direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Puurveen (2e fase)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1186-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor de ontwikkeling van de wijk Puurveen in Kootwijkerbroek is in 2007 het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-West" vastgesteld. Dit bestemmingsplan had betrekking op 7,1 hectare bedrijventerrein, woningbouw en bijbehorende zaken zoals infrastructuur, water en groen. In dit bestemmingsplan waren drie gebieden opgenomen waarvoor een uitwerkingsplicht geldt. In 2012 is het actualiseringsplan "Kootwijkerbroe-Stroe-Kootwijk" vastgesteld. Dit betrof een conserverend bestemmingsplan waarin de bestemmingen uit de daarvoor geldende plannen, zoals "Kootwijkerbroek-West" zijn overgenomen en 'vertaald' conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008).

De meeste bedrijvenkavels in het gebied Puurveen zijn uitgegeven. Om te kunnen voldoen aan de vraag naar ruimte voor bedrijven is het noodzakelijk om de uitwerkingsvlekken voor bedrijven te gaan ontwikkelen. Daarnaast is duidelijk geworden dat de uitwerkingsvlek voor maatschappelijke functies niet ingevuld gaat worden met maatschappelijke functies. De beoogde maatschappelijke functies worden op andere locaties gerealiseerd. Nu de noodzaak van maatschappelijke voorzieningen in het gebied Puurveen niet meer aanwezig is, kan het gebied worden ontwikkeld voor andere functies. Gelet op de behoefte aan ruimte voor wonen en bedrijven is het gewenst om dit planologisch mogelijk te maken.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het westelijk gedeelte van de kern Kootwijkerbroek en bestaat uit drie deelgebieden.

Deelgebied De Spil (kadastraal bekend Garderen, sectie G, nummer 3491, 2001 en 3611) ligt ten zuiden van de percelen De Spil 19 en 21.

Deelgebied De Standerd (kadastraal bekend Garderen, sectie G, nummer 3478) wordt in het noorden begrensd door de bedrijven aan de Wesselseweg 178 tot en met 182, aan de oostzijde door woningen aan de Essenerweg, in het zuiden door deelgebied De Wiek en in het westen door De Standerd 21.

Deelgebied De Wiek (kadastraal bekend Garderen, sectie G, nummer 3478) wordt in het noorden begrensd door deelgebied De Standerd, in het oosten door de percelen Essenerweg 18 en 22, in het zuiden door De Wiek en in het westen door De Wiek 65.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0001.png"

Afbeelding plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk".

Het deelgebied De Spil heeft de bestemming 'Bedrijventerrein - uit te werken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0002.png"

Afbeelding Deelgebied De Spil

Het deelgebied De Standerd heeft de bestemming 'Bedrijventerrein - uit te werken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0003.png"

Afbeelding Deelgebied De Standerd

Deelgebied De Wiek heeft de bestemming 'Maatschappelijk - uit te werken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0004.png"

Afbeelding Deelgebied De Wiek

Het realiseren van bedrijven en woningen is niet mogelijk binnen de bestemming 'Maatschappelijk - uit te werken'. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In dit nieuwe bestemmingsplan worden de uitwerkingsvlekken voor bedrijven ook meegenomen.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Stedenbouwkundig plan

De deelgebieden De Spil en De Standerd en het noordelijk gedeelte van deelgebied De Wiek zijn bestemd voor lokaal gebonden bedrijven in de lagere milieucategorieën (op basis van de VNG-bedrijvenlijst). Uitgangspunt is dat milieucategorieën A en B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging worden toegestaan. Voor deelgebied De Spil wordt en dat door middel van afwijking vestiging van bedrijvigheid in milieucategorieën B2 en C wordt mogelijk gemaakt. Bedrijven in zwaardere milieucategorieën zijn niet mogelijk gelet op de woonfuncties in de omgeving.

Met vormen van bedrijvigheid in de branches dienstverlening en detailhandel zal terughoudend worden omgegaan. Om het lokale karakter van het bedrijventerrein verder te benadrukken mag de perceelsoppervlakte in beginsel niet meer dan 2500 m2 bedragen.

Ruimtelijk gezien vormt de 2e fase de afronding van de bebouwing aan De Wiek en De Standerd. De mix van rijwoningen en halfvrijstaande woningen sluit aan bij de bebouwingskarakteristiek van Puurveen. Het merendeel van de woningen is rechtstreeks georiënteerd op De Wiek. Eén blok woningen is gesitueerd aan een nieuw zijstraatje van De Wiek (in het verlengde van De Maalsteen). Aan dit zijstraatje is tevens een aantal voor de woningen benodigde parkeerplaatsen voorzien.

De Standerd wordt beëindigd met een keerlus.

Tussen de Wesselseweg en De Wiek is een langzaam verkeersroute geprojecteerd. De in het plan opgenomen groenvoorziening omvat een speelveldje en enkele wadi's ten behoeve van de waterhuishouding in het gebied.

3.2 Programma

In totaal worden binnen het deelgebied De Wiek 19 woningen mogelijk gemaakt, volgens het onderstaande programma.

