direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rudolphlaan-Schoonderbekerweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1185-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Schoonderbekerweg 45, kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie E, nummer 3665 in De Glind. Daar was de Besselaarschool gevestigd. Het bestuur van de Stichting Protestants-Christelijk Onderwijs Gelderse Vallei heeft besloten dat deze basisschool op 1 augustus 2012 definitief de deuren sloot wegens een tekort aan leerlingen. Het is de bedoeling het schoolgebouw te slopen. Op de locatie komen grondgebonden woningen (zie het stedenbouwkundige plan, bijlage 8 - de bijlagen bij de toelichting staan op alfabetische volgorde). Het onderstaande stedenbouwkundige model is indicatief; het is niet uitgesloten dat de invulling van het plangebied in de praktijk hiervan zal afwijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0002.png"
Afbeelding 1 Luchtfoto (2012) Afbeelding 2 Stedenbouwkundig model (2013) - indicatief

Voor de verwezenlijking van de woningen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de kern De Glind. Het plangebied bestaat uit het perceel, kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie E, nummer 3665. De Rudolphlaan vormt de oostgrens van het plangebied. Aan de zuidzijde is de Schoonderbekerweg. Ten noorden van het plangebied is een bosschage. Verder is daar het gebouw aan Rudolphlaan 1 van de Rudolphstichting. Daarin is Joozt, een instelling voor jeugdzorg, gevestigd. Ten westen bevindt zich de J.H. Donnerschool.

De globale grenzen van het plangebied zijn ingetekend op onderstaande afbeelding (witte lijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0003.png"
Afbeelding 3 Globale grenzen plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Aan de gronden waar de nieuwe woningen komen is in bestemmingsplan "Zwartebroek-Terschuur-De Glind" (raad 3 juli 2012) de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 12) respectievelijk de bestemming 'Tuin' (artikel 14) toegekend. Verder rust op die gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (artikel 21). Zie afbeelding 4. De toekomstige functie (wonen) is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0004.png"
Afbeelding 4 Geldende bestemmingsplan

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

Vanouds staat de kern De Glind bekend als jeugddorp. De kern is echter heel wat ouder dan men denkt en dankt de naam aan het huis “De Glinthorst”. In het jaar 1911 koos ds. R.J.W. Rudolph (1862-1914) deze plaats om te starten met de opvang van kinderen die niet in het ouderlijk milieu konden opgroeien. Deze opvang van jeugdigen bepaalt ook in hoge mate de ruimtelijke inrichting van het dorp. Door de verschillende zorgboerderijen en de pleeggezinwoningen, met een meer dan gemiddelde oppervlakte en inhoud, kan men spreken van een ruime opzet. Het unieke karakter van dit dorp wordt dan ook gekenmerkt door gestrooide bebouwing, omspoeld door groen.

Overigens hebben niet alle inwoners van De Glind een directe band met het jeugddorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0007.png"

1909 1962 2011

2.4 Ruimtelijke structuur

Het ruim opgezette dorp wordt gekenmerkt door grote, ruime percelen en zichtbare openheid. De ruimtelijke structuur van het dorp heeft natuurlijk alles te maken met de opvang van jeugd in deze plaats. Aan zowel de Schoonderbekerweg als aan het begin van het dorp aan de oostkant zijn enkele reguliere woningen gelegen. Overige woningen in de kern hebben veelal een functie met betrekking tot het 'jeugddorp'. Bestemmingen met de doeleinden bedrijvigheid en horeca- en detailhandeldoeleinden zijn in deze kern niet zozeer aanwezig. Enige bedrijvigheid in de vorm van een sloopbedrijf bevindt zich in het zuiden van het plangebied "Zwartebroek-Terschuur-De Glind" (2012). Verschillende maatschappelijke voorzieningen, zoals een kerk en een school zijn meer in het centrum van de kern gevestigd. Grote delen van het plangebied "Zwartebroek-Terschuur-De Glind" (2012) worden echter als 'overig beschreven'. Daarbij moet men denken aan stukken openbaar groen, recreatievoorzieningen en grote stukken grond met agrarische bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0008.png"
Afbeelding 7 Ruimtelijke Structuurschets

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Visie

In oktober 2012 is een nota van uitgangspunten opgesteld (bijlage 6). Die nota is de uitkomst van de inventarisatie en analyse van het plangebied. De nota heeft niet alleen betrekking op de herontwikkeling van de locatie van de voormalige Besselaarschool, maar ook op de aanleg van een kunstgras trainingsveld nabij dorpscentrum Glindster. Nadat de plaatselijke voetbalvereniging is opgeheven in 2013, is besloten om het kunstgrasveld niet aan te leggen.

