direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Espeterweg I
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1786-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor de locatie aan de Espeterweg 8 en 10 in Barneveld is een verzoek ingediend om functieverandering van agrarisch (met bouwvlak) naar wonen én een niet-agrarisch bedrijf mogelijk te maken. De bestaande (voormalige agrarische) bedrijfswoning aan de Espeterweg 8 wordt omgezet naar een woning. De kleine woning aan de Espeterweg 10 wordt de bedrijfswoning bij het niet-agrarische bedrijf (op nummer 10).
Daarnaast vindt er in één gebouw kamerbewoning plaats. Dit zal specifiek bestemd en aangeduid gaan
worden als een zelfstandige woning. Nu is bouwwerk nog een bijgebouw.

Tot slot zullen er langs de Espeterweg, ten noordwesten van de bestaande bebouwing aan de Espeterweg 8 en 10, twee nieuwe functieveranderingswoningen mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0001.png"

Afbeelding ligging locatie

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding en van de regels) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Espeterweg 8 en 10 nabij de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Kleine Barneveldse Beek en twee niet-agrarische bedrijven en een agrarisch bedrijf. Aan de zuid- en oostzijde vormen agrarische gronden de grens van het plangebied. De grens aan de westzijde wordt gevormd door de Espeterweg en volkstuinen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0002.png"

Afbeelding ligging locatie plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Bijlage 1). De gronden hebben de bestemmingen 'Agrarisch' (met een bouwvlak) en 'Natuur'. Er gelden de volgende aanduidingen: 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning', 'overige zone - kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'.

Het bestemmingsplan laat binnen de bestemming 'Agrarisch' en 'Natuur' het voorgestelde plan niet toe. Er is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig om mee te kunnen werken aan dit verzoek.

Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie". Het plangebied heeft hierin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Hiermee zijn de dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0003.png"

Afbeelding uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2012"

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.2.1 Voorbereidingsbesluit

Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot hyperscale datacenters op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor dit plan.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het plan betreft een functieveranderingsverzoek. Verzocht is om de bestemming 'Agrarisch' met grotendeels een agrarisch bouwvlak en deels de bestemming 'Natuur' te herzien naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf - Niet agrarisch' aan de Espeterweg 8 en 10 in Barneveld.

Er is een bedrijfspand voor opslag gewenst aan de Espeterweg 10 (nummer 5 op onderstaande afbeelding). Dit bestaande pand heeft een oppervlakte van 470 m2. De locatie Espeterweg 10 (nummers 3, 4 en 5 op onderstaande afbeelding) zal in de nieuwe situatie de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' (met een bedrijfswoning (met een inhoudsmaat van 450 m2, nu als een kleine woning bestemd in het huidige bestemmingsplan) en bijgebouw) krijgen. De huidige kleine woning Espeterweg 10 wordt bestemd als de bedrijfswoning bij het niet-agrarische bedrijf. Daarmee zal ook de aanduiding 'kleine woning' bij Espeterweg 10 verwijderd worden van de verbeelding. De totale oppervlakte aan bijgebouwen bij de bedrijfswoning Espeterweg 10 bedraagt 40 m2.

Het bedrijfspand (nummer 5 op onderstaande afbeelding) staat ten noordoosten van de bedrijfswoning (nummer 3 op onderstaande afbeelding). Het bedrijfspand zal enkel gebruikt gaan worden ten behoeve van opslag.

De (voormalige) bedrijfswoning bij Espeterweg 8 (nummer 1 op onderstaande afbeelding) krijgt in de nieuwe situatie de bestemming 'Wonen' met een inhoudsmaat van 750 m3. Hier komt een nieuw bijgebouw bij (nummer 8 op onderstaande afbeelding). De totale oppervlakte aan bijgebouwen bij Espeterweg 8 bedraagt 200 m2, waarvan 120 m2 een inpandig bijgebouw betreft.

Daarnaast is er een gebouw op het perceel aanwezig (ten zuidwesten van de (voormalige bedrijfs)woning Espeterweg 8) waar nu kamerverhuur (vijf studentenwoningen) plaatsvindt. Onderdeel van het verzoek is om dit gebruik te legaliseren. Voor dit gebouw is aangegeven dat iedere kamer een eigen keuken heeft, waarbij de douche en wc worden gedeeld.

In het plan worden verder twee nieuwe vrijstaande woningen ten noordwesten van de bestaande bebouwing mogelijk gemaakt. De inhoud van deze woningen zal 350 m3 respectievelijk 400 m3 gaan bedragen. Beide woningen krijgen een bijgebouw van elk 80 m2. De ontsluiting van deze woningen zal via de Espeterweg gaan verlopen.

Op het perceel is ook een schaapskooi gelegen. Dit is echter geen monument. Dit is een bijgebouw bij het gebouw waar kamerverhuur plaatsvindt.

Onderstaande afbeelding geeft een weergave van de gewenste nieuwe situatie. Deze afbeelding is toegevoegd als bijlage 2 bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0004.png"

Afbeelding gewenste nieuwe situatie

Duidelijk is dat er sloopmeters moeten worden aangeleverd om het plan te kunnen realiseren. Op eigen terrein worden er drie gebouwen gesloopt (in totaal 121 m2). De overige sloopmeters moeten van elders gaan komen. Onder het kopje 'Sloopmeters' in dit hoofdstuk is aangegeven waar de sloopmeters vandaan komen. De bebouwing die op onderstaande afbeelding is weergegeven wordt gesloopt op de eigen locatie aan de Espeterweg (drie bouwwerken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0005.png"

Afbeelding te slopen bebouwing (in rood weergegeven, nummers 7, 9 en 10)

Planatelier buitengebied
Het verzoek is een aantal keren besproken in het Planatelier Buitengebied, voor het laatst op 27 oktober 2021. In oktober 2021 is aangegeven dat de situering van de twee nieuwe, vrijstaande woningen, losgekoppeld van het bedrijfsperceel Espeterweg 8 en 10, aanvaardbaar is. Daardoor sluiten de woningen aan op de woonwijk. Wel zijn de aspecten verkeersontsluiting én milieuzonering meegegeven om verder te bekijken.

Qua landschap is tijdens het planatelier onder meer aangegeven dat de bomen rondom de twee nieuwe, vrijstaande woningen zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Bebouwing mag niet in de kroonprojectie gesitueerd worden en er moet zo min mogelijk verharding bij de woningen worden aangebracht.

Landschappelijke inpassing
Er is nadat het plan in het planatelier buitengebied aan de orde is geweest een inrichtingstekening ingediend, zie bijlage 1 van de regels. Deze is akkoord bevonden door de gemeentelijke landschapsdeskundige.

In het plangebied is waardevol groen aanwezig. Niet voor niets geldt de bestemming 'Natuur'. Er zijn op dit moment nog open plekken rond de schaapskooi. Deze open plekken worden in de nieuwe situatie opgevuld met aanplant van nieuw groen. Lagere, inheemse struiken (zoals bijvoorbeeld lijsterbes, kardinaalsmuts, Gelderse roos, meidoorn) zijn hier wat betreft de landschapsdeskundige een goede optie om op die plek meer een overgang van de bomen naar het grasland te realiseren. Op de inrichtingstekening is te zien dat ter plaatse van dat gebied (A) nieuw struweel/bosplantsoen wordt aangeplant. De soortkeuze is akkoord.

Verder wordt ten oosten van Espeterweg 8 en 10 een boomgaard aangeplant. Ook is op de inrichtingstekening te zien dat er mantelvegetatie wordt aangeplant in de bestemming 'Natuur' langs de bomenrij. Dit is een mooie toevoeging en dit extra groen is akkoord.
Bij de nieuwe woningen worden hagen en bomen aangeplant. Ter plaatse van de nieuwe woningen worden vier nieuwe gewone lijsterbessen tussen de woningen geplant. Deze soort is toegepast zodat er in de (verre) toekomst geen problemen ontstaan qua groeiplaatse en dus toekomstbestendig zijn.

