
  • b. bijbehorende fietsenstallingen en bergingen;
  • c. ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen
  • d. bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken;
  • e. bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Met dien verstande dat op gronden met de bestemming "Maatschappelijk", ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats", uitsluitend mogen worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals bergingen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals graven, urnenwanden en terreinafscheidingen.
9.2.2 Bebouwingspercentage

Voor het bouwen van de artikel 9 lid 2.1 sub a en artikel 9 lid 2.1 sub b genoemde bouwwerken mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 60%, met dien verstande dat, voor zover een aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)" is opgenomen, het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven.

9.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 2.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. voor zover de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" is opgenomen, de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven;
  • b. indien er geen aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" is opgenomen mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
9.2.4 Gebouwen: fietsenstallingen en bergingen

Voor het bouwen van de artikel 9 lid 2.1 sub b genoemde bijbehorende fietsenstallingen en bergingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. fietsenstallingen mogen zowel binnen als buiten een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
9.2.5 bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 2.1 sub c genoemde bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 11 m, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.
9.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 2.1 sub d genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m²;
  • b. de bijbehorende bouwwerken moeten zodanig worden gesitueerd dat op het bouwperceel ten hoogste drie bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn, tenzij strikte toepassing van deze bepaling zou leiden tot een ondoelmatige situering van het betreffende bijbehorende bouwwerk;
  • c. de goothoogte van aan het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m.
9.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 2.1 sub e genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 2 m bedragen mits deze op minimaal 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat voor pergola's de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m, voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en voor vlaggenmasten en licht- en reclamemasten de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

Artikel 10 Tuin - Gaarde

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin - Gaarde" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin, moestuin, boomgaard, akker, weide en daarmee gelijk te stellen doeleinden;
  • b. voorzieningen voor de waterhuishouding, waterberging, waterzuivering en hemelwaterinfiltratie.
10.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend in de bestemming passende terrein- en erfafscheidingen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mogen maximaal 2 meter hoog zijn achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en 1 meter hoog voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming "Tuin - Gaarde" wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag van mest;
  • b. de opslag van goederen en materieel in de openlucht;
  • c. het gebruik als paardenbak, tennisbaan en zwembad.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.1 en artikel 10.2 om toe te staan dat:

  • a. op gronden met de bestemming “Tuin - Gaarde” plantenkasjes en verblijven voor huisdieren worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen' geen gebouwen zijn toegestaan
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, waterzuivering en hemelwaterinfiltratie en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe omvang ten dienste van de bestemming, zoals terreinafscheidingen, voerbakken en waterpompen worden gebouwd.
10.4.2 Voorwaarden

Voor het bouwen van de in artikel 10 lid 4.1 genoemde gebouwen en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één bouwwerk worden gerealiseerd;
  • b. de oppervlakte per bouwwerk mag niet meer bedragen dan 12 m²;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1% van de oppervlakte daarvan bebouwd worden.
  • f. voor het bouwen van de in artikel 10 lid 2.1 sub b genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m;
  • g. de in artikel 10.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het stedenbouwkundig beeld, de groenstructuur en de aanwezige openheid.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op gronden met de bestemming “Tuin - Gaarde”, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het beplanten van gronden met hoogopgaande beplanting, houtgewassen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - aanvullend vergunningstelsel';
  • d. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, voor zover het bestaande maaiveld met meer dan 0,5 m wordt verlaagd of verhoogd over een groter aaneengesloten oppervlak dan 25 m²;
  • e. het aanleggen van verhardingen met een groter aaneengesloten oppervlak dan 100 m²;
  • f. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
10.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 10 lid 5.1 sub a, artikel 10 lid 5.1 sub b, artikel 10 lid 5.1 sub d en artikel 10 lid 5.1 sub e vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. indien en voor zover de Boswet of de gemeentelijke kapverordening van toepassing is.
10.5.3 Criteria

