direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kootwijkerbroek-Stroe
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1494-0004

Toelichting

Dit betreft de vastgestelde versie (met planidn. NL.IMRO.0203.1494-0004) van het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 28 december 2022 (met zaaknummer 202103644/1/R4). De uitspraak is separaat raadpleegbaar op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) en ook is de geanonimiseerde tekst van de uitspraak als documentbijlage opgenomen binnen het vaststellingsbesluit behorende bij dit bestemmingsplan.

De uitspraak van 28 december 2022 heeft tot gevolg dat de binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Kootwijkerbroek-Stroe” gelegen percelen, kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie B, nummers 4633, 4634, 4635, 4636 en 4637, zijn vernietigd (zie hieronder aangegeven op de verbeelding). Deze percelen (gelegen om het perceel Nachtegaalweg 17 in Kootwijkerbroek) zijn dan ook uit het plangebied van het bestemmingsplan “Kootwijkerbroek-Stroe” geknipt/verwijderd. In het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" waren aan de percelen grotendeels de bestemming 'Agrarisch' toegekend (en klein deel 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Water'). Voor deze percelen dient qua planologische mogelijkheden te worden teruggevallen op het voorliggende bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" met planidn. NL.IMRO.0203.1010-0004 (totdat uiteraard een eventuele toekomstige planologische procedure voorziet in een ander planologisch regime voor de locatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0001.png"  
Dit betreft de vastgestelde versie (met planidn. NL.IMRO.0203.1494-0004) van het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 28 december 2022 (met zaaknummer 202103644/1/R4). De uitspraak is separaat raadpleegbaar op de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) en ook is de geanonimiseerde tekst van de uitspraak als documentbijlage opgenomen binnen het vaststellingsbesluit behorende bij dit bestemmingsplan.

De uitspraak van 28 december 2022 heeft tot gevolg dat de binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Kootwijkerbroek-Stroe” gelegen percelen, kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie B, nummers 4633, 4634, 4635, 4636 en 4637, zijn vernietigd (zie hieronder aangegeven op de verbeelding). Deze percelen (gelegen om het perceel Nachtegaalweg 17 in Kootwijkerbroek) zijn dan ook uit het plangebied van het bestemmingsplan “Kootwijkerbroek-Stroe” geknipt/verwijderd. In het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" waren aan de percelen grotendeels de bestemming 'Agrarisch' toegekend (en klein deel 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Water'). Voor deze percelen dient qua planologische mogelijkheden te worden teruggevallen op het voorliggende bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" met planidn. NL.IMRO.0203.1010-0004 (totdat uiteraard een eventuele toekomstige planologische procedure voorziet in een ander planologisch regime voor de locatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0001.png"  

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voorliggend bestemmingsplan omvat de kernen Kootwijkerbroek en Stroe. Met dit bestemmingsplan wordt een aanzienlijk aantal bestemmingsplannen herzien.

Het bestemmingsplan is voor een groot deel beheersgericht. Dat wil zeggen dat de in het geldende bestemmingsplan toegekende bestemmingen worden overgenomen. Dit houdt echter niet in dat de bestaande ruimtelijke situatie voor het plangebied van dit bestemmingsplan voor de komende tien jaar wordt bevroren.

De planning is dat in 2022 de Omgevingswet in werking treedt. Vooruitlopend op die nieuwe wet zijn in dit bestemmingsplan alvast kleine aanpassingen gemaakt. Die aanpassingen gaan niet zo ver dat al sprake is van een 'Omgevingsplan', waarin ook regels zijn opgenomen uit gemeentelijke verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving. Een voorbeeld van een aanpassing is de aanduiding van monumenten op de verbeelding van het bestemmingsplan. Verder is per kern een stedenbouwkundige visie voor het plangebied opgesteld (zie de bijlagen bij de toelichting voor de visie per kern, inclusief de bijlagen bij de visie). De visies voor Kootwijkerbroek en Stroe zijn bedoeld om oplossingsrichtingen en randvoorwaarden te kunnen formuleren als zich ontwikkelingen voordoen die niet passen in dit bestemmingsplan. Zo kan het bestuur gemakkelijker en vlotter meedenken met een initiatiefnemer.

Dit bestemmingsplan is vanwege de actualisering (op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening) een goede bouwsteen voor een toekomstig omgevingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0002.jpg"

Afbeelding: ligging plangebieden

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

De gemeente Barneveld maakt, samen met de andere gemeenten uit de Gelderse Vallei, deel uit van de schil van de oprukkende Randstad. Aan de oostzijde van de gemeente ligt een deel van het grondgebied in het Veluwemassief.

De gemeente wordt doorkruist door twee autosnelwegen, de rijksweg A1 als oost-west verbinding en de rijksweg A30 als noord-zuid verbinding. In de nabijheid van het knooppunt van deze twee wegen ligt het gebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen. Veruit de meeste mensen van de gemeente Barneveld wonen en werken in dit gebied. Harselaar is het grootste bedrijventerrein van de gemeente. Barneveld en Voorthuizen zijn de grootste kernen van de gemeente.

Het plangebied betreft de kernen Kootwijkerbroek en Stroe.

Kootwijkerbroek
Het plangebied voor Kootwijkerbroek wordt aan de noordzijde begrensd door de Wesselseweg en de Veluweweg tot en met nummer 160. Aan de westzijde loopt de plangrens langs De Spil. Daarna loopt de grens langs de Nachtegaalweg naar de Puurveenseweg. De zuidelijke grens loopt vanaf de Nachtegaalweg langs de Puurveenseweg naar de kruising met de Essenerweg. Vanaf die kruising loopt de grens achter de bedrijven aan de Essenerweg tot en met Essenerweg 82a. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Kerkweg, en daarna loopt de grens achter de school aan de Schoonbeekhof en achter de huizen van de Bersebastraat tot de woningen aan de Veluweweg. Achter de woningen van de Veluweweg loopt de grens tot de Kootwijkerdijk. Het buurtschap Garderbroekerweg is gelegen ten noordoosten van Kootwijkerbroek. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied voor Kootwijkerbroek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0003.png"

Afbeelding: begrenzing plangebied Kootwijkerbroek

Stroe
Het plangebied voor Stroe beslaat de hele kern Stroe. Aan de noordzijde loopt de grens lang de rijksweg A1. Aan de oostzijde loopt de grens lang de Wolweg tot het spoor Amersfoort-Apeldoorn. Daarna loopt de grens parallel aan de spoorlijn tot voorbij de bebouwing aan de Houtbeekweg. De rest van de oostelijke grens wordt bepaald door de Houtbeekweg en de Anastatiusweg tot de bebouwing aan de Wolweg. De grens loopt om die bebouwing en een agrarisch perceel heen naar de Stroeërweg. De grens volgt de Stroeërweg tot de achterzijde van de woningen aan de Blauwgras. Aan de zuidzijde wordt de grens bepaald door de achtertuinen van de woningen aan de Blauwgras tot aan de Wulpenweg. De grens volgt de Wulpenweg tot voorbij het tennisveld om via de achtertuinen van de woningen van de wijk Zonnedauw tot de Ericaweg te komen. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Ericaweg, het perceel Stroeërschoolweg 1 en de achtertuinen van de Tolnegenweg tot de rijksweg A1. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied voor Stroe weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0004.jpg"

Afbeelding: begrenzing plangebied Stroe

2.2 Geldende bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisering van alle bestemmingsplannen binnen de hiervoor beschreven plangrens. Dit houdt in dat de volgende bestemmingsplannen worden herzien bij Kootwijkerbroek.

Nr.   Bestemmingsplan   Vastgesteld  
1010   Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk   14 november 2012  
1056   Buitengebied 2012   28 mei 2013  
1128   De Bonkelaar I   23 oktober 2012  
1134   Essenerweg VIII   22 januari 2013  
1141   Essenerweg IX   12 november 2013  
1180   Nachtegaalweg-Appelseweg   27 januari 2016  
1186   Puurveen (2e fase)   28 januari 2014  
1189   Garderbroekerweg-Kerkweg   4 maart 2015  
1193   Veluweweg XIV   23 april 2013  
1225   Garderbroekerweg/Veluweweg   4 maart 2015  
1238   Essenerweg X   6 mei 2014  
1240   Wesselseweg IX   6 oktober 2014  
1248   Parapluherziening De Puurveense Molen   30 september 2014  
1258   Essenerweg XI   31 januari 2018  
1308   Wesselseweg X   2 maart 2016  
1319   Kosterijweg I   5 juli 2017  
1422   Parapluherziening Parkeernormen   16 november 2017  
1423   Essenerweg XV, partiële herziening Buitengebied 2012   30 januari 2019  
1431   Nachtegaalweg III   31 januari 2018  
1435   De Spil I   8 november 2017  
1451   Drieënhuizerweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   4 juli 2018  
1463   Veluweweg XV   30 januari 2019  
1491   Wesselseweg XIII   22 mei 2019  
1496   Nachtegaalweg-De Spil, partiële herziening Buitengebied 2012   22 mei 2019  
1533   Drieënhuizerweg V, partiële herziening Buitengebied 2012   9 oktober 2019  
1566   Veluweweg-Topperbinnenweg   8 juli 2020  

Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de bestemmingsplanherzieningen gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0005.png"

Afbeelding: contouren van bestemmingsplannen kern Kootwijkerbroek

Bij Stroe gaat het om de volgende bestemmingsplannen:

Nr.   Bestemmingsplan   Vastgesteld  
1010   Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk   14 november 2012  
1056   Buitengebied 2012   28 mei 2013  
1133   Stroe V   9 juli 2013  
1250   Stroe VI   4 maart 2015  
1257   Houtbeekweg I   8 juli 2015  
1422   Parapluherziening Parkeernormen   16 november 2017  
1424   Wolweg II   13 december 2017  

Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de bestemmingsplanherzieningen gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0006.png"