Maatwerk kamerverhuur
Eén van de aspecten uit dit plan zorgt ervoor dat hier sprake is van een maatwerksituatie: de kamergewijze verhuur in één gebouw. Het splitsen van een woning in kamerverhuur voldoet niet aan de Huisvestingsverordening omdat splitsing en kamerverhuur in het buitengebied niet wordt toegestaan. Via maatwerk kan er medewerking verleend worden.

Gelet op de ligging nabij en op loop- en fietsafstand van de kern is kamerverhuur aan de Espeterweg 8-10 een geschikte locatie voor kamerverhuur. In de kern is kamerverhuur (onder voorwaarden) mogelijk. Bovendien zijn er voorzieningen aanwezig (en is de locatie dichtbij de schoollocatie Aeres gelegen). In deze situatie vindt het gebruik al vele jaren plaats en is de locatie aan te merken als een goede plek voor het verhuren van kamers aan studenten. Ook de ontsluiting via de Espeterweg is hier aanvaardbaar. Ruimtelijk gezien is kamerverhuur hier aanvaardbaar.

In het huidige functieveranderingsbeleid is het principe van kamerverhuur niet opgenomen als mogelijkheid van functieverandering en is er daarom ook geen specifieke sloopmeterberekening voor kamerverhuur. Er is daarom maatwerk nodig op het gebied van de sloopmeterberekening in het kader van functieverandering. Hierbij is gekozen voor de volgende constructie.

De regeling voor een 'kleine woning' (inhoud van 350 m3) is analoog toegepast op de situatie 'kamerverhuur'. Het gebouw ten behoeve van kamerverhuur zal in het bestemmingsplan als woning met een specifieke aanduiding voor kamerbewoning bestemd gaan worden. Het perceel krijgt een eigen woonbestemming, een inhoudsmaat van 350 m3. De daarbij behorende sloopcompensatie, die bestaat uit het woningrecht en de woninginhoud, is (300 + 350 x 1,5 =) 825 m2. Deze sloopmeters moeten dus worden aangeleverd voor specifiek het gebouw ten behoeve van kamerverhuur.

Dit voorgaande is vanuit beleidsmatig oogpunt een goede vertaling om hier kamergewijze verhuur (wonen) in het buitengebied planologisch mogelijk te maken.

De door de initiatiefnemer opgegeven huurprijzen van de studentenkamers zijn akkoord en voldoen aan de Doelgroepenverordening (Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld). De doelgroepenverordening zal hier (wegens kamerbewoning) van toepassing worden verklaard. De huurprijzen moeten onder de kwaliteitskortingsgrens zijn. Hiervoor is een verklaring opgesteld (met voorwaarden en boetebeding).

Verkeer, parkeren
Uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein opgelost moet worden waarbij de parkeereis wordt bepaald op basis van de Nota Parkeernormen. Op het terrein rond de studentenwoningen lijkt voldoende ruimte hiervoor, uitgaande van zelfstandige kamerverhuur met een norm van 0,7 parkeerplaatsen per kamer.

Voor de twee vrijstaande woningen moet op eigen terrein ruimte zijn voor (minimaal) 3 voertuigen die goed bruikbaar zijn (drie goed en onafhankelijk van elkaar bereikbare parkeerplaatsen per woning). Verwezen wordt naar paragraaf 5.15 van de toelichting voor een verdere toelichting wat betreft verkeer (parkeren en ontsluiting).

Sloopmeters

Voor de berekening van de aanwezige bebouwing op de locatie Espeterweg 8 en 10 is het 'Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016' van toepassing. Uit nameting van de bebouwing op 20 september 2018 is gebleken dat de oppervlakte van de te slopen bebouwing 1.049 m2 bedraagt. Hiervan wordt het basisrecht van 80 m2 aan bijgebouwen per woning en 40 m2 per 'kleine woning' afgetrokken, waardoor de inzetbare sloopmeters 929 m2 bedragen wanneer de bebouwing gesloopt is. Dit is geregistreerd in het regionale sloopmeterregistratiesysteem. Bij deze berekening zijn de oppervlakten van de bestaande (bedrijfs-)woningen buiten beschouwing gelaten.

Hieronder is nader toegelicht hoe het zit met de aan te leveren sloopmeters om de plannen aan de Espeterweg 8 en 10 te kunnen realiseren.

Oppervlakte bijgebouwen Espeterweg 8: het standaardrecht aan bijgebouwen bij een reguliere (bedrijfs-)woning is 80 m2. In dit geval is er in de nieuwe situatie een oppervlakte van (120 + 80 =) 200 m2 aan bijgebouwen gewenst. Dit betekent dat 120 m2  van de sloopmeters vanaf het perceel hiervoor gebruikt moeten worden.

Wijzigen status kleine woning Espeterweg 10: de inhoudsmaat van de woning is 450 m3. Geconstateerd is dat de kleine woning ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" positief bestemd is en dat er toendertijd sprake al was van een woning met een inhoudsmaat van 367 m³. Hetgeen nu op de tekening is weergegeven, is 83 m3 groter dan deze 367 m3. Dit betekent dat hiervoor (83 x 1,5 =) 125 m2 aangeleverd moet worden. Er vindt hier geen vergroting van de oppervlakte aan bijgebouwen plaats. Het blijft hier 40 m2 en wordt als zodanig vastgelegd.

Schaapskooi: de schaapskooi met een oppervlakte van 63 m2 blijft behouden.

De schaapskooi is bijgebouw bij de kamerbewoning. Dat betekent dat de oppervlakte aan bijgebouwen bij de kamerverhuur dan 60 m2 + 63 m2 wordt. Er geldt hier het standaardrecht aan bijgebouwen van 80 m2. Er moet, om dit zo te realiseren, dan 86 m2  aan inzetbare sloopmeters aangeleverd moeten worden.

Op het gebouw 6c op bovenstaande tekening wordt aangemerkt als bijgebouw bij de kamerbewoning. Aangezien dit gebouw 107 m2 is, moet een gelijke oppervlakte worden aangeleverd. Het gebouw krijgt dan de woonbestemming en ligt binnen het bestemmingsvlak van de kamerverhuur. In totaal is in de nieuwe situatie 230 m2 (60 + 63 + 107) aan bijgebouwen bij de kamerverhuur aanwezig.

Sloopmeters kamerverhuur: het gebouw ten behoeve van kamerverhuur wordt als woning met een specifieke aanduiding voor kamerbewoning bestemd. Het perceel krijgt een eigen woonbestemming, een inhoudsmaat van 350 m3 en het oppervlakte aan bijgebouwen komt uit op 230 m2 (hierboven al genoemd).

De daarbij behorende sloopcompensatie voor de kamerverhuur zelf, die bestaat uit het woningrecht en de -inhoud, is (300 + 350 x 1,5 =) 825 m2 . Deze sloopmeters moeten worden aangeleverd.

Sloopmeters twee nieuwe woningen: één van de woningen krijgt een inhoudsmaat van 400 m3 en de ander krijgt een inhoudsmaat van 350 m3. Beiden krijgen het standaardrecht aan bijgebouwen van 80 m2. Dit betekent dat hiervoor (300 + 350 x 1,5 =) 825 m2 inzetbare sloopmeters voor één woning én (300 + 400 x 1,5 =) 900 m2 voor de andere woning moet worden aangeleverd, in totaal 1.725 m2 .

Sloopmeters niet-agrarisch bedrijf: de vloeroppervlakte van het niet-agrarische bedrijf bedraagt 470 m2 en komt overeen met gebouw 5 op de tekening. De te bestemmen oppervlakte aan niet-agrarisch bedrijf wordt 470 m2. De daarbij behorende sloopcompensatie, die bestaat uit het bedrijfsrecht en de vloeroppervlakte, is (100 + 470 x 2 =) 1.040 m2 .

Aantal benodigde sloopmeters: 

Voor de ontwikkelingen zijn (120 + 125 + 86 + 107 + 825 + 1.725 + 1.040 =) 4.028 m2 inzetbare sloopmeters nodig. Vanaf het eigen perceel worden 929 m2 sloopmeters ingezet waardoor nog 3.099 m2 sloopmeters van elders aangeleverd moeten worden.

