Plan: | Knoevenoordstraat 59 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBG700048-va01 |
De eigenaar van het perceel Knoevenoordstraat 59 te Brummen heeft het voornemen om een deel van de voormalige agrarische bebouwing te slopen en te vervangen door een nieuwbouwwoning. Het plan voor de nieuwbouw van de woning met bijbehorende opstallen kan gerealiseerd worden op basis van de wijzigingsregels van het vigerende 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008'.
De gemeente heeft zich bereid verklaard aan het plan van de initiatiefnemer mee te werken omdat bij toetsing is gebleken dat het plan past binnen het gemeentelijke beleid voor het buitengebied.
foto met boerderij en hooimijt
Het voorliggende wijzigingsplan biedt het planologisch-juridische kader van dit initiatief. Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding.
Het perceel Knoevenoordstraat 59 ligt circa 1,75 km ten westen van de kern Brummen, in de gelijknamige gemeente. De ontsluiting vindt plaats vanaf de Knoevenoordstraat.
De locatie ligt in een halfopen deklandschap tussen het besloten boslandschap van de Veluwe en het open rivierenlandschap van de IJssel. In dit gebied bestaat een grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap.
Luchtfoto met ligging van het plangebied in de omgeving
Luchtfoto met het plangebied binnen rode contour
Het perceel is gelegen aan een korte aftakking van de Knoevenoordstraat. De ontsluiting vindt plaats vanaf de Knoevenoordstraat. Het perceel heeft nu een agrarische bestemming. De agrarische activiteiten zijn beëindigd en de gebouwen verkeren in een deplorabele toestand. De bovenstaande luchtfoto geeft nog een beeld van de huidige situatie.
Het plangebied valt binnen de grenzen van het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008' (vastgesteld d.d. 17-12-2009, in werking getreden d.d. 7-5-2010). De gronden van het perceel hebben de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' en mogen alleen als cultuurgrond worden gebruikt. Het perceel heeft de aanduiding 'Agrarisch bouwperceel'.
Het plangebied is op het onderstaande fragment van de verbeelding van het Bestemmingsplan Buitengebied 2008 met een rode contour weergegeven.
Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied 2008 met in rood omlijnd vlak het perceel Knoevenoordstraat 59
Het rood omlijnde perceel heeft een agrarische bestemming. Op het perceel mag een agrarisch bedrijf worden uitgeoefend met daarbij behorende bebouwing.
Om op dit perceel een woning te mogen bouwen dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. In art. 25 van de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigen in een woonfunctie. Op basis van dit artikel wordt de vereiste wijzigingsprocedure gevoerd.
Zoals reeds is beschreven ligt de locatie in een overgangsgebied tussen de stuwwal met het besloten boslandschap van de Veluwe en het open rivierenlandschap van de IJssel. Het gebied is altijd gekenmerkt geweest door een grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw, bos en beken die van de flanken van het Veluwe massief stromen.
De oppervlakte van het voormalige agrarische bouwperceel aan de Knoevenoordstraat 59 bedraagt circa 7092 m2 en de oppervlakte van het nieuwe bouwperceel bedraagt circa 2505 m2 van het huidige agrarisch bouwperceel. De gronden van het agrarisch bouwperceel worden gesplitst in een deel voor de bouw van de woning met opstallen. De resterende gronden van het agrarisch bouwperceel zullen weer in gebruik worden genomen als agrarische grond.
De locatie is momenteel nog bebouwd met de boerderij en een aantal schuren en is deels nog in agrarisch gebruik. Langs de randen van het perceel staan een enkele boom en bosschages. Langs de oostzijde van de locatie bevindt zich een onverharde aftakking van de Knoevenoordstraat. Zie volgende afbeeldingen.
Situatietekening
Foto onverharde weg met agrarische bebouwing Knoevenoordstraat 59
Sinds 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht. In de SVIR, die de opvolger is van de Nota Ruimte (2006), schetst het Rijk de ruimtelijke ambities tot 2040 en de ruimtelijke belangen en opgaven tot 2028.
