Plan: | Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1366-0002 |
Voor het perceel aan de Harremaatweg 26, Vakantiepark Ackersate te Voorthuizen, is een verzoek ingediend om een herstructurering en een uitbreiding van het recreatiepark.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: ligging plangebied ten oosten van Voorthuizen.
Voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 20012 voorziet in een beperkte aanpassing van de verbeelding en de regels. Verder is een toelichting op de aanpassingen van de regels en verbeelding ophenomen. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Harremaatweg 26, tussen de Harremaatweg en de Brugveenseweg nabij de kern Voorthuzen. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door het bestaande park Ackersate. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door het naastgelegen agrarische gebied. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: ligging plangebied ten opzichte van de aangrenzende omgeving.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012", "Tweede partiële herziening Buitengebied 2012", "4e partiële herziening Buitengebied 2012", de "Parapluherziening De Puurveense Molen" en het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen". In de huidige situatie komen binnen het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' voor. Realisatie van verblijfsrecreatie is binnen de bestemming 'Agrarisch' in de gevraagde vorm niet toegestaan.
Afbeelding: bestemmingen 'Agrarisch' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en uitbreiding.
In het geldende bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die de volledige uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Alleen de herstructurering is met een wijzigingsbevoegdheid planologisch te regelen. Voore de gevraagde uitbreiding is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Daarom is er voor gekozen om een herziening van het bestemmingsplan in procedure te brengen.
Daarnaast is aan het plan, Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012, de regeling toegevoegd die het mogelijk maakt recreeatiewoningen te bouwen met een oppervlakte groter dan de gebruikelijke 70 m2. Deze grotere recreatiewoningen mogen met een maximum oppervlakte van 85 m2 en een maximum inhoud van 400 m3 gebouwd worden.
Afbeelding: situatie volgens bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
Afbeelding: toekomstige situatie.
Vakantiepark Ackersate is een verblijfsrecreatieterrein met een gevarieerd aanbod aan overnachtingsmogelijkheden. Daarnaast zijn er voorzieningen zoals een winkel, restaurant en (overdekt)zwembad.
Op het park kan gekampeerd worden maar zijn er ook stacaravans en recreatiebungalows bedoeld voor wisselende verhuur. Een deel van de stacaravans en bungalows is in particulier bezit, of worden verhuurd als zogenaamde jaarplaatsen. Voornamelijk deze doelgroep krimpt.
Door de krimp van verhuur van jaarplaatsen en een toename van vraag naar meer comfort en privacy, is een uitbreiding van de oppervlakte van het park nodig om de vraag naar grotere standplaatsen te kunnen vervullen. Daarnaast wil het park invulling geven aan de vraag van nieuwe vormen van verhuureenheden waardoor er invulling aan doelgroep verbreding kan worden gegeven. Nieuwe vormen van 'glamping' eenheden zijn tipi's, bungalowtenten, lodge tenten en plekken voor mobile homes en toerplaatsen. Daarnaast is er meer vraag naar grotere familiebungalows.
Afbeelding: vormen van nieuwe verhuureenheden.
De nieuwe bungalows maken onderdeel uit van de herstructurering binnen het bestaande recreatiepark. De aanleg van een deel van de nieuwe waterpartij en de plekken voor de nieuwe verhuureenheden liggen buiten het bestaande terrein. Voor dit deel is een wijziging van het bestemmingsplan nodig. De agrarische bestemming wordt omgezet in de bestemmingen 'Recreatie - verblijfsrecreatie', 'Groen' en 'Water'.
Om aan de wensen uit de markt te voldoen maakt het plan het mogelijk grotere recreatiebungalows dan de gerbuikelijke bungalows met een oppervlakte van maximaal 70 m2 te realiseren. De bungalows worden in vier clusters met elk drie bungalows gebouwd met een oppervlakte van maximaal 85 m2 per recreatiebungalow. De drie bungalows zijn onderling met elkaar verbonden zodat er of drie afzonderlijke bungalows verhuurd kunnen worden, of, als daar behoefte aan is, de woonkamers met elkaar gedeeld kunnen worden.