Programma   Vorm   Prijsklasse   Doelgroep   GBO   Beukmaat   Kavel   Aantal   Relatief  
Eengezins   Tussenwoning   €170 - 210.000,-   Starters, midden inkomens   110-120   >5,4   <130   9   47%  
Eengezins   Hoekwoning   €210 - 250.000,-   Doorstromers, 30-plus   120-130   >5,4   <175   6   32%  
Eengezins   Geschakeld   €250 - 300.000,-   Doorstromers, 40-plus   130-140   >6,5   <225   4   21%  
              19   100%  

GBO = gebruiksoppervlakte

De gemeente Barneveld heeft zich in verschillende, door de raad vastgestelde, beleidsdocumenten uitgesproken over de gewenste ruimtelijke inrichting met bijbehorende woningbouw voor Kootwijkerbroek. Deze uitspraken hanteert de gemeente als beleidskader voor een nieuw vast te stellen bestemmingsplan. In de notitie 'Woningbouwprogramma Kootwijkerbroek Puurveen' van 26 juni 2012 (zie bijlage 1 Volkshuisvestelijk programma) worden de beleidsuitspraken op een rij gezet van de gemeentelijke Woonvisie (2010) en het Woningbouwprogramma 2011-2020 (2011), waarin ook de beleidsrichting van de geldende structuurvisies is meegenomen.

In de notitie staat een advies voor het programma voor de locatie De Wiek in Puurveen Kootwijkerbroek. Voor Puurveen ligt er een opgave om het gebied op een duurzame, gedifferentieerde wijze af te ronden. De kenmerken van de planlocatie lenen zich met name voor grondgebonden woningen.

Gezien de bevolkingssamenstelling, de te verwachten demografische ontwikkelingen, de samenstelling van de woningvoorraad en de plankenmerken is het denkbaar dat er voor de volgende doelgroepen wordt gebouwd:

  • startende gezinnen;
  • gezinnen met kinderen, hoofd huishouden in de leeftijd 30 tot 55 jaar (veelal doorstromers);
  • vitale ouderen (50-plussers), tweepersoons huishoudens of nog met thuiswonende kinderen.

De nabijheid van onder andere een supermarkt maakt deze locatie voor genoemde doelgroepen geschikt.

Gezien veranderingen op de woningmarkt, de aangescherpte regels voor het verkrijgen van een hypotheek, de samenstelling van de Kootwijkerbroekse woningvoorraad met relatief veel duurdere koopwoningen (veelal vrijstaand of als tweekapper), is er nadrukkelijk behoefte aan goedkopere woningen en woningen in het middensegment om daarmee startende huishoudens alsmede midden inkomensgroepen aan passende woonruimte te helpen.

3.3 Beeldkwaliteit

Voor het bestemmingsplan Kootwijkerbroek-West is op 1 maart 2007 een beeldkwaliteitsplan vastgesteld door het college. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 18 december 2007 door de gemeenteraad is ook het beeldkwaliteitsplan vastgesteld.

Dit beeldkwaliteitsplan is opgesteld voor het realiseren van een plan met een duurzaam karakter, hoge toekomstwaarde, een hoge belevingswaarde en een hoge gebruikswaarde. In het beeldkwaliteitsplan zijn de spelregels opgenomen die bij een juiste uitvoering leiden tot een zorgvuldige omgeving Het beeldkwaliteitsplan vormt een toetsingskader voor de dorpsbouwmeester bij de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning in het plangebied.Ook op het plangebied van het bestemmingsplan Puurveen (2e fase) is dit beeldkwaliteitsplan van toepassing.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is één van de 13 nationale belangen relevant, te weten: "Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)". Bij de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Daarmee is een zorgvuldige afweging van belangen en transparante besluitvorming geborgd.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011.

De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'zoekzone wonen en werken streekplan'. In de verordening is aangegeven dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken onder andere is toegestaan binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 12 december 2006).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0006.png"

Afbeelding Ruimtelijke verordening

Daarnaast is aangegeven dat in bestemmingsplannen binnen nieuwe lokale bedrijventerreinen die gelegen zijn buiten het bundelingsgebied een maximale kavelgrootte toegestaan van 0,5 hectare.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied ligt in een zone waar nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken is toegestaan. Daarnaast is een maximale kavelgrootte van 0,5 hectare toegestaan. Omdat op de andere bedrijvenlocaties in Puurveen een kavelgrootte van 0,25 hectare is toegestaan, wordt bij deze maximale kavelgrootte van 0,25 hectare aangesloten.

Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)

Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'multifunctioneel platteland'.

Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:

Rood raamwerk

In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied.

Om krachtige en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:

  • behoud/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleem cumulatie;
  • kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

Stedelijke uitbreidingen dienen qua milieu te passen bij of aan te sluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast dienen aard en functie van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen e.d. te passen bij of een goede aanvulling te zijn op het bestaande productie milieu en de werkgelegenheidsstructuur.

Een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen.

Wonen

Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod van woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners;
  • voor het kwalitatief woonprogramma is uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal ca. 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd.

Werken

De provincie wil bijdragen aan het voldoen aan de ruimtelijke voorwaarden voor een succesvolle economische ontwikkeling. Dit betekent onder andere het voorzien in een aanbod aan bedrijventerreinen dat past bij de geraamde regionale behoefte. Duurzame kwaliteit, concentratie en bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn hierbij kernbegrippen.

Clustering van diverse soorten bedrijvigheid in stedelijke gebieden vermindert de kwetsbaarheid voor economische conjunctuurbewegingen. Het situeren van kleinschalige werkfuncties in een stedelijke omgeving bevordert functiemenging:

  • zorgt voor afwisseling en levendigheid in de gebouwde omgeving;
  • biedt kans op kortere woon-werkafstanden en combinatie arbeid/andere taken;
  • biedt meer kans op woon-werkcarrières van mensen.

