direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Postweg V, partiële herziening Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1640-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Postweg 10 in Barneveld is een verzoek ingediend om de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' om te zetten naar een woonbestemming en een extra woning met toepassing van het functieveranderingsbeleid te realiseren. Het landelijk bedrijf in de vorm van een hoveniersbedrijf wordt beëindigd. De bestaande woning krijgt een grotere oppervlakte aan bijgebouwen. Ter compensatie daarvoor en voor de nieuwe woning worden voornamelijk sloopmeters van elders aangeleverd.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0001.png" Afbeelding: ligging plangebied aan de Postweg 10 in Barneveld.

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Postweg ten zuidwesten van de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en westzijde begrensd door een houtwal met daarachter agrarische gronden. Aan de zuidzijde vormt de Postweg de grens van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0002.png" Afbeelding: luchtfoto directe omgeving planlocatie met plangrens

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Bijlage 1). De gronden hebben de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' met functieaanduidingen 'hovenier' en 'opslag' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte' (met waarde 215 m2 voor de oppervlakte aan bijgebouwen). Binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Landelijk' is volgens artikel 5.2.2 onder d een 200 m2 aan bedrijfsbebouwing toegestaan. Omliggende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' (zonder bouwvlak). Verder geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (met middelhoge verwachtingswaarde) en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'. Het toevoegen van een extra woning is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0003.png" Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2012", omgeving plangebied.

Op basis van de wijzigingsbepaling ex artikel 5.7 lid 1 kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Daarnaast kan het college middels de wijzigingsbevoegdheid artikel 20.7 lid 5 de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Agrarisch' voor zover deze direct grenst aan de bestemming 'Wonen' wijzigen om de bouw van maximaal twee extra woningen mogelijk te maken, met inachtneming van een aantal voorwaarden. Het plan voldoet grotendeels aan deze voorwaarden. Echter moet van de te slopen oppervlakte minimaal 500 m2 inzetbare sloopmeters gesloopt worden op de locatie waarop deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast. Hiervan is bij onderhavig geval geen sprake. Er worden grotendeels sloopmeters van elders ingezet om te voldoen aan de benodigde inzetbare sloopmeters. Dit plan behoort op basis van het functieveranderingsbeleid wel tot de mogelijkheden, maar kan niet planologisch worden geregeld met een wijzigingsbevoegdheid.
In het bestemmingsplan zijn dus geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Er is een verzoek ingediend om het bedrijf (in de vorm van een hoveniersbedrijf) aan de Postweg 10 in Barneveld om te zetten naar wonen. Het bedrijf wordt beëindigd en de voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt dan wel ingezet als bijgebouw bij de (bedrijfs)woning. Ten westen van de bestaande woning met bijgebouwen wordt een extra functieveranderingswoning mogelijk gemaakt.

Het verzoek valt onder (en past binnen) het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 dat de raad op 22 maart 2017 heeft vastgesteld. Daarnaast is de Gebiedsvisie functieverandering van toepassing. Op basis van de Gebiedsvisie functieveranderingswoning is het mogelijk op deze locatie een woning toe te voegen met inzet van sloopmeters van elders. Ook kunnen woningen buiten de slooplocatie worden gerealiseerd.

Naast de bestaande bedrijfswoning is binnen het huidige bestemmingsvlak 215 m2 aan bijgebouwen en 200 m2 aan bedrijfsbebouwing toegestaan en ook gerealiseerd. Op de locatie staat ook nog niet vergunde bebouwing (circa 600 m2), die met het plan wordt verwijderd. Het slopen van deze bebouwing levert geen sloopmeters op, omdat ze dus zonder vergunning zijn gerealiseerd. Deze bebouwing kan ook niet worden meegerekend in het kader van de inzetbare sloopmeters vanaf eigen perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0004.png"
Afbeelding: bestaande situatie met aanwezige bebouwing

