direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Essenerweg IX
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1141-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Nerbenta B.V. is voornemens om op het perceel Essenerweg 22 te Kootwijkerbroek woningbouw te realiseren. Deze locatie bevindt zich in de kern Kootwijkerbroek, waardoor de herontwikkeling van dit perceel past binnen het inbreidingsbeleid en tevens aansluit bij de wens om de dorpseigen bevolkingsgroei op te kunnen vangen. De ontwikkeling van deze woningen past qua bestemming niet in het huidige bestemmingsplan 'Kootwijkerbroek-dorp 1994'. Om de plannen te kunnen realiseren is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Hiervoor is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom van de kern Kootwijkerbroek op het perceel Essenerweg 22 (kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie G, nummer 3876). Aan de westzijde grenst de locatie aan de nieuw te ontwikkelen wijk 'Puurveen'. In het noorden grenst het plangebied aan het perceel Essenerweg 18. De Essenerweg vormt de oostgrens van de locatie en De Wiek vormt de zuidgrens.

Het gebied heeft een oppervlakte van circa 0,26 hectare. In de onderstaande afbeelding is het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0001.png"

Afbeelding: Plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plan ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-dorp 1994". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 juni 1994. Op 25 oktober 1994 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland het plan goedgekeurd. Volgens dit bestemmingsplan gelden op de betreffende locatie de bestemmingen 'Tuinen' en 'Wonen', wooncategorie I.

De gronden aangegeven als 'Wonen' zijn bestemd voor woningen, met uitzondering van bedrijfswoningen en dienstwoningen. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen behalve de woning ook uitbouwen van de woning, bijgebouwen en carports worden gebouwd. Een groot deel van het plangebied heeft de bestemming 'Tuinen'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om woningen te bouwen.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0002.png"

Afbeelding: Ligging plangebied binnen het bestemmingsplan 'Kootwijkerbroek-dorp 1994'

2.3 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt in de dorpskern van Kootwijkerbroek aan de Essenerweg en De Wiek. Het perceel is bereikbaar via de Essenerweg. Het plangebied bestaat uit een braakliggend perceel, een woning en een houten schuur. Het aanwezige groen in het plangebied beperkt zich tot gras, sierheesters en enkele bomen. De bestaande woning en de houten schuur zullen gesloopt worden. In de omgeving van het plangebied liggen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0003.png"

Afbeelding: Zicht op het plangebied vanaf de Essenerweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0004.png"

Afbeelding: Zicht op het plangebied vanaf De Wiek

2.4 Voorgeschiedenis

In 2008 is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Barneveld en Adviesburo Nerbenta, Vink Holding B.V. over Kootwijkerbroek-West. Een onderdeel van deze overeenkomst is de locatie Essenerweg 22. In de overeenkomst is bepaald dat Nerbenta het bouwprogramma, zoals opgenomen in de overeenkomst, op deze locatie zal realiseren.

Op 14 september 2009 is het verzoek ingediend door Nerbenta B.V. voor het bouwen van 10 woningen en 6 garages op het perceel Essenerweg 22 in Kootwijkerbroek (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0005.png"

Afbeelding: Verzoek 2009

Een ontwerpbestemmingsplan met betrekking tot dit plan heeft ter inzage gelegen van 9 september tot en met 20 oktober 2011. Er is een aantal zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen waren aanleiding om het ontwerp aan te passen.

Zo is in de zienswijzen aangegeven dat de bebouwing niet past in het huidige straat- en bebouwingsbeeld. Naar aanleiding hiervan is de rooilijn aangepast. De woningen langs de Essenerweg liggen op ruimere afstand tot de Essenerweg en De Wiek. Daarnaast is deze bebouwing ruimer van opzet. In plaats van vier rijwoningen en twee halfvrijstaande woningen zijn nu drie vrijstaande woningen geprojecteerd.

Het plan betreft nu de realisatie van 8 woningen. Het plan wordt verder beschreven in hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het plan voor het perceel Essenerweg bestaat uit drie vrijstaande woningen langs de Essenerweg en vijf rijwoningen langs een interne ontsluitingsweg die haaks op De Wiek staat.

De woningen langs de Essenerweg worden ontsloten vanaf de achterzijde en zijn georiënteerd op de Essenerweg. Langs de Essenerweg ligt in de huidige situatie een voetpad tot aan het perceel Essenerweg 22. In het nieuwe plan wordt het voetpad doorgetrokken. De aanwezige parkeerplaatsen blijven bestaan.