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 10 lid 5.1 sub a, artikel 10 lid 5.1 sub b, artikel 10 lid 5.1 sub d en artikel 10 lid 5.1 sub e, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

10.5.4 Criteria

De werken en werkzaamheden, als bedoeld in artikel 10 lid 5.1 sub f, zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de lucht en/of de bodem niet onevenredig wordt verontreinigd door stoffen, die hetzij door hun aard, hetzij door de hoeveelheid, uit het oogpunt van de volksgezondheid, gevaar opleveren voor de bewoners van woningen, welke op de omliggende gronden aanwezig dan wel geprojecteerd zijn.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden, met bermen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. afwateringsdoeleinden;
  • e. buis- en kabelverbindingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. het tijdelijk plaatsen van kramen en wagens ten behoeve van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel ten behoeve van het aanbieden van diensten, met dien verstande dat indien de direct aangelegen bestemming de bestemming Bedrijventerrein is dit gebruik niet is toegestaan;
  • i. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garagebox';
  • j. een muziektent, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - muziektent";
  • k. een evenemententerrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • l. een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • m. een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • n. niet-permanente en niet overdekte terrassen voor horecabedrijven ter plaatse van de aanduiding 'terras'.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming “Verkeer” mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. abri's;
  • b. zitbanken, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  • c. terreinafscheidingen en (keer)muren;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals lichtmasten en verkeers- en verwijsborden;
  • e. weg- en waterbouwkundige kunstwerken, zoals bruggen en duikers;
  • f. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. muziektent;
  • i. garageboxen.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 11 lid 2.1 sub a t/m artikel 11 lid 2.1 sub f genoemde bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van de in artikel 11 lid 2.1 sub a genoemde abri's niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van de in artikel 11 lid 2.1 sub b genoemde beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van de in artikel 11 lid 2.1 sub c genoemde terreinafscheidingen en (keer)muren niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van de in artikel 11 lid 2.1 sub d genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • e. de bouwhoogte van de in artikel 11 lid 2.1 sub f genoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 m en de oppervlakte daarvan mag niet meer bedragen dan 2 m²;
  • f. de bouwhoogte van de in artikel 11 lid 2.1 sub g genoemde toestellen voor sport en spel niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • g. de bouwhoogte van de in artikel 11 lid 2.1 sub h genoemde bouwwerk mag niet meer bedragen dan 8 m.
11.2.3 Garageboxen

De bouwhoogte van de in artikel 11 lid 2.1 sub i genoemde garageboxen mag niet meer bedragen dan 3 m.

11.3 Afwijken van de gebruiksregels
11.3.1 Omgevingsvergunning Wonen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 11 lid 1 voor het gebruik van de gronden als Wonen, mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:

  • a. structureel groen;
  • b. een goede woon- en leefsituatie;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 12 Verkeer - Historisch

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Historisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, beheer of herstel van een straat als een essentieel onderdeel van het bestaande en uit historisch oogpunt belangwekkende stadsbeeld, met wegprofielen bestaande uit een klinker- en/of kasseien verharding, stoepen, solitaire bomen en bijbehorend straatmeubilair zoals waterpompen
  • b. (week en jaar)markten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'terras' zijn tevens niet-permanente en niet overdekte terrassen voor horecabedrijven toegestaan;
  • d. een voorziening voor podiumkunst ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - podiumkunst';
  • e. het tijdelijk plaatsen van kramen en wagens ten behoeve van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, dan wel ten behoeve van het aanbieden van diensten
12.1.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming "Verkeer - Historisch” mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. zitbanken, kinderspeeltoestellen, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals lichtmasten en verkeers- en verwijsborden;
  • c. weg- en waterbouwkundige kunstwerken, zoals bruggen en duikers; bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
12.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 12 lid 1.1 genoemde bouwwerken mag de hoogte maximaal 2,5 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten maximaal 6 m mag bedragen.