Het is de bedoeling 345 m2 aan bebouwing als bijgebouw vast te leggen bij de bestaande woning. Daarvoor blijft een deel van de bestaande bebouwing behouden. Daarnaast zal een ander deel van een te slopen (demontabel) bedrijfsgebouw worden verplaatst en worden herbouwd op een locatie dichter bij de bestaande woning om de toekomstige bebouwing compact gesitueerd te krijgen. Dit betreft gebouw 4 op de afbeelding nieuwe situatie (zie afbeelding 'nieuwe situatie Postweg 10 Barneveld' hierna). Het is mogelijk bijgebouwen tot 250 m2 te laten staan of te herbouwen (zonder inzet van sloopmeters). Voor de extra oppervlakte daarboven (tot de in onderhavig geval gewenste 345 m2 aan bijgebouwen) zijn 2 m2 sloopmeters per 1 m2 aan bijgebouwen nodig. De beëindiging van het landelijk bedrijf en sloop van de bedrijfsbebouwing van 200 m2 levert een 400 m2 aan sloopmeters op. Dit is bij andere plannen waar niet-agrarische bebouwing is ingezet in het kader van functieverandering al eerder toegepast. Op de locatie Postweg 10 in Barneveld is maximaal 615 m2 aan in te zetten sloopmeters (na sloop van deze bebouwing) aanwezig. Hiervan wordt het standaardrecht voor de bijgebouwen af. Van de 615 m2 wordt in dit geval 250 m2 aan standaardrecht aan bijgebouwen afgehaald. Om de bijgebouwen tot 345 m2 toe te staan en daarmee 95 m2 boven de 250 m2, moeten er nog 95 x 2 =190 m2 aan sloopmeters hiervoor worden ingezet. Dus er blijven dan nog 615-250-190= 175 m2 aan sloopmeters vanaf eigen locatie over om in te zetten voor de nieuwe woning met bijgebouw. Daarnaast zijn van sloopmeters van locaties buiten het plangebied aangeleverd:

  • Laageinderweg 54 te Kootwijkerbroek, 800 m2;
  • Esvelderweg 32 te Kootwijkerbroek, 323 m2.

Deze sloopmeters zijn inzetbaar en daarmee komt het voor de nieuwe woning in te zetten aantal sloopmeters uit op 1.298 m2 (=800+323+175). Met het inzetten van deze oppervlakte aan sloopmeters is het mogelijk een extra functieveranderingswoning met inhoudsmaat van 665 m3 en bijgebouw van 80 m2 vast te leggen (300+ 665 x 1,5 = 1.298 m2).

Het terrein wordt verder voorzien van een goede landschappelijke inpassing, waarvoor het ingediende beplantingsplan is opgesteld. Er is in beeld gebracht welk groen (bomen) verwijderd wordt voor de extra woning en wat goed en duurzaam te handhaven is. De extra woning komt op voldoende afstand van de aangegeven te handhaven bomen. In verband met de sloop en de nieuwe situatie is het nodig een aantal bomen (circa 6 stuks) te verwijderen en daarvoor is compensatie nodig. De ontwikkeling levert door de sloop winst op voor het landschap. Aan de noordwestzijde verdwijnt er dus het een en ander aan groen en daarom verdient het aspect landschappelijk inpassing aan die zijde aandacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0005.png"
Afbeelding: nieuwe situatie Postweg 10 Barneveld.

Er is sprake van een stedenbouwkundig acceptabele situering van de gebouwen. Met de feitelijke situering van de gebouwen wordt ingestemd en is compact. De beoogde opzet tast de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en naastliggende percelen niet aan. Per saldo levert het plan een kwaliteitswinst op voor het buitengebied door vermindering van overtollige bebouwing in het buitengebied en door de extra landschappelijke inpassing.

Er wordt verder gebruikt gemaakt van de bestaande uitritten en maximaal één uitrit per perceel is acceptabel. Het parkeren voldoet aan de norm van 3 per woning. Het verzoek is vanuit verkeerskundig oogpunt acceptabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0007.png"  

Afbeelding: bestemde situatie voor (links, Buitengebied 2012) en na de herziening (rechts)

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Doorwerking in plangebied
De gemeente Barneveld doorloopt een zorgvuldig proces in de besluitvorming. In dit geval krijgen burgers de gelegenheid te reageren op het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 7 is hier nader op ingegaan. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het gaat planologisch gezien om de toevoeging van slechts één woning.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Doorwerking in plangebied
Vanuit de visie gelden geen specifieke eisen op de onderhavige locatie die betrekking hebben op het realiseren van een enkele functieveranderingswoning waarvoor ter compensatie een landelijk bedrijf wordt gesaneerd en sloopmeters van voornamelijk locaties van buiten de planlocatie worden ingezet.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw (Plussenbeleid)
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw (Tijdelijk verbodsgebied her-/nieuwvestiging en uitbreiding bestaande glastuinbouw)

Het plangebied ligt binnen het gebied dat op kaart 2 is aangewezen als 'Plussenbeleid'. Daarbinnen is uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderij door een bestemmingsplan alleen mogelijk als de uitbreiding voldoet aan door het gemeentebestuur in overeenstemming met de handreiking Plussenbeleid vastgestelde beleidsregels. Omdat het hier niet gaat om het voortzetten van het agrarisch bedrijf, maar juist de beëindiging daarvan, volgen vanuit deze kaart geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Dit geldt ook voor kaart 3, omdat er op deze locatie geen sprake is van glastuinbouw en ook na de functieverandering zal dat dit niet aan de orde zijn.

Doorwerking in plangebied
Nu er vanuit de kaarten geen specifieke aanduidingen volgen die relevant zijn voor het onderhavig plan dan wel dat er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is onderhavige herziening in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.