Het blokje woningen langs de interne ontsluitingsstructuur dat haaks op De Wiek staat is georiënteerd op de groenstrook van het plan "Puurveen, 2e fase".

De garageboxen die in het vorige ontwerpbestemmingsplan waren opgenomen, zijn vervangen door parkeerplaatsen ten behoeve van het plan.

Ten slotte is groen nabij de parkeerplaatsen geprojecteerd dat aansluit op het groen van het plan "Puurveen, 2e fase".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0006.png"

Afbeelding: Nieuw inrichtingsplan

Naar aanleiding van de commissievergadering van 31 oktober 2013 zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. Zo is een strook grond langs de perceelsgrens van Essenerweg 18 gewijzigd in tuin. De woningen langs de Essenerweg zijn verschoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0007.png"

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is één van de 13 nationale belangen relevant, te weten: "Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)". Bij de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Daarmee is een zorgvuldige afweging van belangen en transparante besluitvorming geborgd.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De Verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de Verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de Verordening aangeduid als 'nieuwe bebouwing buitengebied'. Het plangebied valt echter niet in het buitengebied. In het geldende bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-dorp 1994" heeft het perceel de bestemming 'Wonen'. Daarmee hoort het plan in feite tot het stedelijk gebied.

Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)

Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'overig bebouwd gebied'.

Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passage uit het streekplan:

Wonen

Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod van woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners;
  • voor het kwalitatief woonprogramma is uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal ca. 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd.

Doorwerking in plangebied

De ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Gelderland.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

In de structuurvisie is aangegeven dat de gemeente de komende jaren een goed evenwicht wil tussen inbreiding en uitbreiding. Het benutten van inbreidingslocaties biedt kansen voor efficiënt ruimtegebruik, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bouwen voor doelgroepen.

Onder inbreiden wordt het volgende verstaan:

  • Intensiveren: de ruimte wordt intensiever benut;
  • Combineren: de ruimte wordt voor verschillende functies ingericht en gebruikt;
  • Revitaliseren: het opknappen en/of opnieuw inrichten van verouderde woongebieden en/of bedrijventerreinen.

De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid.

Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.

Doorwerking beleid in plangebied

Het onderhavige plan betreft een inbreidingslocatie. Gelet op voorgaande is overeenstemming met het beleid, zoals dat is neergelegd in de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022.

Volkshuisvestingsbeleid

In juni 2011 is door de raad het meerjaren woningbouwprogramma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. In totaal zijn er ruim 3.600 nieuwbouwwoningen in dit programma opgenomen. Omdat er momenteel sprake is van een crisis in de vastgoedmarkt is het de vraag of die ambitie gehaald gaat worden. Duidelijk is wel dat er voor de periode 2012-2015 een (te) groot planaanbod is, alsmede een kwalitatieve mismatch in relatie tot de marktvraag. De raad is hiervan in kennis gesteld door middel van het raadsvoorstel “faseren en doseren” in de raadsvergadering van mei 2013. Voor de kern Kootwijkerbroek is aangegeven dat het woningaanbod (behoudens de ontwikkelingen in Puurveen) achterblijft, waarbij de belangstelling voor ouderenwoningen onvoldoende wordt benut.

Het 'toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties' (2008) vormt een volkshuisvestelijk sturingsinstrument, dat de intentie heeft de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats te bouwen. Het voorliggende plan, gelegen aan de Essenerweg (een inbreidingslocatie), is uitstekend geschikt voor (grondgebonden) woningbouw voor de doelgroep senioren en valt met het oog op het aantal woningen in categorie 2 (3 t/m 8 woningen). Voor deze categorie worden de volgende eisen gesteld: 75% koopwoningen (tot € 250.000,-- VON) en 25% dure koopwoningen. Het plan voorziet in 3 middeldure woningen en 5 dure woningen, waarmee de percentages van het toetsingskader niet gehaald worden.

Het toetsingskader geeft echter aan dat er naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen een rol kunnen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Hiervoor is een hardheidsclausule opgenomen. Omdat het oorspronkelijke plan door de omwonenden als “te massaal” werd ervaren, is het aantal woningen met 2 teruggebracht, waarbij met name op de hoek waar de massaliteit werd ervaren, gekozen is voor 3 dure vrijstaande woningen. Daarnaast zijn de overige woningen op een andere wijze gesitueerd. Ook is er sprake van een zakelijke overeenkomst uit 2008 met de ontwikkelaar waarbij toestemming is gegeven voor de bouw van 10 woningen. Ook dat plan voldeed niet aan de percentages van het toetsingskader.