De SVIR maakt duidelijk dat het Rijk zich beleidsmatig en financieel concentreert op de ontwikkeling en bescherming van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Daartoe behoort de verkeers- en energie- infrastructuur van nationale en internationale betekenis (bijvoorbeeld de haven van Rotterdam) en de ruimtelijke hoofdstructuur, waaronder het Nationaal Natuurnetwerk en beschermde natuurgebieden, waaronder de zogenaamde ´Natura 2000´-gebieden.
In de SVIR wordt verder onder andere aangegeven dat het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden onder druk staan. Om daarin verlichting te brengen wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming, een bedrijfsbestemming ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid of een recreatiebestemming. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn.
De provincies zijn belast met de uitvoering van het Rijksbeleid voor het Nationaal Natuurnetwerk. De provincies en de gemeenten bepalen de voorwaarden waaronder nieuwbouw in het landelijke gebied kan plaatsvinden
Het plan voorziet in gedeeltelijke sloop, hergebruik van agrarische bebouwing en ter vervanging hiervan wordt een woning gebouwd met bijbehorende opstallen. Het beleidskader van de provincie en de gemeente is richtinggevend voor dit project.
De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke functie.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft alleen die regels uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009), die als nationaal belang in de nog vast te stellen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden herbevestigd: 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren (exclusief Maas), 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Enkele bepalingen zijn hier echter van uitgezonderd. Deze hebben betrekking op provinciaal medebewind en op afwijkingsmogelijkheden en kunnen pas in werking treden op het moment waarop is voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels. Dit betekent tevens dat de artikelen ten behoeve van nationaal belang 13) Erfgoederen van inwerkingtreding uitgezonderd zijn.
De overige in de SVIR opgenomen nationale belangen, behalve die voor belang 9) buisleidingen, worden neergelegd in een ontwerpwijziging van het Barro. De wijziging van het Barro treedt op een nader te bepalen tijdstip in werking. Het betreft de nationale belangen: 1) Rijksvaarwegen 4) Grote Rivieren (alleen Maas) 7) Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, 8) Elektriciteitsvoorziening, 10) EHS, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en 12) IJsselmeergebied.
In het Barro worden regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Nationaal Natuurnetwerk. De realisering van het Nationaal Natuurnetwerk is een taak van de provincie. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. In de nabijheid van de het plangebied bevindt zich een onderdeel van het Nationaal Natuurnetwerk en op grotere afstand een aantal Natura 2000-gebieden.
Het toezicht en de uitvoering op het Nationaal Natuurnetwerk /Natura 2000-gebieden berust bij de provincie. In onderstaande beleidskaders wordt hier nader op ingegaan.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Deze beleidsuitgangspunten zijn, voor zover relevant, behandeld in paragraaf 5.4
Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
ladder voor duurzame verstedelijking/duurzaam ruimtegebruik
Ook de provincie kent, evenals het rijk, een ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Zoals al eerder is vermeld onder de paragraaf Rijksbeleid is toetsing aan de ladder niet aan de orde omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke functie. Dat betekent dat de nieuwe functie in ruimtelijk zin binnen het betreffende deel van het landelijke gebied moet passen en dat de andere bestaande ruimtelijke functies in de omgeving niet worden belemmerd.
In dit geval vormt de woonfunctie geen bedreiging van het landelijke karakter van de omgeving. De locatie was immers van oudsher ook al een woonlocatie en blijft ook na de functiewijziging één van de bewoonde erven in deze omgeving.
Natura 2000-gebieden
De locatie ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Landgoederen en op een grotere afstand tot het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.
Het initiatief voorziet in het oprichten van nieuwe gebouwen op een locatie waar voorheen een agrarisch bedrijf kon worden uitgeoefend. De agrarische gebouwen zullen deels worden gesloopt. Op het plan is het beleid voor functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing van toepassing. Dat beleid is namelijk alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen.
Wel is de algemene randvoorwaarde van de structuurvisie van toepassing dat die nieuwe functie ruimtelijk binnen het betreffende deel van het landelijke gebied moet passen en dat de andere bestaande ruimtelijke functies in de omgeving niet worden belemmerd.
Uit de beschrijving van het bouwplan en het inrichtingsplan blijkt dat de nieuwbouw en de inrichting van het perceel op zodanige wijze worden vormgegeven dat het landelijke karakter van de locatie behouden blijft.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Wonen
Met betrekking tot Wonen wordt in artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties vermeld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
De afspraken over de groei van de woningvoorraad worden vastgelegd in de 'kwantitatieve opgave t/m 2024'. Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. Zolang er in een regio geen afspraken over de 'kwantitatieve opgave t/m 2024' zijn, blijft het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP3) van kracht.