Om een bestemmingsplan te kunnen maken is er een ontwerp nodig. Dit vormt de basis voor het bestemmingsplan. Om tot een ontwerp te komen is de eerste stap het inventariseren en analyseren van de locatie en de omgeving zodat alle kaders en randvoorwaarden inzichtelijk zijn.

In de nota van uitgangspunten zijn al deze randvoorwaarden en kaders samengevat. Dit vormt de basis voor het schetsplan voor de locatie die ook in dit document is opgenomen.

Daarna is het schetsplan getoetst aan de uitgangspunten zoals opgenomen in dit document. De schets is vervolgens verder uitgewerkt naar een concreet ontwerp.

In mei 2013 is een stedenbouwkundig plan voor de woningen opgesteld (bijlage 8). In de nota van uitgangspunten zijn twee modellen opgenomen met appartementen of grondgebonden woningen. Er is in het stedenbouwkundige plan gekozen om verder gaan met het model met grondgebonden woningen. In het stedenbouwkundige plan zijn tevens de beeldkwaliteitseisen voor de woningen opgenomen. In de regels is bepaald dat het maximum aantal woningen zes bedraagt.

Het inrichtingsplan is opgenomen als bijlage bij de toelichting (bijlage 3).

3.2 Functies

In het plangebied komen grondgebonden woningen met tuinen in de plaats van het schoolgebouw. De parkeerplaatsen komen op het eigen terrein bij de woningen en vijf openbare parkeerplaatsen komen aan de Schoonderbekerweg.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is géén van de 13 nationale belangen relevant. Het bestemmingsplan voorziet in een lokale behoefte voor woningbouwlocaties. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Doorwerking in plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaart behorende bij de verordening aangeduid als 'nieuwe bebouwing buitengebied'. In artikel 2.2 e.v. van de verordening is bepaald in welke gevallen nieuwe bebouwing is toegestaan. Artikel 2.5 gaat over nieuwe bebouwing in zoekzones landschappelijke versterking, wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen. In deze bepaling staat dat in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing tevens mogelijk kan worden gemaakt in de zoekzones wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking. Dat laatste is het geval. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0009.png"
Afbeelding 8 Ruimtelijke Verordening Gelderland

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0010.png"
Afbeelding 9 Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.

Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als multifunctioneel platteland.

Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0011.png"
Afbeelding 10 Streekplan - Beleidskaart ruimtelijke structuur

Rood raamwerk
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied.

Om krachtige en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:

  • behoud/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleem cumulatie;
  • kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

Stedelijke uitbreidingen dienen qua milieu te passen bij of aan te sluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast dienen aard en functie van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen e.d. te passen bij of een goede aanvulling te zijn op het bestaande productie milieu en de werkgelegenheidsstructuur.

Een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen.

Wonen

Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod van woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners;
  • voor het kwalitatief woonprogramma is uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal ca. 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd.

Multifunctioneel gebied
Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling is in overeenstemming met de hiervoor aangehaalde beleidsuitgangspunten.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0012.png"
Afbeelding 11 Fragment kaart structuurvisie

Over wonen is in de structuurvisie het volgende vermeld: 'De mogelijkheden voor woningbouw in De Glind zijn door zowel de aanwezigheid van natuurwaarden als door hindercirkels van nabij gelegen agrarische bedrijven bijzonder beperkt. Voor de kern De Glind is in 2006 een gebied aan de westzijde aangewezen als zoekzone voor woningbouw. Nadien is het gebied onderdeel gaan uitmaken van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), waardoor de optie van woningbouw zijn realiteitswaarde goeddeels heeft verloren. In goed overleg met de belangenvertegenwoordigers in het dorp wordt daarom naarstig gezocht naar (een) vervangende woonlocatie(s). In het bijzonder worden het gebied rond de kinderboerderij en de huidige sportvelden in het onderzoek betrokken. Alhoewel in De Glind de jeugdzorg een zeer prominente en hoog gewaardeerde functie heeft, is het daarnaast ook een reguliere woonkern. Bij de verdere ruimtelijke ontwikkeling van dit prachtige landelijke dorp zal gestreefd worden naar evenwicht tussen zorgfuncties en reguliere dorpsfuncties. Ook bij woningbouw zal aan dat gewenste evenwicht aandacht worden besteed. Ook in het Dorpsplan dat door Belangenvereniging De Glind en de zorgpartijen is opgesteld, wordt voor dit aspect aandacht gevraagd.'