Afbeelding: contouren van bestemmingsplannen kern Stroe

2.3 Ontstaansgeschiedenis

Kootwijkerbroek

Tot 1900 was er rond Kootwijkerbroek nog veel niet-ontgonnen land, bestaande uit heide en veenplassen. Nog tot 1950 werd hier turf gestoken. Het vestigingspatroon wordt voornamelijk gevormd door de (nu) Wesselseweg en de Essenerweg. Rond het kruispunt met de Nachtegaalweg was een concentratie van bebouwing. Het zwaartepunt is met de vestiging van een kerk (1889) en een zuivelfabriek naar het oosten verschoven richting de Kootwijkerdijk, dat deel heet nu Veluweweg. Op het kruispunt van de Essenerweg en een aantal wegen uit het zuiden heeft de (oude) Puurveense molen gestaan. Deze korenmolen komt al in 1586 in de archieven voor en heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het dorp. Omstreeks 1955 is de Kosterijweg, tot die tijd een zandweg met fietspad, een verharde weg geworden. De vereniging Plaatselijk Belang heeft toen een houten gebouw geplaatst op de plek van het oude dorpshuis, dat vanaf toen het middelpunt werd van de dorpsgemeenschap. Ook in die tijd werd de kerk van de Gereformeerde Gemeente aan de Kosterijweg gebouwd. In de jaren daarna is in de driehoek Essenerweg, Veluweweg, Kosterijweg de eerste planmatige nieuwbouwwijk gebouwd. In de jaren '70 is men aan de andere kant van de Kosterijweg doorgegaan met het bouwen van nieuwe woningen. In het afgelopen decennium werd Kootwijkerbroek-West ontwikkeld. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0007.jpg"

Afbeelding: ontstaansgeschiedenis Kootwijkerbroek

Stroe

De plek waar Stroe is ontstaan ligt ongeveer 500 meter zuidelijker dan het huidige centrum in Stroe. De ontstaansplek lag nabij de kruising van de Kootwijkerbroekerweg met de Ravenweg en de oude karweg Harderwijk-Arnhem, deze heet tegenwoordig Wulpenweg. Daar lag ooit de eeuwenoude herberg “De Raaf”. Hier staat nu nog de gelijknamige boerderij.

In 1876 werd de Oosterspoorweg geopend en kreeg Stroe een passagiershalte langs het spoor, waardoor het betrekkelijke isolement van Stroe werd doorbroken. Rond deze halte heeft Stroe zich met name in de tweede helft van de vorige eeuw uiteindelijk ontwikkeld. Vanaf 1899 werd deze halte gebruikt voor de aan- en afvoer van militairen van Infanterie Schietkamp Harskamp en werd het dorp een vestigingsplaats voor een deel van het personeel daarvan. Omdat er naast een passagiershalte ook een goederenperron aanwezig was, hebben zich langs de spoorlijn een aantal bedrijven gevestigd. Tegenwoordig stopt nog slechts bij bijzondere gelegenheden een trein in Stroe.

Rond 1970 werd de rijksweg A1 gerealiseerd en tevens werd, ter ontlasting van de Wolweg, de provinciale weg N310 aangelegd. Voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0008.jpg"

Afbeelding: ontstaansgeschiedenis Stroe

2.4 Ruimtelijke structuur

Kootwijkerbroek
De structuur van het dorp Kootwijkerbroek wordt bepaald door de Wesselseweg-Veluweweg en de Essenerweg. Dit zijn de belangrijkste uitvalswegen. Kenmerkend voor Kootwijkerbroek is dat het zich voornamelijk ten zuiden van de Wesselseweg-Veluweweg heeft ontwikkeld. Het open landschap ten noorden van deze Wesselseweg-Veluweweg is bijzonder en moet zoveel mogelijk behouden blijven. De Wesselseweg-Veluweweg vormt een duidelijke grens. De Kosterijweg, die al op oude kaarten is te zien, dient als een tweede ruggengraat. Een echt centrum heeft het dorp niet. Wel zijn er een aantal punten die als sociaal en ruimtelijk knooppunt gezien kunnen worden. Dit is vooral het punt waar de Essenerweg op de Veluweweg aankomt. Het profiel verwijdt zich hier en er bevinden zich ook enkele voorzieningen. Een historisch knooppunt is de kruising van de Walhuisweg met de Essenerweg en de Puurveenseweg, waar vroeger de molen heeft gestaan. Het dorp heeft geen duidelijke entrees. Dit beeld wordt nog versterkt door het feit dat Kootwijkerbroek in de richting van Stroe (Veluweweg) nog een buitenwijkje heeft. Deze is ontstaan waar vroeger een school stond, op de kruising van de Garderbroekerweg en de Kootwijkerbroekerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0009.jpg"

Afbeelding: ruimtelijke structuur Kootwijkerbroek

Stroe
De ruimtelijke karakteristiek wordt gekenmerkt door de Wolweg en de Stroeërweg. Langs deze wegen bevindt zich gevarieerde lintbebouwing. Aan de oostkant van het dorp werd in de jaren zestig een buurtje gebouwd in de stijl van die tijd. Recent is een buurt aan de westkant ontwikkeld. Ook overeenkomstig het gangbare tijdsbeeld.
De gelijkvloerse spoorwegovergang is een knoop- en herkenningspunt. Ook ten noorden van het spoor staat lintbebouwing langs de wegen Wolweg en Tolnegenweg. Aan de zuidoost zijde van de spoorwegovergang ligt een bedrijvenzone.

Duidelijke grenzen zijn de snelweg en de natuurlijke rand ten oosten van de kern. Vooral naar het oosten is hierdoor een aantal mooie zichtlijnen aanwezig. In zuidelijke richting kent het dorp een meer amorfe overgang naar het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0010.jpg"

Afbeelding: ruimtelijke structuur Stroe

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" is voornamelijk beheersgericht. De geldende bestemmingen worden voor het overgrote deel in dit bestemmingsplan overgenomen. In de voorbereiding van bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" is aan het licht gekomen dat in het plangebied op sommige plekken de feitelijke situatie (illegale bouw en/of gebruik) niet in overeenstemming is met de vigerende plannen. Ingeval geen concreet zicht op legalisatie bestaat (door middel van een afzonderlijke planologische procedure), is ook de geldende bestemming overgenomen.

Er zijn twee locaties buiten het plan gelaten. Voor de volgende locaties vindt een ontwikkeling plaats waarvoor aparte planologische procedures worden gevoerd. Deze procedures zijn nog niet afgerond, waardoor de ontwikkelingen nog niet meegenomen kunnen worden in het bestemmingsplan Kootwijkerbroek-Stroe. Het gaat om de volgende locaties:

  • uitbreiding woongebied Oostbroek;
  • bedrijventerrein Tolnegenweg-Wolweg in Stroe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0011.jpg"

Afbeelding: bedrijventerrein Tolnegenweg-Wolweg

De uitzonderingen op het conserverende karakter van het actualiseringsplan zijn hieronder beschreven.

Bedrijf
In het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" is de bestemming 'Bedrijf' toegepast. Deze bestemming is in het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" gesplitst in enerzijds de bestemming 'Bedrijf-1' en anderzijds de bestemming 'Bedrijf-2'. Verwezen wordt naar paragraaf 6.1.2.2.

Monumenten
Voor monumenten is in het nieuwe plan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultureel erfgoed' opgenomen.

Standplaatsen en markt
Binnen het plangebied zijn de plaatsen waar standplaatsen aanwezig zijn toegevoegd. Ook is er een aanduiding opgenomen voor de markt aan het plein bij de Essenburcht in Kootwijkerbroek.

Wonen
Bij de bestemming 'Centrum' is in het nu geldende bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" aangegeven dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'aantal woningen' is weergegeven. Doordat één of meerdere vergunningen zijn verleend na de vaststelling van het nu geldende plan, heeft dit er toe geleid dat hierin aanpassingen zijn doorgevoerd in het nieuwe plan.

Kamerverhuur is met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk.

Ontbrekende / herstel aanduidingen
In het nu vigerende bestemmingsplan zijn op perceelsniveau een aantal aanduidingen niet correct weergegeven, waaronder maatvoeringsaanduidingen (maximale goot- en bouwhoogte) en functieaanduidingen (detailhandel volumineus, vulpunt lpg) en een gebiedsaanduiding (veiligheidszone - lpg). Dat geldt ook voor een paar locaties waar de bestemming niet correspondeert met het gebruik c.q. een verleende vergunning. Zo is een kleine woning bestemd als 'Wonen-1' (met een bouwvlak) en is een locatie waar geen detailhandel meer plaatsvindt gewijzigd naar de vergunde situatie. Dit is hersteld in het onderhavige plan.

Voor de locatie Wesselseweg 125, Kootwijkerbroek is bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan gebleken dat ten tijde dat het perceel in het buitengebied viel er geen bedrijfswoning was toegestaan. Er is recent een bedrijfswoning vergund. De locatie wordt op de verbeelding aangepast aan de geldende systematiek voor de kernen.

Verder zijn een aantal locaties die voorheen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gelegen waren, aan de kern toegevoegd, zodat hierop nu de regels van de kern van toepassing zijn.

Gevelzitplaatsen
Om in de toekomst een beperkte overlap van horeca en detailhandel mogelijk te kunnen maken, worden gevelzitplaatsen toegestaan binnen de bestemmingen 'Verkeer', 'Centrum' en 'Dienstverlening' mits dit voldoet aan hetgeen is aangegeven in Bijlage B van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld. Wij verwijzen naar paragraaf 6.1.2.4.

Terrassen en terrasoverkappingen
Er zijn voor terrassen en terrasoverkappingen in het nieuwe plan regels opgenomen. Wij verwijzen naar paragraaf 6.1.2.12.

Evenemententerreinen
In het nu geldende plan zijn geen evenemententerreinen aangeduid. In het te actualiseren plan zullen ook evenementenlocaties opgenomen gaan worden. Hierbij is het aantal evenementen expliciet in de regels opgenomen. Per evenemententerrein zijn er verder regels opgenomen over tijdstippen en opbouw- en opruimwerkzaamheden. Dit is in lijn met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De gemeente Barneveld wil zich profileren als een gemeente die in beweging is. In de gemeente Barneveld vinden jaarlijks dan ook diverse evenementen plaats.