Het initiatief voorziet niet in het oprichten van een nieuwe woonfunctie. De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. De uitvoering van het wijzigingsplan heeft een neutraal effect op de woningbouwprogrammering.
Groene Ontwikkelingszone (GO)
De locatie is gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone. In deze zone worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Nieuwe kleinschalige ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt mits in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Afb. ligging plangebied binnen GO
Natura 2000-gebied
De locatie ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Landgoederen en op een grotere afstand tot het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel (zie onderstaande afbeelding).
Ligging locatie t.o.v. Natura 2000-gebied Landgoederenzone (groene arcering)
Aangetoond moet worden dat het gebruik van het voormalige agrarische bouwperceel als locatie van de nieuwe woning:
Het initiatief voorziet in het oprichten van nieuwe gebouwen op een locatie waar voorheen een agrarisch bedrijf kon worden uitgeoefend. De agrarische gebouwen zullen grotendeels worden gesloopt. Op het plan is het beleid voor functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing van toepassing. Dat beleid is namelijk alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen.
Wel is de algemene randvoorwaarde van de structuurvisie van toepassing dat die nieuwe functie ruimtelijk binnen het betreffende deel van het landelijke gebied moet passen en dat de andere bestaande ruimtelijke functies in de omgeving niet worden belemmerd.
De mogelijke effecten van de ruimtelijke ingrepen voor de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten en het beschermde Natura 2000-gebied zijn nader onderzocht en worden nader beschreven in paragraaf 5.2 Natuur en landschap.
In 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de ´Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen' vastgesteld. Het ruimtelijke beleid voor de Waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor de Waardevolle landschappen geldt een 'ja, mits'-regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Wanneer één van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Dit is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten. Per ontwikkeling dient afzonderlijk een afweging gemaakt te worden.
Het perceel valt binnen het Waardevolle landschap 'Zuidelijke IJsselvallei'. Hieronder zijn de kernkwaliteiten van dit Waardevolle landschap beschreven:
Het onderhavige initiatief omvat bouw- en concrete inrichtingsactiviteiten waarbij overtollige bebouwing gesloopt wordt, deels hergebruik wordt, beperkte nieuwbouw wordt gerealiseerd (bijgebouw). De agrarische functie van een deel van de gronden komt te vervallen. De uitvoering van deze activiteiten en de beoogde functieverandering leiden niet aantasting van de bovenbeschreven landschappelijke kernkwaliteiten.
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarbij de waterhuishouding bij vraagstukken ten aanzien van functiewijziging bijzondere aandacht behoeft. Daarnaast heeft deze functiewijziging geen effecten op de grondwaterstand of grondwaterkwaliteit.
De ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen !' heeft als doel sturing te geven aan de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkeling in Brummen. De visie bevat naast een inspirerend wensbeeld de koers die moet worden gevolgd in de richting van dat wensbeeld. De gemeente Brummen kiest voor een gedifferentieerde, ontwikkelingsgerichte strategie, waarbij de bestaande groene kwaliteiten van de gemeente het referentiepunt zijn. Deze kwaliteiten dienen te worden behouden en waar mogelijk middels nieuwe ontwikkelingen te worden versterkt.
De ontwikkelingsvisie geeft aan dat er wat betreft het thema 'wonen' kleinschalige toevoegingen van woningen in de kernen of in het buitengebied worden benut voor om de 'groene' kwaliteit te verbeteren. Hieronder wordt mede verstaan de herinvulling van voormalige agrarische gebouwen.
Het betreffende perceel is gelegen binnen de zone 'landgoederen'. Het slopen van de overtollige bedrijfsgebouwen aan de Knoevenoordstraat 59 en ter vervanging hiervan nieuwbouw realiseren, die past zijn omgeving, levert een positieve bijdrage aan de verbetering van de groene ruimtelijke kwaliteit.