Afbeelding: herinrichtings- en uitbreidingsplan.
Bestemmingsplan
Zoals in paragraaf 2.2 aangegeven ligt het plangebied binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en is de gevraagde herstructurering en uitbreiding niet conform de geldende bestemmingen. Wel is in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben tot het nemen van een besluit zodat het wordt toegestaan om de bestaande oppervlakte met kampeermiddelen om te zetten in een x aantal recreatiewoningen.
Uitgaand van 30 plekken met stacaravans is volgens de formule (artikel 16.6 bestemmingsplan "Buitengebied 2012") de in te zetten oppervlakte 9.000 m2. Deze oppervlakte mag voor 50 % ingezet worden voor omvorming naar verblijfsrecreatieterrein. In dit plan is de omvorming bedoeld voor recreatiewoningen.
Met de bouw van 12 recreatiebungalows met elk een oppervlakte van 85 m2 is een netto oppervlakte van 1.050 m2 nodig. De resterende oppervlakte tot 4.500 m2 wordt benut voor de buitenruimte bij de recreatiewoningen, groenaanleg en de aanleg van een waterberging. Deze waterberging is ook bedoeld voor recreatief medegebruik.
De omvorming met de bouw van de 12 recreatiebungalows past binnen de wijzigingsbevoegd uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' (artikel 16.6, lid 2).
Deze herziening voorziet verder in een uitbreiding van het recreatiepark. Voor de uitbreiding zijn geen bevoegdheden in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' opgenomen. Daarom is een bestemmingsplanprocedure nodig om aan het verzoek mee te werken. Omdat voor de uitbreiding een herziening van het bestemmingsplan nodig is wordt in het plan de herstructurering gelijktijdig meegenomen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in dit bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota is hierna een beknopte samenvatting gegeven.
Visie Herstructurering Verblijfsrecreatie
In oktober 2015 is door de gemeenteraad Barneveld het beleidsdocumenten "Kansen en Koersen, visie op de toekomst van de verblijfsrecreatie in de gemeente Barneveld", (Visie herstructurering verblijfsrecreatie) vastgesteld. In de visie is onder andere opgenomen onder welke voorwaarden bestaande bedrijven kunnen uitbreiden. Het moet gaan om bedrijven die ook nu al een kwalitatief hoogwaardig aanbod hebben en het aanbod willen versterken dan wel een gevarieerder aanbod willen realiseren.
Toepassing beleid
Voor de uitbreidingsplannen op het perceel met de bestemming 'Agrarisch' zijn geen mogelijkheden in het bestemmingsplan opgenomen om via en wijzigingsplan of afwijking te kunnen realiseren. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig, mits hiervoor gronden zijn om aan mee te werken en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In de visie 'Kansen en Koersen' met als ondertitel 'Visie op de toekomst van de verblijfsrecreatie in de gemeente Barneveld' wordt de huidige stand van zaken van het recreatie en toerisme aanbod in de gemeente Barneveld beschreven. Naar aanleiding van deze beschrijving wordt in de visie ingezet op het in stand houden van kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatieaanbieders om daar waar wenselijk deze mogelijkheid van uitbreidingsmogelijkheden te bieden.
Het plan voldoet aan de visie omdat:
Door met dit plan invulling te geven aan het verzoek voor de uitbreiding is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het aanwezige vakantiepark krijgt uitbreidingsmogelijkheden waardoor het bedrijf zich verder bedrijfsmatig duurzaam kan blijven ontwikkelen. Daarnaast wordt de uitbreiding ruimtelijk goed ingepast.
Het verzoek past binnen de doelstellingen van de visie omdat er invulling wordt gegeven aan schaalvergroting en aanvullingen die vanuit de markt gevraagd worden.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
conclusie
De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
Afbeelding: archeologie, binnen het plangebied komt alleen een middelmatige verwachting voor.