Vanuit dit perspectief bezien wordt ruimte gegeven voor de organisatie van evenementen binnen de grenzen van de gemeente. Daarentegen kan plezier en entertainment voor de één een bron van ergernis en overlast vormen en voor de ander een bron van vermaak. Er is sprake van een spanningsveld tussen de verschillende belangen die betrokken zijn bij evenementen in de open lucht. Dit betekent dat bij de verlening van een evenementenvergunning een afweging van alle belangen dient plaats te vinden.

Evenementen worden geclassificeerd in het evenementenbeleid op basis van de risico's (en mate van te verwachten overlast) en de daaraan gerelateerde mogelijke gevolgen die kunnen optreden bij een evenement.

In Kootwijkerbroek betreft het deze evenemententerreinen:

  • Parkeerterrein aan de Wesselseweg 156 (is aan te merken als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer);
  • Terrein op de hoek Puurveenseweg/Walhuisweg (molen, waarbij het terrein van de molen een inrichting is in de zin van de Wet milieubeheer).

In Stroe gaat het om deze evenemententerreinen:

  • Zonnedauw (achter dorpshuis De Hofstee);
  • Centrum Stroe: gedeelte aan de Stroeërweg (tussen Ericaweg en Zonnedauw), Callunaweg en Ericaweg;
  • Parkeerterrein De Hofstee (dit is aan te merken ook als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer).

Onduidelijkheid over gehanteerde geluidsnormen bij evenementen in de open lucht kan leiden tot klachten, gezondheidsschade, het niet of niet voldoende kunnen optreden tegen geluidsoverlast of het aanspannen van bestuursrechtelijke procedures.

We nemen in het plan een basisnorm voor geluid op. Deze basisnorm is 70 dB(A) en 80 dB(C) ter hoogte van de gevel van de meest nabij gelegen woning (in de dagperiode wordt dit gemeten op 1,5 meter, in de avondperiode 5 meter en in de nachtperiode eveneens 5 meter). Indien de gevel van deze woning verder weg is gelegen dan 50 meter, dan geldt deze afstand. Wij verwijzen voor een verdere toelichting naar paragraaf 6.1.3.4 (alsmede ook de regels/voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn leidend, waaronder de meethoogten).

Kunstwerken
Ook kunstwerken zijn aangeduid als zijnde 'specifieke vorm van kunst en cultuur - kunstwerk'. Indien de hoogte hoger is dan 2 meter is hiervoor eveneens een maximum bouwhoogte opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken
De bouwregels voor aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn aangepast ten opzichte van de voorheen geldende bestemmingsplannen. De terminologie is veranderd. Er is aansluiting gezocht bij het Besluit omgevingsrecht. De termen 'aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen' zijn vervangen door de term 'bijbehorende bouwwerken'. Verder zijn de bouwregels vereenvoudigd met als uitgangspunt dat de bouwmogelijkheden zoveel mogelijk gelijk blijven. De totale oppervlakte van buiten het bouwvlak gelegen bijbehorende bouwwerken mag in beginsel niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel - met een maximum van 150 m2. Uitzonderingen op deze bouwregel zijn met de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Zoals hierboven is aangegeven, is dit bestemmingsplan voornamelijk beheersgericht. De stedenbouwkundige visie en de bijbehorende kaart zijn voor Kootwijkerbroek terug te vinden in Bijlage 1 en Bijlage 4 en voor Stroe in Bijlage 5 en Bijlage 8 bij de toelichting van het bestemmingsplan, deze zijn juist gericht op de toekomst. De visie geeft inzicht in bijzondere aandachtspunten in het plangebied en geeft de aanzet voor oplossingsrichtingen en randvoorwaarden voor verbeteringen en nieuwe ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het bestemmingsplan voorziet niet in een ruimtelijk, infrastructureel project dat in de Crisis- en herstelwet is bedoeld.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat

Doorwerking in plangebied

Het plangebied is gelegen binnen twee themakaarten, te weten het ruimtelijk beleid (windenergie aandachtsgebied en grote zonneparken mogelijk (gedeeltelijk)) en het waterbeleid (intrekgebieden en grondwaterfluctuatiezone (gedeeltelijk)). De visie vormt geen belemmering voor het onderhavige actualiseringsplan.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.

In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw (gedeeltelijk)
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu (intrekgebied)
  • Kaart 7: Regels Erfgoed (molenbiotoop in Kootwijkerbroek)

Er wordt geen expliciete sturing gegeven vanuit de Omgevingsverordening.

Kaart 7 is hier van toepassing door de Puurveense Molen aan de Walhuisweg 2 in Kootwijkerbroek. De regeling die in het bestemmingsplan staat is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

Doorwerking in plangebied
Dit bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. De geldende bestemmingen worden voor het overgrote deel in dit bestemmingsplan overgenomen. Er worden dan ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in dit plan. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.

4.3 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Het plangebied ligt in het deelgebied 'stedelijke zone'. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat een aantal percelen die opgenomen zijn in het onderhavige actualiseringsplan gelegen zijn binnen de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. Het gaat dan om woonlocaties die in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn opgenomen dan wel locaties waarvoor afzonderlijke functieveranderingsverzoeken zijn geweest. Bij Kootwijkerbroek en Stroe gaat het dan om locaties die in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld gelegen zijn binnen het deelgebied 'Agrarisch bedrijvenlandschap'. Daarnaast is een klein gedeelte ten oosten van Stroe (bij de Houtbeekweg) gelegen in de overgangszone landschap, landbouw en recreatie. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Structuurvisie Buitengebied Barneveld voor de locaties Kootwijkerbroek en Stroe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0012.png"

Afbeelding: uitsnede Structuurvisie Buitengebied Barneveld

Agrarisch bedrijvenlandschap 

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Overgangszone landschap, landbouw en recreatie 

Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Voor het deel van deze zone ten zuiden van de A1 gaat het in hoofdzaak om een toename van klein landschapselementen zodat meer variatie ontstaat. In de gehele zone blijft ruimte voor de aanwezige agrarische bedrijven binnen de kaders van het reconstructieplan.

Doorwerking
Het plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.4.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie voor Kootwijkerbroek grotendeels in bestaand bebouwd gebied ligt. Alleen aan de randen van het plangebied geldt de structuurvisie niet, daar is de Structuurvisie Buitengebied Barneveld van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0013.png"

Afbeelding: uitsnede Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 Kootwijkerbroek

Verder blijkt uit de onderstaande kaart behorende bij de structuurvisie dat de planlocatie Stroe in bestaand bebouwd gebied is gelegen. Alleen ten oosten nabij Houtbeekweg is niet gelegen in bestaand bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0014.png"

Afbeelding: uitsnede Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 Stroe

Doorwerking plangebied
Het plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.4.3 Dorpsplannen en -visies

In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of -visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen. Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en -initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan - indien nodig - hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.

Dorpsvisie 2015-2025 Kootwijkerbroek
In oktober 2014 is door de dorpswerkgroep (DWG) met ondersteuning van de vereniging voor kleine kernen (VKK) de dorpsvisie voor Kootwijkerbroek tot 2025 opgesteld. De dorpsvisie geeft inzicht welke wensen en plannen er bij jong en oud in Kootwijkerbroek leven, hoe zij het dorp bij voorkeur zien ontwikkelen en welke randvoorwaarden daar bij horen volgens alle inwoners. In de dorpsvisie zijn diverse onderwerpen gerangschikt naar overkoepelende thema's. Deze thema's zijn: wonen, werken, welzijn en wegen.

Dorpsplan Stroe 2010-2030
In 2010 is door de DorpsWerkGroep in samenwerking met de vereniging voor kleine kernen het dorpsplan voor de kern Stroe opgesteld. De historische ontwikkeling van Stroe heeft geleid tot een duidelijke vermenging van wonen, bedrijvigheid en andere functies.

Een aantal onderwerpen en thema's uit deze dorpsplannen zijn nog actueel, maar een aantal ook niet meer.

Het actualiseringsplan voorziet niet in (nieuwe) ontwikkelingen, met uitzondering van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die in de regels zijn opgenomen. Het actualiseringsplan vormt geen strijdigheid met de dorpsplannen en -visies. De wensen in de dorpsplannen / -visies gaan verder dan waar dit actualiseringsbestemmingsplan in voorziet. Bij toekomstige ontwikkelingen en verzoeken is het mogelijk deze te toetsen aan de opgestelde visies om te beoordelen of de ontwikkelingen wenselijk zijn. Verwezen wordt ook naar hoofdstuk 1 en 3 van deze toelichting waarin ingegaan is op de opgestelde stedenbouwkundige visies voor Kootwijkerbroek en Stroe.

De visies voor de kernen Kootwijkerbroek en Stroe zijn als bijlagen bij deze toelichting opgenomen.

4.4.4 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 200.000), 32,5% middendure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 300.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 300.000. In regio FoodValley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gemiddeld betekent dit zo'n 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 200.000 in 2020) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 991,- in 2020).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

4.4.5 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie, omdat het een hoofdzakelijk conserverend actualiseringsplan betreft.

4.4.6 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.

Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking.

Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend. Een toets aan bovengenoemde blijft nu achterwege, maar zal plaatvinden bij nieuwe ontwikkelingen.

4.4.7 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4.8 Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025

Op 1 november 2016 is het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2016-2020 in werking getreden. Dit beleid is in 2020 geëvalueerd en dat heeft geleid tot een herziening van het huidige beleid. In het nieuwe Evenementenbeleid worden de aanbevelingen uit het evaluatierapport meegenomen.

Op 16 juni 2020 heeft het college het nieuwe Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025 vastgesteld en deze is op 1 juli 2020 in werking getreden. Bij het opstellen van dit beleid zijn onder meer organisatoren, evenementencoördinatoren, plaatselijk belang, omwonenden, politie, brandweer en geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio (ghor) betrokken.

Het evenementenbeleid geeft aan op welke locaties in de gemeente evenementen kunnen plaatsvinden. Evenementen worden geclassificeerd op basis van de risico's (en de mate van te verwachten overlast) en de daaraan gerelateerde mogelijke gevolgen die kunnen optreden bij een evenement.

Voor Kootwijkerbroek en Stroe zijn in dit nieuwe evenementenbeleid locaties opgenomen waar evenementen plaatsvinden.

