Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, reparatieplan
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0214.BUIBP20120013-vg02

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie

28.1 Bestemmingsomschrijving
28.1.1
De voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.
28.1.2
Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in artikel 28 lid 1.1 bedoelde gronden worden gerekend: 
  1. reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen; 
  2. waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen; 
  3. verkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen; 
  4. bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn.
28.2 Bouwregels
Op gronden met de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" gelegen buiten een bouwvlak van een enkelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
28.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 28 lid 2 voor de bouw van gebouwen, indien: 
  1. deze zijn toegestaan op basis van de eveneens voor deze gronden geldende andere (enkel)bestemming,
    of;
  2. deze toegestaan kunnen worden op basis van de afwijkingsregels van dit plan,
    en; 
  3. gehoord de gemeentelijke monumentencommissie is gebleken dat hierdoor het cultuurhistorisch waardevolle karakter van het gebied niet blijvend onevenredig wordt aangetast.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1
Het is verboden binnen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie", voor zover dit niet betreft de bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd; 
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden; 
  3. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard), zacht-fruitopstand of (boom)kwekerij en voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden; 
  4. het aanplanten van een houtopstand, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard), zacht-fruitopstand of (boom)kwekerij; 
  5. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen; 
  7. het wijzigen van de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen, alsmede van het reliëf.
28.4.2
Het in artikel 28 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor: 
  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent; 
  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet; 
  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren; 
  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken; 
  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en Wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
28.4.3
Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 28 lid 4.1, indien is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.