Doorwerking in plangebied
Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan het regionale functieveranderingsbeleid. Dit beleid is grotendeels vastgelegd in onder meer de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden. Onderhavige plan voldoet ook grotendeels aan de voorwaarden die zijn opgenomen binnen deze toegepaste wijzigingsbevoegdheden. In dit kader is relevant hiervoor en aanvullend hierop de gemeentelijke Gebiedsvisie functieveranderingswoningen, waar onderhavig plan aan voldoet (zie verder § 4.6.5).

4.4.2 Beeldkwaliteitsplan functieverandering

De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Doorwerking in plangebied
Door initiatiefnemer is een erfinrichtings-/beplantingsplan ingediend. Dit plan is besproken in het overleg voor verzoeken in het buitengebied. De inrichting is akkoord bevonden, evenals de opzet/situering van de aangegeven bebouwing. De beeldkwaliteit van de te realiseren bebouwing wordt bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning beoordeeld door de dorpsbouwmeester.

4.4.3 Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5 Waterschap

4.5.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0009.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.6.1.1 Agrarisch bekenlandschap

De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Karakteristiek
Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.

Gebruik
In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.

Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

In het agrarisch bekenlandschap wordt gestreefd naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied besteedt de gemeente aandacht aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel-, fiets- en ruiterpaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.

Doorwerking plangebied
Onderhavig plan voldoet aan het regionale functieveranderingsbeleid (zie ook paragraaf 5.3.1 en aanvullend hierop 4.6.5). Het plan voorziet in het stopzetten van een landelijk bedrijf en het toevoegen van een extra woning met toepassing van het functieveranderingsbeleid. Deze functieverandering naar wonen is vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling en aanvullend daarop de gemeentelijke gebiedsvisie. Derhalve is dit plan passend binnen de richtlijnen van de structuurvisie.

4.6.2 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 200.000), 32,5% middeldure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 300.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 300.000. In regio FoodValley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gen betekent dit zo'n 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 200.000 in 2020) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 991,- in 2020).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking plangebied
De toevoeging van de extra woning in het buitengebied is voorzien in het meerjaren woningbouwprogramma van de gemeente Barneveld, waarin ruimte is opgenomen voor particulier initiatief. De gemeentelijke taakstelling woningbouwprogramma is regionaal afgestemd en er is ruimte om te groeien. Toevoeging van één woning behoort derhalve tot de mogelijkheden. In de woonvisie is in de realisatie van duurdere woningen voorzien. Volkshuisvestelijk is het plan voor de realisatie van de extra woning op deze locatie acceptabel.

4.6.3 Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6.4 Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling. Het is de bedoeling rekening hiermee te houden en zoveel mogelijk de BENG te hanteren.

Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen). Bij de nieuwe woning wordt een warmtepomp toegepast en er wordt rekening gehouden met het beperken van de eventuele geluidsoverlast die hiermee gepaard gaat.

Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw. Er worden zonnepanelen aangebracht op de nieuwe woning en/of het bijgebouw.

Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.

Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Er wordt met het plan landschappelijke inpassing gerealiseerd en daarbij de aanplant van extra groenelementen conform een beplantingsplan aangelegd en in stand gehouden. Tevens zal het hemelwater worden opgevangen op eigen terrein door het af te voeren op de bestaande poel.

Doorwerking in plangebied
Het plan betreft het toevoegen van één enkele woning welke middels particulier opdrachtgeverschap wordt gerealiseerd. Een deel van de duurzame mogelijkheden wordt binnen het plan aangebracht. De overige aspecten en onderwerpen aangehaald ter inspiratie om mee te nemen in het plan. Op het moment van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het aspect duurzaamheid verder op mogelijkheden onderzocht.

4.6.5 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Gebiedsvisie functieveranderingswoningen
Op 22 maart 2017 heeft de gemeenteraad het "Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016" vastgesteld. De doelstelling van het beleid is om ruimtelijke kwaliteitswinst in het buitengebied te behalen door sloop en/of hergebruik van de vrijkomende (of vrijgekomen) agrarische bedrijfsgebouwen. Ter compensatie van de sloop van de bebouwing worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied toegestaan, die anders niet mogelijk zijn. Bijvoorbeeld het realiseren van een nieuwe woning.

De slooplocatie is echter niet vanzelfsprekend de beste locatie om de nieuwe woning(en) te bouwen. Bijvoorbeeld vanwege het 'slechte' woon- en leefklimaat, vanuit landschappelijk oogpunt of omdat het omliggende agrarische bedrijven mogelijk belemmert in de ontwikkelingsmogelijkheden. Ruimtelijk gezien is dan ook vaker meer winst te behalen door de nieuwe woning te verplaatsen naar een locatie elders. Zoals bijvoorbeeld naar een bebouwingslint of aan de rand van een dorpskern. Met de 'Gebiedsvisie functieveranderingswoningen', vastgesteld op 13 december 2017, worden daarvoor volgens het 'ja-mits' principe verschillende mogelijkheden gegeven. Ja, we bieden ruimte om de woning elders te bouwen, mits dit per saldo een versterking is van de kwaliteiten van het buitengebied oplevert.