12.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming "Verkeer - Historisch” mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. zitbanken, kinderspeeltoestellen, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zoals lichtmasten en verkeers- en verwijsborden;
  • c. weg- en waterbouwkundige kunstwerken, zoals bruggen en duikers; bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
12.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsverguning afwijken van het gestelde in artikel 12 lid 1 voor de inrichting en het gebruik als terras voor een horecabedrijf voor zover:

  • a. de gronden direct aansluiten bij een horecabedrijf binnen de bestemming "Centrum";
  • b. het verkeersbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. de belangen van het beschermde stads- en dorpsgezicht niet onevenredig worden aangetast;
  • d. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming "Verkeer - Historisch", zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanplanten van een houtopstand;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.
12.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 12 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
12.4.3 Onderzoek

Burgemeester en Wethouders gaan pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 12 lid 4.1, indien uit een advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is gebleken dat de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewoning en daarbij behorende doeleinden, inclusief aan huis gebonden beroep of bedrijf en/of webwinkel;
  • b. ter plaatse van de dubbelbestemming ”Waarde-Cultuurhistorie", tevens voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden behorend bij de aan de omgeving eigen situering van de bebouwing en de aan de omgeving eigen perceelindeling, waarbij onder cultuurhistorische waarde wordt verstaan: de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied heeft gemaakt.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming “Wonen” mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. bij de woningen behorende bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
13.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van de in artikel 13 lid 1 sub a genoemde woningen (i.c. hoofdgebouwen) gelden de bepalingen zoals deze in de onderstaande tabel zijn opgenomen, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.

Ter plaatse van de aanduiding   Toegestane bouwvorm   Bouwhoogte (meters)   Goothoogte (meters)   Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens (zie ook artikel 14 lid 2.3)  
specifieke bouwaanduiding - av   vrijstaand   8   4   3  
specifieke bouwaanduiding - avh   vrijstaand of twee-aaneen   8   4   3  
specifieke bouwaanduiding - bv   vrijstaand   10   5   3  
specifieke bouwaanduiding - bvh   vrijstaand of twee-aaneen   10   5   3  
specifieke bouwaanduiding - chr   twee-aaneen of aaneengebouwd   12   6   3  
specifieke bouwaanduiding - cv   vrijstaand   12   6   3  
specifieke bouwaanduiding - cvh   vrijstaand of twee-aaneen   12   6   3  
specifieke bouwaanduiding - dhr   vrijstaand of twee-aaneen   12   60  
13.2.3 Uitzondering afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Niet van toepassing is het gestelde in artikel 13 lid 2.2 ten aanzien van de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelsgrens indien het betreft een gemeenschappelijke perceelsgrens tussen woningen die aan elkaar mogen worden gebouwd.

13.2.4 Bestaande afstand zijdelingse perceelsgrens

De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag minder bedragen dan in artikel 13 lid 2.2 genoemd, indien de bestaande afstand geringer is, met dien verstande dat in dat geval de afstand niet minder mag bedragen dan de bestaande afstand.

13.2.5 Bouwdiepte

De bouwdiepte van een woning mag niet meer bedragen dan 15 m.

13.2.6 Bebouwingspercentage

Voor het bouwen van de in artikel 13 lid 2.1 sub a, artikel 13 lid 2.1 sub b en artikel 13 lid 2.1 sub c genoemde bouwwerken mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 60%, met dien verstande dat, voor zover een aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)" is opgenomen, het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan ter plaatse van die aanduiding is aangegeven.

13.2.7 Maximum aantal woningen

Het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid.