De volgende passage uit de structuurvisie gaat over voorzieningen: 'Door het beperkte inwonersaantal staat het draagvlak van voorzieningen als het zwembad en de voetbalvereniging onder druk. Een combinatie van het zwembad met aanvullende recreatieve voorzieningen is denkbaar. Met de ombouw van het dorpshuis tot een multifunctionele ruimte (De Glindster) is een breder fundament onder deze dorpsvoorziening gelegd. Het dorpshuis is uitgebreid met een gymlokaal. De Donnerschool is een regionale school voor speciaal onderwijs. Deze school is in 2008 gegroeid naar 18 groepen. Het is niet wenselijk dat deze school nog verder groeit, dat legt teveel druk op het dorp De Glind. Om het huidige aantal groepen op een onderwijskundig verantwoorde wijze te kunnen huisvesten, wordt de school op de huidige locatie gemoderniseerd en uitgebreid. Het voortbestaan van de Besselaarschool is door het teruglopende leerlingenaantal zeer onzeker geworden. Een eventuele herontwikkeling van het schoolterrein zal onder gemeentelijke regie doch in goed overleg met alle betrokkenen plaatsvinden.'

Doorwerking in plangebied
De herontwikkeling van het terrein van de school is in overeenstemming met de structuurvisie.

Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt  driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen. Om een goede beoordeling van en een afweging tussen de kleinere plannen op inbreidingslocaties mogelijk te maken is een toetsingskader opgesteld, te weten 'Toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties'. In dat beleidsstuk is een toetsingskader voor woningbouwplannen op inbreidingslocaties opgenomen. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.  De behoefte aan starters- en seniorenwoningen is groot. Inbreidingslocaties lenen zich doorgaans uitstekend voor woningbouw voor deze doelgroepen. Het toetsingskader richt zich dan ook op woningbouw voor genoemde doelgroepen waarbij de nadruk ligt op kwalitatieve criteria. Dit is in overeenstemming met de afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma (KWP).

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.   

Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Doorwerking in plangebied
In de kern de Glind wonen circa 650 inwoners, er staan zo’n 165 woningen, waarvan ongeveer de helft in het buitengebied. Dit zijn voor de helft huurwoningen en de andere helft koopwoningen. Het aantal appartementen in deze kern bedraagt circa 25%.

De Glind is een wat bijzondere kern, mede door de aanwezigheid van de Rudolphstichting, waarbij er sprake is van een aantal woningen die als gezinsvervangende tehuizen functioneren.

In de in 2010 vastgestelde Visie op Wonen van de gemeente Barneveld is een gewenste programmering voor de nieuwbouw in de komende jaren opgenomen. Deze is in mei 2012 aangescherpt in de notitie ‘Beleidsinstrumenten voor betaalbaar wonen in de gemeente Barneveld’.

Tevens wordt het belang van meer levensloopbestendige woningen en woningen met een nultredenkwaliteit onderstreept.

De realisatie van grondgebonden eengezinswoningen op deze locatie bijvoorbeeld in de vorm van een tweekapper en een driekapper in de middeldure en duurdere sector (volgens het stedenbouwkundige model uit 2013 (zie afbeelding 2), komt tegemoet aan de vraag naar grondgebonden woningen in deze kern, veelal afkomstig van (startende) gezinnen met kinderen.

Het programma kan daarmee voor zowel starters als doorstromers op de woningmarkt van betekenis zijn.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Sinds maart 2013 beschikt de gemeente over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend bodembeheerplan. De bodemkwaliteitskaart geeft op basis van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken een verwachting van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op een locatie. In het bodembeheerplan is opgenomen hoe deze verwachting kan worden aangewend bij grondverzet, ruimtelijke procedures en bij het verlenen van een Omgevingsvergunning.

Om te bepalen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik is onderzocht of de bodemkwaliteitskaart representatief is voor de betreffende locatie. Hiervoor wordt geraadpleegd of reeds bodemonderzoeken bekend zijn en of op of nabij de locatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.