Voor toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand wordt de gemeentelijke welstandsnota gehanteerd. Het welstandsbeleid kent 3 welstandsniveaus. Voor de zone 'Landgoederen en buitenplaatsen' - waarbinnen het perceel Knoevenoordstraat 59 is gelegen - geldt voor bouwplantoetsing welstandsniveau 1 (de zware toetsing). Maar omdat het hier een agrarisch complex betreft waarop de betreffende criteria niet van toepassing zijn, geldt welstandsniveau 2. Een groot deel van het buitengebied van de gemeente Brummen kent welstandsniveau 2 (de reguliere toetsing). Dit betekent dat, vanuit het perspectief van de hele gemeente, de gebieden geen prioriteit hebben, maar dat er wel aanleiding is alert te blijven op de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit.
Welstandsbeleid agrarisch buitengebied
In het agrarisch buitengebied is het beleid voor de welstandsbeoordeling gericht op het handhaven of veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied. Daarbij wordt zorgvuldig gekeken naar de invloed op de omgeving en de architectonische uitwerking van het bouwplan.
De belangrijkste karakteristieken zijn het afwisselende landschap met daarin verspreid staande, vaak authentieke bebouwing. Verdichting en schaalvergroting zijn slechts in beperkte mate mogelijk. Essentieel is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kom van Brummen en Eerbeek. Het beleid is gericht op het creëren van samenhang en continuïteit tussen de bebouwing en het omliggende buitengebied. Detaillering en materialisering worden op hoofdlijnen bekeken.
Welstandscriteria agrarisch buitengebied
Bij het ontwerp van de woning op de locatie van het voormalige agrarische bedrijf dienen de volgende welstandscriteria in acht te worden genomen.
Situering
Massa en vorm
Gevels
Materiaal gebruik
Kleurgebruik
Detaillering
Afwerking erven
Voor het ontwerpen van een nieuwe woning met opstallen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Foto te slopen boerderij
Foto met te renoveren/verbouwen hooimijt (rechts gelegen gebouw)
Foto te renoveren/verbouwen kapschuur
Twee voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 100 m2 zullen worden gesloopt. De bestaande hooimijt en een kapschuur op het bijbehorende erf zullen worden gerenoveerd/verbouwd. De oppervlakte van deze gebouwen bedraagt samen circa 200 m2. Het nieuwe woonperceel wordt verschoven in zuidoostelijke richting waardoor ook de onverharde weg in oostelijke richting verschuift.
Hieronder zijn schetsen opgenomen van de nieuwe woning.
Voorgevel
Rechterzijgevel
Achtergevel
Linkerzijgevel
De nieuwbouw en de inrichting van het erf krijgen een uitstraling die passend is bij de karakteristiek van de omgeving. De materialen en detailleringen zijn traditioneel. Dat betekent veel metselwerkdetails, ramen met roeden en luiken en een samengesteld dak met een overwegend lage goot. Op een kleiner deel van het voormalige agrarische bouwperceel wordt de nieuwbouw gesitueerd. Het hoofdgebouw heeft een statig verschijningsvorm, is stijlvol en karakteristiek met de nodige detailleringen. Bij de hoogtematen voor de geplande woning wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving en de regels van het geldende bestemmingsplan.
De bestaande hooimijt en kapschuur zullen worden gebruikt voor het stallen van onder andere hobbypaarden en materieel. Hieronder zijn impressietekeningen opgenomen voor de te renoveren hooimijt en kapschuur.
Hooimijt
kapschuur
De conceptaanvraag voor de nieuwbouw is besproken met de commissie ruimtelijke kwaliteit (welstand). Deze commissie heeft - na 2 beoordelingsronden - positief geadviseerd over deze aanvraag. Bij brief van 8 juni 2016 (kenmerk Z-WABO_VO-2016-0393) is de aanvrager hierover geïnformeerd.
Voor de landschappelijke inrichting van het terrein is een globale indeling gemaakt. Naast de bebouwing is er ruimte op het perceel voor parkeren en de aanleg van een tuin waarbij veel ruimte wordt benut voor groenvoorzieningen, in de vorm van bomen en hagen. Een eventueel aan te leggen vijver kan dienst doen voor hemelwaterinfiltratie.