13.2.8 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van de in artikel 13 lid 2.1 sub b genoemde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    Totale perceelsgrootte   Maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken  
    tot 500 m2   75 m2   
    vanaf 500 m2 tot 1.500 m2    100 m2   
    vanaf 1.500 m2    150 m2   
  • b. het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3;
  • c. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • f. indien het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan een hoofdgebouw betreft is het gestelde in sub e niet van toepassing en mag de goothoogte niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m.
13.2.9 Erkers

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers voor de voorgevel gelden de volgende regels:

  • a. de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • b. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 meter vanaf de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter tot een maximum van 4 meter;
  • d. per perceel is maximaal 1 bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker toegestaan aan de voorgevel.
13.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in artikel 13 lid 2.1 sub c genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 1 m, met uitzondering van toegangspoorten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) dan wel het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 2 m, mits deze op minimaal 1 m achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. bij hoekwoningen en andere situaties dan bedoelt onder lid a en b van artikel 13 lid 2.10 geldt dat, wanneer de erf- en terreinafscheiding gekeerd is naar de openbare weg of openbaar toegankelijk gebied er vanaf 1 meter hoogte een open constructie is toegestaan, tot een maximale hoogte van 2 meter.
  • d. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • e. de bouwhoogte van carports en overkappingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
13.3 Specifieke gebruiksregels
13.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemming “Wonen” wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van detailhandel in de vorm van een webwinkel.
13.3.2 Aan huis gebonden beroep of bedrijf

Gebruik van ruimten ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van alle bestaande gebouwen mag gebruikt worden voor het aan huis gebonden bedrijf of beroep;
  • b. het onbebouwde deel van het perceel van het bestemmingsvlak niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzonderingen van parkeervoorzieningen die zijn afgestemd op de activiteit;
  • c. degene die de activiteiten uitvoert, moet de bewoner van de woning zijn;
  • d. detailhandel is niet toegestaan, tenzij het als ondergeschikte activiteit van het bedrijf of beroep plaatsvindt;
  • e. buitenopslag niet is toegestaan.
13.3.3 Webwinkel

Gebruik van ruimten ten behoeve van een webwinkel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  • a. de hoofdfunctie moet over ten minste 70 % van de totale inhoud van de gebouwen op het betreffende bouwperceel gehandhaafd blijven;
  • b. verkoop aan huis is niet toegestaan, alleen internetverkoop.
  • c. uitstalling, bezichtigen en buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
  • d. opslag en verkoop van gevaarlijke stoffen e.d. zijn niet toegestaan;
  • e. de levering van de goederen mogen niet leiden tot onveilige verkeerssituaties;
  • f. reclame uitingen zijn niet toegestaan.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

14.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen op gronden met de bestemming “ Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied ” dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat:
    • 1. het bouwwerk(en) betreft met een oppervlakte groter dan 30 m2.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 2 sub a indien:

  • a. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  • b. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • c. de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied” zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
14.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 14 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 m2;
  • b. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • c. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • f. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • g. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
14.4.3 Verlening
  • a. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 14 lid 4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
14.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopvergunning;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 30 m²;
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

15.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen op gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1" dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat:
    • 1. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 100 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    • 2. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 100 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die bestemd zijn als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied".
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2 sub a indien:

  • a. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  • b. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • c. de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • d. het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand bouwwerk.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1" zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
15.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 15 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld en met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een grotere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied";
  • b. werken en werkzaamheden in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 30 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied";
  • c. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren; werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • g. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
15.4.3 Verlening
  • a. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 15 lid 4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
15.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopvergunning;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 100 m²;
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen op gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2 "dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat:
    • 1. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 1.000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    • 2. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 1.000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die bestemd zijn als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied".
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerder van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 2 sub a indien:

  • a. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  • b. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • c. de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • d. het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand bouwwerk.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2" zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
16.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 16 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld en met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een grotere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied";
  • b. werken en werkzaamheden in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 30 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied";
  • c. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren; werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • g. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
16.4.3 Verlening
  • a. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 16 lid 4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
16.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopvergunning;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 1.000 m²;
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 3

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 3” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

17.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen op gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 3" dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat:
  • b. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 2.000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  • c. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 2.000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die bestemd zijn als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied ".
  • d. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerder van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  • e. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • f. De verplichting tot het doen van opgravingen;
  • g. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.3 Afwijken van de bouwregels