De volgende sloopmeters zijn aangeleverd:

- locatie Heideweg 14 in Stroe: 1.852 m2;
- locatie Harderwijkerweg 45 in Harskamp: 1.206 m2;
- locatie Joostweg 8 in Kootwijkerbroek: 41 m2.
In totaal zijn dit dan 3.099 m 2 aan sloopmeters die zijn aangeleverd. Op moment van vaststelling van het bestemmingsplan moeten dit ook inzetbare sloopmeters zijn.

Concluderend
Concluderend kan hier - gelet op het voorgaande alsmede hetgeen in hoofdstuk 4 t/m 8 van de toelichting is aangegeven - gesteld worden dat het ruimtelijk aanvaardbaar is om functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf en wonen aan de Espeterweg 8 en 10 in Barneveld toe te passen.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking
Het beoogde plan is een kleinschalig plan dat voorziet in functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf en woningbouw aan de rand van de kern Barneveld. Het is in lijn met de prioriteiten. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het plan voorziet in minder dan 11 woningen.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die 1 januari 2024 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Doorwerking in plangebied

Dit plan voorziet in functieverandering naar een niet-agrarisch bedrijf en kleinschalige woningbouw. Er wordt landschappelijk ingepast. Het plan is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 9: Regels Water en Milieu (intrekgebied)

Eerst wat betreft glastuinbouw: het bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw.

Dan wat betreft water en milieu: het plangebied maakt deel uit van 'intrekgebieden'. Een intrekgebied is een beschermingsgebied grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. In de Omgevingsverordening is bepaald dat het verboden is in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. In het voorliggende bestemmingsplan is dit niet aan de orde.

Vanuit deze kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.

Wonen
In de verordening is een instructieregel opgenomen over de doorwerking regionale woonagenda. Op grond van het bepaalde in artikel 2.2 van de Omgevingsverordening maakt een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door gedeputeerde staten vastgestelde woonagenda. Onderhavig plan past hierbinnen. In paragraaf 4.6.2 van de toelichting is dit nader uiteengezet.

Klimaatadaptatie
Artikel 2.65b van de provinciale verordening gaat over klimaatadaptatie. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. waterveiligheid;
  • b. wateroverlast;
  • c. droogte; en
  • d. hitte.

Veranderende klimaatomstandigheden dwingen ons ertoe maatschappelijk aandacht te besteden aan de gevolgen ervan. Door tijdig maatregelen te nemen kunnen wateroverlast, overlast van hitte en aantasting van natuur wellicht in redelijke mate worden voorkomen.

In het kader van klimaatadaptatie worden de volgende maatregelen getroffen:

  • toepassen van infiltratiekratten voor hemelwaterafvoer op het terrein, dit heeft een positieve uitwerking op de klimaat adaptieve effecten 'droogte' en 'wateroverlast'.
  • beperken van verharding, dit heeft een positieve uitwerking op de klimaatadaptieve effecten 'droogte' en 'hitte'.
  • toepassen van kwalitatief groen/natuur, dit heeft een positieve uitwerking op het klimaat adaptieve effect 'hitte'.

Doorwerking in plangebied
De regels inzake Glastuinbouw en Water en Milieu vormen geen belemmering voor dit plan. Ook wordt voldaan aan de instructieregels. Het plan is in overeenstemming met de verordening.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.

Doorwerking in het plangebied
Deze partiële herziening is gebaseerd op het beschreven beleid inzake functieverandering. Enkel wat betreft de kamerverhuur is er in dit plan sprake van maatwerk. In hoofdstuk 3 van de toelichting is gemotiveerd waarom we in dit geval het aanvaardbaar vinden om kamerverhuur toe te staan en op welke wijze hier maatwerk is toegepast.

4.4.2 Beeldkwaliteitsplan functieverandering

De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Doorwerking in plangebied
Door initiatiefnemer is een inrichtingsplan ingediend dat is besproken in het overleg voor verzoeken in het buitengebied. Het inrichtingsplan is akkoord bevonden door de lanschapsdeskundige, hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting. Er is voor de twee nieuwe woningen nog geen bouwplan beschikbaar zodat over de architectuur hiervan verder nog niets kan worden aangegeven.

4.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er een inrichtingsplan/beplantingsplan ingediend, waarbij het groen op het eigen terrein versterkt gaat worden. Het inrichtingsplan is akkoord bevonden door de lanschapsdeskundige, hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting.

4.4.4 Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied

De bevindingen en resultaten van het RAP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.5 Waterschap

4.5.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.5.2 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van het BOP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0007.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt op de grens van het deelgebied 'agrarisch bedrijvenlandschap' alsmede 'stedelijke zone'.

Agrarisch bedrijvenlandschap
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.

Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.

Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

Stedelijke zone
Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.

Doorwerking
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met de structuurvisie.

4.6.2 Woonvisie Barneveld 2021-2025 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie Barneveld 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking. In deze visie is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen.

In verband met de grote woningbouwopgaven in Nederland is in de Woondeal met het Rijk voor Barneveld tot en met 2030 een programma van circa 5.400 woningen overeengekomen. Daarmee komt de programmering op gemiddeld 600 woningen per jaar. In oktober 2022 zijn de prijsklassen aangepast naar de huidige marktomstandigheden.

Dit betekent dat gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 260.000 en sociale koop hoog van € 260.000 tot € 320.000), 20% middeldure woningen (midden dure huur tot € 1.080,- (prijspeil 2023) en koop van € 320.000 tot € 390.000 (prijspeil jan. 2024) en tot de actuele NHG grens van € 435.000,-, prijspeil 2024) en 30% duurdere woningen vanaf de NHG-grens en 10% vrij in te delen.

In regio FoodValley zijn in verband met deze Woondeal onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2022 t/m 2030 zo'n 5.400 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, FoodValley, waarbij er in de periode 2020-2040 in FoodValley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zou dit een opgave van tenminste 8.000 woningen tot 2040 betekenen. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van de voortgangsrapportage woningbouw wordt halfjaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

Voor de periode 2023 t/m 2027 is een programma van gemiddeld bruto 740 woningen per jaar voorzien. Dit is ruim 120% ten opzichte van de gewenste uitbreiding met zo'n 600 woningen per jaar. Rekening houdend met planuitval, vertraging en dergelijke en het gegeven dat in 2022 minder dan 300 woningen zijn opgeleverd, wordt deze 120% programmering als wenselijk beschouwd. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2022 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middendure huurwoningen. In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (25 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (15 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied
Op verschillende locaties in de kern Barneveld worden de komende jaren woningbouwontwikkelingen gerealiseerd. In dit geval betreft het de bouw van twee nieuwe functieveranderingswoningen alsmede ook wordt een gebouw specifiek bestemd voor kamerverhuur. Voor de kamerverhuur is de Doelgroepenverordening van toepassing. Zie ook hetgeen in hoofdstuk 3 is aangegeven wat betreft kamerverhuur. Het plan is vanuit volkshuisvestelijk oogpunt aanvaardbaar.

4.6.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.6.4 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning sinds 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).

Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Sinds 1 april 2021 worden geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren.

Zonnepanelen en -collectoren

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energie- en warmteopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.

Materialen

In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.