Om een goede afweging te kunnen maken van mogelijke locaties en de inpassing van een plan in zijn omgeving geeft de gebiedsvisie richtinggevende afwegingskaders, zoals met betrekking tot geur, fijnstof en landschap.

Doorwerking plangebied
De voorgestelde locatie is vanuit ruimtelijk oogpunt als acceptabel aan te merken en levert per saldo ruimtelijke kwaliteitswinst. Sloopmeters van twee locaties van elders worden ingezet om de nieuwe woning op deze locatie mogelijk te maken.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei. Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Uit het bodeminformatiesysteem (BIS) blijkt dat voor zover bekend op de locatie nog geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. Het voormalige/huidige bedrijfsmatige gebruik van de locatie heeft naar alle waarschijnlijkheid geleid tot bodemverontreiniging (erfverhardingen, bedrijfsgebouwen met aanwezige/voormalige bodembedreigende activiteiten die mogelijk zijn voorzien van asbesthoudende dakbedekking ect.). Voor de voorgenomen bestemmingsherziening/functieverandering, waarbij diverse sloop- en grondroerende werkzaamheden zullen gaan plaatsvinden, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden uitgevoerd.

Daartoe is door Hunneman Milieu - Advies te Raalte het rapport 'Verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek op de locatie aan de Postweg 10 te Barneveld' (projectnummer 210221_02/dh/sh, d.d. 23 april 2021) opgesteld. Het uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek geeft een voldoende beeld van de bodemkwaliteit (grond en grondwater) ter plaatse van de onderzoekslocatie. Het plangebied valt binnen de contour van de onderzoekslocatie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de zintuiglijk schone bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan kobalt en kwik zijn aangetoond. In de eveneens zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters gemeten. Het grondwater bevat licht tot plaatselijk matig verhoogde concentraties aan barium. Ter plaatse van de olieopslag in de garage, welke is voorzien van een vloeistofkerende vloer, is zintuiglijk en analytisch in de bodem (grond en grondwater) geen verontreiniging aangetoond. De garage was niet bij ons bekend en is door het betreffende adviesbureau tijden de uitvoering van het veldonderzoek aangetroffen.

Zintuiglijk is op het maaiveld en in de opgegraven/opgeboorde grond van de onderzoekslocatie geen asbestverdacht (plaat)materiaal waargenomen. Onder het grootste gedeelte van de aangebrachte klinkerverharding is een puinfundatie aanwezig van circa 0,3 meter. Met uitzondering van asbest is deze puinfundatie milieuhygiënisch niet onderzocht (betreft geen bodem). In deze volledig puinhoudende laag is zintuiglijk geen asbest aangetroffen. In het samengestelde mengmonster voor analyse op asbest is analytisch geen asbest gemeten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het onderzoek van deze puinfundatie als indicatief dient te worden beschouwd. Ter plaatse van het overig terrein zijn in de samengestelde mengmonsters van de bovengrond voor analyse op asbest maximaal 1,6 mg/kg d.s. aan gewogen asbest gemeten. De gemeten gehalten aan asbest overschrijden de saneringsnorm/hergebruiksnorm (100 mg/kg d.s.) echter niet.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodem-/asbestonderzoek of -sanering. Ondanks dat het uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek op beperkte wijze is uitgevoerd, vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening/functieverandering. Bij de herontwikkeling van de onderzoekslocatie dient wel rekening te worden gehouden met het mogelijk vrijkomen van de aanwezige puinfundatie en daarbij dient de volgende informatie in acht te worden genomen.

Het Besluit bodemkwaliteit stelt dat in beginsel van elke partij bouwstoffen de kwaliteit moet zijn bepaald en de partij voorzien moet zijn van een milieuhygiënische verklaring waarop de kwaliteit staat aangegeven. Voor een aantal gevallen geldt een uitzondering gemaakt op de verplichte kwaliteitsbepaling, namelijk:

- Tijdelijke uitname:
Voor bouwstoffen die tijdelijk worden verplaatst of uit een werk weggenomen stelt het Besluit bodemkwaliteit geen extra verplichtingen. In deze situaties hoeft de kwaliteit van de bouwstoffen niet te worden bepaald en de toepassing niet te worden gemeld. De voorwaarde hierbij is dat de bouwstoffen niet worden bewerkt en op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in het werk worden toegepast. Dit waarborgt dat de samenstelling en emissie van de bouwstoffen niet verandert.