Bedrijventerreinen

Op terreinen voor lokale bedrijvigheid dienen bedrijven zich te kunnen vestigen, welke qua aard en, schaal en functie daarbij passend zijn.

Multifunctioneel gebied

Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Doorwerking in plangebied

De ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Gelderland.

Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties

De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld.

De provincie vindt het belangrijk dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast vindt de provincie het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Voor lokale bedrijventerreinen buiten het bundelingsbeleid geldt in principe een maximale kavelgrootte van 0,50 hectare. Een ruimere kavelgrootte is voor dit terreintype als uitzondering mogelijk, mits de noodzaak goed wordt beargumenteerd.

Doorwerking in plangebied

Omdat op de andere bedrijvenlocaties in Puurveen een kavelgrootte van 0,25 hectare is toegestaan, wordt bij deze maximale kavelgrootte van 0,25 hectare aangesloten.

Regionaal Programma Bedrijventerreinen

Als uitwerking van de structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties dient per regio een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) te worden opgesteld, waar zowel de regio als de provincie zich aan verbinden. Het RPB FoodValley is inmiddels vastgesteld door het regiobestuur en door de provincie Gelderland. In het RPB zijn de ruimtebehoefte voor de langere termijn en de bijbehorende plancapaciteit afgestemd op de prognoses.

Doorwerking in plangebied

Puurveen zit in het RPB in de uitgeefbare voorraad voor de gemeente Barneveld. Volgens 'Ibis werklocaties' is er momenteel nog 2,3 hectare uitgeefbare grond in Puurveen is, waarvan 0,8 hectare direct uitgeefbaar.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden.

In de structuurvisie is aangegeven dat een deel van de in 2009 aangewezen zoekzones in voorbereiding is. Deze zijn aangeduid op de plankaart bij de structuurvisie. De locatie Puurveen wordt onder andere genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0007.png"

Afbeelding Structuurvisie

Over de locatie Puurveen wordt aangegeven dat deze is gelegen aan de westzijde van Kootwijkerbroek en is omsloten door de Nachtegaalweg, Wesselseweg, Essenerweg en de Puurveenseweg (Kootwijkerbroek-West, bekend als Puurveen). Het gebied is in ontwikkeling voor zowel woningbouw als bedrijvigheid. Het is gericht op lokale ondernemers uit een lichte categorie (1 t/m 2 en in sommige gevallen 3). In verband met een optimale ontsluiting op het hoofdwegennet (Wesselseweg, richting Harselaar en A1), is de bedrijfslocatie in het noordelijk deel van de uitbreidingslocatie Kootwijkerbroek-West geprojecteerd. Aan de zuidzijde is een afronding met woningbouw passend.

Doorwerking in plangebied

De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022.

Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen. Om een goede beoordeling van en een afweging tussen de kleinere plannen op inbreidingslocaties mogelijk te maken is een toetsingskader opgesteld, te weten 'Toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties'. In dat beleidsstuk is een toetsingskader voor woningbouwplannen op inbreidingslocaties opgenomen. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.  De behoefte aan starters- en seniorenwoningen is groot. Inbreidingslocaties lenen zich doorgaans uitstekend voor woningbouw voor deze doelgroepen. Het toetsingskader richt zich dan ook op woningbouw voor genoemde doelgroepen waarbij de nadruk ligt op kwalitatieve criteria. Dit is in overeenstemming met de afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma (KWP).

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.   

Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Doorwerking in plangebied

In de notitie 'Woningbouwprogramma Kootwijkerbroek Puurveen' van 26 juni 2012 worden de beleidsuitspraken op een rij gezet van de gemeentelijke Woonvisie (2010) en het Woningbouwprogramma 2011-2020 (2011), waarin ook de beleidsrichting van de geldende structuurvisies is meegenomen (zie 3.2 Programma.

Bestemmingsplan Kootwijkerbroek-West

In paragraaf 2.2 Geldende bestemmingen is aangegeven dat het plangebied in het geldende bestemmingsplan Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk ligt. Dit bestemmingsplan betreft een zogenaamd actualiseringsplan. Het daarvoor geldende bestemmingsplan voor deze locatie betrof het plan Kootwijkerbroek-West (vastgesteld d.d. 18 december 2007, goedgekeurd 25 april 2008). In dat bestemmingsplan zijn voor het eerst de uitwerkingsbestemmingen voor het plangebied opgenomen.

In de toelichting bij dit bestemmingsplan is aangegeven dat Kootwijkerbroek een ondernemend en 'zelfvoorzienend' dorp is. Gelet op de veranderingen die de agrarische sector ondergaat, is het van belang dat structureel ruimte wordt geboden aan vormen van niet-agrarisch ondernemerschap, als nieuwe economische dragers voor de bewoners van het dorp. Ook qua woningbouw moeten op korte termijn maatregelen worden getroffen om in de lokale behoefte (natuurlijke groei) te voorzien, te voorkomen dat de jeugd noodgedwongen uit het dorp wegtrekt, het dorp vergrijst en het draagvlak voor de aanwezige voorzieningen verder afneemt.