17.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 lid 2 sub a indien:

  • a. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  • b. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • c. de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • d. het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand bouwwerk.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 2" zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
17.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 17 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld en met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een grotere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied";
  • b. werken en werkzaamheden in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 30 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied";
  • c. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren; werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • g. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
17.4.3 Verlening
  • a. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 17 lid 4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
17.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopvergunning;
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddellijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 18 Waarde - Beschermd stads en dorpsgezicht

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Beschermd stads en dorpsgezicht" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld van de binnen het beschermd stadsgezicht voorkomende, dan wel daaraan eigen cultuurhistorische waarden voor zover die bepaald worden door:

  • a. de architectonische waarden van de afzonderlijke gebouwen;
  • b. de historisch bepaalde rangschikking en samenhang van de gebouwen, waaronder mede begrepen bestaande open ruimtes tussen de gebouwen;
  • c. de landschappelijke inpassing van de gebouwen.
18.2 Bouwregels

Er mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig c.q. aansluitend aan de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande stedenbouwkundig beeld, voor zover betrekking hebbend op:

  • a. voorgevels;
  • b. goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  • c. de breedte en de indeling van de voorgevel van de gebouwen;
  • d. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van de gebouwen;
  • e. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan situering, afmetingen en kapvormen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de instandhouding en herstel van het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving van de bebouwing;
  • c. de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden;

Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op het behoud van de waarden van het beschermd dorpsgezicht.

18.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning af te geven winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit omtrent mogelijke aantasting van de waarden van het beschermd stadsgezicht.

 

Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.

19.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
19.2.1 Verbod

Het is verboden op gronden met de bestemming “Waarde - Cultuurhistorie” een bouwwerk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.

19.2.2 Uitzonderingen

Het in artikel 19 lid 2.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. sloopwerkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen;
  • b. sloopwerkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk is verleend;
  • c. sloopwerkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. sloopwerkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken.
19.2.3 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 19 lid 2.1, kan alleen worden verleend indien, gehoord de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is gebleken dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze cultuurhistorische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht.

 

Artikel 20 Waterstaat - Beheerszone

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Beheerszone" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. bescherming, beheer en verbetering van watergangen;
  • b. voorzieningen voor de waterhuishouding.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming “Waterstaat - Beheerszone”, met uitzondering van de gronden met de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming “Water”, mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

20.2.2 Bouwwerken

Voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming “Water”, mogen op deze gronden bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de bepalingen van die bestemming.

20.3 Afwijken van de bouwregels
20.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20 lid 2.1 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen, en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering met waarden

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Waterkering met waarden" aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor: 

  • a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering; 
  • b. het behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden, natuur- en cultuurhistorische waarden; 
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming “Waterstaat - Waterkering met waarden” mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover het betreft:

  • a. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de hoogte niet meer bedraagt dan 2,50 m;
21.3.2 Onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen, en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad. Tevens moet aangetoond worden dat de bescherming van landschapswaarden, natuur- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad. Hiervoor wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij het betreffende bevoegd gezag.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering met waarden" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren: 

  • a. het ontgronden, het (ver)graven en egaliseren van gronden; 
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; 
  • c. het aanplanten van groenvoorzieningen zoals bomen en struiken; 
  • d. het rooien van bomen en/of verwijderen van beschoeiing en beplanting; 
  • e. het ophogen van gronden; 
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen; 
  • g. het aanbrengen van drainages.
21.4.2 Uitzondering op de omgevingsvergunning

Het verbod van artikel 21 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: 

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vergunning is verleend, zoals in artikel 21 lid 3 bedoeld; 
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; 
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
21.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 21 lid 4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de natuurwaarden daardoor niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het betreffende bevoegd gezag.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 22 Anti-dubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels

23.1 Monumentale en karakteristieke bebouwing
23.1.1 Bestemmingsomschrijving

De als 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'karakteristiek' aangewezen bebouwing is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de bestaande hoofdgebouwen.