- Hergebruik van bouwstoffen in een ander werk:
Wanneer een bouwstof niet op of nabij dezelfde plaats in hetzelfde werk wordt toegepast maar in een ander werk, dan hoeft de kwaliteit van de bouwstoffen niet opnieuw te worden bepaald. De voorwaarde hierbij is dat de bouwstoffen niet worden bewerkt en niet van eigenaar veranderen en onder dezelfde condities worden toegepast. De toepassing moet wel vijf werkdagen van tevoren worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit.

Uiteraard blijft de zorgplicht ook van toepassing. De hierboven genoemde uitzonderingen op de verplichte kwaliteitsbepaling, zijn niet van toepassing wanneer het gaat om bouwstoffen waarvan bekend is, of redelijkerwijs kan worden verwacht dat ze verontreinigd kunnen zijn. Zijn er aanwijzingen dat de bouwstof mogelijk niet voldoet aan de normen van het Besluit, dan moet alsnog de kwaliteit worden bepaald.  

Ondanks dat het verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Gezien het (voormalige) gebruik van de onderzoekslocatie dient bij de voorgenomen herontwikkeling en de daarbij behorende grondroerende werkzaamheden rekening te worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging (o.a. stortgaten, asbesthoudende plaatmateriaal etc.). Voor de sloop van de aanwezige (bedrijfs)gebouwen, schuren etc. dient mogelijk ook vooraf nog een asbestinventarisatie uitgevoerd te worden. Het rapport is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0010.png"
Afbeelding: uitsnede gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart

Op de kaart is een donkergrijs vierkantje zichtbaar (met rode cirkel omlijnd) ten zuidoosten van de planlocatie. Hier is in het verleden een object verwijderd door de EODD. Het object was op ruime afstand van de planlocatie. Aan de noordwestzijde, net buiten de planlocatie zijn 3 open vierkantjes (ook rood omlijnd) te zien. Dit zouden mogelijk militaire objecten (tent of onderkomen) zijn geweest. Als het inderdaad militaire objecten zijn geweest dan zal dit niet leiden tot een verdacht gebied dat tot binnen de planlocatie reikt.

De planlocatie valt niet binnen verdacht gebied van conventionele explosieven (CE). Het geruimde object en de mogelijke militaire onderkomens zijn in dit geval geen reden om de planlocatie als verdacht te beschouwen. Er is geen aanvullend onderzoek naar explosieven uit de Tweede Wereldoorlog nodig.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0011.png"
Afbeelding: uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart

De hierboven opgenomen afbeelding met een uitsnede van de nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart geeft binnen het plangebied (globaal aangegeven met de blauwe contour) het volgende aan:

  • Groen: lage archeologische verwachting, beekdal en beekoverstromingsvlakte

Advies archeologie
De aanvraag betreft een functieverandering middels een bestemmingsplanherziening. Daarbij is het verzoek bijgebouwen te laten staan en voor een deel (circa 133 m2) te verplaatsen naar een andere locatie en een extra woning met bijgebouw (met een oppervlakte van ruim genomen circa 300 m2) te realiseren.

Bij elkaar opgeteld blijven de oppervlaktes ruim onder de vrijstellingsgrens van 10.000 m2 die voor het plangebied geldt op basis van de archeologische dubbelbestemming met lage verwachting. Er is voor de ontwikkeling dan ook geen archeologisch onderzoek nodig.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' blijft gelden, maar wel kan de huidige in het bestemmingsplan opgenomen middelhoge verwachtingswaarde worden bijgesteld naar een lage verwachtingswaarde. Dit zal gebeuren met een algehele parapluherziening met betrekking tot de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Voor de zone met middelhoge archeologische verwachtingswaarde is onderzoek noodzakelijk bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Ook in dat geval blijft het plan ruim onder de vrijstellingsgrens. Daarom vormt het voorlopig in stand houden van deze archeologische waarde geen belemmering voor de uitvoering van onderhavige ontwikkeling.

Wettelijke meldingsplicht
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden (onverwacht toch) vondsten/ archeologische resten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan / aangetroffen waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet) bij de minister (namens deze de RCE).

Aanvullende informatie
Op circa 180 meter ten westen van het plangebied ligt een bekend historisch erf Groot Hurskveld. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Op het perceel zijn geen monumenten aanwezig. Op het naastliggende perceel Postweg 16 is een monumentale schaapskooi aanwezig. De afstand is dusdanig dat de plannen niet van invloed zijn op het monument.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied aan de Postweg 10 ligt in een gebied dat op de cultuurlandschappelijke waardenkaart Barneveld wordt aangeduid als een zone met cultuurhistorische waarde 1. Het gaat om jonge vochtige kampontginningen.