Doorwerking in plangebied
Evenemententerreinen zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels. Per evenemententerrein gelden er specifieke regels.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

Dit bestemmingsplan is beheersgericht. Het voorziet niet in specifieke nieuwe ontwikkelingen. Er is geen aanleiding om de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van bepaalde gronden in dit bestemmingsplan te beperken ten opzichte van het geldende planologische regime. Een eventuele gebruiksbeperking is pas aan de orde als zich een nieuwe ontwikkeling voordoet en het nadere onderzoek is uitgevoerd.

Bij nieuwe ontwikkelingen, waarvoor een afzonderlijke planologische procedure gevoerd en/of een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden om een (bouw)plan mogelijk te maken, zal overigens kunnen blijken dat er een afzonderlijk bodemonderzoek (verkennend bodemonderzoek) nodig is. Bij een afzonderlijk bouwplan zal te zijner tijd bekeken worden of een bodemonderzoek noodzakelijk is.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

De gemeente heeft in 2015 een historisch vooronderzoek voor haar gehele grondgebied uit laten voeren met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) uit WOII. Een zone tot 110 meter uit de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn is verdacht gebied. In deze zone zal verder onderzoek nodig zijn naar de aanwezigheid van NGE. Ook buiten deze spoorzone kunnen verdachte deelgebieden aanwezig zijn.

Doordat het voorliggende plan voornamelijk beheersgericht is, speelt NGE nu geen rol. Bij een concreet initiatief zal een initiatiefnemer bij de gemeente informatie moeten vragen betreffende NGE.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces doorlopen om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

Bij planontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Binnen het plangebied zijn zones aangegeven met een lage, middelhoge dan wel hoge archeologische verwachtingswaarde en zones met vastgestelde archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0015.png"

Afbeelding: Stroe

De plangrens Stroe (blauwe contour) op bovenstaande afbeelding is geprojecteerd op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Binnen de plangrenzen van Stroe zijn twee archeologische verwachtingszones aanwezig: hoog en laag alsmede een terrein met vastgestelde archeologische waarde.

- Groen: Lage archeologische verwachting.
- Rood: Hoge archeologische verwachting.
- Groen gearceerd: terrein van archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0016.png"
Afbeelding: Kootwijkerbroek

De plangrens Kootwijkerbroek (blauwe contour) op bovenstaande afbeelding is geprojecteerd op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Binnen de plangrenzen van Kootwijkerbroek zijn drie archeologische verwachtingszones aanwezig: hoog, middelhoog en laag.

- Rood: Hoge archeologische verwachting.
- Geelgroen: Middelhoge archeologische verwachting.
- Groen: Lage archeologische verwachting.

Er is binnen de plangrenzen van Kootwijkerbroek geen sprake van een historische kern noch van een historisch erf. Dit geldt ook voor de kern Stroe.

Uit deze kaarten blijkt dat voor diverse percelen in het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zones met een lage archeologische verwachtingswaarde archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter, voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Voor zones met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter, voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Voor zones met een hoge archeologische verwachting geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij een oppervlakte van 250 m² of groter, voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Voor een paar aangegeven zones geldt geen dubbelbestemming archeologie, omdat op die locaties al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Deze zones zijn na archeologisch onderzoek vrijgegeven.

Tot slot geldt voor de zone waar sprake is van een terrein van archeologische waarde dat voorafgaand aan bodemingrepen dieper dan 30 cm, archeologisch onderzoek nodig is.

Indien bij uitvoering van werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

Monumenten
Binnen het plangebied zijn gemeentelijke monumenten aanwezig op de onderstaande adressen:

  • Veluweweg ong. - begraafplaats in Kootwijkerbroek
  • Veluweweg 82 in Kootwijkerbroek
  • Veluweweg 158/160 in Kootwijkerbroek
  • Wesselseweg 149 in Kootwijkerbroek

Daarnaast is er een rijksmonument in het plangebied gelegen, namelijk de Puurveense Molen aan de Walhuisweg 2 in Kootwijkerbroek.

De in het plangebied voorkomende monumenten en bijbehorende gronden zijn op de verbeelding aangeduid. Op de genoemde adressen (en de omgeving van het monument) is de dubbelbestemming  'Waarde – Cultureel erfgoed' gelegd.

Het dorpskarakter en de historische uitstraling worden in belangrijke mate bepaald door de monumenten, andere karakteristieke bebouwing en stratenpatronen in het centrum. De gebouwen staan niet op zichzelf, maar gaan een relatie met elkaar en de omgeving aan. De geografische en maatschappelijke context zegt namelijk vaak iets over de functie, het type en de uitstraling van het monument. Tegelijkertijd zorgt een goede omgang met monumenten voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van een plek. Kortom, de beïnvloeding is tweezijdig.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde, met uitzondering van de zone (waarde 5) in het noordelijke deel van Kootwijkerbroek (aan de Garderbroekerweg). Doordat die locatie al vrij vol is gebouwd behoeft daar geen dubbelbestemming opgenomen te worden. Voor de omgeving buiten de grenzen van het bestemmingsplan geldt deze waarde echter nog wel.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt in de nabijheid van een Natura 2000-gebied, te weten Veluwe. De afstand tot dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 500 meter ten aanzien van de plangrens van het dorp Stroe. De afstand tot het Natura 2000-gebied ten aanzien van de plangrens van Kootwijkerbroek (Garderbroekerweg/Veluweweg-Kootwijkerbroekerweg) bedraagt circa 1.800 meter en ten aanzien van de plangrens van het dorp Kootwijkerbroek zelf is de afstand circa 2.000 meter.

Het gaat hier om een beheersgericht bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks toegestaan. Er is daarom geen onderzoek naar stikstof uitgevoerd. Stikstof is in beeld als er zich een nieuwe ontwikkeling voordoet. Hiervoor wordt een afzonderlijke planologische procedure doorlopen. De binnenplanse afwijking om het aantal woningen te vergroten is alleen van toepassing bij de bestemming 'Centrum' in de kern Kootwijkerbroek. De afstand is dusdanig dat stikstof daar niet op voorhand een belemmering vormt.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Het bestemmingsplan is voornamelijk conserverend. Hierdoor is de verwachting dat de beschermde plant- en diersoorten niet worden aangetast. Een natuurtoets blijft achterwege.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.

Het is een beheersgericht bestemmingsplan dat geen kap van houtopstanden behelst. Daardoor is de Wet natuurbestemming in dat kader niet van belang.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet natuurbescherming geen belemmering is voor het onderhavige plan.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande afbeeldingen blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0017.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone Kootwijkerbroek

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0018.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone Stroe

Uit bovenstaande blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.

5.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze externe veiligheidsrisico's moeten worden beoordeeld voor twee risiconormen, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor beide risiconormen geldt hoe groter de afstand tussen planontwikkeling en risicobron, des te kleiner zal de impact van het plan zijn op de hoogte van het risico. Verder moet er vanuit het Besluit externe veiligheid transportroutes ook nog rekening gehouden worden met een plasbrandaandachtsgebied.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een groot aantal slachtoffers. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken.

Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er sprake zijn een plasbrandaandachtsgebied. Dit is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden moet worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. Deze plasbrand kan bijvoorbeeld ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een schip of tankwagen. Het plasbrandaandachtsgebied wordt gemeten vanaf de rechterrijstrook in het geval van een weg of de oeverlijn in het geval van een rivier.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Planbeoordeling
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard voor de kernen Kootwijkerbroek en Stroe. Het plan voorziet dan ook niet in een toename van het aantal personen. Op basis van de risicokaart van de landelijke signaleringskaart is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom de plangebieden, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de risicokaart voor Kootwijkerbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0019.png"

Afbeelding: uitsnede landelijke signaleringskaart met het plangebied Kootwijkerbroek binnen de rode contour

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van de risicokaart voor Stroe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1494-0004_0020.png"

Afbeelding: uitsnede landelijke signaleringskaart met het plangebied Stroe binnen de rode contour

De risicokaart levert de volgende inzichten op:

Transportroutes
Het plangebied Stroe ligt op sommige stukken enkele meters van de rijksweg A1 en gaat over de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn. Op basis van de Regeling Basisnet is vastgesteld dat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de rijksweg en de spoorlijn aanwezig is. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.

Ten aanzien van het groepsrisico is het plan gelegen binnen het invloedsgebied van de rijksweg A1 en de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico van deze risicobronnen. Aangezien het plan conserverend van aard is (geen toename aantal aanwezige personen), zal dit geen wijzigingen opleveren in de hoogte van het groepsrisico. Hierdoor kan conform Bevt worden volstaan met beperkte verantwoording groepsrisico en hoeft enkel nog de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid te worden beschouwd.

Ter volledigheid is de hoogte van het groepsrisico voor de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn ter hoogte van de kern Stroe, lager dan 0,3 maal de oriëntatiewaarde (conform rapport 'Basisnet Spoor', d.d. 20-9-2011). De hoogte van het groepsrisico voor de rijksweg A1 is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (Conform 'Handleiding risicoanalyses transport bijlagen').

Verder heeft de rijksweg A1 een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter uit de rand van het asfalt. Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is hoeft het plan hier niet aan getoetst te worden.

Buisleidingen
In het plangebied liggen geen aardgastransportleidingen die beschouwd moeten worden.

Inrichtingen
Aan de rand van de kern van Stroe liggen een aantal propaantanks.

In de kern van Kootwijkerbroek aan de Veluweweg 62 ligt het LPG tankstation Tamoil Express. Navolgend een beschouwing van de risico's van beide risicobronnen.

Propaantanks
Het blijkt dat de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 van deze propaantanks buiten het plangebied liggen.

LPG tankstation
In de omgevingsvergunning (Veluweweg 62) is de doorzet van het LPG tankstation begrensd tot 500 m3/per jaar. Hierdoor bedraagt de 10-6 risicocontour 25 meter gemeten vanaf het vulpunt, 25 meter vanaf de opslagtank en 15 meter vanaf de afleverzuil. De contour om het vulpunt en de tank vallen voor een klein deel in het plangebied. Het betreft hier de begraafplaats. In de milieuvergunning is opgenomen dat als er een begrafenis plaatsvindt, de lpg tank niet bevoorraad mag worden. De contour rondom de afleverzuil ligt op het terrein van het station en over de Veluweweg. Deze contouren vormen derhalve geen belemmering.