Laadpalen

Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein

Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.16).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
Er ligt nu nog geen concreet bouwplan voor de nieuwe woningen. De (voorlopige) duurzame maatregelen die genomen zouden kunnen worden, betreffen:

  • warmtepomp voor verwarming nieuwe woningen (woningen voldoen aan BENG);
  • zonnepanelen op woningen en/of bijgebouwen;
  • aanplant groen/natuur conform inrichtingsplan;
  • hemelwaterafvoer infiltreren op eigenterrein.
4.6.5 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  • 1. Bij een directe behoefte aan mantelzorg die naar redelijke verwachting niet zeer langdurig zal zijn, denkt de gemeente mee in een voor de concrete situatie geëigende oplossing. Dit gebeurt doorgaans op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning.
  • 2. De mogelijkheid van inwoning – in zuivere zin, dus in de vorm van onzelfstandige woonruimte – past binnen de regelgeving en is en blijft daarmee dus een optie.
  • 3. Een tweede wooneenheid binnen de bouwmassa van een woning in het buitengebied wordt mogelijk gemaakt:
    • a. indien deze aantoonbaar een functie zal hebben voor (toekomstige) mantelzorg;
    • b. binnen de toegelaten inhoudsmaat van de woning, eventueel in samenhang met het vergroten van die inhoud van die woning volgens mogelijkheden die beleid en regelgeving daarvoor bieden of gaan bieden;
    • c. indien deze een ondergeschikt karakter heeft (een vloeroppervlak van maximaal 35% van dat van de woning, maar niet meer dan 65 m2);
    • d. mits daarvoor een oppervlakte van 300 m2 aan overtollig geworden opstallen wordt gesloopt die voldoet aan de criteria voor sloopmeters volgens het functieveranderingsbeleid.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het moederplan ("Buitengebied 2012") is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.

Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan (uit 2011) biedt kaders voor de ontwikkeling van de groenstructuren. Dit betreft de inrichting van het openbaar groen om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Bestaande groenstructuren en -elementen worden zoveel mogelijk behouden en verweven met nieuwe structuren. Voor het buitengebied betekent dit dat de bestaande structuren gehandhaafd moeten blijven. Daarvoor is in het voorliggende bestemmingsplan een passende bestemming opgenomen. Bij ontwikkelingen in het buitengebied die de groenstructuur aantasten kan als voorwaarde worden gesteld om passende maatregelen te nemen.

In dit geval is een beplantingsplan opgesteld, waaraan een voorwaardelijke verplichting is verbonden. Het bestaande groen blijft intact, en wordt versterkt doordat er extra beplanting bij komt.

Gebiedsvisie functieveranderingswoningen
Op 22 maart 2017 heeft de gemeenteraad het "Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016" vastgesteld. De doelstelling van het beleid is om ruimtelijke kwaliteitswinst in het buitengebied te behalen door sloop en/of hergebruik van de vrijkomende (of vrijgekomen) agrarische bedrijfsgebouwen. Ter compensatie van de sloop van de bebouwing worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied toegestaan, die anders niet mogelijk zijn. Bijvoorbeeld het realiseren van een nieuwe woning.

De slooplocatie is echter niet vanzelfsprekend de beste locatie om de nieuwe woning(en) te bouwen. Bijvoorbeeld vanwege het 'slechte' woon- en leefklimaat, vanuit landschappelijk oogpunt of omdat het omliggende agrarische bedrijven mogelijk belemmert in de ontwikkelingsmogelijkheden. Ruimtelijk gezien is dan ook vaker meer winst te behalen door de nieuwe woning te verplaatsen naar een locatie elders. Zoals bijvoorbeeld naar een bebouwingslint of aan de rand van een dorpskern. Met de 'Gebiedsvisie functieveranderingswoningen', vastgesteld op 13 december 2017, worden daarvoor volgens het 'ja-mits' principe verschillende mogelijkheden gegeven. Ja, we bieden ruimte om de woning elders te bouwen, mits dit per saldo een versterking is van de kwaliteiten van het buitengebied oplevert.

Om een goede afweging te kunnen maken van mogelijke locaties en de inpassing van een plan in zijn omgeving geeft de gebiedsvisie richtinggevende afwegingskaders, zoals met betrekking tot geur, fijnstof en landschap. Daarbij is het ook van belang dat de buurt wordt betrokken bij het opstellen van een plan door middel van een omgevingsdialoog.

4.6.5.1 Saldering

In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:

  • 1. hoeveel agrarische bedrijven in planologische zin verdwijnen (bijvoorbeeld door functieverandering), respectievelijk worden toegevoegd;
  • 2. welke oppervlakte aan agrarisch bouwvlak verdwijnt; respectievelijk wordt toegevoegd.

In dit geval verdwijnt er een agrarisch bedrijf. Het bouwvlak bedraagt 5.612 m2. Dit is opgenomen in de salderingsregistratie.

4.6.6 Visie Verblijfsrecreatie

Op 29 september 2022 heeft de raad ingestemd met de uitgangspunten en kaders zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Actualisatie Visie Verblijfsrecreatie 'Kansen en Koersen: Visie op de toekomst van de verblijfsrecreatie in de gemeente Barneveld'.

In de uitwerking van de Visie Toerisme en Recreatie 2030, de Visie Verblijfsrecreatie (2022), staat dat de gemeente Barneveld kansen ziet voor de camperaar. Het streven is gericht op een geschikt en divers aanbod. Binnen de gemeente zijn in beginsel maximaal 5 camperterreinen mogelijk, met op elk terrein ten hoogste 8 camperplaatsen. Het realiseren van een dergelijk terrein is altijd maatwerk. Hierbij staat de kwaliteit van het initiatief voorop. We vinden het belangrijk dat een camperterrein in de nabijheid (fietsafstand) van toeristische plaatsen, horeca, middenstand, dagrecreatieve voorzieningen, wandel- en fietsroutes ligt. Het camperterrein draagt daarmee bij aan het recreatieve product van de gemeente Barneveld.

Op het camperterrein moet het ook goed verblijven zijn. Dat betekent dat bijvoorbeeld een ligging aan een drukke weg of bij een bedrijf met veel geluid of geuroverlast niet wenselijk is. Het camperterrein moet goed in de omgeving en het landschap worden ingepast. Een camperterrein mag het woon- en leefgenot van woningen, voorzieningen en scholen niet aantasten. Om onderscheidend te zijn ten opzichte van reguliere verblijfsrecreatieterreinen zijn op camperterreinen in principe geen recreatieve voorzieningen en sanitaire voorzieningen toegestaan. Er gelden ook een aantal (organisatorische) randvoorwaarden.

In Barneveld is het toegestaan een eigen woning te verhuren aan toeristen voor kort verblijf: Particuliere vakantie-verhuur. De woning is in dit geval duidelijk ingericht voor eigen bewoning. Er mogen geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken om particulier te worden verhuurd voor recreatief gebruik. Een woning mag daarom niet meer dan 60 nachten per kalenderjaar worden verhuurd tijdens afwezigheid van de bewoner. Dit kan een aaneengesloten periode zijn of meerdere korte periodes van in totaal 60 nachten. De bewoner van de woning is verantwoordelijk voor de verhuur.

In bijzondere situaties, bijvoorbeeld ten behoeve van het behoud van erfgoed, kan van bovenstaande worden afgeweken. Bij een dergelijk initiatief is altijd sprake van maatwerk waarbij onder andere wordt gekeken of het initiatief aanvullend is op het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod in Barneveld.

Doorwerking in plangebied
De Visie Verblijfsrecreatie is, voor zover er een planologische vertaling noodzakelijk is, doorvertaald. Het gaat over de volgende aspecten:

- bed & breakfast;
- particuliere verhuur;
- camperterrein/-plaats.
Hetgeen over hotels is opgenomen in de Visie Toerisme en Recreatie 2030 is niet planologisch vertaald. Het is de bedoeling om dat met een afzonderlijke planologische procedure te gaan regelen.

Binnen woningen is een bed & breakfast onder voorwaarden toegestaan. In een bijgebouw is alleen met een omgevingsvergunning en onder voorwaarden een bed & breakfast toegestaan. Particuliere vakantie-verhuur en camperterrein/-plaats wordt gefaciliteerd in de algemene gebruiksregels. In hoofdstuk 6 van de toelichting is dit nader uitgewerkt en beschreven.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Er is door Hunneman milieu - advies een verkennend bodem- en asbestonderzoek op de locatie Espeterweg 8 en 10 in Barneveld uitgevoerd (zie bijlage 3 van de toelichting van deze partiële herziening) voor dit uitgevoerde onderzoek.

Dit rapport is door de bodemspecialist van de Omgevingsdienst de Vallei (OddV) beoordeeld en akkoord bevonden. Hieronder is de beoordeling van deze bodemspecialist opgenomen.