Conclusie
Dit bestemmingsplan en de beoogde nieuwbouw is niet strijdig met deze waardering c.q. de cultuurhistorische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe ligt op een afstand van circa 6 kilometer, waardoor onderhavige ontwikkeling geen significant negatief effect op dit beschermde gebied zal hebben. In dit geval zal het per saldo juist een positieve ontwikkeling betreffen vanwege de terugdringing van stikstof en dergelijke. Gezien de aard van de ingreep en de ligging van het plangebied, zijn negatieve effecten voor alle verstoringsfactoren uitgezonderd stikstofdepositie uitgesloten. Met de sloop van de voormalige agrarische stallen en de bouw van de nieuwe woning/bijgebouwen wordt gemotoriseerd materieel ingezet en wordt NOx uitgestoten. Deze uitstoot vindt gedurende een beperkte tijd plaats, tijdens de aanlegfase. Daar staat tegenover dat er gestopt wordt met de bedrijfsmatige activiteiten van het landelijke bedrijf. Hierdoor is er netto sprake van een afname van NOx-emissie. Negatieve effecten op aangewezen instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van uitstoot van NOx door zwaar materieel is dan ook uitgesloten. De ontwikkeling is dermate kleinschalig dat er geen negatief effect op de beschermde gebieden is.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie in eerste instantie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Tijdens dit bezoek is een aantal waarnemingen gedaan die hebben geleid tot het advies om in ieder geval een quickscan te laten uitvoeren. Daartoe is door Blom Ecologie B.V. te Waardenburg het rapport 'Quickscan Wet natuurbescherming Postweg 10 te Barneveld' (referentienummer BE/2021/232/r, d.d. 26 maart 2021) opgesteld. Uit de conclusies blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis voor beschermde soorten heeft. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Het betreffende rapport is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Er is veel waardevol landschappelijk groen op het perceel aanwezig. Dat heeft zowel vanuit de Wet natuurbescherming als de Algemene Plaatselijke Verordening bescherming. In verband met de sloop en de nieuwe situatie is het nodig een aantal bomen (circa 6 stuks) te verwijderen en daarvoor is compensatie nodig en dit is dan ook in het beplantingsplan opgenomen. De ontwikkeling levert door de sloop van overtollige bebouwing winst op voor het landschap. Aan de noordwestzijde verdwijnt er het een en ander aan groen. In het plan wordt voldoende aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het plangebied. Er zal voldoende worden gecompenseerd en bomen worden herplant.

5.3.1.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO. De planlocatie ligt op een afstand van circa 1,7 km tot het Gelders Natuurnetwerk en 1,1 km tot de Groene ontwikkelingszone.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. De planlocatie ligt buiten het aandachtsgebied voor de A30, maar wel binnen het aandachtsgebied van de Postweg. Echter de verkeersintensiteit op dit deel van de Postweg (slechts 500 mvt/etmaal) en de afstand van de woningen tot de weg, maakt dat er geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaatsvinden. Een onderzoek wegverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk. Ook zijn er geen spoorwegen of geluidgezoneerde industrieterreinen in de buurt gelegen. De Wet geluidhinder speelt in dit geval dus geen rol.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De woning bij een hoveniersbedrijf wordt aangemerkt als niet agrarische (burger)woning. Op Postweg 5 is een vrij groot vleeskalverenbedrijf gevestigd met 1.404 dieren met een geuremissie van 49.982 ou. De bestaande woning Postweg 10 is eerst belemmerend ten opzichte van de Postweg 5. Hierdoor geeft de nieuw te bouwen woning vanuit dit perceel geen belemmering.

Aan de andere zijde in noordwestelijke richting is op Postweg 16 een pluimveebedrijf gevestigd met 37.750 leghennen en een geuremissie van 12.835 ou. Deze stal ligt op circa 170 m vanaf de nieuw te bouwen woning. De woning zou o.g.v. de gemeentelijke geurverordening getoetst moeten worden op een geurnorm van 14 ou. Gezien de afstand is een berekening achterwege gelaten.

Ook moet er worden gekeken naar de achtergrondbelasting agrarische geur en is beoordeeld of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woning acceptabel is.

Toetsing woon- en leefklimaat
Met dit plan wordt een geurgevoelig object gerealiseerd. Er is beoordeeld of er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het woon- en leefklimaat is bij veehouderijen de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen bedrijf) als de achtergrondbelasting (vanwege alle bedrijven in de omgeving samen) kunnen een rol spelen. Aangezien het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op voldoende afstand ligt is met name de achtergrondbelasting relevant.

De gemeente Barneveld heeft een geurbeleid. Voor het gebied waarin de woning komt te liggen, het verwevingsgebied, gaat dit geurbeleid uit van een streefwaarde voor de achtergrondbelasting van 20 OuE/m³.

Beoordeling
De achtergrondbelasting van geur ter plaatse van de hoekpunten van de woning is berekend met het verspreidingsmodel V-stacks gebied. De stalgegevens van omliggende bedrijven (in een straal van 2 km rondom de woning) zijn meegenomen om de achtergrondbelasting te bepalen. In de onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven.