Voor de locatie van het schoolgebouw is bekend dat hier een ondergrondse opslagtank voor huisbrandolie aanwezig is geweest. Deze is omstreeks 1993 verwijderd, maar hiervan is geen certificaat bekend. Aangenomen wordt dat een eventuele bodemverontreiniging bij het verwijderen van de tank zou zijn opgemerkt. Van een verontreiniging is geen melding gedaan. Overige bodembedreigende activiteiten zijn op deze locatie niet bekend, zodat de bodemkwaliteitskaart representatief kan worden beschouwd. De bodem is van “Achtergondwaarde”-kwaliteit (schone grond), en daarmee geschikt voor het voorgenomen gebruik.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0013.png"
Afbeelding 12 Archeologische waarden- en verwachtingskaart

Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0014.png"
Afbeelding 13 Monumenten

Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. In de omgeving van het plangebied bevinden zich vier gemeentelijke monumenten. De bewuste bouwwerken zijn paars gekleurd op bovenstaande luchtfoto. De afstand is dusdanig dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de monumenten.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op een afstand van circa twee kilometer ten westen van het plangebied ligt Groot Zandbrink (zie afbeelding 16). Dit is een heideterreintje op dekzanden in de Gelderse Vallei. Het gebied bestaat voornamelijk uit vochtig tot droog (eiken)bos met in het centrale deel een laagte met natte en droge heide. Aan de uiteinden van deze laagte liggen op een drietal plaatsen percelen blauwgrasland. Deze graslanden staan ’s winters onder invloed van lokaal grondwater dat vanuit de omliggende dekzandruggen toestroomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0015.png"
Afbeelding 14 Groot Zandbrink

Doorwerking in plangebied
De voorgenomen herontwikkeling van het schoolterrein heeft geen invloed op Natura 2000-gebieden. Groot Zandbrink vormt geen belemmering. Overigens is Groot Zandbrink in 2012 geschrapt als Natura 2000-gebied.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, werd een natuurtoets uitgevoerd.

In 2012 heeft Tauw B.V. uit Utrecht de natuurtoets uitgevoerd op het schoolterrein (zie bijlage 5). De deskundige heeft geconstateerd dat het terrein geschikt is als foerageergebied voor boommarters en eekhoorns. Verder is niet uit te sluiten dat de watervleermuis de begroeiing langs de randen van het plangebied gebruikt als foerageergebied en vliegroute. Omdat de waterpartijen en de opgaande begroeiing langs het water niet geschaad worden binnen het plangebied zijn effecten op vliegroutes en foerageergebied van watervleermuis uitgesloten. De deskundige kon niet uitsluiten dat de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger de gebouwen in het plangebied gebruiken als verblijfplaats. Volgens het vleermuisprotocol is nader onderzoek gedaan (bijlage 7). Tauw B.V. concludeert dat geen negatieve effecten voor vleermuizen worden verwacht door de sloop van het schoolgebouw en de nieuwbouw van woningen. Ten behoeve van vogels zullen de werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen.

De conclusie luidt dat er geen belemmering is voor woningbouw.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0016.png"
Afbeelding 15 Ecologische hoofdstructuur

De afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur bedraagt circa 1 kilometer .

Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0018.png"Afbeelding 16 Signaleringskaart externe veiligheid Afbeelding 17 Risicokaart.nl

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een hogere waarde vastgesteld worden.

Doorwerking in plangebied
Het aspect geluid c.q. wegverkeerslawaai speelt hier. Een onderzoek naar wegverkeerslawaai kan achterwege blijven aangezien de Schoonderbekerweg en de Rudolphlaan deel uitmaken van de 30 km/h zone. De verkeersintensiteit is zo laag dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Het aspect geluid is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Geur

Wet geurhinder en veehouderij
Met het oog op de goede ruimtelijke ordening dient het bestuursorgaan ten behoeve van een bestemmingsplan onder meer de geurcontouren te onderzoeken en zich ervan te vergewissen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. De Wet geurhinder en veehouderij vormt daarbij het wettelijke kader. De wet geeft regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven.

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden (Staatsblad 2006, 531). De wet geeft één landsdekkend beoordelingskader. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt getoetst aan de maximaal toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën geldt een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

In de wet wordt onder een 'geurgevoelig object' verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning milieu. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij.