Het uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek is correct uitgevoerd en geeft een voldoende beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Het plangebied valt binnen de contour van de onderzoekslocatie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de plaatselijk zwak (sporen) puinhoudende bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan PAK en/of PCB zijn aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters gemeten. Het grondwater bevat matig verhoogde concentraties aan arseen en licht verhoogde concentraties chroom en nikkel. De aangetoonde matig verhoogde concentratie aan arseen heeft naar alle waarschijnlijkheid een natuurlijke oorsprong. Als voor de voorgenomen sloop- en nieuwbouw niet zal worden bemaald, vormt de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater geen belemmering. Wel wordt geadviseerd om het grondwater ter plaatse niet op te pompen en te gebruiken voor beregening voor bijvoorbeeld een (moes)tuin of consumptief gebruik. Ter plaatse/in de directe nabijheid van de bovengrondse dieseltank en opslag afgewerkte olie is zintuiglijk en analytisch in de bodem geen verontreiniging met oliecomponenten waargenomen en niet gemeten. Zintuigelijk is op het maaiveld en in de opgegraven/opgeboorde grond geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. In de samengestelde mengmonsters, voor analyse op asbest, ter plaatse van de aanwezige druppelzones en het overige terrein is slechts plaatselijk een maximaal gewogen gehalte aan asbest van 15 mg/kg d.s. aangetoond. Dit betreffende gehalte bevindt zich ruim onder het criterium voor nader asbestonderzoek (50 mg/kg d.s.). De onderzoeksresultaten geven derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodem- en/of asbestonderzoek of -sanering en zijn voldoende voor de voorgenomen functiewijziging.

De oprit tot de onderzoekslocatie is deels verhard met asfalt. Onder de asfaltverharding is een puinfundatie aanwezig tot circa 0,5 m -mv. De asfaltverharding met een dikte van circa 10 cm, is in het veld met behulp van de PAK-marker visueel beoordeeld op teerhoudendheid. In de gehele asfaltlaag is een PAK indicatie waargenomen die duidt op teerhoudend asfalt. In het samengestelde mengmonster van de puinfundatie, voor analyse op asbest, is analytisch geen asbest aangetoond. Van de puinfundatie zijn de overige milieuhygiënische parameters niet bepaald. Voor de eventuele afvoer van de puinfundatie dient dit alsnog te gebeuren. Zie de onderstaand opgenomen informatie. In de zintuiglijk schone grond direct onder de puinfundatie zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie gemeten. Tevens dient te worden opgemerkt dat ten noorden van de onderzoekslocatie tevens recent een puinverharding is aangebracht. Het betreft gebroken puin waarvan zover bij de OddV bekend geen kwaliteitsdocument beschikbaar is.

Ondanks dat het verkennend bodem- en asbestonderzoek correct is uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Bij de voorgenomen herontwikkeling van het terrein en de daarbij behorende sloop- en grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging. De aan-/afvoer van grond, bouwstoffen et cetera naar/van de onderzoekslocatie dient te voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit en het handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie.

Conclusie
Op basis van het voorgaande zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen partiële herziening en de gevraagde functieverandering en nieuwbouw op de locatie.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

In het bestemmingsplan komen uiteenlopende dubbelbestemmingen voor om ruimtelijke kwaliteiten te borgen.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage, middelhoge en hoge verwachting en historisch erf

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied voor een gedeelte een lage archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting, een hoge archeologische verwachting dan wel een historisch erf geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zone met een lage archeologische verwachting archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Voor de zone met een middelhoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Voor de zone met een hoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een oppervlakte van 250 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Voor de zone Historisch boerenerf is archeologisch onderzoek nodig in plangebieden groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.

De nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Barneveld (zie onderstaande afbeelding) geeft binnen het plangebied (blauwe contour) het volgende aan:
• Groen: beekdal, beekoverstromingsvlakte en beekloop met een lage verwachting;
• Rood: plaggendek op dekzand met hoge verwachting;
• Geel: dekzandwelving met middelhoge verwachting;
• Lichtblauw: historisch erf Groot Espeet met een zeer hoge verwachting. De eerste historische vermelding dateert uit 1325.

De enige bodemingreep die nabij Espeterweg 8 (zuidoostzijde) plaatsvindt, is de bouw van een nieuw bijgebouw van 80 m2 (figuur hieronder, in rood weergegeven). afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0008.png"

Afbeelding uitsnede beleidskaart, waar met rood het nieuw te realiseren bijgebouw van 80 m2 is weergegeven

Het pand is gepland in terrein waar in de ondergrond restanten van historisch erf Groot Espeet kunnen worden verwacht. De in gemeentelijk beleid vastgestelde vrijstellingsgrens voor archeologisch onderzoek in dit soort zones (‘historische erven’) is 100 m2 en wordt dus niet overschreden. Onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

In het gebied rondom en ten zuidwesten van de Espeterweg 10 (noordoostzijde) vindt geen substantiële bodemverstoring plaats. Onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

De twee vrijstaande woningen (350 m3 en 400 m3) worden in het noordwesten van het plangebied gerealiseerd. Rondom de toerit vanuit de Espeterweg, ten noorden van de schaapskooi, wordt bovendien natuur/groen aangelegd. In dit gebied geldt echter een lage archeologische verwachting en een ondergrens van 10.000 m2. Onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

De dubbelbestemming blijft hier gelden ("Parapluherziening Cultuurhistorie - Archeologie), nu het plan een partiële herziening betreft.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. In het plangebied en omgeving zijn geen monumenten aanwezig.

Dit bestemmingsplan is niet strijdig met historische stedenbouwkundige waarden.

Het aspect historische stedenbouwkundige waarden is geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als jonge vochtige kampontginning met een middelmatige waarde. De plannen zijn niet strijdig met de cultuurlandschappelijke waarde.

Conclusie
Deze partiële herziening van het bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Stikstof
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (zie hiervoor kaart 5 Themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland). Het dichtstbij zijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 3.800 meter. Gebiedsbescherming is hier niet van toepassing. De wijziging is relatief kleinschalig. Er zullen nauwelijks meer transportbewegingen dan voorheen gaan plaatsvinden. Vee (denk aan NH3 uitstoot) zal er niet meer worden gehouden. Ook komen er slechts twee woningen met bijgebouwen, op agrarische gronden die gebruikt worden door een kwekerij, bij. Bovenstaande, samen in ogenschouw genomen dat er een grote afstand is naar beschermde gebieden, geeft reden dat het voor het plan dat nu voorligt niet nodig is dat er AERIUS-berekeningen worden uitgevoerd.

Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur.

Soortenbescherming kan op deze locatie mogelijk wel van toepassing zijn, omdat de te slopen gebouwen zodanig geconstrueerd zijn en aan sommige zijden geheel open, zodat faunasoorten eenvoudig zich een verblijfplaats kunnen verschaffen. Er zijn echter, in geen van de te slopen gebouwen, (sporen van) jaarrondbeschermde soorten gevonden. Ook de grotere “bedrijfshal” (Espeterweg 10) is eveneens nader bezien door de flora- en faunacontroleur. Hier zijn ook geen (sporen van) jaarrondbeschermde soorten gevonden.
De nieuwbouw zal plaatsvinden in een grasperceel waarin weidevee graast, en in een intensief onderhouden en belopen kwekerij. Er zijn op beide plaatsen geen, (sporen van) jaarrondbeschermde soorten te verwachten, noch gevonden. Het wijzigen van de bestemming van de bestaande opstallen heeft geen effect op eventueel aanwezige soorten.

Soortenbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van het voorliggende plan.

Er zijn geen beschermde inheemse diersoorten aanwezig die leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming wanneer uitvoering wordt gegeven aan het voorliggende plan. Soortenbescherming staat zodoende de uitvoering van het plan niet in de weg.