Door RAAP is een vooronderzoek uitgevoerd. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Afbeelding: Cultuurhistorie.
Het plangebied ligt in het Belvoirgebied 'Gelderse Vallei'. De kaart laat zien dat er geen historisch-geografische karakteristieken spelen binnen het plangebied.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
De Flora- en faunawet heeft als doel plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten te beschermen. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur.
De wijzigingen op het bestaande recreatieterrein hebben geen gevolgen voor beschermde faunawaarden, omdat in en aan de bebouwing (caravans) geen zwaarder beschermde faunawaarden zijn te verwachten.
Op het bestaande recreatieterrein zijn geen beschermde florawaarden waar genomen. Eventueel te kappen bomen op het bestaande recreatieterrein en rondom het nieuwe plan betreft feitelijk het normale onderhoud. Herplant voor enkele te kappen exemplaren vindt plaats in en rondom de uitbreiding waar afschermende beplanting komt.
Lijnvormen worden niet verwijderd zodat eventuele vleermuisroutes niet verloren gaan. Het plan maakt juist nieuwe aanvullende lijnvormen mogelijk.
Aan twee zijden van de het uitbreidingsplan liggen watergangen die voor de waterafvoer zorgen. In het voorjaar staan deze al droog zodat ze voor de beschermde faunawaarden, zoals (voortplantingsplaatsen) van amfibieën en vissen, niet interessant zijn en deze dieren ook niet aanwezig zijn of worden bedreigd.
Het plan voorziet in een nieuwe waterpartij, dit kan juist een verbetering van de biodiversiteit betekenen.
Het eigenlijke terrein, waarop de uitbreiding plaatsvindt, bestaat uit een voetbal/speelveld en intensief beheerd agrarisch grasland. Hierin zijn geen zwaarder beschermde flora- of faunawaarden waargenomen noch te verwachten.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Flora- en faunawet uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Uit de 'Omgevingsvisie' en de 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of in de GO ligt. Er hoeft dan ook geen verdere toetsing plaats te vinden.
Afbeelding: plangebied ligt niet in GNN en/of GO gebied.
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen).
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn.
Afbeelding: Veiligheid, propaantanks (paarse cirkels) ten opzicht van het plangebied.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarden worden vastgesteld.
Voorliggend plan ligt niet binnen een zone waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Daarnaast worden objecten ten behoeve van verblijfsrecreatie niet aangemerkt als geluidsgevoelig. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen veehouderijen op de volgende adressen:
- Molenweg 117.
De in het uitbreidingsgebied beoogde recreatieve overnachtingsmogelijkheden, zoals tipi-tenten, bungalowtenten, toerplaatse, lodge-tenten en mobile-home plaatsen, worden niet als geurgevoelige objecten aangemerkt. De nieuw te realiseren geschakelde villa's op het al bestaande campingdeel zijn wel geurgevoelig. Deze liggen echter verder van het agrarisch bouwvlak dan het bestaande geurgevoelige zwembad. Het agrarische bedrijf Molenweg 117 wordt dus niet extra belemmerd in zijn ontwikkelingsmogelijkheden.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van de uitbreiding van het bestaande recreatiebedrijf valt niet onder 'andere stedelijke voorzieningen'. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een ontwikkeling die niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzaamheid.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het plan.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervan is geen sprake, zo blijkt ook uit de overige mogelijke onderzoeksgronden in Hoofdstuk 5 van deze toelichting. Op grond hiervan is ook geen m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Het gaat hier om een uitbreiding van 2,5 hectare. Dit blijft onder de drempelwaarde uit kolom 2 van categorie D 10. Doordat het project onder de drempelwaarde van kolom 2 valt, is er enkel een vormvrije m.e.r. nodig. Ook met de herinrichting van het terrein blijft onder de drempelwaarde
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Passende beoordeling via de Natuurbescherming 1998
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 19j, tweede lid Natuurbeschermingswet 1998). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Natuurbeschermingswet 1998 is hier niet aanwezig vanwege de grote afstand van 2,4 kilometer ten opzichte van het Natura 2000-gebied, de Veluwe.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Daarnaast heeft de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
Conclusie
Op basis van wat hiervoor is beschreven is het opstellen van een MER niet nodig.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader is dit aspect niet van belang omdat het verblijfsrecreatiegebied niet als gevoelig gebied wordt aangemerkt.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Daarvan is bij dit plan geen sprake.
Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
De uitbreiding van het recreatiepark laat zien dat er naast de bestaande uitgang op de Harremaatweg een nieuwe toegang tot het terrein vanaf de Brugveenseweg komt. Een uitweg op de Brugveenseweg vormt landschappelijk geen belemmering.
Waardevolle elementen
Het agrarisch bestemde perceel is een open terrein dat als grasland in gebruik is. De openheid kan ruimtelijk gezien als landschappelijk waardevol worden aangemerkt, binnen een overwegend kleinschalig landschap. Aan de zuidzijde van de Brugveenseweg liggen aansluitend aan het recreatiepark enkele bospercelen. Het open gebied ligt aansluitend aan de westzijde van het bestaande park, maar wordt alweer op een afstand van ruim 450 meter belemmerd door de kern Voorthuizen.
Op de naburige percelen bevinden zich rondom de verblijfsrecreatieterreinen (waaronder Ackersate zelf) waardevolle beplantingen t.b.v. de landschappelijke inpassing. Helaas zijn deze vrij smal en voldoen ze in mindere mate aan dat doel.
Compensatie
Uitvoering geven aan het inrichtingsvoorstel betekent verwijdering van een deel van de landschappelijke beplanting t.b.v. de aanleg van de natuurlijke zwemplas. Herplant/compensatie vindt plaats in het te herplanten groen ter afscherming van de uitbreiding van het recreatieterrein.
Landschappelijke inpassing
Landschappelijke inpassing van het terrein is noodzakelijk en is in het uitbreidingsplan meegenomen omdat de exploitant vindt dat de recreant dat ook verwacht van dergelijke accommodaties. De uitbreiding wordt met een groenstrook op een wal, met een maximale hoogte van 70 cm, afgeschermd van het aangrenzende agrarische gebied. Daarnaast wordt op het terrein voor de afscheiding van de verschillende deelgebieden de nodige groen aangeplant.
Voor de landschappelijke inpassing is een beplantingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. De beplanting bestaat uit inheemse struiken en bomen.
Om te bevorderen dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In deze verplichting is bepaald dat het in gebruik nemen van de nieuwe recreatiebungalows is gekoppeld aan de realisatie van de landschappelijke inpassing.
Afbeelding: voorbeelden van toe te passen groenbeplanting.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Vanuit verkeer wordt als uitgangspunt meegeven dat er voldoende parkeergelegenheid voor de te verwachten parkeerbehoefte aanwezig moet zijn. In principe moet er voor de nieuwe (toename van) plaatsen ook nieuwe parkeerruimte worden gemaakt.
Voor een camping geldt een parkeernorm van 1,2 parkeer plaats per kampeerplaats en voor een bungalowpark is dat 2,1 parkeerplek per bungalow.
Voor de uitbreiding met 64 plaatsen worden 90 parkeerplekken aangelegd. Uitgaande van de parkeernorm moeten er (64 * 1,2) 76,8 parkeerplaatsen voor de uitbreiding worden aangelegd.
Voor de realisatie van de 12 bungalows zijn 25 parkeerplaatsen nodig. 12 parkeerplaatsen komen bij de bungalows en de overige 13 parkeerplaatsen komen uit de restcapaciteit van de uitbreiding van het park.
Conclusie
Uit het inrichtingsplan blijkt dat er aan de parkeernorm wordt voldaan.
Hemelwater
Door de toename met 1.050 m2, afkomstig van de bungalows, van afvoerend verhard oppervlak treedt bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater op. Het hemelwater dat op het toekomstig verhard oppervlak (daken en/of terreinen) valt, mag niet op de gemengde riolering worden aangesloten.
Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en/of terreinen) valt, kan aangesloten worden op de waterpartij die ten zuiden van de geplande bungalows is ingetekend. Ook is het mogelijk om het hemelwater af te voeren naar een waterberging (infiltratiekratten/grindkoffer/wadi). Deze waterberging heeft dan een overloopconstructie naar de waterpartij.
Geadviseerd wordt gebruik te maken van halfverharding (grasbetonblokken, grind, etc.) voor de parkeerplaatsen en wegen zodat het hemelwater ter plaatse kan infiltreren.
Daarnaast zal door de planontwikkeling een watergang moeten worden gedempt. De inhoud die hierbij verloren gaat dient gecompenseerd te worden door de bovengenoemde vijverpartij te vergroten.
Huishoudelijk afvalwater
Ten opzichte van de oorspronkelijke vergunde situatie komt er substantieel meer huishoudelijk afvalwater vrij. Het plan voorziet in de mogelijkheid dat het huishoudelijk afvalwater kan worden aangesloten op het vuilwaterriool in de Harremaatweg. Voor het afvalwater afkomstig van tipi-tenten, bungalowtenten, toerplaatsen, lodge-tenten en mobile-homes zal gebruik worden gemaakt van de al aanwezige facilitaire voorzieningen op de camping.
Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud.
Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om aan de gemaakte opmerkingen te kunnen voldoen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Algemeen
De bestaande verblijfsrecreatieve terreinen zijn bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het gaat dan om de terreinen met recreatiemiddelen als kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen.
Het bedrijfsmatig exploiteren van een recreatieterrein is verplicht. Bedrijfsmatige exploitatie is het via een centrale organisatie verhuren van de standplaatsen, stacaravans en/of recreatiewoningen binnen het verblijfsrecreatiepark. Het doel is om alle plaatsen beschikbaar te stellen en te houden voor de recreant en toerist. Voor terreinen met uitsluitend bedrijfsmatige exploitatie (dus de recreatiebedrijven) is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf ... (nummer)' opgenomen. Op deze terreinen is uitsluitend recreatief verblijf toegestaan. Per terrein is uitsluitend één bedrijf toegestaan om afsplitsingen en het ontstaan van nieuwe terreinen/bedrijven en bijbehorende voorzieningen te voorkomen.
De wijziging in de regels maakt het mogelijke het aantal in de tabel genoemde recreatiewoningen met een grotere oppervlakte dan de standaard 70 m2 te realiseren. Deze grotere recreatiewoningen (recreatiewoning vergroot) mogen een maximale oppervlakte van 85 m2 krijgen. Daarnaast is het mogelijk om de grotere recreatiewoningen in twee bouwlagen te bouwen. Om dit mogelijk te maken wordt voor de 'recreratiewoning vergroot' de maximum bouwhoogte vergroot van 4,5 meter naar 6 meter.
Voor recreatiewoningen met een oppervlakte van 85 m2 is een bouwvergunning nodig (zie Besluit omgevingsrecht, bijlage I, artikel 3, lid 2), dit in tegestelling tot recreatiewoningen met een oppervlate tot 70 m2.
Met de vaststelling van het plan "Apeldoornsestraat-Keiftveen, partiële herziening Buitengebied 2012" is aan de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - wisselende verhuur' toegevoegd. Deze aanduiding heeft als doel dat hier uitsluitend recreatief verblijf in de vorm van permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden is toegestaan. Het criterium dat alleen recreatief verblijf in de vorm van permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden is toegestaan, sluit niet uit dat ook de eigenaar van een recreatieverblijf hier van tijd tot tijd gebruik van maakt. Dat gebruik zal echter een ondergeschik karakter moeten hebben.
Met de vaststelling van het plan "Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012" worden de hiervoor beschreven aanpassingen onderdeel van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen.
Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 18 augustus in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 oktober tot en met 1 december 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.