In het bestemmingsplan zijn onder andere de volgende ontwerpopgaven opgenomen:

  • het bestaande karakter en de bestaande structuur zijn leidraad voor het ontwerp;
  • de nieuwe ontwikkeling moet aansluiten op, en verweven worden met, de bestaande kwern.
  • functiemenging hoort thuis in deze omgeving en draagt bij aan het karakter van het dorp/ Daarbij moet wel worden gestreefd naar een omgeving waarin het enerzijds prettig wonen is en waarin anderzijds, voor nu en in de toekomst, geen onevenredige (milieuhygiënische) beperkingen voor de bedrijfsvoering van te vestigen bedrijven ontstaan;
  • de bestaande beplanting (substantiële stroken) moet zoveel mogelijk opgenomen worden in het plan.

Voor de bedrijven wordt bedrijvigheid in de lichtere milieucategorieën toegestaan. Reden daarvoor is het lokale karakter dat het bedrijventerrein moet krijgen en gegeven het feit dat woonfuncties in de omgeving vestiging van bedrijven in zwaardere milieucategorieën onmogelijk maakt.

Binnen de bedrijfsbestemmingen worden zelfstandige detailhandel, evenals zelfstandige kantoorvestigingen in beginstel uitgesloten. De reguliere detailhandel dient plaats te vinden op een andere plaats in het dorp, binnen de bestaande detailhandelsstructuren langs de Wesselseweg en Veluweweg.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied is beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

In 2004 is voor het gebied Puurveen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Vink, Ontwikkeling Kootwijkerbroek West, Wesselseweg 162, M04-291, d.d. 16 december 2004) (zie bijlage 3 Bodem).

In dit onderzoek zijn voor beide locaties geen belemmeringen voor de gebiedsontwikkeling of bouwactiviteiten geconstateerd.

De locaties zijn in gebruik als weiland respectievelijk bouwland (maïsakker). Sinds de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek zijn geen feiten of omstandigheden bekend dat bodembelastende activiteiten hebben plaatsgevonden. Het is daarom aannemelijk dat de resultaten van het onderzoek uit 2004 de huidige kwaliteit van de bodem in voldoende mate waarborgen.

Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van actualiserend bodemonderzoek ten behoeve van de voorgenomen functieverandering en afgifte omgevingsvergunning voor de bouw van woningen.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. In 2004 is een bureauonderzoek uitgevoerd (Raap, Voorontwerpbestemmingsplan dorpsontwikkeling Kootwijkerbroek, Raap-notitie 889, november 2004) (zie bijlage 4 Archeologie - bureauonderzoek).

Uit dit bureauonderzoek blijkt dat bij de locatie aan De Standerd sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde en bij de locatie aan De Spil een lage archeologische verwachtingswaarde. In het rapport is aanbevolen om voor de zone met een hoge archeologische verwachting een vervolgonderzoek te doen om aan te tonen of deze waarden aanwezig zijn en wat de aard ervan is. In de zone met een lage archeologische verwachtingswaarde hoeft geen verder onderzoek plaats te vinden.


afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0008.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0009.png"  

Afbeelding Archeologische verwachtingswaarde

Tijdens het vervolgonderzoek (Raap, Plangebied Dorpskern Kootwijkerbroek, Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, Raap-notitie 1025, februari 2005) (zie bijlage 5 Archeologie - vervolgonderzoek) zijn geen archeologische resten aangetroffen. Naar verwachting zal er als gevolg van de geplande werkzaamheden dan ook geen verstoring van archeologische waarden optreden. Derhalve worden geen aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. In het plangebied zijn geen gebouwde elementen aanwezig. Er is dan ook geen sprake van historische (steden)bouwkundige waarden.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In dit plangebied is geen sprake van historisch-geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van Natura 2000-gebied.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of er sprake is van beschermde soorten, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Er is een quickscan (Ecogroen Advies, Quickscan natuurtoets 2 percelen Puurveen, Kootwijkerbroek, 21 november 2012) (zie bijlage 6 Natuurtoets) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er een nestkast met een paar steenuilen met jongen aanwezig is op het perceel aan de Standerd. Steenuil is één van de vogelsoorten waarvan de nestplaatsen en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd zijn. Door de herinrichting van het perceel verdwijnt de beschermde nestplaats en het foerageergebied van de Steenuil. Het is noodzakelijk om voorafgaand aan het uitvoeren van de plannen een ontheffing aan te vragen voor Steenuil en een ecologisch werkprotocol met mitigerende maatregelen op te stellen. Het adviesbureau Tauw heeft opdracht gekregen om de ontheffingsaanvraag in te dienen bij Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en een compensatieplan op te stellen. Zie bijlage 7 Stand van zaken ontheffingsaanvraag voor de stand van zaken van het onderzoek naar het steenuilenpaar, de ontheffingsaanvraag en het compensatieplan.

Op beide percelen zijn diverse algemene broedvogels aanwezig en te verwachten. Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels vertoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

In de veeschuurtjes op het perceel De Standerd wordt gebroed door maximaal 2 paar Huismus. Het is voor de sloop van de schuren niet noodzakelijk om mitigerende (verzachtende) maatregelen uit te voeren voor de Huismus. Wel is het aan te raden om nestgelegenheid te creëren in de vorm van het plaatsen van een vogelvide, nestkasten of nestpannen in de nieuwbouw. Omdat de gemeente de grond grotendeels in eigendom heeft, kan dit bij de bouw als eis worden meegenomen.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1186-0002_0010.png"
Afbeelding Ecologische hoofdstructuur

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen de kern Kootwijkerbroek en de EHS-natuur circa drie kilometer bedraagt.

Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Voor het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk" is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er in Kootwijkerbroek sprake is van één inrichting die onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bev) valt. Dit betreft een tankstation aan de Veluweweg 62. Het plangebied ligt buiten de invloedsgebied van de inrichting.

In het plan worden dergelijke inrichtingen niet mogelijk gemaakt.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.

Uit het akoestisch onderzoek (SPA, Nieuwe woningen in "Puurveen" in Kootwijkerbroek, 27 mei 2013) blijkt dat de nieuwe woningen in de geluidzone van de Wesselseweg, de Veluweweg en De Spil liggen. Voor de Essenerweg en De Wiek geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een zone langs deze wegen, is de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:

  • de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordeningde belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting;
  • bij het realiseren van de woningen deze geluidbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van het Bouwbesluit. Hiermee wordt het woonklimaat verbeterd.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van:

  • zowel de Wesselseweg, de Veluweweg, als De Spil ruim lager zal zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Deze wegen vormen dan ook geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan;
  • De Wiek bij 8 nieuwe woningen hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar lager dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van De Wiek aanvaardbaar is. Omdat 30 km/uur wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan voor de geluidbelasting van deze weg geen hogere waarde worden verleend;
  • de Essenerweg ruim lager zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de Essenerweg aanvaardbaar is.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Kootwijkerbroek is van oudsher een agrarisch gemeenschap. De transformatie, ingegeven door de ontwikkelingen in de agrarische sector, naar een meer industriële en dienstverlenende economie neemt niet weg dat de directe omgeving van Kootwijkerbroek nog veel agrarische bedrijven kent. In het plangebied liggen geen agrarische bedrijven.

Met de vaststelling van het Reconstructieplan is Kootwijkerbroek zelfs een dorpse enclave midden in een landbouwontwikkelingsgebied geworden. Direct om Kootwijkerbroek is als buffer een verwevingsgebied gelegen. De verwachting is dat de agrarische activiteiten hier niet verder zullen toenemen en zelfs zullen verminderen. Als gevolg van de ligging van bedrijven nabij de kern is de bestaande vergunde situatie vaak het maximaal haalbare. De bedrijven zitten meestal op slot. Het gevolg is enerzijds dat de nu vergunde situatie de maximale belemmering voor het plangebied betekent en anderzijds eventuele expansiewensen van deze agrarische bedrijven niet op de bestaande locaties kunnen worden gerealiseerd.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.

Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.

Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want het betreft geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.

5.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Het bestemmingsplan heeft onder andere betrekking op het realiseren van woningen. Deze woningen liggen in de nabijheid van bedrijven in categorie A en B1 volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging.

In een rustige woonwijk betekent dit dat de richtafstand tussen dit bestemmingsvlak en de nieuw op te richten woningen 30 meter bedraagt. Op het bedrijventerrein Puurveen staan in de huidige situatie een aantal burgerwoningen. Deze burgerwoningen liggen in het omgevingstype gemengd gebied, gelet op de aanwezigheid van bedrijfslocaties in de directe nabijheid van deze woningen.

Er is dus sprake van een gemengd gebied gelet op de aanwezigheid van verschillende functies in het gebied, waardoor er afgeweken kan worden van de richtafstand van 30 meter, gerekend vanaf de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning, die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Indien het bedrijf qua geluid een richtafstand heeft van 30 meter, mag in een gemengd gebied rekening gehouden worden met vermindering van één afstandstap. Dit betekent een richtafstand van 10 meter in plaats van 30 meter. De kortste afstand tussen de uiterste situering van de gevel van een woning en de bestemming 'Bedrijf' is 22 meter. De afstand tussen de bestemming 'Wonen-1' en 'Bedrijf' bedraagt 10 meter.

5.11 Natuur en landschap

Deze inbreiding van woningen en bedrijfskavels sluit aan bij het bestaande plan “Puurveen”. Dit wil zeggen dat binnen het stedenbouwkundig plan, bouwvolume en bouwrichting wordt aangesloten op bestaande bebouwing langs De Standerd, Wesselseweg, Essenerweg en de Wiek. Voor de invulling van de openbare ruimte en de plantkeuze geldt hetzelfde principe, namelijk zoveel mogelijk aansluiten bij het bestaande.

Binnen het plangebied bevinden zich geen waardevolle groenstructuren. De randen van het projectgebied kenmerken zich door opgaande erfbeplanting, hier en daar ondersteund door een solitaire boom. De meest opvallende boom is de solitaire eik, direct achter Wesselseweg 182.

De ontwikkeling van dit plan heeft geen nadelige gevolgen voor de groeiomstandigheden van deze boom; de toekomstige aangrenzende rand zal bestaan uit wadi, dus open maaiveld.

Binnen het nieuwe plan zal de groenstructuur zich kenmerken als smalle tot bredere grasstroken, tot stroken met opgaande begroeiing. Op enkele locaties is ruimte voor een ranke boom.

Ten noorden van de Wiek wordt een speelplek gecreëerd voor de doelgroep 6-12 jaar. Deze speellocatie zal deels omsloten worden door lage hagen. De achterzijde van deze speellocatie sluit aan op een nieuw aan te leggen wadistructuur. De wadi's binnen dit plan zullen wat betreft invulling en visuele verschijning aansluiten op de rest van de wadi's in de wijk (zoals langs de Standerd), namelijk kort gemaaid gras, soms met een boom of heesters aan de kant.