Van belang is ook dat de werking van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 is uitgebreid. Hierdoor vallen de meeste veehouderijen onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit en hebben daarom geen omgevingsvergunning milieu meer nodig. Volgens het Activiteitenbesluit gelden dezelfde voorwaarden voor de bescherming van geurgevoelige objecten als in de Wet geurhinder en veehouderijen.

Verordening en gebiedsvisie
Volgens de Wet geurhinder en veehouderij is de gemeenteraad bevoegd om in een verordening voor (delen van) zijn grondgebied een andere maximaal toegestane waarde voor de geurbelasting of een andere afstand vast te leggen, die door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet worden gehanteerd.

Op 7 oktober 2008 heeft de raad van Barneveld de "Verordening geurhinder en veehouderij" vastgesteld. Ingevolge de verordening gelden in bepaalde gebieden andere dan de wettelijke normen voor de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten.

Aan de verordening ligt een gebiedsvisie ten grondslag. In de gebiedsvisie staat: "De Glind is een kleine woonkern en te beschouwen als een geheel zoekgebied voor woningbouw (locaties binnen en aan de rand van de bestaande kern). Een norm voor de voorgrond geurbelasting van 6 OUE/m3 stelt de gehele kern veilig voor woningbouw en biedt voldoende bescherming voor het leefklimaat.". Die geurnorm drukt de maximale voorgrondbelasting uit voor individuele veehouderijen (toe te passen bij verlening van een omgevingsvergunning, dan wel als harde voorwaarde op grond van het Activiteitenbesluit).

En verder: "Voor De Glind en Kootwijkerbroek is een hogere streefwaarde van 14 - 20 OUE/m3 als uitgangspunt gekozen die overeenkomt met een matig leefklimaat. De reden hiervoor is dat beide woonkernen zijn gelegen in een sterk agrarische omgeving, waarbij voor Kootwijkerbroek geldt dat het gelegen is in het landbouwontwikkelingsgebied. Gelet op deze ruimtelijke kenmerken is het aanvaardbaar om hogere streefwaarden te hanteren.". De norm voor de achtergrondbelasting is van belang bij het bepalen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gelet op de collectieve geurhinder van veehouderijen in de omgeving. De norm is voor het reguleren van geurgevoelige objecten.

De Glind ligt in het verwevingsgebied en is gekenschetst als woonkern met landelijk karakter. Op grond van de verordening is een waarde van 6 OUE/m3 de norm voor de maximale (voorgrond) geurbelasting voor de bestaande kern De Glind en het zoekgebied voor woningbouw. Voor De Glind is een streefwaarde voor de maximale achtergrond geurbelasting van 14 - 20 OUE/m3 vastgesteld.

Op grond van de verordening en de bijbehorende visie achten wij een matig leefklimaat nog aanvaardbaar, maar een tamelijk slecht leefklimaat is onaanvaardbaar.

Doorwerking in plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd.

In opdracht van de gemeente heeft SRE Milieudienst uit Eindhoven de voorgrond- en achtergrondbelasting bij de De Glind berekend (zie bijlagen 1 en 2). Uit de berekeningen blijkt het volgende:

  • ter plaatse van de te realiseren woningen is sprake van een achtergrondbelasting voor geur van 6-10 OUE/m3 . Het leefklimaat is hier redelijk goed tot goed;
  • de voorgrondbelasting voor de woningen is kleiner dan 6 OUE/m3

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan. Er is sprake van een redelijke tot goed woon- en verblijfsklimaat.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Aan het slot van § 4.3 is ingegaan op de woningbehoefte. Het gaat om de herontwikkeling van een schoollocatie.

De conclusie luidt dat hier sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven (zie bijlage 4). Straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten zijn er evenmin.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkeling in het plangebied is dermate kleinschalig, dat deze valt binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkeling hoeft niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.

Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, dan wel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.

Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want het betreft geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden in een milieueffectrapport. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In de genoemde handreiking van VNG zijn ook richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten opgenomen (lijst 1). De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is.

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. De richtafstanden uit lijst 1 kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Naar onze mening moet de omgeving van het plangebied worden aangemerkt als gemengd gebied.