Ten aanzien van het groepsrisico bedraagt het invloedsgebied 150 meter vanaf het vulpunt en de tank. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Aangezien het plan conserverend van aard is leidt dit niet tot een wijziging in de hoogte van het groepsrisico. Uit de opgestelde risicoberekening bij de verleende omgevingsvergunning blijkt dat de hoogte van het groepsrisico zich beneden de 0,1 * oriëntatiewaarde bevindt.

Verder is op 28 juni 2016 de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval' in werking getreden. Deze circulaire is relevant (verplicht) voor het bevoegd gezag bij ruimtelijk besluiten. Naast de risicobenadering moet ook rekening gehouden worden met effectgericht beleid. Dit beleid hoeft echter alleen toegepast te worden bij bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen toestaat. Aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft hoeft er niet getoetst te worden aan het effectgericht beleid.

Verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van verschillende externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van: Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn en de rijksweg A1, Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) artikel 13 vanwege het LPG tankstation. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht.

Conform Bevi wordt ingegaan op:
A. Personendichtheid
Het bestemmingsplan is conserverend van aard waardoor er geen toename is van het aantal personen.

B. Hoogte groepsrisico
Uit risicoberekening voor het LPG tankstations blijkt dat het groepsrisico zich beneden 0,1 * oriëntatiewaarde bevindt.

C t/m E. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico binnen de inrichting
Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is ziet de gemeente Barneveld geen mogelijkheid om het groepsrisico verder te beperken. In het verleden is bij het LPG station aanvullende veiligheidsmaatregelen opgenomen in de omgevingsvergunning.

F. De voor en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Het betreft een conserverend bestemmingsplan waarbij de bestaande situatie wordt bestemd.

G. Mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
De gemeente Barneveld is niet voornemens nieuwe maatregelen te nemen om het groepsrisico te beperken.

H. beheersbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dichtbij de risicobron. Omdat het plan conserverend van aard is, wijzigt de mate van bestrijdbaarheid niet.

I. Zelfredzaamheid
Voor het vermogen om jezelf/en of anderen in veiligheid te brengen bij de dreiging van, of het bestaan van een gevaarlijke situatie wordt de term zelfredzaamheid gebruikt. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gestedheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol. De aanwezigen mits tijdig gewaarschuwd voldoende zelfredzaam zijn. Daarnaast kunnen mensen gericht worden gewaarschuwd middels NL-Alert.

Conclusie
Het plan is conserverend van aard. Onderstaand een overzicht van de aanwezige risicobronnen.

Categorie   Bronnen   PR 10-6 risicocontour   Groepsrisico  
Transport   Spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn   0 meter   Verantwoording beperkt  
  Rijksweg A1   0 meter   Verantwoording beperkt  
Inrichtingen   LPG yankstation
Tamoil Express  
25 meter vulpunt
25 meter tanks
15 meter afleverpunt  
Verantwoording uitgebreid  


De plangebieden liggen buiten de plaatsgebonden risicocontouren 10-6 van bovenstaande transportroutes. De plaatsgebonden risicocontour van de transportroutes vormt dan ook geen belemmering.

De plaatsgebonden risicocontouren van het tankstation aan de Veluweweg 62 liggen over een klein deel van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedgebied groepsrisico van bovenstaande risicobronnen. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hetgeen hierover eerder in deze paragraaf is aangegeven) kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan geen effect op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden in de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het betreft ten slotte een conserverend plan waar alleen de bestaande situatie wordt bestemd.

Hiermee acht de gemeente het groepsrisico verantwoord en wordt het restrisico geaccepteerd.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wet geluidhinder zijn de belangrijkste bepalingen met betrekking tot de geluidgrenswaarden opgenomen. Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Voorliggend plan is voornamelijk een beheersgericht plan. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen die vallen onder het regime van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt.

Conclusie
Geluid vormt derhalve geen belemmering.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen wel enkele veehouderijen. Doordat dit plan een beheersgericht bestemmingsplan is, vormt het aspect geur geen belemmering. Mocht planontwikkeling plaatsvinden waarbij nieuwe geurgevoelige objecten zullen worden gerealiseerd dan zal rekening worden gehouden met een acceptabel woon- en leefklimaat en zullen de belangen van omliggende agrarische bedrijven niet geschaad mogen worden.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Onderhavig actualiseringsplan valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven.

In Kootwijkerbroek ligt ten westen van Wesselseweg 125 een hoogspanningsleiding. In het bestemmingsplan is aan de bewuste gronden de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' toegekend.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" is in hoofdzaak een beheersgericht plan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. De ontwikkelingen die eventueel mogelijk gemaakt worden, zijn dermate kleinschalig dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeft niet in beeld gebracht te worden.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is geen m.e.r.-plicht aanwezig want Kootwijkerbroek-Stroe is een beheersgericht plan waar niet of nauwelijks ontwikkelingen toegestaan worden. Het is gericht op het behoud van bestaande bebouwing en functies. Overigens hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, zoals wonen.

Door het conserverende karakter van het bestemmingsplan vindt er geen toename plaats van de milieuhinder op de milieugevoelige functies.

De Staat van bedrijfsactiviteiten geeft een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in het plangebied, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Hierbij horen dan richtafstanden.

In het gebied dat gelegen is langs de Wesselseweg/Veluweweg én Garderbroekerweg/Veluweweg is er sprake van functiemenging. De bedrijven die daar gesitueerd zijn hebben de bestemming 'Bedrijf-2' waaronder categorie A en categorie B bedrijven zijn toegestaan. Die Staat van bedrijfsactiviteiten die geldt bij de bedrijven langs de Wesselseweg/Veluweweg én Garderbroekerweg/Veluweweg bevat geen richtafstanden maar categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden daar bedrijven zijn toegestaan. Indien er een specifiek bedrijf aanwezig is, dat niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in het bestemmingsplan, dan is deze specifiek aangeduid (op de verbeelding en ook in de regels). Ook Stroe wordt aangemerkt als een gebied met functiemenging, met uitzondering van het bedrijf aan de Houtbeekweg 4. Het bedrijf aan de Houtbeekweg 4 is bestemd als 'Bedrijf - 1' waarbij in ieder geval specifieke aanduidingen gelden voor een veevoederfabriek en een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeder.

In Kootwijkerbroek is er bij het bedrijventerrein Puurveen sprake van bedrijven die gelegen zijn in gemengd gebied en waar richtafstanden ingevolge de Staat van bedrijfsactiviteiten gelden. Indien er bedrijven zijn met een hogere milieucategorie dan zijn deze specifiek aangeduid op de verbeelding. Er zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 op de verbeelding weergegeven en toegestaan. Aan de noord- en zuidzijde van de Essenerweg komen een aantal bedrijven en een bedrijventerrein voor. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven in de milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor de overige bedrijven gelden de categorieën zoals hierboven staan beschreven.

Van gemengd gebied is verder sprake in de rest van Kootwijkerbroek (niet zijnde dus het gebied langs de Wesselseweg/Veluweweg en Garderbroekerweg/Veluweweg), waarbij er eveneens sprake is van rustige woonwijken.

Er zijn geen gezoneerde bedrijven gelegen in het plangebied.

Voor de nutsvoorzieningen in het plangebied geldt dat deze voorzieningen specifiek zijn aangeduid. Het betreft de nutsvoorzieningen aan de Tolnegenweg 14-1 en Zonnedauw (ten oosten van nr. 60) in Stroe en Garderbroekerweg 186-1 in Kootwijkerbroek.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan zijn gasdrukmeet- en regelstations aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.

Nu Liander op 13 december 2018 enkel heeft aangegeven dat er een 150 kV verbinding in het plangebied is gelegen en verder geen aandacht aan andere aspecten / belangen heeft besteed, hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Voor zowel Kootwijkerbroek als Stroe geldt dat behoud van authentieke landschappelijke waarden voorop staat. Met authentieke landschappelijke waarden bedoelen we houtwallen en houtsingels langs weilanden, bomenlanen langs wegen, bossen en parken, maar ook de afwisseling met bijvoorbeeld pleinen, openheid, sloten, beken, speelplekken en hoogteverschillen.

In dit geval liggen verspreid door het plangebied groenstroken. Naast de openbare groenstroken hebben de meeste woningen in het plangebied een voortuin. De groenstroken en voortuinen zorgen voor een ruim, groen aanzicht van de woonstraten.

De gemeente streeft naar behoud van deze groenelementen. De openbare groenstroken zijn als 'Groen' of als 'Verkeer' bestemd. Ook de voortuinen krijgen een passende bestemming, zodat de bouwmogelijkheden daar beperkt zijn.

Voor groenelementen waarbij landschappelijke waarden in de vorm van monumentale bomen dan wel houtsingels aanwezig zijn, worden deze elementen met een dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' aangeduid. Er is sprake van landschappelijk waardevol groen bij diverse percelen, waaronder rondom het sportveld aan de Dr. A.A. Jessestraat in Kootwijkerbroek en percelen aan de Tolnegenweg in Stroe. De percelen die landschappelijk waardevol zijn hebben over het algemeen een dubbelbestemming 'Waarde -Landschap' gekregen.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Het betreft een beheersgericht plan. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Kootwijkerbroek
Kootwijkerbroek is voor bijna alle modaliteiten (lopen, fiets, openbaar vervoer, auto) goed bereikbaar via de Wesselseweg, Veluweweg, Essenerweg, Drieënhuizerweg, Puurveenseweg, Walhuisweg en Laageinderweg.

Er is onderscheid gemaakt tussen gebiedsontsluitingswegen en verblijfsgebieden en dit wordt de komende jaren voortgezet.

Stroe
Stroe is voor bijna alle modaliteiten (lopen, fiets, openbaar vervoer, auto) goed bereikbaar via de Tolnegenweg, Wolweg en Stroeërschoolweg.

De wens vanuit de dorpskern Stroe is om in de toekomst de Wolweg af te waarderen van 50 km/uur naar 30 km/uur.

Aan de noordkant van Stroe ligt de spoorwegovergang op de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn.