23.1.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a 23.1.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden bebouwing met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

b 23.1.2.2 Uitzonderingen

Het in artikel 23 lid 1.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c 23.1.2.3 Criteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • c. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
d 23.1.2.4 Voorwaare

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 23 lid 1.2.1, kan alleen worden verleend indien, gehoord de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is gebleken dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze cultuurhistorische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht.

23.2 Situering gebouwen

Gebouwen dienen binnen een bouwvlak gebouwd te worden.

23.3 Situering woningen

Hoofdgebouwen dienen, voor zover het woningen betreffen, met een naar de weg gekeerd gevelvlak in de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak geplaatst te worden.

23.4 Omgevingsvergunning bouwen buiten bouwgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 23 lid 3, ten behoeve van het niet bouwen in de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak, indien en voor zover de overschrijding van de betreffende bouwgrens niet meer bedraagt dan 1 m.

23.5 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande afstandsmaten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. op een bouwwerk zoals bedoeld in sub a, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik als seksinrichting, zijnde een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • b. gebruik als escortbedrijf, zijnde een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
  • c. gebruik als smartshop, zijnde een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen;
  • d. gebruik als coffeeshop, zijnde een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt;
  • e. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • f. gebruik als woning, waarbij er meer woningen ontstaan dan het bestaande aantal woningen of zijn toegestaan middels deze planregels.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

25.1 Veiligheidszone - 2
25.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - 2 zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een LPG-installatie of een hoge druk aardgasleiding.

25.1.2 Kantoren

Op gronden met de aanduiding veiligheidszone - 2 mag het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van kantooractiviteiten binnen een bouwperceel bij nieuwvestiging/wijziging van een object niet meer bedragen dan 1.500 m²

25.1.3 Verblijf van niet- of verminderd zelfredzame personen

Op gronden met de aanduiding veiligheidszone - 2 is het verblijf van een niet- of verminderd zelfredzame groep van personen niet toegestaan.

25.1.4 Afwijken van de bouw- en gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25 lid 2.2 en artikel 25 lid 2.3 mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het toelaten of wijzigen van het object moet op grond van een verantwoording van het groepsrisico in overeenstemming met het gestelde in artikel 15 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen of artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen verantwoord worden geacht; hiertoe dient een advies van de veiligheidsregio ingewonnen te worden.
  • b. uit oogpunt van zelfredzaamheid kunnen nadere eisen worden gesteld bij de nieuwvestiging of aanpassing van een gebouw ten aanzien van: ·
    • 1. de maximale omvang van verblijfsruimten met een hoge personendichtheid (zoals kantoorruimten);
    • 2. de afstand van een verblijfsruimte tot een risicobron;
    • 3. de indeling van het gebouw ten opzichte van de risicobron;
    • 4. het toepassen van zo min mogelijk glas op korte afstand van de risicobron, en/of
    • 5. vluchtroutes die wegleiden van de risicobron.
25.2 Vrijwaringszone - dijk - 1
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering;
  • b. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 25 lid 1 sub b, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    • 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
25.3 Vrijwaringszone - dijk - 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de waterkering.

25.4 Vrijwaringszone - molenbiotoop
25.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduidingen "vrijwaringszone - molenbiotoop" gelden, aanvullend op de voor deze gronden aangegeven bestemmingen, nadere regels voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van de waarde als landschapsbepalend element.

25.4.2 Bouwregels

Bij de bouw van bouwwerken op gronden ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 186 m" mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 7,5 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" dient, in afwijking van het bepaalde in de voor deze gronden aangegeven bestemmingen, de volgende bepaling in acht genomen te worden: binnen deze zones mogen geen hogere gebouwen worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald, met dien verstande dat het voorgaande niet van toepassing is op de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen binnen de bestemming "Wonen".