Op grond van lijst 1 geldt voor scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs (SBI-code 852, 8531) een richtafstandsnorm van 30 meter c.q. 10 meter (in gemengd gebied) vanwege geluid. Aan de Rudolphlaan 5 in De Glind bevindt zich de J.H. Donnerschool. De nieuwe woningen op de locatie van de voormalige Besselaarschool komen op een afstand die groter is dan bovengenoemde normen. De aanwezigheid van de J.H. Donnerschool vormt geen belemmering voor de voorgenomen bouw van de woningen.

5.12 Natuur en landschap

De Glind - een buurtschap uitgegroeid tot een dorp. De verspreid liggende bebouwing wordt omgeven door veel groen. De omgeving kenmerkt zich voornamelijk door graslanden en veel sloten met daarlangs beplanting. Deze zorgen voor prettige doorzichten. Daarnaast worden de hoofdwegen begeleid door bomenrijen. Dit zijn karakteristieke elementen van het Kampenlandschap. Zowel aan de Schoonderbekerweg als aan de Rudolphlaan staan bomenrijen van Amerikaanse Eik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0019.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0020.png"
Afbeelding 18 Schoonderbekerweg Afbeelding 19 Rudolphlaan

De huidige groenstructuren van Amerikaanse Eik worden behouden, dan wel versterkt door middel van het aanplanten van nieuwe bomen in een brede groenstrook/berm naast de rijweg. Naast deze landschappelijke elementen staan er nabij de bouwlocatie drie zeer waardevolle, volwassen Linden. Deze bomen worden behouden.

De verschillende groenelementen refereren aan de landelijke ligging van De Glind en de gemeente streeft daarom naar behoud en versterking van deze elementen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1185-0003_0021.png"
Afbeelding 20 Drie waardevolle Linden

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen.

Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de "Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid" een uitgave van Brandweer Nederland (2012) worden deze eisen uitgeschreven.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio's (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio's. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Met betrekking tot de veiligheid zal de situatie niet veranderen. Alle nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan het gestelde in de "Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid" en aan de Wet veiligheidsregio's en het Besluit veiligheidsregio's. Met ontwikkelingen worden zowel de nieuwbouw- of verbouwplannen bedoeld als de (her)inrichting van het openbare gebied. Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Bereikbaarheid
De woningen worden ontsloten op de Schoonderbekerweg/Rudolplaan. Eén woning krijgt de beschikking over een uitrit op de Rudolphlaan om op eigen terrein te kunnen parkeren. De overige vijf woningen worden middels een gezamenlijke uitrit op de Schoonderbekerweg ontsloten waarmee de openbare parkeerplaatsen achter de woningen te bereiken zijn. De Schoonderbekerweg en Rudolphlaan zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met bijbehorende maximumsnelheid van 30 km/uur. De genoemde uitritten vormen hierdoor geen probleem. Aan de voorzijde van de woningen wordt een trottoir gerealiseerd.

Parkeren
Bij het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt uitgegaan van de woningcategorieën goedkoop, middelduur en duur. Hieraan is in dit geval een parkeernorm gekoppeld van respectievelijk 1,55,  1,85 en 2,1 parkeerplaatsen per woning. Uitgaande van 4 middeldure hoekwoningen en 2 goedkope tussenwoningen zijn er 11 parkeerplaatsen benodigd (4x1,85 + 2x1,55). Het plan voorziet in een parkeeraanbod van 11 parkeerplaatsen (8 in mandelig gebied en 3 op eigen terrein) bij zes woningen.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquatische ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.

Nationaal Waterplan 2009
Eind 2009 is het Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water zwaarder wegen dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten.

Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuishouding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoelstelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers;
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen;
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater;
  • het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar;
  • de afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats;
  • rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Schoonderbekerweg 45 in de Glind omvat een school met een speelterrein. Enkele tientallen meters ten noorden van het perceel ligt een vijver met een overloop naar de Stichtingsbeek. Ook zijn er enkele tertiaire watergangen langs de Schoonderbekerweg en de Rudolphlaan. Deze liggen niet in de directe nabijheid van het perceel. Onder de school door loopt een eindstuk van het gemengd riool van de Rudolphstichting. Ten noorden van de Schoonderbekerweg liggen een gemeentelijk gemengd riool en een drukpersleiding. De riolering in De Glind wordt binnen enkele jaren omgebouwd naar een gescheiden riolering.