In het kader van natuurinclusief bouwen wordt bij het bouwplan van de nieuw te bouwen woningen rekening gehouden met bijvoorbeeld inbouwkasten voor broedende vogels en het plaatsen van kasten voor uilen. Daarnaast wordt nieuwe natuur gerealiseerd ten zuidoosten van de twee bouwkavels, waardoor de biodiversiteit fors versterkt wordt.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Een herplantplicht is niet aan de orde. Er worden namelijk geen bomen gekapt (die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming).

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO. Voor de toetsing wordt verwezen naar 4.3.1.2 (indien wel in GO of GNN).

Conclusie
Het aspect GNN en GO vormt geen belemmering voor uitvoering van het voorliggende plan.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid' vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Op basis van de EV signaleringskaart van de provincie Gelderland blijken er in de omgeving van het plangebied geen bronnen van externe veiligheid gelegen. Er is geen onderzoek externe veiligheid noodzakelijk. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of geluidgezoneerde industrieterreinen gelegen die een mogelijk knelpunt vormen voor het plangebied, wel zijn er wegen in en rondom het plangebied gelegen. Echter de te verwachten verkeersintensiteit op deze wegen maakt dat er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal plaatsvinden. Derhalve is onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder naar industrielawaai en weg- en spoorwegverkeerslawaai niet noodzakelijk.

Wat betreft industrielawaai wordt verwezen naar paragraaf 5.11 van de toelichting.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied ligt een veehouderij op het volgende adres: Espeterweg 12. Binnen de afstand van 50 meter vanaf de rand van dat agrarische bouwvlak ligt in de nieuwe situatie de bedrijfshal van Espeterweg 10.

Dit bedrijfsgebouw ten noorden van de woning Espeterweg 10 wordt enkel een opslagloods mogelijk gemaakt. Er is geen werkplaats aanwezig in de opslagloods (dit blijkt ook uit het gecombineerde geluid/milieuzoneringsonderzoek, zie bijlage 4 van de toelichting). Voor geur is er in dat geval geen belemmering.

Ter meerdere zekerheid zal in de voorwaardelijke verplichting van de partiële herziening een bepaling worden opgenomen dat in de loods op de locatie Espeterweg 10 geen geurgevoelige objecten mogen komen (zolang er een agrarisch bouwvlak is op Espeterweg 12).

Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De voorliggende ontwikkeling valt gelet op jurisprudentie niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie
Het aspect leidingen en laagvliegroutes vormt geen belemmering voor het plan.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De realisatie van een bedrijf valt niet direct onder een aangewezen categorie in de Regeling niet in betekenende mate "(NIBM)". Wel kan worden gesteld dat de bijdrage aan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt. Het plan heeft een geringe verkeersaantrekkende werking die verantwoordelijk is voor de bijdrage aan de luchtkwaliteit. Deze is te beschouwen als niet in betekenende mate. Derhalve kan onderzoek naar luchtkwaliteit achterweg blijven

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden gelden voor fijn stof:

  • 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie;
  • 50 µg/m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 etmalen per kalenderjaar mag worden overschreden.

Er is beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is. Hierbij is gekeken naar de invloed van de fijn stof uitstoot van de omliggende agrarische bedrijven.

Resultaten & beoordeling: op de Espeterweg 12 is sprake van een relevante fijn stof emissie (>500 kg per jaar). Met het verspreidingsmodel ISL3a is berekend wat de invloed hiervan is op de totale concentratie fijn stof ter plaatse van de gevoelige objecten. De resultaten van de berekening staan in onderstaande tabel.

Resultaten fijn stof berekening:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0009.png"

Er wordt aan de grenswaarden voldaan. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is aanvaardbaar.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. zijn drie activiteiten opgenomen die van toepassing kunnen zijn voor het voornemen. Deze zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

  Activiteit   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D9   Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op

1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of

2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het plan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.   De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  
D11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  
D11.3   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.   De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

D9: Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan
Er is sprake van een functieverandering in een landbouwgebied. De omvang is echter dermate klein dat niet gesproken kan worden van een landinrichtingsproject. Deze activiteit uit het Besluit m.e.r. is daarom niet van toepassing op het voornemen.

D11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen
De wijziging valt onder activiteit D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De verandering is dermate klein dat deze ruim onder de drempelwaarden in kolom 2 blijft. Voor activiteiten onder de drempelwaarden geldt in principe een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Uit jurisprudentie blijkt echter dat niet iedere ontwikkeling onder de drempelwaarde tot een stedelijk ontwikkelingsproject gerekend hoeft te worden. De aard en omvang van de opgave en het karakter van de omgeving zijn onder andere relevant om hierin mee te nemen. In dit geval is sprake van een zeer beperkte wijziging in de kernrandzone van Barneveld. De ontwikkeling past tevens binnen het karakter van de omgeving. Hierdoor is in dit geval geen sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld onder activiteit D11.2 uit het Besluit m.e.r. Deze activiteit uit het Besluit m.e.r. is daarom niet van toepassing op het voornemen.

D11.3 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein
Er is sprake van de aanleg van een bedrijf. De aard en omvang van het voornemen is echter niet dermate groot dat hier sprake is van een 'bedrijventerrein' of 'industrieterrein'. Ook deze activiteit is daarom niet van toepassing op het voornemen.

Conclusie: op basis van de toetsing aan het Besluit m.e.r. is het voornemen niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspect van belang:

- twee niet-agrarische bedrijven (Barnseweg 92 en Espeterweg 9)
- één agrarisch bedrijf (Espeterweg 12)

Bovendien wordt er op het perceel zelf een niet-agrarisch bedrijf (Espeterweg 10) naast de woning (Espeterweg 8), de kamerbewoning én de twee nieuw te realiseren woningen planologisch mogelijk gemaakt.

Industrielawaai niet gezoneerd
Industrielawaai in de ruimtelijke ordening wordt in eerste instantie beoordeeld op basis van de richtafstanden uit de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie zijn richtafstanden gegeven op onder andere het gebied van geluid. Rondom het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die een mogelijk knelpunt vormen voor de realisatie van de nieuwe woningen. Binnen het plangebied wordt ook een nieuw niet-agrarisch bedrijf opgericht en daarnaast zijn in de omgeving van Espeterweg 8 en 10 twee niet-agrarische bedrijven gevestigd (Barnseweg 92 en Espeterweg 9) en ook is er een agrarisch bedrijf op Espeterweg 12 gevestigd.

Om te kunnen concluderen of er in de nieuwe situatie qua geluid en milieuzonering (alsmede ook geur) een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, is er door SPA WNP ingenieurs een gecombineerd geluid/milieuzoneringsonderzoek uitgevoerd (Rapport 22200329.r01b, d.d. 12 oktober 2022, zie bijlage 4 van de toelichting). Het onderzoek heeft als doel om vast te stellen of er vanuit de te realiseren milieubelastende bestemmingen mogelijk hinder ontstaat naar de milieugevoelige bestemmingen in het plan en de omgeving. Ook de mogelijke hinder van milieubelastende bestemmingen in de omgeving naar de milieugevoelige bestemmingen in het plan komt aan de orde.

Op basis van dit onderzoek is de conclusie getrokken dat er binnen het plangebied en de omgeving van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden c.q. gewaarborgd blijft. Dit rapport is door de geluids- en milieuzoneringsdeskundige van de Omgevingsdienst de Vallei beoordeeld en akkoord bevonden. Daarmee is er vanuit milieuzonering (en geluid) geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Dit plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.

Liander heeft op 6 december 2023 aangegeven geen planologische opmerkingen te hebben op de herzieining van het bestemmingsplan. Daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Met een voorwaardelijke verplichting in de planregels wordt ervoor gezorgd dat het aanwezige groen in het plangebied in stand wordt gehouden. Daarnaast komt er een nieuwe fruitboomgaard in het plangebied en zal er onder meer extra groen op en rond de schaapskooi worden aangeplant. Dit staat op de inrichtingstekening waar deze voorwaardelijke verplichting ook voor geldt.

In hoofdstuk 3 van de toelichting is nader ingegaan op het aspect natuur en landschap. Verwezen wordt daarom naar hoofdstuk 3 van de toelichting voor een beschrijving qua natuur en landschap.