De karakteristieken van de omgeving, en de opbouw en inrichtingsprincipes van erven in deze streek, leiden tot een aantal uitgangspunten voor het inrichtingsplan. Deze uitgangspunten zijn belangrijker dan het uiteindelijke inrichtingsplan en kunnen op verschillende manieren worden gerealiseerd:
Voor de inrichting van het terrein is een voorlopige globale indeling gemaakt. Zie volgende schets. Naast de bebouwing is er ruimte op het perceel voor parkeren en de aanleg van een tuin waarbij veel ruimte wordt benut voor groenvoorzieningen, in de vorm van bomen en hagen. Een aan te leggen vijver kan dienst doen voor hemelwaterinfiltratie.
Schets van de globale inrichting van het bouwperceel
De onverharde weg waaraan het perceel grenst, is een kleine aftakking van de Knoevenoordstraat. Het perceel is genummerd aan de Knoevenoordstraat. De ontsluiting van het perceel vindt plaats vanaf de Knoevenoordstraat. Deze onverharde weg wordt hoofdzakelijk gebruikt door enkele aanwonenden en landbouwverkeer om hun woning danwel de agrarische gronden te bereiken. De verkeersintensiteit is daarom laag.
Deze aftakking van de Knoevenoordstraat is geen reguliere autoverbinding. Daarom zijn de intensiteiten zeer laag en kan het geen bezwaar opleveren om vanaf deze weg het perceel te benaderen.
Ten behoeve van de uitvoering van het initiatief wordt de onverharde weg/zandweg in oostelijke richting verlegd (zie onderstaande afbeelding met de nieuwe situering van de onverharde weg). Op eigen terrein zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Afb. nieuwe situering onverharde weg/zandweg
Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische 'bodemarchief'.
De gemeente Brummen heeft een archeologisch beleid opgesteld voor de bescherming van het bodemarchief. Dit beleid is vastgelegd op de zogenaamde 'Toetsingskaart archeologische onderzoeksverplichtingen'. Volgens deze kaart (zie onderstaand kaartfragment) ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachting (categorie 6, groene kleur).Een inventariserend archeologisch onderzoek is niet vereist indien de oppervlakte van de bodemingreep niet meer bedraagt dan 2.500 m2 en de diepte van de ingreep niet meer bedraagt dan 30 cm -Mv.
Uitsnede 'Toetsingskaart archeologische onderzoeksverplichtingen' van de gemeente Brummen
Bij de sloop van de bestaande opstallen zullen de oppervlakte en de diepte van de bodemingrepen niet meer bedragen dan de oppervlakte en de diepte van de ingrepen die nodig waren ten tijde van de bouw van de opstallen. Voor de nieuwbouw zal de bodemingreep ook beperkt blijven omdat de nieuwe woning grotendeels wordt gebouwd binnen de bebouwingscontour van de voormalige boerderij. Om die redenen kan er worden afgezien van een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Daarnaast wordt met de bouw ruimschoots binnen de norm van 2.500 m2 gebleven
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen natuurwaarden en wettelijk beschermde soorten of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de planlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en met rust laten van de planten en diersoorten die in het wild voorkomen. Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van te beschermen soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfplaats. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daaronder vallen onder andere de zogenaamde Natura 2000-gebieden en de natuurmonumenten.
De projectlocatie ligt in de nabijheid van Gelders Natuurnetwerk, het Natura 2000-gebied 'Landgoederen' en op grotere afstand van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Het plangebied maakt hier dus geen deel van uit.
Voor het woonperceel is een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd. Het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. De conclusies uit deze quickscan kunnen als volgt worden samengevat.
Voorgenomen ingreep
De initiatiefnemer is voornemens om een deel van de bestaande gebouwen te slopen en te vervangen door nieuwbouw. De nieuwbouw en de te handhaven bebouwing zal op landschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast in de omgeving. Deze landschappelijke inpassing wordt geborgd in het inrichtingsplan.
De aangetroffen en de te verwachten soorten worden hieronder kort beschreven.