Binnen het plangebied zijn de volgende groenonderdelen te benoemen:

  • Wadistrook in noord-zuid richting, doorlopend tot aan De Wiek: deze wadi's vangen het regenwater op en zullen bestaan uit kort gemaaid gras.
  • Wadi's- en grasstrook langs de Standerd, in oost-westelijke richting: deze wadi's liggen in het verlengde van de huidige bermwadi's langs De Standerd en zullen er wat betreft groenbeeld hetzelfde uit gaan zien, namelijk kort gemaaid gras met af en toe een boom. Langs de insteek van deze wadi's worden dezelfde boomsoorten geplaatst, als nu aanwezig.
  • Bermstrook langs het fietspad, als rand langs de noord-zuid wadi: bloemrijk gras, dat door maaibeleid iets hoger dan standaard gras wordt gehouden. Eventueel kan het kleurrijke beeld ondersteund worden door de aanplant van bloembollen. Pleksgewijs kunnen in deze berm een aantal ranke bomen worden aangeplant. Deze bermstrook gaat over in de grotere wadi, centraal in het plan. Getracht wordt hier de bomenstructuur tussen wadi en fietspad richting de zuidzijde (de parkeerplaatsen) door te zetten.
  • Groenstroken rond de centrale parkeervakken: Direct rond de parkeervakken wordt een haagstructuur aangebracht. Dit, om de hoeveelheid “blik” enigszins uit het straatbeeld te houden. Binnen deze haagstructuren kunnen enkele bomen worden aangeplant, die aansluiten op de structuur langs het fietspad.
  • Groenstrook rond de speellocatie 6-12 jaar: de speellocatie 6-12 jaar wordt deels omsloten door een haagstructuur. De toe te passen speeltoestellen worden geplaatst op een valondergrond van valdempend zand en zullen wat betreft kleurstelling niet te opvallend zijn. De speellocatie zal worden voorzien van een of twee bomen.
  • Groenstrook ten noorden van de nieuwe woningen langs de Wiek: deze strook – tussen woningen en bedrijfskavels - kan een afscheidend karakter krijgen. Om dit te kunnen bereiken wordt hier een gesloten heesterstructuur voorgesteld, eventueel omzoomd met een haag aan woningzijde. Binnen de strook is ruimte voor enkele solitaire bomen.

5.12 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen.


Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de "Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding worden deze eisen uitgeschreven.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden worden gesteld in de "Handleiding brandweerzorg" een uitgave van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.


Met betrekking tot de veiligheid zal de situatie niet veranderen. Alle nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan het gestelde in de "Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" en aan de "Handleiding brandweerzorg". Met ontwikkelingen worden zowel de nieuwbouw- of verbouwplannen bedoeld als de (her)inrichting van het openbare gebied. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.13 Verkeer

5.13.1 Autoverkeer

Omdat de werkelijke verkeersgeneratie vooraf nooit exact kan worden voorspeld, wordt deze geraamd aan de hand van kencijfers die door het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) in publicatie 317 zijn vastgelegd. De kencijfers op hun beurt zijn het resultaat van landelijke parkeeronderzoeken in diverse woonmilieutypes. Voor het voorliggende plan vormen de kencijfers van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en van de ligging 'schil centrum' het uitgangspunt voor het berekenen van de parkeerbalans.

De verwachting is dat de nieuwe functies zorgen voor ongeveer 140 verkeersbewegingen in het gebied per gemiddelde weekdag. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie sterk vereenvoudigd weergegeven. Zie bijlage 10 Parkeerbalans voor de achterliggende berekening.

Deelgebied   mvt/weekdag   mvt/werkdag  
Puurveen 2e fase   135   148  

De capaciteit van de nieuwe, doodlopende, weg (in het verlengde van De Standerd) in het plangebied en die van de bestaande wegen in de omgeving worden verondersteld ruim voldoende te zijn voor het verwerken van de toename aan verkeersintensiteit. Er zijn op dit moment namelijk geen knelpunten in de omgeving die verband houden met een tekort aan capaciteit. Alle kruispunten kunnen het verkeersaanbod goed verwerken zonder dat er noodzaak is voor capaciteitsverhogende of verkeersregeltechnische maatregelen. De weg in het plangebied wordt aangewezen en vormgegeven als erftoegangswegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h.

5.13.2 Parkeren

Bij nieuwbouw of herontwikkeling hanteert de gemeente het principe dat de door het plan gegenereerde parkeervraag niet mag worden afgewenteld op de omgeving. Dit houdt in dat er binnen of nabij het plangebied voldoende parkeeraanbod moet worden gerealiseerd om aan de parkeervraag te voldoen.

Omdat de werkelijke parkeervraag vooraf nooit exact kan worden voorspeld, wordt deze geraamd aan de hand van parkeernormen en aanwezigheidspercentages. Deze waarden zijn, evenals de kencijfers voor de verkeersgeneratie, gebaseerd op kencijfers die door het CROW in publicatie 317 zijn vastgelegd. Voor het berekenen van de parkeerbalans wordt uitgegaan van dezelfde stedelijkheidsgraad en ligging als bij de berekening van de verkeersgeneratie.

De te hanteren norm per woningtype is als volgt:

  • Koop, vrijstaand: 2,1 pp/woning
  • Koop, 2^1 kap: 2,0 pp/woning
  • Koop, tussen/hoek: 1,8 pp/woning

Uitgaande van het concept-stedenbouwkundig plan is op basis van het aantal woningen en de parkeernorm per woningtype en van de verwachte aanwezigheidspercentages de parkeerbalans berekend. In onderstaande tabel is de parkeerbalans sterk vereenvoudigd weergegeven. Zie bijlage 10 Parkeerbalans voor de achterliggende berekening.