Daarnaast is parkeren geregeld in de Nota Parkeernormen, opgenomen als Bijlage 12 Nota Parkeernormen (2020) bij de regels.

5.15 Water

In de jaren negentig van de vorige eeuw heeft de rijksoverheid de Commissie Waterbeheer 21ste Eeuw in het leven geroepen om zich te buigen over het waterbeheer in Nederland. Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de commissie doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Eén van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Met voorliggend plan worden in beginsel geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die invloed hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied. De waterhuishoudkundige situatie in het plangebied zal dan ook niet verslechteren. De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels
6.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Het begrip 'Relatie' staat in artikel 1.84. Hierin staat beschreven dat het een op de verbeelding opgenomen aanduiding betreft die aangeeft welke bestemmingsvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen. Dit houdt in dat de aanduidingen die op beide verbonden bestemmingsvlakken staan niet zelfstandig gelezen moeten worden maar dat deze gelden als één geheel.

Als bijvoorbeeld wordt aangegeven onder de bestemming Wonen I:

'de totale oppervlakte van buiten het bouwvlak gelegen bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20% van dat bouwperceel, met een maximum van 150 m2, [...].'

wordt bedoeld dat de maximum oppervlakte die is aangegeven op de verbonden vlakken als één maximum voor beide vlakken geldt en niet voor beiden afzonderlijk.

6.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.2.1 Bestemming 'Agrarisch'

Binnen deze bestemming zijn agrarische bedrijven toegestaan alsmede is hobbymatig agrarisch gebruik toegestaan. Deze bestemming komt in het plangebied op een aantal locaties voor nabij de grens met het buitengebied.

6.1.2.2 Bestemmingen 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2', en 'Bedrijventerrein'

De bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2' worden gebruikt in gebieden met een variatie aan functies, bijvoorbeeld het centrum of een woongebied met bedrijven.

Binnen de bestemming Bedrijf - 1 zijn bedrijven toegestaan die in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gemengd gebied zijn opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor de vestiging van bedrijven met activiteiten uit een hogere milieucategorie, zie STAAT VAN BEDRIJFSACTIVITEITEN BEDRIJF - 1 BIJ AFWIJKING. Bij het bepalen van het bouwvlak is het geldende bestemmingsplan het uitgangspunt. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden, met het oog op de levensvatbaarheid van bedrijven.

Binnen de bestemming Bedrijf - 2 zijn bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A en B1. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor de vestiging van bedrijven met activiteiten uit categorieën B2 en/of C. Bij het bepalen van het bouwvlak is het geldende bestemmingsplan het uitgangspunt. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden, met het oog op de levensvatbaarheid van bedrijven.

In twee situaties zijn specifieke bedrijven met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. In de eerste situatie is alleen het specifieke bedrijf toegestaan. Hiervoor is gekozen in situaties waarin andere (zwaardere) bedrijven op de locatie niet wenselijk zijn. Bijvoorbeeld bij nutsvoorzieningen en opslag.

In de tweede situatie is een aanduiding op de verbeelding opgenomen voor bestaande zware bedrijven, naast de toegestane categorieën. Dergelijke zware bedrijven horen in beginsel thuis op een bedrijventerrein, niet in homogene woonwijken. De regeling laat toe dat na het vertrek van zo'n zwaar bedrijf daarvoor bedrijven met activiteiten uit lichtere categorie in de plaats komen. Deze bedrijven zitten vaak al jaren op het perceel. Het is niet wenselijk dat hiervoor alsnog met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van de regels.

Daarnaast is een bevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf - 1' / 'Bedrijf - 2' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen-1' en 'Tuin'. Het doel van deze wijzigingsbevoegdheid is om de mogelijkheid te bieden bij vertrek van een bedrijf een nieuwe passende bestemming aan een perceel te geven.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn alleen bedrijven opgenomen. Andere functies zoals maatschappelijke voorzieningen en horeca komen niet voor. Deze functies zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf-1', 'Bedrijf-2' en 'Bedrijventerrein'. Daardoor is het niet nodig deze in de Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen.

De bestemming 'Bedrijventerrein' wordt toegepast in gebieden waar meerdere bedrijven bij elkaar gevestigd zijn of waar zwaardere milieucategorieën mogelijk zijn. Via de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen is aangegeven welke milieucategorieën toelaatbaar zijn. Bij de bestemming 'Bedrijf-1' en 'Bedrijf-2' is een bedrijfswoning toegestaan, bij de bestemming 'Bedrijventerrein' in principe niet, vanwege de zwaardere categorieën bedrijven die zijn toegestaan. In dit geval zijn er bij het 'Bedrijventerrein' wel bedrijfswoningen toegestaan indien dit specifiek is aangeduid op de verbeelding.

Detailhandel dient zoveel mogelijk plaats te vinden in de daarvoor bestemde kernwinkelgebieden. Dat is het beleid in gemeente Barneveld. Met detailhandel buiten de winkelgebieden gaat de gemeente terughoudend om. Het uitgangspunt is dat detailhandel niet is toegestaan op bedrijventerreinen (en binnen bedrijven) (uitgezonderd ondergeschikte productiegebonden detailhandel). Bij de beoordeling van de ondergeschiktheid moeten de aard, indeling en inrichting van het pand in aanmerking worden genomen en voorts, hoe frequent het bedrijf door particulieren wordt bezocht en hoeveel detailhandeltransacties ter plaatse hebben plaatsgevonden. Het percentage van de omzet kan niet als onderscheidend criterium worden gehanteerd. Als richtlijn kan detailhandel als ondergeschikt worden aangemerkt als de omzet van handel met particulieren minder dan 10 % van de totale omzet bedraagt.

Internet winkelen – een specifieke vorm van detailhandel – is de laatste jaren sterk toegenomen en de verwachting is dat deze trend doorzet. Wat is er tegen als webwinkels zich vestigen op een bedrijventerrein? Dat is afhankelijk van de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten. Bepaalde webwinkels hebben geen of een beperkte ruimtelijke uitstraling. Wij onderscheiden de volgende vormen:

  • a. Webwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt

Deze vorm heeft geen ruimtelijke uitstraling en is verenigbaar met de bestemming 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2', respectievelijk 'Bedrijventerrein', voor zover daar bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Met het oog op de ontwikkelingsruimte van bedrijven die behoren tot de zwaardere milieucategorieën zijn webwinkels niet gewenst op gronden die zijn aangewezen voor dergelijke bedrijven. Wat dat betreft streven wij milieuzonering na.

  • b. Webwinkel met opslag- en verzendfunctie

Hier geldt hetzelfde als bij a). Ook deze vorm is te verenigen met de bedrijvenbestemming. De activiteiten hebben geen verkeersaantrekkende werking in die zin dat de kopers niet bij de webwinkel komen. De ruimtelijke uitstraling is beperkt. De laad- en losactiviteiten voor de bevoorrading dienen op eigen terrein plaats te vinden; daarvoor mag geen gebruik worden gemaakt van de openbare ruimte.

  • c. Webwinkel met (beperkte) afhaalmogelijkheid

Nu aan deze vorm een (beperkte) afhaalmogelijkheid is verbonden, is wel sprake van verkeers- en publieksaantrekkende werking. Per geval zal moeten worden beoordeeld of een dergelijke webwinkel past. Om die reden is in de regels van de bedrijfsbestemmingen voor het college de bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bestemmingsomschrijving voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor zo een webwinkel. In het afwegingskader is de verkeersveiligheid een belangrijk aspect.

  • d. Webwinkel met afhaalmogelijkheid en de mogelijkheid om de goederen ter plaatse te bekijken.

Deze vorm van webwinkels heeft een toonzaal en heeft dezelfde ruimtelijke uitstraling als reguliere detailhandel. Deze vorm is onverenigbaar met de bestemming 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2', respectievelijk 'Bedrijventerrein'.

De hiervoor onder a. en b. genoemde vormen van webwinkels hebben geen dan wel een beperkte ruimtelijke uitstraling. Met het oog op de goede ruimtelijke ordening is er geen bezwaar tegen dat dergelijke webwinkels zich vestigen op gronden met de genoemde bestemmingen. Deze webwinkels zijn toegevoegd aan de opsomming in de bestemmingsomschrijving.

Voor de onder c) bedoelde webwinkels is in de regels van de bestemming 'Bedrijf - 1', 'Bedrijf - 2', respectievelijk 'Bedrijventerrein' een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zoals hiervoor omschreven.

In verband met de bereikbaarheid van objecten voor de hulpdiensten (met name de brandweer) is bepaald dat de onderlinge afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens en tussen bedrijfsgebouwen onderling niet minder dan 5 meter mag bedragen (Notitie Proactie Gemeentebrandweer Barneveld).

De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels voor een hoogte van 4 meter.

In de bouwregels dan wel op de verbeelding is bepaald voor welk percentage de gronden buiten het bouwvlak mogen worden bebouwd. De bouwmogelijkheid geldt per bouwperceel. In artikel 1.31 is de omschrijving van het begrip 'Bouwperceel' opgenomen. Bij bedrijven betreft het doorgaans in principe het kadastrale perceel, waarbij er sprake is van bij elkaar behorende bebouwing.

6.1.2.3 Bestemming 'Bos'

Gronden waarop de bestemming 'Bos' rust, zijn alleen bestemd voor bos en groenvoorzieningen.

De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming is minimaal.

6.1.2.4 Bestemmingen 'Centrum' en 'Gemengd'

Binnen de bestemming 'Centrum' zijn meerdere functies toegestaan, waaronder woningen, detailhandel, horecavoorzieningen en dienstverlenende bedrijven. Ook binnen de bestemming 'Gemengd' is een combinatie van functies toegestaan, waaronder kantoren, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en bedrijven. Indien differentiatie niet is gewenst dient een specifieke bestemming te worden opgenomen. Bijvoorbeeld detailhandel in de winkelstraat. De bestemming 'Centrum' is toegekend in de centra van de kernen en wijken.

Bij de bestemmingen 'Centrum' en 'Gemengd' kan de functie wonen zijn toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan bij de bestemming 'Gemengd'.