Resultaten berekening achtergrondbelasting:

Beoordelingspunt   X-coördinaat   Y-coördinaat   Geurbelasting  
Nieuwe woning hoekpunt NW   166131   458758   18,3  
Nieuwe woning hoekpunt NO   166137   458753   18,2  
Nieuwe woning hoekpunt ZO   166130   458744   19,4  
Nieuwe woning hoekpunt ZW   166123   458749   19,4  


Uit de berekening blijkt dat de achtergrondbelasting ter plaatse maximaal 19,4 Ou/m³ bedraagt. De belasting is niet hoger dan de streefwaarde voor dit gebied. Daarnaast is in de onderstaande tabel is voor deze belasting een waardering van het verblijfsklimaat af te lezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1640-0002_0012.png"

Uit de tabel blijkt dat er het te verwachten woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning wordt beoordeeld als 'Matig'. Dit wordt als acceptabel beschouwd. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

Conclusie
Het aspect geur is geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

In dit geval is er gelet op jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 14 januari 2014 (ABRvS 14 januari 2014, zaak nr. 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Verder heeft de Afdeling bepaald dat de realisering van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1. eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4).

Conclusie
Nu onderhavige ontwikkeling gaat over het toevoegen van één functieveranderingswoning, voorziet het betrokken plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie
De aspecten leidingen en laagvliegroutes vormen geen belemmering voor dit plan.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. Een onderzoek luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor een goed woon- en leefklimaat kan gesteld worden dat er op grond van de achtergrondconcentraties blijkt dat de concentraties beneden c.q. ruim lager dan de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn gelegen. Er kan dus gesteld worden dat er ter hoogte van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing
In dit geval is het plan niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Ook blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat de milieugevolgen zo gering zijn dat er ook geen sprake is van belangrijke milieugevolgen als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3.1) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

Conclusie
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor dit plan.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Per 1 januari 2013 is een groot aantal bedrijven die eerder een milieuvergunning hadden met hun activiteiten onder het zogenaamde Activiteitenbesluit komen te vallen. Onderdeel van de planologische procedure is dat de bedrijfsactiviteiten in de huidige vergunde vorm voor het hoveniersbedrijf beëindigd worden. De verleende milieuvergunning wordt ingetrokken en/of uw melding op grond van het Activiteitenbesluit als vervallen kan beschouwen als het onderhavige bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. In de nieuwe situatie is het niet de bedoeling bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. Dit betekent dat de huidige bedrijvigheid van bedrijfjes die op het perceel zijn ingeschreven, maar waarvoor geen melding is gedaan, te worden stopgezet.

Rondom het plangebied ligt verder alleen een aantal agrarische bedrijven:

  • 4. Postweg 5, afstand ca. 90-100 m. Hier zit een vleeskalverenbedrijf met ongeveer 1400 vleeskalveren.
  • 5. Postweg 3, lijkt hobbymatig, 20 schappen en paar paarden, werkelijke afstand ca. 190 m
  • 6. Postweg 1, pluimveebedrijf, 50.000 kippen en nog vleeskalveren, werkelijke afstand ca. 310 m (woning tot stal)
  • 7. Postweg 16, 37.000 kippen + nog wat pinken, werkelijke afstand ca. 160 m (tot de stal)

Aan te houden richtafstand vanuit milieuzonering is 50 meter vanwege geluid, hier wordt dus aan voldaan. Zie bijlage 1 van de publicatie bedrijven en milieuzonering van VNG, 2009. Op gebied van bedrijven kan gesteld worden dat er op basis van de richtafstanden uit de VNG  geen belemmeringen worden verwacht op gebied van geluid. Een onderzoek naar bedrijvigheid is ook niet noodzakelijk.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand. Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

Liander heeft op 20 april 2021 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Ten behoeve van het landschappelijk inpassen van de nieuwe en bestaande woning is er een erfinrichtings-/beplantingsplan aangeleverd welke als Bijlage 1 bij de planregels behorende bij deze partiële herziening is opgenomen. Teneinde het daadwerkelijk nakomen van de inrichting die is afgesproken, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels met daaraan het erfinrichtings-/beplantingsplan gekoppeld.

Er is veel waardevol landschappelijk groen op het perceel aanwezig. In verband met de sloop en de nieuwe situatie is het nodig een aantal bomen te verwijderen en daarvoor is compensatie nodig en dit is dan ook in het beplantingsplan opgenomen. Hierin voorziet het plan in ruime mate. De ontwikkeling levert door de sloop van overtollige bebouwing winst op voor het landschap. Aan de noordwestzijde verdwijnt er het een en ander aan groen. In het plan wordt voldoende aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het plangebied. Er zal voldoende worden gecompenseerd en bomen worden herplant.