Conclusie
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor dit plan.

5.13 Ontplofbare oorlogsresten

Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.

Volgens dit vooronderzoek van Expload met kenmerk RN-14037-2.0 van 27 oktober 2015 blijkt dat de planlocatie niet verdacht is van Ontplofbare Oorlogsresten, zijnde afwerpmunitie. De onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede van de OO-belastingkaart van gemeente Barneveld, waarop het plangebied is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0010.png"

Afbeelding uitsnede OO-belastingkaart

Conclusie
Er is geen aanvullend onderzoek naar Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog nodig. Het aspect Ontplofbare Oorlogsresten vormt geen belemmering voor het plan.

5.14 Veiligheid en gezondheid

Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. De opkomstnorm voor woonfuncties is 8 minuten.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

De locatie Espeterweg 8 en 10 is zo gelegen dat de werkelijke opkomstnorm meer dan 8 minuten bedraagt. De norm van 8 minuten wordt hier dus overschreden. Gezien de overschrijding van de norm met betrekking op de opkomsttijd is het noodzakelijk dat er risico compenserende of risico reducerende maatregelen worden getroffen. Vanuit de brandweer is geadviseerd om elke ruimte te voorzien van een rookmelder (bij de woningen). De brandweer geeft aan dat op deze manier in de woning een snelle melding plaatsvindt en worden de aanwezigen snel gewaarschuwd zodat zij de woning kunnen ontvluchten en kan de brandweer al in een vroeg stadium van een brand worden gealarmeerd zodat de gevolgen mogelijk beperkt kunnen blijven.

Initiatiefnemers volgen het advies van de brandweer op (wat betreft de rookmelders).

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk. Met andere woorden: het wonen in de buurt van een geitenhouderij verhoogt de kans op een longontsteking, maar we tasten nog in het duister wat deze verhoogde kans veroorzaakt.

Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen.

De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen) en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer).

Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.

De GGD-richtlijn betreft een niet-bindende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.

Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Omdat we niet weten waardoor de longontstekingen rondom geitenhouderijen wordt veroorzaakt, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.

Conclusie
Het plangebied bevindt zich in de invloedssfeer van twee geitenhouderijen, te weten de geitenhouderij aan de Barnseweg 140 in Barneveld en een geitenhouderij aan de Zeggelaarsweg 38 in Lunteren. De afstand bedraagt circa 940 meter ten opzichte van Barnseweg 140 en circa 1,4 kilometer ten opzichte van de Zeggelaarsweg 38. De nieuwe woningen komen dus niet in het hoogste risicogebied. Wel ligt het plangebied in het gebied waarvoor een licht verhoogde risico op longontsteking geldt. Desondanks is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd in het plangebied.

Uit jurisprudentie blijkt dat het gemeentebestuur in de afweging van belangen het zwaarwegende, maatschappelijke belang van de urgente woonbehoefte mag laten prevaleren. Het is zeer belangrijk dat er voldoende woningen worden gebouwd. Door onderhavige verzoek inzake functieverandering zal er sloop van agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied plaatsvinden en voorkomt het verloedering van het landschap en buitengebied. In gemeente Barneveld is de agrarische sector groot. Het is nu eenmaal een veedicht gebied. Het is dan ook onmogelijk om bij woningbouw overal de strengste voorzorgsrichtlijnen in acht te nemen. Anders zou de woningbouwproductie sterk afnemen. Naar ons oordeel is het verantwoord en aanvaardbaar om de realisatie van onderhavige plan met woningbouw (inclusief kamerverhuur) mogelijk te maken nu de geitenhouderijen zich bevinden op een grotere afstand dan 500 meter.

5.15 Verkeer

Op de inrichtingstekening zijn per woning drie goed en onafhankelijk van elkaar bereikbare parkeerplaatsen per woning weergegeven.

Ontsluiting en verkeersveiligheid
De nieuwe en te legaliseren woonbestemmingen worden ontsloten via de Espeterweg. De verkeersgeneratie neemt als gevolg van deze ontwikkeling toe. Vanwege de smalle breedte van de Espeterweg en veelvuldig gebruik door fietsers en wandelaars heeft deze toename een negatief effect op de verkeersveiligheid en bruikbaarheid van de weg.
Op de Espeterweg is in de huidige situatie een geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer ingesteld, met uitzondering van bestemmingsverkeer. Door de ligging van een aantal bestemmingen aan de Espeterweg, waaronder de Espeterhoeve (aan de Espeterweg 5, een detailhandelsbedrijf), is er sprake van relatief veel (gemotoriseerd) bestemmingsverkeer. In het GVVP-maatregelenpakket 2022 is (daarom) opgenomen om onderzoek te doen naar maatregelen om de weg autoluw(er) te maken. Uitgangspunt van de verdere uitwerking van deze maatregel is dat er enkel gemotoriseerd verkeer gebruik maakt van de weg dat niet op een andere wijze kan ontsluiten. Naar verwachting zal de uitwerking van deze maatregel een positief effect hebben op de hoeveelheid gemotoriseerd verkeer op de Espeterweg.

Hoewel er bij de nu beoogde ontwikkeling sprake is van een geringe toename van verkeersbewegingen op de Espeterweg, zal er geen ernstige ontwrichting van de verkeersontsluiting op de Espeterweg op gaan treden indien het voorliggende plan doorgang zal vinden. Het gaat om een geringe toename van verkeersbewegingen, waarbij van ongewenste precedentwerking geen sprake zal zijn. Espeterweg 8-10 is nu namelijk het enige agrarische bouwvlak (in het buitengebied) dat direct ontsluit op de Espeterweg (waarbij de nieuwe woonfunctie niet op een andere wijze kan ontsluiten).

Naar verwachting zal met deze ontwikkeling per saldo de verkeersveiligheid en bruikbaarheid van de weg niet afnemen. Wel bestaat de mogelijkheid dat de nieuwe woningen (en het perceel zelf ook) in de toekomst (als uitkomst van de uitwerking van het GVVP-maatregelenpakket 2022) beperkt worden in hun bereikbaarheid, bijvoorbeeld door een maatregel waardoor ontsluiting enkel richting de Barnseweg kan plaatsvinden.

Ook de ontsluiting van de nieuwe woningen in het plangebied is akkoord. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande uitrit. De twee nieuwe woningen maken gebruik van een gecombineerde oprit die aansluit op de bestaande uitrit voordat deze uitkomt op de Espeterweg.

Conclusie
Het aspect verkeer vormt derhalve geen belemmering.

5.16 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Huidige situatie
Het projectgebied is gelegen aan de Espeterweg te Barneveld en ziet op een agrarisch perceel met een bedrijfswoning en meerdere bijgebouwen en schuren. Het perceel is aangesloten op drukriolering. Langs het perceel is ook een A-watergang (ook wel de Kleine Barneveldse Beek) en een C-watergang gelegen.

Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden enkele (bij)gebouwen gesloopt en worden een aantal woningen (met bijgebouwen) gerealiseerd. Voor de toename in verharding moet het verhard oppervlak gecompenseerd worden met een minimum van 30 mm per vierkante meter verharding. De overstort kan zowel bovengronds als in de beek plaats vinden.

Voor de nieuwe woningen moet een vuilwater aansluiting gemaakt worden. Dit kan richting het persriool wat in de Espeterweg ligt. Belangrijk is dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van aanwezige voorzieningen.

Naast de percelen liggen enkele watergangen. Werkzaamheden met betrekking tot deze watergangen moeten gecheckt worden of dit vergunnings-/meldingsplichtig is en/of er moet een gesprek plaatsvinden met het waterschap.

De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Met deze partiële herziening wordt het begrip 'kamerverhuur' toegevoegd aan de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Het is noodzakelijk dat dit begrip wordt toegevoegd in artikel 1 van de regels.