Gevelzitplaatsen

We willen een beperkte overlap van horeca en detailhandel mogelijk maken. Dit kan een bijdrage zijn aan de aantrekkelijkheid van het winkelen in een dorpskern, dat in toenemende mate ook een recreatieve component kent. De overlap dient echter wel zodanig beperkt te zijn, dat er geen semi-horeca gebruik in de winkel gaat ontstaan, dan wel dat feitelijk sprake is van een zelfstandig horecagebruik, of anders gezegd: dat het doel om de winkel te bezoeken primair komt te liggen in het ter plekke nuttigen van een beperkt aantal soorten dranken en/of etenswaren.

Gevelzitplaatsen zijn toegestaan binnen de bestemmingen 'Verkeer', 'Centrum' en 'Dienstverlening' mits dit voldoet aan hetgeen is aangegeven in Bijlage B van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg is in strijd met de functie van de weg. Indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.

6.1.2.5 Bestemming 'Cultuur en ontspanning'

Binnen de bestemming 'Cultuur en ontspanning' zijn voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning toegestaan, waaronder: podiumkunsten/theater, bioscopen, musea, expositieruimten, galeries, toeristische attracties, bowling- en poolcentra, muziek- en dansscholen, creativiteitscentra, casino's en zalencentra. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter andere voorzieningen van cultuur en ontspanning niet wenselijk zijn, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast.

De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter.

6.1.2.6 Bestemming 'Dienstverlening'

Het verschil tussen de bestemmingen 'Dienstverlening' en 'Kantoor' wordt bepaald door het aandeel kantoor of baliefunctie. Is het gebouw overwegend bedoeld voor kantoor dan wordt de bestemming 'Kantoor' toegekend. Is het gebouw met name bedoeld voor baliefunctie dan ligt de bestemming 'Dienstverlening' voor de hand. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan bij de bestemming 'Dienstverlening'. In het plan "Kootwijkerbroek-Stroe" is de bestemming 'Kantoor' niet toegepast.

Gevelzitplaatsen

We willen een beperkte overlap van horeca en detailhandel mogelijk maken. Dit kan een bijdrage zijn aan de aantrekkelijkheid van het winkelen in een dorpskern, dat in toenemende mate ook een recreatieve component kent. De overlap dient echter wel zodanig beperkt te zijn, dat er geen semi-horeca gebruik in de winkel gaat ontstaan, dan wel dat feitelijk sprake is van een zelfstandig horecagebruik, of anders gezegd: dat het doel om de winkel te bezoeken primair komt te liggen in het ter plekke nuttigen van een beperkt aantal soorten dranken en/of etenswaren.

Gevelzitplaatsen zijn toegestaan binnen de bestemmingen 'Verkeer', 'Centrum' en 'Dienstverlening' mits dit voldoet aan hetgeen is aangegeven in Bijlage B van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg is in strijd met de functie van de weg. Indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.

6.1.2.7 Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.

Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap'. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

6.1.2.8 Bestemming 'Horeca'

Binnen de bestemming 'Horeca' zijn gebouwen ten behoeve van horecavoorzieningen toegestaan. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan.

6.1.2.9 Bestemming 'Maatschappelijk'

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding wordt een specifieke maatschappelijke voorziening aangegeven, zoals begraafplaats, kinderopvang of religie. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan.

Speelvoorzieningen zijn als medegebruik bij onderwijs toegestaan. Dit betekent dat bijvoorbeeld op een schoolterrein medegebruik als speelvoorziening mogelijk is. Het spelen op het schoolplein is dan niet alleen voorbehouden aan de kinderen die op die school zitten, maar ook andere kinderen, bijvoorbeeld uit de buurt, kunnen na schooltijden van het terrein gebruik maken. Met name gelet op de tijdsduur van het gebruik is het spelen ondergeschikt. Het grootste deel van de dag is het gebruik van het terrein ten behoeve van de school.

6.1.2.10 Bestemming 'Sport'

Binnen de bestemming 'Sport' zijn sportterreinen en gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels voor het mogelijk maken van een tribune. Via deze constructie kan het bestuursorgaan de locatie bepalen.

6.1.2.11 Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf-1'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt.

Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.

Situering van bijbehorende bouwwerken in de voortuin van woningen
Het begrip 'bijbehorende bouwwerken' geeft het al aan, deze dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. De bouwmassa's op een perceel kennen een hiërarchie waarbij het woonhuis het hoofdgebouw is en het bijbehorende bouwwerk of eventueel de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt aan zijn.

Deze hiërarchie vertaalt zich ruimtelijk enerzijds in de massa van de gebouwen, het hoofdgebouw, het woonhuis is groter dan het bijbehorende bouwwerk. Anderzijds is dit terug te zien in de positionering van de massa's, de bijbehorende bouwwerken staan achter het hoofdgebouw. De regel is dat het bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het woonhuis staat. Indien dit niet wordt nageleefd is het bijgebouw te dominant aanwezig en verstoord het de hierboven omschreven hiërarchische opbouw van de bouwmassa's.

Naast een heldere hiërarchische opbouw moet verrommeling van het straatbeeld zoveel mogelijk worden voorkomen. Als in het bestemmingsplan er bewust voor is gekozen om geen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel toe te staan dan dient hieraan vastgehouden te worden. Latere toevoegingen van bijbehorende bouwwerken, die voor de voorgevel van het woonhuis staan, geven een rommelig beeld en leveren daarmee een negatieve uitstraling op het totale straatbeeld.

Voortuinen vormen een overgang van de bebouwde ruimte naar de verharde straten. Hiermee hebben ze een belangrijke functie en bepalen voor een groot deel de uitstraling en beleving van een straat. Door een bijbehorende bouwwerken in de voortuin te situeren wordt de (groene) openheid beperkt en wordt lucht en ruimte uit de straat ontnomen.

Vanuit bovenstaande argumenten moet een bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw staan, waarbij carports ook onder de noemer bijbehorende bouwwerk vallen en erkers zijn uitgezonderd.

6.1.2.12 Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.

Wanneer de aanduiding 'spoorweg' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor spoorweg. Hiermee wordt bereikt dat het overige verkeer gebruik kan blijven maken van de gronden, maar dat een spoorweg ook is bestemd.

Doorgaande fietsroutes die onderdeel uitmaken van het fietsnetwerk uit het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP 2010) "Barneveld bereikbaar voor de toekomst" krijgen de bestemming 'Verkeer'.

Gevelzitplaatsen

We willen een beperkte overlap van horeca en detailhandel mogelijk maken. Dit kan een bijdrage zijn aan de aantrekkelijkheid van het winkelen in een dorpskern, dat in toenemende mate ook een recreatieve component kent. De overlap dient echter wel zodanig beperkt te zijn, dat er geen semi-horeca gebruik in de winkel gaat ontstaan, dan wel dat feitelijk sprake is van een zelfstandig horecagebruik, of anders gezegd: dat het doel om de winkel te bezoeken primair komt te liggen in het ter plekke nuttigen van een beperkt aantal soorten dranken en/of etenswaren.

Gevelzitplaatsen zijn toegestaan binnen de bestemmingen 'Verkeer', 'Centrum' en 'Dienstverlening' mits dit voldoet aan hetgeen is aangegeven in Bijlage B van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg is in strijd met de functie van de weg. Indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.

Terrassen en terrasoverkappingen

Terrassen ten behoeve van horecainrichtingen waarvoor een exploitatievergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld is verleend, zijn binnen de bestemming 'Verkeer' toegestaan.

Er bestaat een mogelijkheid dat horecainrichtingen een terras voorzien van een overkapping. Er zijn stedebouwkundige richtlijnen voor terrasoverkappingen en serres die bij aanvragen worden toegepast bij de beoordeling van de aanvraag.

Terrasoverkappingen kunnen een grote invloed hebben op de uitstraling en het gebruik van de openbare ruimte. Een terrasoverkapping mag geen negatief effect hebben op het straatbeeld en de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.

6.1.2.13 Bestemming 'Water'

Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. Ook kan de bestemming 'Waterstaat-waterlopen' toegepast worden indien het bijvoorbeeld gaat om een waterloop welke ondergronds of via een overkluisd gedeelte loopt. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.

6.1.2.14 Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Bij de bestemming 'Wonen-1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen waarbij de toegelaten oppervlakte is gekoppeld aan de omvang van het bouwperceel met een maximum van 150m2. In uitzonderingsgevallen is er een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding weergegeven.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. Kleinschalige bedrijven, zoals schilders, stukadoors en elektriciens vallen onder de noemer 'hiermee gelijk te stellen gebied'. Dit zijn bedrijfjes waarbij aan huis hoofdzakelijk administratie-/kantoorwerkzaamheden plaats vinden, er beperkte opslag plaatsvindt en de hoofdwerkzaamheden elders (op locatie) plaats vinden. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.

Binnen woningen is het mogelijk af te wijken van de gebruiksregels voor een bed & breakfast. Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.

6.1.2.15 Bestemming 'Wonen-2'

De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen.

Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen.

6.1.2.16 Bestemming 'Wonen-3'

De bestemming 'Wonen-3' wordt opgenomen voor autoboxen. Wanneer de toegang naar autoboxen op particuliere grond ligt, krijgt dit de bestemming 'Tuin'.

6.1.2.17 Wonen en zorg

Accent wonen
Binnen de woonbestemming is het zondermeer toegestaan om gebruik te maken van zorg.

Accent maatschappelijk
Er zijn extra voorzieningen nodig (bijvoorbeeld in het gebouw zelf), zodat er geen sprake (meer) is van zelfstandige bewoning. Dit wordt aangemerkt als 'Maatschappelijk' met de aanduiding 'zorginstelling'.

Gelijkwaardig
Het kan voorkomen dat er gewoond wordt zonder dat dit specifiek gerelateerd is aan een zorgcomponent. In dat geval zal de bestemming 'Gemengd' toegepast kunnen worden. In dat geval wordt uitgegaan van het zwaarste programma qua parkeren, zodat er later geen parkeeroverlast in de wijk ontstaat.