Deelgebied   parkeervraag   parkeeraanbod   parkeerbalans  
Puurveen 2e fase   31   28*   -3  

* Dit is inclusief 2 parkeervakken langs De Wiek. Van de bestaande parkeervakken langs De Wiek ter hoogte van het plangebied worden 6 aan het plangebied toegerekend. Door de situering van de uitritten in het stedenbouwkundig plan vervallen 4 van de 6 vakken.

Op basis van de parkeerbalans wordt geconcludeerd dat in het plan niet wordt voorzien in het aantal parkeerplaatsen die daarvoor volgens de behoefteberekening nodig zijn. Om een toename van de parkeerdruk in de omgeving te voorkomen, worden op loopafstand van het plan nog 3 extra parkeerplaatsen langs De Wiek gerealiseerd.

5.13.3 Fietsverkeer en voetgangers

Voor fietsverkeer wordt een solitaire fietsverbinding gerealiseerd die De Wiek, De Standerd (bedrijventerrein) en de Wesselseweg met elkaar verbinden. Hoewel de afstanden tussen de voorzieningen in Kootwijkerbroek nu al niet groot zijn, wordt door deze verbinding het fietsverkeer binnen Kootwijkerbroek wel nog meer gestimuleerd. Voor voetgangers worden trottoirs langs de wegen aangelegd.

5.14 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquatische ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.

Nationaal Waterplan 2009

Eind 2009 is het Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten.

Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuis-houding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoel-stelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevings-waarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone opper-vlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Puurveen

Het grootste deel van Puurveen, een uitbreidingsgebied met ruimte voor woningen en bedrijven aan de westkant van de kern Kootwijkerbroek, is inmiddels gerealiseerd of in uitvoering. Dit geldt niet voor twee kleine locaties binnen Puurveen, waarvoor dit bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt. Het betreft een locatie ten noorden van De Wiek en een locatie ten zuiden van De Spil.

In 2005 is het Waterstuctuurplan Dorpsontwikkeling Kootwijkerbroek opgesteld. Het Waterstructuurplan behandelt onder andere het gehele uitbreidingsgebied Puurveen, inclusief de twee kleine locaties. Overeenkomstig dat plan is in Puurveen een wadistructuur aangelegd, welke via overstorten afvoert in westelijke richting en uiteindelijk uitkomt in oppervlaktewater langs De Spil.

Huidige situatie

Locatie De Wiek

Dit terrein is in gebruik als agrarische grond (weiland). Het hemelwater infiltreert in de bodem en komt vertraagd tot afvoer via sloten en greppels die het terrein voor een deel (met name noord- en westzijde) omringen. Deze sloten wateren af op de bestaande wadistructuur langs De Standerd ten westen van het terrein. Aan de oostzijde van het terrein is onlangs een poel gegraven om wateroverlast op een particulier terrein bij hevige neerslag te voorkomen. De grondwaterstanden zijn bekend, meer info hierover staat in het Waterstructuurplan.

In de woonstraat De Wiek ligt een vuilwaterriool. Een gemaal pompt al het vuilwater van Puurveen rechtstreeks naar het hoofdgemaal van Kootwijkerbroek. Hemelwater wordt zoveel mogelijk bovengronds afgevoerd naar wadi's. Tevens is drainage aangebracht voor de benodigde ontwatering en de werking van de wadi's. In de bedrijfsstraat De Standerd (westzijde terrein) ligt een verbeterd gescheiden stelsel. Naast deze straat ligt een wadistructuur. Bij hevige neerslag stort het hemelwaterriool over in de wadi's. Alle genoemde wadi's zijn in een eerdere planfase gerealiseerd.

Locatie De Spil

Dit betreft een braakliggend terrein, gelegen tussen reeds ontwikkelde bedrijfsgebouwen. Aan de oost- en zuidzijde van dit terrein is reeds in een eerdere planfase een grote wadi gerealiseerd als onderdeel van de wadistructuur in Puurveen. De grondwaterstanden zijn bekend, meer info hierover staat in het Waterstructuurplan.

In de ontsluitingsweg De Spil ligt een verbeterd gescheiden stelsel.

Toekomstige situatie

Locatie De Wiek

Het hemelwater dat op de woonstraat en de daken van de aanliggende woningen valt, wordt bovengronds afgevoerd naar een wadi. Het hemelwater dat van de daken komt, wordt dan ook bovengronds op de perceelsgrens aangeboden. Het hemelwater dat op het verlengde stuk van De Standerd valt, wordt via kolken afgevoerd naar de hemelwaterriolering. Deze sluit aan op het bestaande verbeterd gescheiden stelsel. Het hemelwater dat op de daken van de bedrijven valt, wordt bovengronds of via leidingen afgevoerd naar een wadi.

Zowel aan de oostkant van het terrein als in het midden van het terrein, in het verlengde van De Standerd, wordt een wadi gerealiseerd. Beide wadi's wateren af op de bestaande wadistructuur langs De Standerd. De sloot aan de westzijde van het terrein komt te vervallen, de sloot aan de noordzijde blijft gehandhaafd.