De school wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komen de woningen. Langs de Schoonderbekerweg worden haaksparkeerplaatsen gerealiseerd. Het verhard oppervlak neemt af; er is geen waterberging op eigen terrein nodig.

De riolering onder de school wordt verwijderd. Huisaansluitingen op dat riool worden omgezet naar het gemeentelijk riool of naar een ander riool van de Rudolphstichting in de Rudolphlaan. De gemeentelijke riolen ten noorden van de Schoonderbekerweg worden verlegd, zodat deze onder de weg komen te liggen. Tegelijk wordt onder de weg ter plaatse van het plangebied een hemelwaterriool doorgetrokken.

Het gemengd riool krijgt een aftakking naar de Rudolphlaan zodat alle nieuwe woningen het vuilwater hierop kunnen aansluiten. Het hemelwater dat op de daken van de woningen valt, wordt aangesloten op het nieuwe hemelwaterriool. Straatkolkaansluitingen op het gemengd riool worden omgezet naar het hemelwaterriool.

De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.

Bestemming 'Water'

Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. Ook kan de bestemming 'Waterstaat-waterlopen' toegepast worden indien het bijvoorbeeld gaat om een waterloop welke ondergronds of via een overkluisd gedeelte loopt. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

Bij hoekwoningen worden beide gevels die naar de weg zijn gekeerd aangemerkt als voorgevels.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1' en 'Waarde – archeologie 2'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
  • in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Tot slot wordt 'Waarde – archeologie 2' toegepast voor zichtbare terreinen met archeologische waarde bij elke bouwdiepte. In dit plangebied komen die terreinen niet voor.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan onder meer de bouw van een maximum aantal van zes woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De herontwikkeling van de locatie Besselaarschool maakt onderdeel uit van het project Inbreidingslocaties in de gemeente Barneveld. Het doel van dit project is om verpaupering van de locaties tegen te gaan en een impuls te geven aan de omgeving waarnaast een positief financieel resultaat wordt behaald. Voor dit project Inbreidingslocaties is een overkoepelende grondexploitatie opgesteld met een beoogd positief resultaat van circa € 4 mln. In dit project zijn deelprojecten die een behoorlijk positief resultaat hebben, maar ook een aantal waarbij de ontwikkeling niet winstgevend is. Door de winst van de winstgevende deelprojecten aan te wenden voor de ontwikkeling van de niet winstgevende deelprojecten wordt de verpaupering tegen gegaan en krijgt de omgeving een impuls, waardoor dit project toch voldoet aan de doelstelling.

Voor het deelproject Herontwikkeling van de locatie Besselaarschool is een grondexploitatie opgesteld. De berekening geeft aan dat er een klein tekort wordt verwacht van circa € 50.000 bij deze herontwikkeling. Dit wordt veroorzaakt door de nog relatief hoge boekwaarde van deze school en de relatief hoge kosten voor de aanpassing van de infrastructuur t.g.v. de omlegging van de riolering.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden;
  • KPN;
  • Liandon B.V.;
  • NUON transport;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Vitens Gelderland;
  • Waterschap Vallei & Eem.

Wij ontvingen drie reacties.

Op 22 april 2014 e-mailde Liandon B.V. dat het bestemmingsplan geen raakvlakken heeft met ondergrondse 50- en/of 150kV-hoogspanningskabels en geen raakvlakken met bovengrondse 50- en/of 150kV-hoogspanningslijnen.

In een e-mail van 22 april 2014 concludeerde N.V. Nederlandse Gasunie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt en dat die leiding geen invloed heeft op de planontwikkeling.

Op 15 mei 2014 e-mailde het waterschap Vallei & Eem dat hier geen waterschapsbelangen in het geding zijn.

Op grond van artikel 3.1.1, tweede lid Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak


De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 11 tot en met 24 april 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen reacties ingediend. Daarom is er geen verslag van inspraak opgesteld.

Op woensdag 9 april 2014 organiseerde gemeente Barneveld een informatiebijeenkomst over het voorontwerp van bestemmingsplan "Rudolphlaan-Schoonderbekerweg" in Dorpscentrum Glindster aan Rudolphlaan 2 in De Glind. Medewerkers van de gemeente hebben daar met de betrokken projectontwikkelaar en architect informatie verstrekt aan belangstellenden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 juni tot en met 17 juli 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend. Daarom is geen nota van zienswijzen opgesteld.