Onder kamerverhuur wordt het volgende verstaan: onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 1, sub d van de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden als volgt gewijzigd:

Aan de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" wordt bij de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' in artikel 6.2.2, onder d het volgende toegevoegd aan de tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1786-0001_0011.png"
Daarmee mag er op de locatie Espeterweg 10 de vloeroppervlakte van het niet-agrarische bedrijf 470 m2 bedragen.

Daarnaast wordt aan de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" in artikel 20.1 (bestemmingsomschrijving) bij de bestemming 'Wonen' toegevoegd (onder vernummering van de overige bepalingen in dat artikel) dat ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur' ook kamerverhuur is toegestaan. Hierbij wordt ook aan de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 in artikel 20.5.1 (Gebruik overeenkomstig de bestemming) een nieuw lid toevoegen (achter lid 5) waarmee ter plaatse van de aanduiding 'aantal kamerverhuur' het aantal onzelfstandige woonruimten niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is weergegeven. In dit geval gaat het om vijf kamers en is het getal 5 aangegeven bij 'aantal kamerverhuur'.

Kamerverhuur is enkel toegestaan op locaties waar dit met een aanduiding specifiek is geregeld op de verbeelding én ook de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld is hierbij van toepassing.

Ook gelden er twee voorwaardelijke verplichtingen, zie paragraaf 6.4 van de toelichting.

Voor het overige worden de regels van Hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet herzien. Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".

Op de verbeelding wordt het volgende aangepast:

Het gehele agrarische bouwvlak vervalt bij Espeterweg 8 en 10 en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning' vervalt.

Vier bestemmingsvlakken 'Wonen' worden toegevoegd, en bij één van deze bestemmingsvlakken worden de aanduidingen 'kamerverhuur' en 'aantal kamerverhuur' (met het getal 5) toegevoegd, met ook nog een figuur 'relatie'. Dit op de plek waar de kamerverhuur plaatsvindt, komen de aanduidingen 'kamerverhuur' en 'aantal kamerverhuur'.
Daarnaast krijgen de vier bestemmingsvlakken 'Wonen' allemaal een maatvoeringsaanduiding voor de maximum inhoud van de woning (aanduiding 'maximum volume (m3)'). Twee van de vier bestemmingsvlakken 'Wonen' krijgen de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' voor het maximum aantal vierkante meters aan bijgebouwen. Twee van de vier bestemmingsvlakken 'Wonen' (de twee meest westelijk gelegen bestemmingsvlakken 'Wonen') krijgen ook een bouwvlak.
Verder wordt één bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' toegevoegd met twee maatvoeringsaanduidingen 'maximum oppervlakte (m2)', 'maximum volume (m3) en een bouwvlak.
De omliggende gronden krijgen en/of behouden de bestemming 'Agrarisch' (zonder bouwvlak) en/of de bestemming 'Natuur'.

Er komen twee gebiedsaanduidingen 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' en 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 2' op het hele plangebied te liggen (op de verbeelding).

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Schakelbepaling

In Artikel 6 van de regels bij deze partiële herziening is een schakelbepaling opgenomen, waarin nader is aangegeven wat er in de regels en op de verbeelding verandert. Dit is ook in Hoofdstuk 6 (bestemmingsregels) van de toelichting van dit plan toegelicht.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'.
6.4.2.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In deze partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de landschappelijke inpassing alsmede ook een voorwaardelijke verplichting die ziet op de sloop van bebouwing op de locatie Espeterweg 8 en 10.

In dit geval ziet de voorwaardelijke verplichting (inrichtingsmaatregelen / erfinrichting) op het aanleggen van een fruitboomgaard, het aanleggen van groen en aan te leggen parkeerplaatsen alsmede geldt de verplichting dat in de loods op de locatie Espeterweg 10 geen geurgevoelige objecten mogen komen zolang er een agrarisch bouwvlak is gelegen aan de Espeterweg 12.

De voorwaardelijke verplichting inzake sloop betreft de sloop van drie bouwwerken die op een tekening nader zijn aangeduid. Die tekening is als een bijlage bij de regels gevoegd.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen.

Nu deze partiële herziening de bouw van een hoofdgebouw mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 16 november 2023 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Participatie

Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.

Het beleid onderscheidt drie sporen:

  • 1. Participatie bij ruimtelijke initiatieven;
  • 2. Participatie bij initiatieven van de overheid;
  • 3. Participatie bij initiatieven vanuit de gemeenschap.

Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet (op 1 januari 2024).

In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:

  • 1. Meeweten | informeren
  • 2. Meedenken | raadplegen
  • 3. Meewerken | adviseren
  • 4. Meebepalen | co-creatie

In dit geval is spoor 1 Participatie bij ruimtelijk initiatieven van het beleid relevant en trede 2 van de participatieladder.

Bij spoor 1 is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de participatie. Zolang spoor 1 niet in werking is getreden, stimuleren we als gemeente participatie en veel initiatiefnemers passen participatie ook toe. Dat is in dit geval wel van toepassing.

In dit geval is trede 2 gebruikt en de initiatiefnemer heeft aangegeven dat er overleg is geweest met omwonenden. Er is geen participatieverslag toegevoegd bij de toelichting van het bestemmingsplan. Hieronder is een korte weergave van de participatie vermeld.

De initiatiefnemer heeft vooruitlopend op de inwerkingtreding van spoor 1 (1 januari 2024) aangegeven dat hij gesproken heeft met vijf belanghebbenden (omwonenden/bedrijf in de directe omgeving), te weten: Espeterweg 7, 7a, 9 en 12 alsmede het bedrijf aan de Barnseweg 92.

Eén van de omwonende heeft aangegeven dat deze hoopt dat de bedrijfsbestemming geen geluidsoverlast gaat veroorzaken wanneer de omwonende buiten zit. Reactie: er zullen alleen bedrijven met een milieucategorie 1 en 2 toegestaan worden.

Andere omwonenden hebben aangegeven geen bezwaren te hebben, mits de begroeiing tussen het perceel van deze omwonenden en het perceel met de twee nieuwe woningen dicht zit/blijft, zoals nu het geval. Reactie: deze twee woningen zullen de uitrit krijgen op de Espeterweg en ook wordt hier geen groen verwijderd dat nu aanwezig is (behoudens dan dat de kwekerij wel verdwijnt).

De andere omwonenden hebben geen bezwaren tegen het plan.

Het ontwerpbestemmingsplan ligt, zoals gebruikelijk, van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024 ter inzage, zie paragraaf 8.4. Dit komt overeen met trede 2 (meedenken/raadplegen) uit de participatieladder. Dit heeft geleid tot .... reacties.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gebaseerd op het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 en voldoet daar grotendeels ook aan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een plan van lokaal belang. Vooroverleg is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij deze partiële herziening is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor voorliggend plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) voorliggend plan. De volgende partiële herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op voorliggend plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Achterveldseweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1637-0002   20-4-2022  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Bosbergerweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1580-0002   3-2-2021  
Dronkelaarseweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1611-0002   26-5-2021  
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1467-0002   4-7-2018  
Essenerweg XVII, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1459-0002   8-2-2023  
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1397-0002   30-1-2019  
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1484-0002   22-5-2019  
Garderbroekerweg XXVII, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1726-0002   26-4-2023  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Garderbroekerweg-Kapweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1692-0002   8-2-2023  
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1414-0002   31-1-2018  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kapweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1623-0002   6-10-2021  
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1440-0002   25-4-2018  
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1510-0002   9-10-2019  
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1475-0002   14-11-2018  
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1439-0002   7-3-2018  
Overhorsterweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1485-0002   10-7-2019  
Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie   NL.IMRO.0203.1515-0002   22-3-2023  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening Molenbiotopen   NL.IMRO.0203.1598-0002   21-4-2021  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Plaggenweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1667-0002   31-5-2023  
Sleedoornweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1626-0002   6-10-2021  
Tolnegenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1596-0002   18-3-2021  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017  
Verzamelherziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1349-0002   8-11-2017  
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1421-0002   7-3-2018  
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1501-0002   10-7-2019  
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1503-0002   10-7-2019  
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1529-0002   11-12-2019