Vogels
Op boerenerven zijn de volgende jaarrond beschermde soorten te verwachten: steenuil, kerkuil, sperwer, ransuil en huismus. Tijdens het veldbezoek zijn geen huismussen op of rond de bebouwing waargenomen. De weersomstandigheden voor het waarnemen van huismus waren gunstig. Deze soort is, zeker tijdens het broedseizoen, in de directe omgeving van de nestplaats te vinden. Gelet op het ontbreken van waar-nemingen van huismus, sporen van nestresten en op basis van de afstand tot omliggende erven is het redelijkerwijs uitgesloten dat deze soort gebruik maakt van de onderzoekslocatie. De aanwezige coniferen en de spar zijn gecontroleerd op jaarrond beschermde nesten en sporen van sperwer en ransuil; deze zijn niet aangetroffen. Op de onderzoekslocatie is een kerkuilenkast aangetroffen in de kapschuur. Tijdens het veldbezoek zijn de schuur en nestkast onderzocht op sporen als nestresten, braakballen, ruiveren en krijtsporen. Deze zijn niet aangetroffen waardoor geconcludeerd wordt dat deze nestkast niet in gebruik is. Daarnaast zijn geen aanwijzingen gevonden die er op duiden dat de onderzoekslocatie een (belangrijke) functie heeft of kan hebben voor andere vogelsoorten waarvan het nest jaarrond beschermd is, zoals steenuil ). Overtredingen ten aanzien van vogelsoorten waarvan het nest jaarrond is beschermd zijn niet aan de orde.
Er is op de onderzoekslocatie een soort uit de beschermingscategorie 5 waargenomen, namelijk de spreeuw. Op de onderzoekslocatie zijn drie broedsels aangetroffen, twee in een nestkast aan de kapschuur en een in boomholte ten westen van het woonhuis. Op de onderzoekslocatie is een vervallen geraakte boerenzwaluwnest gevonden in de kapschuur. Door het ontbreken van de agrarische functie is het erf minder aantrekkelijk geworden voor de boerenzwaluw. Tijdens het veldbezoek is de soort niet aangetroffen. Tevens is aan de voorgevel van het woonhuis een torenvalkast aangetroffen. Bij de voorgevel is onderzoek uitgevoerd naar sporen van gebruik door de torenvalk, als bijvoorbeeld braakballen en uitwerpselen. Aangezien er geen sporen zijn aangetroffen en de torenvalk tijdens het gehele veldbezoek niet is waargenomen op of in de omgeving van de onderzoekslocatie, kan worden uitgesloten dat de nestkast word gebruikt door een torenvalk. Tijdens het veldbezoek zijn geen andere broedvogels uit de beschermingscategorie 5, zoals zwarte roodstaart, ekster en huiszwaluw, waargenomen.
Door de aanwezigheid van struiken, heggen en coniferen zijn er op de randen van de onderzoekslocatie geschikte nestlocaties aanwezig voor algemene vogels als merel, heggenmus, winterkoning en roodborst. Eveneens zijn de algemene soorten houtduif en staartmees broedend aangetroffen in de te slopen kapschuur
Vleermuizen
Volgens de Verspreidingsatlas Zoogdieren (Zoogdiervereniging, 2010) en het cursusdictaat Vleermuizen en Planologie (Limpens et al., 2001) is de onderzoekslocatie gelegen in een deel van Nederland waar de volgende vleermuissoorten kunnen voorkomen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, franjestaart, Brandt's vleermuis, baardvleermuis en watervleermuis.
De bebouwing op de onderzoekslocatie is in principe geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, vanwege de aanwezigheid van geschikte ventilatie openingen die toegang verlenen tot de spouwmuur van het woonhuis. Hoewel deze opening laag bij de grond aanwezig is, is het niet uit te sluiten dat vleermuizen daarvan gebruik maken. De ruimte langs de dakranden aan de westzijde van het woonhuis geeft toegang tot ruimte onder de dakpannen, van hieruit is er toegang tot de spouwruimte. De bebouwing is geschikt als verblijfplaats voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Deze soorten kunnen de bebouwing in principe gebruiken als zomerverblijf, kraamverblijf en als baltsverblijf. Er zijn geen sporen van gebruik gevonden tijdens het veldbezoek. Tevens is de deel en de hooimijt geschikt als verblijfplaats voor de gewone grootoorvleermuis. Naast het woonhuis bevindt zich een fruitboom met holte. Deze holte is geschikt voor vleermuizen om in te verblijven.
Verblijfplaatsen buiten de onderzoekslocatie
Het is door de onderlinge afstand tot de bebouwing in de omgeving niet aannemelijk dat er in de directe invloedssfeer van de onderzoekslocatie potentiële verblijfplaatsen aanwezig zijn die negatieve invloed kunnen ondervinden van de werkzaamheden.
