Algemeen
Het belangrijkste deel van de Nederlandse behoefte aan beton- en metselzand moet met zandwinprojecten worden ingevuld. Iedere provincie levert daarbij een bijdrage, waarbij de ‘zandrijke’ provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg de overige ‘zandarme’
provincies helpen. De bijdragen van de provincies zijn vastgelegd in zogeheten taakstellingen voor beton- en metselzand, die vervolgens een vertaling moeten vinden in de aanwijzing van zandwinlocaties.
In het bestuurlijk overleg tussen het voormalige ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Interprovinciaal Overleg zijn in 1997 nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop wordt gezorgd voor beton- en metselzand voor de periode 1999-2008. Vanwege de problemen met de ruimtelijke inpasbaarheid en daarmee samenhangende maatschappelijke acceptatie van grootschalige zandwinningen en het beleid van de overheid dat gericht is op het verduurzamen van de grondstoffenvoorziening, werd afgesproken de landelijke taakstelling te verlagen tot 170 miljoen ton.
In 2003 heeft het voormalige ministerie van Verkeer en Waterstaat kenbaar gemaakt de regierol van het Rijk inzake ontgrondingen te willen afbouwen en geen Structuurschema OppervlakteDelfstoffen (SOD) meer te zullen uitbrengen. Het beleid ten aanzien van de tijdige en voldoende voorziening van bouwgrondstoffen is niet effectief gebleken. Concreet betekent dit dat het systeem van taakstellingen na 2009 niet meer zal bestaan en het ontwikkelen van zandwinprojecten wordt overgelaten aan de afstemming van vraag en aanbod tussen de markt en de lagere overheden. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte komt de delfstoffenwinning dan ook niet meer aan bod.