    H = X/n + c·z

    Waarin:
    H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen);
    X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;
    n = 50 (coëfficiënt voor het stedelijk gebied);
    c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%);
    z = askophoogte = 20 m.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

26.1 Maten en maatvoeringen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijking van de in de regels en op de verbeelding gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van deze gegeven maten met dien verstande dat er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan:

  • a. het woon- en leefklimaat,
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving,
  • c. de waterhuishouding.
26.2 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen ten behoeve van Bed & breakfast, waaronder wordt verstaan een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf, indien en voor zover:

  • a. het betreft een woning, die tevens bewoond blijft;
  • b. niet meer dan 3 slaapkamers, ten behoeve van maximaal 6 personen, van de betreffende woning worden ingericht en gebruikt voor Bed & breakfast;
  • c. de Bed & breakfast voorziening niet functioneert als een zelfstandige woning;
  • d. indien is aangetoond dat Bed & breakfast niet gerealiseerd kan worden in de woning, kan gebruikt gemaakt worden van een bijbehorend bouwwerk;
  • e. parkeren plaats vindt op eigen terrein;
  • f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen of voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
26.3 Erkers

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van erkers buiten een bouwvlak, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:

  • a. de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • b. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 meter vanaf de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter tot een maximum van 4 meter;
  • d. per perceel is maximaal 1 bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker toegestaan aan de voorgevel.
26.4 Evenementen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden voor het houden van meerdaagse evenementen, waaronder worden verstaan kermissen, jaarmarkten, tentfeesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

26.5 Grenzen en aanduidingen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
26.6 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, telefooncentrales, telefooncellen, geldautomaten en abri's, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m³ en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen met geen grotere hoogte dan 6 m en lichtmasten en vlaggenmasten met geen grotere hoogte dan 10 m.

26.7 Kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. voorzien wordt in een inpassing middels landschappelijke beplanting;
  • b. op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu;
  • d. er vindt geen milieubelemmering plaats voor omliggende functies en bedrijven;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid;
  • f. er ontstaat geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving.
26.8 Aan huis gebonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van een deel van de (bedrijfs-)woning ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf met in acht name van het volgende:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van alle bestaande gebouwen;
  • b. het onbebouwde deel van het perceel van het bestemmingsvlak niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzonderingen van parkeervoorzieningen die zijn afgestemd op de activiteit;
  • c. degene die de activiteiten uitvoert, moet de bewoner van de woning zijn;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, tenzij het als ondergeschikte activiteit van het bedrijf of beroep plaatsvindt;
  • e. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  • f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu;
  • g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • h. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • i. parkeren plaatsvindt op eigen terrein, tenzij aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is in de directe omgeving;
  • j. geen buitenopslag plaatsvindt.
26.9 Algemene gebruiksafwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van een gebouw ten behoeve van een andere functie met in acht name van het volgende:

  • a. de functie verandering in oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  • b. het gebruik als seksinrichting, escortbureau, sekswinkel en prostitutiebedrijf niet is toegestaan;
  • c. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • f. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • g. parkeren plaatsvindt op eigen terrein, tenzij aangetoond wordt dat er voldoende parkeergelegenheid is in de directe omgeving;
  • h. geen buitenopslag plaatsvindt.
26.10 Kleinschalig wonen met zorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het verlenen van huisvesting van kleinschalig wonen met zorg. Het verzoek voor kleinschalig wonen met zorg moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a. de grootte van het kleinschalig wonen met zorg moet afgestemd zijn op de omgeving en de beoogde doelgroep;
  • b. er is sprake van een langdurend verblijf;
  • c. er mag geen sprake zijn van een te grote clustering van kleinschalige woonvormen;
  • d. kleinschalige woonvormen zijn op bedrijventerreinen niet toegestaan;
  • e. er mag geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaan;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van het woon- en leefmilieu.
26.11 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals zwembaden, speeltoestellen, geluidsschermen, antennes, lichtmasten, vlaggenmasten, reclame-uitingen, zonnepanelen, pergola's, (beeldende) kunstwerken, verkeersborden met in acht name van het volgende:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde niet hoger mogen zijn dan 5 meter, met uitzondering van:
    • 1. zonnepanelen tot maximaal 2 meter;
    • 2. pergola's tot maximaal 2,5 meter;
    • 3. antennes, lichtmasten en vlaggenmasten tot maximaal 10 meter;
  • b. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50m2;
  • c. een zwembad mag al dan niet overdekt zijn met een maximale hoogte van 2 meter en moet binnen het erf gelegen zijn;
  • d. er geen (milieu)belemmering plaatsvindt voor omliggende functies en bedrijven;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu.
26.12 Dakterrassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van dakterassen met in acht name van het volgende:

  • a. dakterassen niet gerealiseerd mogen worden op vrijstaande bijgebouwen;
  • b. dakterassen bereikbaar zijn via een deur vanuit een ruimte op diezelfde verdieping;
  • c. dakterassen zijn toegestaan op minimaal 1 meter achter de voorgevel;
  • d. Er een afstand is van minimaal 2 meter tussen het dakterras en een perceelgrens.
26.13 Bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken met in acht name van het volgende:

  • a. het bouwen van bijbehorende bouwwerken niet tot gevolg heeft dat, het aansluitend terrein dan wel de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt, de maximale oppervlakte in onderstaande tabel wordt overschreden:
    Totale perceelsgrootte   Maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken  
    tot 500 m2    75 m2   
    vanaf 500 m2 tot 1.500 m2    100 m2   
    vanaf 1500 m2    150 m2   
  • b. de kraam een directe, ruimtelijke relatie heeft met de lokaal geproduceerde agrarische producten;
  • c. de oppervlakte maximaal 25 m2 bedraagt;
26.14 Het wijzigen van de functie van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het wijzigen van de functie van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen, met in acht name van het volgende:

  • a. het geen activiteiten betreft in de recreatieve en toeristische sector;
  • b. de oppervlakte maximaal 500 m2 bedraagt;
  • c. geen detailhandel plaatsvindt;
  • d. geen buitenopslag plaatsvindt van goederen en materieel.
26.15 Plaatsen gebouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het plaatsen gebouwen buiten het bouwvlak, met in acht name van het volgende:

  • a. het aantal woningen mag niet wijzigen;
  • b. het moet aansluiten op een bestaand bouwvlak;
  • c. de nieuwe plaats van het gebouw moet passend zijn binnen het bestaande verkavelingspatroon;
  • d. er geen landschappelijke, ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieuhygiënische belemmeringen zijn.
26.16 Terras bij horecafunctie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het in gebruik nemen van grond voor een terras met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij een horecafunctie, met in acht name van het volgende:

  • a. Het terras behoort bij een horecafunctie;
  • b. Het terras in ruimtelijke zin aansluit op de horecafunctie;
  • c. Er geen ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • d. Eventueel bijbehorende windschermen een maximale hoogte mogen hebben van 2 meter.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

27.1 Archeologische waarden
27.1.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1", waarbij de bestemming geheel of gedeeltelijk vervalt indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betreffende gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

27.1.2 Toevoegen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden alsnog worden bestemd tot "Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied", "Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1" of "Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 3”, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

27.2 Wijziging van maten en maatvoeringen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen ten behoeve van het verruimen van maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% met dien verstande dat er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan:

  • a. het woon- en leefklimaat,
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving,
  • c. de waterhuishouding.
27.3 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • b. de inhoud niet meer dan 150 m³ mag bedragen.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken
28.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
28.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 28 lid 1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 28 lid 1.1 met maximaal 10 %.

28.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 28 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik
28.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

28.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 28 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

28.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 28 lid 2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

28.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 28 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slot

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kernen Buren, tweede herziening.