Foeragerende vleermuizen
De onderzoekslocatie zal, gelet op het aanwezige habitat gebruikt kunnen worden door in de omgeving verblijvende vleermuizen als gewone dwergvleermuis, laatvlieger en mogelijk gewone grootoorvleermuis om te foerageren. De plannen zullen echter geen aantasting van belangrijk foerageerhabitat voor vleermuizen in de omgeving vormen. Door de voorgenomen ingreep zal het aanbod van foerageermogelijkheden niet in het geding komen, in de directe omgeving is meer geschikt foerageerhabitat voor vleermuizen aanwezig. Het betreft het nabijgelegen bos en natuurgebied. Indien er een vleermuisverblijfplaats op de onderzoekslocatie aanwezig is, kan het erf een belangrijk foerageergebied vormen.
Vliegroutes
Vleermuizen maken veelal gebruik van lijnvormige (donkere) landschapselementen als houtsingels, beken en lanen om zich te verplaatsen tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Doordat dergelijke lijnvormige elementen ontbreken op de onderzoekslocatie, worden er geen potentiële vliegroutes verstoord.
Amfibieën en reptielen
De werkzaamheden kunnen verstorend werken voor amfibieën die zich op de onderzoekslocatie bevinden. Door de werkzaamheden kunnen dieren gewond raken of worden gedood (artikel 9 Flora- en faunawet). Voor de hazelworm, ringslang en levenbarende hagedis zijn geen optimale omstandigheden aanwezig op de onderzoekslocatie.
Beschermde natuurgebieden
De onderzoekslocatie ligt binnen de invloedsfeer van het Natura-2000 gebied Landgoederen Brummen. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn. Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied. Hierbij zal het met name gaan om effecten tijdens de werkzaamheden die nader geanalyseerd dienen te worden, bijvoorbeeld verstoring door mechanische effecten.
Voor een dergelijk onderzoek kan in eerste instantie worden volstaan met een zogenaamde "oriënterende fase". Uit het onderzoek zal moeten blijken welke van de onderstaande situaties aan de orde zijn:
1. Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is.
2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat het effect zeker niet significant is, volstaat daarvoor de zogenoemde verslechterings- en verstoringstoets.
3. Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat, is een passende beoordeling vereist.
De nieuwe situatie - waarbinnen geen agrarische activiteiten meer kunnen worden ondernomen - betekent voor de beschermde natuur(gebieden) een verbetering waardoor negatieve effecten niet worden verwacht. Temeer daar de afstand tot het plangebied circa 300 m bedraagt.
Gelders Natuurnetwerk
Tevens ligt de onderzoekslocatie nabij een Natuurnetwerk gebied en in een gebied aangewezen als Groene ontwikkelingszone. Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland dienen de effecten van de ingreep op kernkwaliteiten en omgevingscondities te onderzoeken, dit kan door middel van het uitvoeren van een "nee-tenzij" onderzoek.
In het voorliggende plan is sprake van een functiewijziging waarbij de agrarische activiteiten op en bij het perceel feitelijk en juridisch onmogelijk worden gemaakt. Het is aannemelijk dat hierdoor de effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities op en rond het perceel op zijn minst als neutraal kunnen worden aangemerkt.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in de volgende tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is verkort weergegeven welke maatregelen te treffen zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Er zijn geen sporen aangetroffen, die duiden op de aanwezigheid van vleermuizen. De initiatiefnemers zullen - in overleg met gemeente of deskundige partij - om mogelijke negatieve effecten te voorkomen een vleermuizenkast plaatsen.
Voor de landschappelijke inrichting van het woonperceel met erf wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.3.
Voorts wordt er aanbevolen nestkasten voor de huismus en steenuil te plaatsen. Het zijn eenvoudige maatregelen die een positief effect kunnen hebben op instandhouding van deze soorten in de omgeving.
Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeksresultaten wordt verwezen naar de bijlagen.
De regelgeving stelt dat indien er ruimten worden gebouwd waar mensen blootstellingrisico's lopen door langdurig verblijf, middels een verkennend bodemonderzoek dient te zijn aangetoond dat er geen sprake is van belasting door verontreinigingsbronnen in de bodem en het grondwater ter plaatse.