Tevens is er een financiële bijdrage geleverd aan het Ontwikkelingsfonds Platteland wat gebruikelijk is bij functieverandering van agrarisch naar wonen (en daarmee het toevoegen van de extra woning op de locatie waar wordt gesloopt).

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Beide woningen maken gebruik van de bestaande inritten richting de Postweg, wat verkeerskundig positief is. De inrit heeft een breedte van 4 meter, wat ook de verkeerskundige maximale breedtemaat is die wordt gehanteerd.

De nieuwe en bestaande woning zijn goed bereikbaar. Qua hoeveelheid verkeersbewegingen heeft de nieuwe woning geen nadelige invloed op de verkeersveiligheid. Voor de parkeersituatie moeten er bij vrijstaande woningen in het buitengebied minimaal 3 goed -en onafhankelijk van elkaar bereikbare parkeerplaatsen aanwezig zijn. Hiervoor is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig. De twee verschillende woonpercelen worden zodanig ingericht dat hiervoor voldoende ruimte is.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan. In Hoofdstuk 4 is in verschillende paragrafen ingegaan op het waterbeleid, zoals het Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 Waterschap Vallei en Veluwe en het Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020.

Huidige situatie
Op de planlocatie Postweg 10 is een woning en een hoveniersbedrijf met diverse opstallen aanwezig. De locatie wordt aan diverse zijden begrensd door C-watergangen. Op de locatie is een paddenpoel aanwezig. In de Postweg ligt drukriolering.

Toekomstige situatie
Het hoveniersbedrijf wordt stopgezet. Op de planlocatie komt een extra woning met bijgebouwen. Het verhard oppervlak neemt hierdoor met circa 1.000 m 2 af naar circa 1.750 m2.

Het hemelwater dat op het nieuwe verhard oppervlak valt, wordt afgevoerd naar de reeds aanwezige paddenpoel. Het mag immers niet op de drukriolering worden aangesloten.

De extra woning krijgt een aansluiting op de drukriolering. Bij de realisatie van de woning en de bijgebouwen worden uit duurzaamheidsoogpunt geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.

De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente Barneveld en het Waterschap Vallei en Veluwe.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. Op de in dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' na, worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet herzien.

De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is op de locatie veranderd in die zin dat het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Landelijk' (met functieaanduidingen 'hovenier' en 'opslag') geheel is verwijderd en een tweetal bestemmingsvlakken 'Wonen' zijn opgenomen. Een deel van het westelijke bestemmingsvlak ligt net iets buiten de grens van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Landelijk'. De bestemming 'Agrarisch' is ter plaatse van deze bestemmingsvlakken gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Het westelijke bestemmingsvlak heeft de maatvoeringsaanduiding 'maximum volume (m3)' met waarde 665 m3 gekregen teneinde een maximale inhoudsmaat vast te leggen. Het oostelijke bestemmingsvlak heeft een maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' met waarde 345 m2 gekregen teneinde een maximale oppervlakte aan bijgebouwen vast te leggen. Daarnaast is over het gehele plangebied een tweetal gebiedsaanduidingen met betrekking tot een voorwaardelijke verplichting toegevoegd.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van de partiële herziening.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Schakelbepaling

Er is in de regels een schakelbepaling opgenomen. Door middel van deze schakelbepaling opgenomen in Artikel 5 van de planregels bij deze partiële herziening is nader aangegeven wat er op de verbeelding en/of in de regels verandert. Dit is in paragraaf 6.3 van de toelichting van deze partiële herziening ook toegelicht.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' is twee maal toegepast.

6.4.2.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de landschappelijke inpassing van de locatie. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen teneinde de sloop van bebouwing verplicht te stellen, voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe woning met bijgebouw of bijgebouw bij de bestaande woning kan worden verleend.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 15 april 2021 in de Barneveldse Krant, Barneveld Huis-aan-Huis, Gemeenteblad en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Participatie

Voordat de formele procedure startte heeft de initiatiefnemer de twee meest dichtstbijzijnde gelegen (woon)percelen geïnformeerd over het voorgenomen plan.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gebaseerd op het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 en voldoet daar ook aan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. Bij onderhavig plan is hier geen sprake van en is afgezien van inspraak.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 30 april tot en met 10 juni 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Bosbergerweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1580-0002   3-2-2021  
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1467-0002   4-7-2018  
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1397-0002   30-1-2019  
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1484-0002   22-5-2019  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1414-0002   31-1-2018  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1440-0002   25-4-2018  
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1510-0002   9-10-2019  
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1475-0002   14-11-2018  
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1439-0002   7-3-2018  
Overhorsterweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1485-0002   10-7-2019  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Tolnegenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1596-0002   18-3-2021  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017  
Verzamelherziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1349-0002   8-11-2017  
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1421-0002   7-3-2018  
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1501-0002   10-7-2019  
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1503-0002   10-7-2019  
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1529-0002   11-12-2019