De benodigde waterberging is getoetst aan het Waterstructuurplan. Er wordt op deze locatie minder verhard oppervlak gerealiseerd dan waarmee in het Waterstructuurplan rekening is gehouden. Tevens wordt meer waterberging gerealiseerd dan destijds in het plan is opgenomen.

Wat betreft het systeem van ontwatering wordt aangesloten op de omliggende bebouwde omgeving van Puurveen. De gronden worden beperkt opgehoogd. De IT-riolering onder de wadi's en de aanleg van drainage zorgen voor de ontwatering.

Er wordt vuilwaterriolering aangelegd in de woonstraat. Deze sluit aan op de bestaande vuilwaterriolering in De Wiek. De vuilwaterriolering in het verlengde stuk van De Standerd sluit aan op het bestaande verbeterd gescheiden stelsel.

Locatie De Spil

Het hemelwater dat op de bedrijfsstraat valt, wordt via kolken afgevoerd naar de hemelwaterriolering. Deze sluit aan op het bestaande verbeterd gescheiden stelsel in De Spil. Het hemelwater dat op de daken van de bedrijven valt, wordt bovengronds of via leidingen afgevoerd naar de bestaande wadi's aan de oost- en zuidkant.

De benodigde waterberging voor deze locatie is reeds gerealiseerd in de vorm van de omliggende wadi's. Dit is overeenkomstig het Waterstructuurplan.

Wat betreft het systeem van ontwatering wordt aangesloten op de omliggende bebouwde omgeving van Puurveen. De gronden worden beperkt opgehoogd. De IT-riolering onder de wadi's zorgen voor de ontwatering.

Er wordt vuilwaterriolering aangelegd in de bedrijfsstraat. Deze sluit aan op de bestaande vuilwaterriolering in De Spil.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit SVBP 2012 en bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemmingen 'Bedrijf'

De bestemming 'Bedrijf' wordt gebruikt in gebieden met een variatie aan functies, bijvoorbeeld het centrum of een woongebied met bedrijven. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A en B1. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor de vestiging van bedrijven met activiteiten uit categorieën B2 en C. Bij het bepalen van het bouwvlak is het geldende bestemmingsplan het uitgangspunt. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden, met het oog op de levensvatbaarheid van bedrijven.

Daarnaast is een bevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Bedrijf wordt gewijzigd in de bestemming Wonen-1 en Tuin. Het doel van deze wijzigingsbevoegdheid is om de mogelijkheid te bieden bij vertrek van een bedrijf een nieuwe passende bestemming aan een perceel te geven.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn alleen bedrijven opgenomen. Andere functies zoals maatschappelijke voorzieningen en horeca komen niet voor. Deze functies zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf'. Daardoor is het niet nodig deze in de Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen.

In verband met de bereikbaarheid van objecten voor de hulpdiensten (met name de brandweer) is bepaald dat de onderlinge afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens en tussen bedrijfsgebouwen onderling niet minder dan 5 meter mag bedragen (Notitie Proactie Gemeentebrandweer Barneveld).

De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Bij 'Bedrijf' kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels voor een hoogte van 4 meter.

Bestemmingen 'Gemengd'

Binnen de bestemming 'Gemengd' is een combinatie van functies toegestaan, in dit geval 'bedrijf' en 'sport'.

Een gedeelte van het perceel Wesselseweg 180 heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer', terwijl dit bij het genoemde perceel hoort. In het ontwerpbestemmingsplan heeft dit gedeelte de bestemming 'Gemengd', met aanduidingen 'detailhandel' en 'dienstverlening' gekregen.

De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter.

Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Het plan is gemeentelijk initiatief en maakt deel uit van het plan Puurveen.

Aan de uitvoering en realisatie van het plan zijn kosten verbonden voor de gemeente. Voor het aantonen van de economische uitvoerbaarheid van het plan is een grondexploitatie opgesteld (die jaarlijks wordt bijgesteld). Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • realiseren van circa zeven hectare bedrijvigheid;
  • bouw van circa 110 woningen;
  • realisatieperiode vanaf heden van vijf jaar.

De gemeente is in bezit van alle gronden en de dekking van de kosten zal geschieden door uitgifte van bouwrijpe kavels.

Een exploitatieplan is niet nodig.

Ter verduidelijking van de onderstaande globale exploitatieopzet zijn de posten als volgt gedefinieerd:

  • Kosten: verwervingskosten, bouw- en woonrijp maken, planvoorbereiding, toezicht en overige kosten;
  • Opbrengsten: grondopbrengsten van woningbouw en bedrijventerrein;
  • Faseringsinvloeden: rentewinst en -verlies en de kosten- en opbrengstenstijging.

Globale exploitatieopzet  
Post   Bedrag in mln €  
Gecalculeerde kosten   - 20,0  
Begrote opbrengsten   + 22,1  
   
Resultaat   + 2,1  
Faseringsinvloed   - 0,1  
   
Resultaat na faseringsinvloed   + 2,0  

De totale grondexploitatie heeft een positief saldo van circa € 2 miljoen op eindwaarde 31-12-2016. De ecnomische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Omdat er geen sprake is van provinciaal belang heeft geen vooroverleg met de provincie plaatsgevonden. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu van 23 december 2011 heeft geen vooroverleg met het rijk plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot inspraak en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze een mening kenbaar gemaakt kan worden.

In dit geval is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft, in de zin van meer kwaliteit en/of een snellere doorlooptijd, ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 5 juli tot en met 15 augustus 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn vijf reacties ingediend.

Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota zienswijzen bijgevoegd.