De gronden van het perceel hebben - naast een bedrijfsmatige functie - altijd al een woonfunctie gehad. Op de locatie van de boerderij wordt een nieuwe woning gebouwd. Er zijn geen bronnen bekend die doen vermoeden dat er zich bodembedreigende activiteiten hebben voorgedaan. Een verkennend bodemonderzoek is daarom iet vereist.
Wanneer met een plan nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder onder andere de verplichting onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op deze geluidsgevoelige bebouwing ten gevolge van het verkeer op de omliggende wegen. De gevelbelasting mag de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.
Voorliggend plan voorziet niet in de oprichting van een nieuwe geluidvoelige functies. In de bestaande situatie was de (voormalige) bedrijfswoning immers ook een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. De nieuwe woning wordt gebouwd op minstens gelijke afstand van de weg als waar de (voormalige) bedrijfswoning heeft gestaan. Voorts is de verkeersintensiteit op (de aftakking van) de Knoevenoordstraat laag. Daarom is een geluidsonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Het aantal verkeersbewegingen per etmaal naar en van het perceel Knoevenoordstraat 59 is zeer gering, althans geringer dan het verkeer naar en van een gemiddelde woonwijk met 1500 woningen. Daarom mag worden gesteld dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Indien door middel van een plan nieuwe, voor milieuhinder gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast. De afstandsnormen die voor de milieuzonering worden gebruikt zijn ontleend aan de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.
Het initiatief bestaat uit een de realisering van een woning. De meest nabij gelegen functies betreffen burgerwoningen.
Op het perceel Knoevenoordstraat 65 is een dierenpension gevestigd. De brochure 'Bedrijven en milieuzonering' hanteert hiervoor een richtafstand van 100 meter tot gevoelige functies, zoals wonen. De afstand tot het nieuwe woonperceel bedraagt minimaal 100 meter.
De nieuwe functie levert geen beperkingen op voor in de omgeving aanwezige functies.
In het beleid (Waterbeheerplan 2010-2015) van het Waterschap Veluwe is 'niet afwentelen' een belangrijk uitgangspunt. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal het (regen)water zoveel mogelijk bovenstrooms vastgehouden worden, vervolgens (tijdelijk) geborgen worden in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afgevoerd worden naar elders. Ook is het beter om regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden dan om het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringsysteem. Van groot belang is dat de eisen die aan het watersysteem worden gesteld gerealiseerd worden tegen acceptabele inspanningen en kosten.
De functieverandering leidt er toe dat het voormalige agrarische bouwperceel met ruime bebouwingsmogelijkheden komt te vervallen en wordt tevens verkleind ten behoeve van een woonfunctie met veel beperktere bebouwingsmogelijkheden. Door de nieuwe bebouwing neemt het verharde oppervlakte op het perceel overigens af met enkele tientallen m2.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval met slachtoffers onder omwonenden waarbij gevaarlijke stoffen in het spel zijn. Het kan gaan om gevaarlijke stoffen die worden verwerkt en opgeslagen bij bepaalde bedrijven, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, of gevaarlijke stoffen die worden vervoerd via de weg, het spoor, een vaarweg of een buisleiding.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen worden verwerkt of opgeslagen. Ook bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied geen route voor transport gevaarlijke stoffen. Daarom wordt in dit wijzigingsplan voldaan aan de normen voor externe veiligheid.
Bij dit plan hoort één analoge/digitale verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. De gronden van het voormalige agrarische bouwperceel worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch'.
De regels bestaan uit een verwijzing naar regels van geldende bestemmingsplan Buitengebied 2008.
Het Besluit ruimtelijke ordening vermeldt dat een onderzoek moet worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief, waarbij sprake is van realisering van een woningfunctie. De kosten van de met dit project gemoeide werkzaamheden, alsmede de kosten voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Daarnaast worden er leges geheven op grond van de gemeentelijke legesverordening.
De gemeente en de initiatiefnemer hebben hierover een anterieure overeenkomst gesloten. Het kostenverhaal voor de gemeente is hierdoor voldoende verzekerd.
De financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee geborgd.
Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft vanaf 7 juli tot en met 17 augustus 2016 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.