6.1.2.18 Dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'

Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de hoogspanningsleiding die op deze plek aanwezig is. Afgezien van de hoogspanningsmasten zijn geen bouwwerken toegestaan. Uitzonderingen op dit bouwverbod worden alleen gemaakt in overleg met de electriciteitsmaatschappij. De breedte van het bestemmingsvlak beslaat bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen een afstand van 45 meter en bij ondergrondse verbindingen een afstand van 5 meter.

6.1.2.19 Dubbelbestemming 'Leiding - Riool'

Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de rioolleiding die op deze plek aanwezig is. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer worden opgericht. Uitzonderingen op het bouwverbod worden alleen gemaakt na schriftelijke instemming van de leidingbeheerder. Het uitvoeren van een werk of werkzaamheden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning is verboden.

6.1.2.20 Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1 tot en met 3 en Waarde – Archeologie 6'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2).

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.500 m2), uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2).

Tot slot is dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

6.1.2.21 Dubbelbestemming 'Waarde - Cultureel erfgoed'

Omdat gebouwen een relatie met elkaar aangaan, is het belangrijk dat aandacht wordt besteed aan dat wat er in de omgeving van een monument gebeurt. Bouwplannen kunnen namelijk kwaliteit aan de omgeving van een monument toevoegen, maar ook een negatieve invloed hebben wanneer geen rekening wordt gehouden met de waarden en karakteristieken van de omgeving en het monument zelf. Het betreft hier geen daadwerkelijke bescherming, maar het betekent dat bij een bouwplan rekening moet worden gehouden met algemene richtlijnen, zoals bijvoorbeeld de hoofdvorm, het materiaalgebruik en de bouwhoogte van het monument.

Met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultureel erfgoed' wordt een regeling getroffen ter bescherming van het cultureel erfgoed. In de voorrangsregeling is aangegeven hoe de bestemmingen zich tot elkaar verhouden. Wordt er op gronden gebouwd die een dubbele bestemming hebben, dan dient men zich aan de regels te houden die de dubbele bestemming geeft. Er is een afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

6.1.2.22 Dubbelbestemming 'Waarde – Landschap'

Voor te handhaven bijzondere bomen en houtsingels is een dubbelbestemming 'Waarde – Landschap' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld, zodat de bomen niet zonder een dergelijke vergunning kunnen worden gekapt, gerooid of verplaatst. Ook zijn werkzaamheden en werken in de bodem niet toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.1.2.23 Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'

Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van de waterlopen die op deze plek aanwezig zijn. Deze dubbelbestemming wordt opgenomen wanneer de waterlopen gelijkwaardig zijn aan de andere voor die gronden aangewezen doeleinden.

Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen in beginsel geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Uitzonderingen op het bouwverbod zijn alleen mogelijk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.

6.1.3 Algemene regels
6.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.1.3.2 Algemene bouwregels

In artikel 32.1 is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. De regeling houdt in dat ondergronds bouwen is toegestaan waar ook bovengronds bouwen is toegestaan, tenzij anders is aangegeven.

6.1.3.3 Algemene gebruiksregels

Ter verduidelijking van het plan wordt aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.

Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.

6.1.3.4 Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: veiligheidszone - lpg, vrijwaringszone - molenbiotoop, vrijwarinszone - spoor, overige zone - voorwaardelijke verplichtingen en overige zone - evenemententerreinen.

Ook zijn er diverse functie- en bouwaanduidingen opgenomen, waaronder specifieke vorm van detailhandel - standplaats en markt.

Evenemententerreinen
Er zijn evenementenlocaties aangeduid in het plan.

Basisnorm voor geluid
Als basisnorm wordt uitgegaan van een geluidsterkte uitgedrukt in de grootheid dB(A) en voor de lage tonen in de grootheid dB(C). De wettelijk geldende geluidnormen zijn A-gewogen en uitgedrukt in de hiervoor genoemde grootheid dB(A).

Maar wat is het verschil tussen dB(A) en de dB(C)? Als we het hebben over dB staan de letters (A) en (C) voor het toegepaste filter in de geluidsmeting. Het menselijk oor is gevoelig voor tonen tot een bepaald niveau (ca. 55-60 dB). Het A-filter werkt niet goed bij metingen tijdens muziek met veel lage tonen. Daarom wordt bij (dance)muziek het C-filter gehanteerd. De meeste mensen ervaren de laagste tonen als grootste overlast.

De basisnorm stellen wij op een waarde van respectievelijk 70 dB(A). Dit is per evenemententerrein specifiek aangegeven in de regels (alleen niet indien er sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer). Voor de lage tonen stellen wij een norm van respectievelijk 80 dB(C) (indien er sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer is dit echter niet in de planregels opgenomen).

Deze normen gelden ter hoogte van de gevel van de meest nabij gelegen woning. Indien de gevel van deze woning verder weg is gelegen dan 50 meter dan geldt deze afstand.

Afwijken van deze basisnorm is mogelijk als blijkt dat dit op de betreffende locatie, kan of gewenst is. Belangrijke voorwaarde is wel dat hierbij rekening gehouden dient te worden met alle andere (zoals maatregelen en tijden) omschreven zaken in deze regels. Te allen tijde geldt voor activiteiten die worden verricht binnen de grenzen van inrichtingen de van toepassing zijnde voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer waaronder de geluidsvoorschriften.

Tijden
Voor het behouden van een goede woon- en leefomgeving is het noodzakelijk dat er rekening wordt gehouden met de tijd en duur van evenementen. Zo is het belangrijk dat evenementen niet elk weekend worden gehouden en dat er bij meerdaagse evenementen rust- en slaaptijden van tenminste 8 uur voorgeschreven worden. Ook de aanvangs- en eindtijd van evenementen zijn erg belangrijk. De klok is erg eenvoudig te controleren.

In eerste aanleg wordt dan ook een eindtijd aanbevolen tot 23.00 uur. In het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025 is de hoofdregel voor evenementen een uiterste eindtijd van 24.00 uur, waarbij tot 23.00 uur muziek ten gehore mag worden gebracht en tot 23.30 uur drank mag worden geschonken.

In het evenementenbeleid staat per locatie aangegeven wat de eindtijd is. In Kootwijkerbroek en Stroe zijn er geen locaties aangewezen waar tot 24.00 uur muziek ten gehore mag worden gebracht.

Standplaatsen

In de gemeente Barneveld zijn op diverse locaties in de openbare ruimte standplaatsen voor ambulante handel aanwezig. Deze standplaatsen worden gedurende één of meer dagdelen per week ingenomen door kramen of wagens van waaruit producten (zoals vis, snacks, bloemen en groente en fruit) worden verkocht. Een standplaats is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats'. Indien zo'n standplaats is gelegen op een gebied waar al detailhandel mogelijk is, dan is een extra aanduiding niet nodig. Er geldt een specifieke gebruiksregel voor een standplaats: maximaal twee dagen per week mag een standplaats aanwezig zijn op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats'.

Markt

De aanduiding 'markt' is opgenomen omdat in de APV onder een standplaats geen markt wordt verstaan. Het betreft een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet. Dit betreft in dit plan de markt aan Schoonbeekhof.

Voorwaardelijke verplichting

Daarnaast zijn de aanduidingen 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1', 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting 2', 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting 3' en 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting 4' toegepast. Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen worden in het bestemmingsplan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker(s) verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In dit plan zijn er voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in het kader van de inrichting van percelen én de sloop van bebouwing. Er zijn voor diverse percelen, die met dit actualiseringsplan binnen het plangebied "Kootwijkerbroek-Stroe" komen te liggen, afzonderlijke planologische procedures gevoerd. In het kader van die planologische procedures (wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan) was het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen worden ook in het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" deze voorwaardelijke verplichtingen uit die plannen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan dus specifieke regels toegevoegd die de verzoeker(s) verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

6.1.3.5 Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte en inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te krijgen als wanneer er geen of een beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.

6.1.3.6 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

Ook wordt hier aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven om, onder voorwaarden het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden.

6.1.3.7 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.1.4.1 Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Dit plan heeft in de eerste plaats tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

Nieuwe ontwikkelingen
In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het afwijken van het bestemmingsplan of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen een particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt. Mochten er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dienen te worden verhaald dan zal uitsluitend worden meegewerkt aan de afwijking of wijziging nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

Planschade
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Door de gekozen uitgangspunten worden de financiële consequenties in de vorm van planschade echter zo veel mogelijk beperkt. Bijvoorbeeld doordat geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen worden. Daardoor worden eventuele financiële consequenties als gevolg van nieuwe ontwikkelingen buiten het bestemmingsplan al afgewogen en uitvoerbaar bevonden.

Geen exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan niet de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit niet aan de orde.

Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 25 juni 2020 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Participatie

In het kader van de stedenbouwkundige visies heeft er overleg plaatsgevonden met diverse belanghebbenden. In beide visies zelf is aangegeven met wie er overleg heeft plaatsgevonden.

Inwoners en andere belanghebbenden zijn op de gebruikelijke wijze geïnformeerd over de terinzagelegging van het (voor)ontwerpplan (publicatie). Een inloopbijeenkomst voorafgaand aan de terinzagelegging van het voorontwerp heeft niet plaatsgevonden omdat er sprake is van een conserverend plan en nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk worden gemaakt.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

  • Barneveldse Industriële Kring
  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
  • Kamer van Koophandel Veluwe en Twente
  • Liander NV
  • ProRail
  • Provincie Gelderland
  • Regiopolitie Gelderland-Midden
  • Waterschap Vallei en Veluwe

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Er zijn vier reacties ontvangen van overleginstanties. Wij verwijzen naar paragraaf 8.3 van de toelichting voor de beoordeling van de ingediende overlegreacties.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 26 juni tot en met 23 juli 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een reactie over het plan naar voren te brengen.

Er zijn twee inspraakreacties ingediend én vier reacties van overleginstanties. Eén van de inspraakreacties heeft geleid tot een aanpassing en ook twee van de vier reacties van overleginstanties heeft geleid tot een aanpassing. De Nota inspraak en overleg is als Bijlage 9 aan de toelichting toegevoegd.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ligt van 27 november 2020 tot en met 7 januari 2021 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn tien reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd (bijlage 10). Doordat er nog een nadere motivering in maart 2021 is ingediend, is deze in de Nota Zienswijzen AANVULLING opgenomen (bijlage 11).