Met dit nieuwe voorstel komt een betere aansluiting op de geplande aangrenzende nieuwbouw tot stand wat een betere planontwikkeling tot gevolg heeft. Ook is dit plan kwalitatief een verbetering omdat de aanvankelijk geplande garageboxen in een straat achter de woningen in het huidige plan niet meer voorkomen, hetgeen de leefbaarheid ten goede komt. De in de vorige alinea genoemde ervaren massaliteit is met dit plan weggenomen.

Om voornoemde redenen is besloten voor dit plan een uitzondering te maken.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

In september 2009 is op bovengenoemde locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de norm NEN 5740 (Acorius Advies, Verkennend bodemonderzoek, Essenerweg 22 te Kootwijkerbroek, rapportnummer 0938006/rl, d.d. 15 september 2009) (zie bijlage 1 Bodem). Dit onderzoek is beoordeeld op de geschiktheid van de voorgenomen functies.

In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte PAK en zink aangetroffen. In de ondergrond is voor geen van de onderzochte parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. Het grondwater vertoonde een licht verhoogd gehalte barium, zink en xylenen. Met het uitgevoerde onderzoek is in redelijkheid inzicht verkregen in de aanwezigheid van mogelijke verontreinigingen in de bodem. De kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) voldoet aan aan de eisen, die worden gesteld bij de huidige en toekomstige gebruiksfunctie en vormt milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor een bestemmingsplanherziening en/of afgifte van bouwvergunningen.

Conclusie:

De aangetroffen verhoogde gehaltes vormen geen belemmering voor het voorgenomen gebruik en uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel Essenerweg 22 een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0009.png"

Afbeelding: Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart

In opdracht van de gemeente Barneveld heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau op 27 en 28 januari 2005 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in verband met het ontwerpbestemmingsplan Dorpsontwikkeling Kootwijkerbroek. Uit het uitgevoerde onderzoek (RAAP, Plangebied Dorpskern Kootwijkerbroek, Raap-notitie 1025, februari 2005) (zie bijlage 2 Archeologie) blijkt dat in het plangebied geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. De geplande ingrepen kunnen ten aanzien van archeologische waarden zonder beperkingen worden uitgevoerd.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. In dit plangebied is geen sprake van historische (steden)bouwkundige waarden.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In dit plangebied is geen sprake van historisch-geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren. Daarnaast heeft de provincie in de Structuurvisie Gelderland het ruimtelijk beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur aangegeven.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

In het plangebied is geen sprake van nabijheid van Natura 2000-gebieden.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Bij de sloop van de huidige woning en schuur aan de Essenerweg 22 moet rekening worden gehouden met het huidige voorkomen van soorten en planten die beschermd zijn krachtens de Flora-en faunawet. Er is een natuurtoets uitgevoerd (Bureau Waardenburg bv, Notitie natuurtoets Essenerweg 22 te Kootwijkerbroek, 19 april 2011) (zie bijlage 3 Flora en Fauna).

In het rapport wordt aangegeven dat door de sloop van de woning aan de Essenerweg 22 mogelijk verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger verloren gaan. Aanbevolen wordt om een aanvullend onderzoek naar vleermuizen uit te voeren.

Daarnaast gaan door de sloop van de woning drie nesten van de huismus verloren. Voordat overgegaan kan worden tot het slopen van de schuur moeten mitigerende maatregelen worden getroffen in de vorm van alternatieve nestgelegenheden in de nieuw te bouwen woningen. Dit kan door middel van het plaatsen van speciale mussenpannen. In het rapport wordt aanbevolen om minimaal vijf van dit soort pannen op de nieuwbouwlocatie aan te brengen en deze pannen aan te brengen met een onderlinge afstand van circa één meter (boven elkaar of naast elkaar of beide). Door het plaatsen van de mussenpannen ontstaat binnen de nieuwe bouwlocatie voldoende nieuw broedgebied voor huismussen. De voorwaarde is dat de nieuwe mussenplannen voor het eerstvolgende broedseizoen na de sloop geplaatst zijn. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt aanbevolen om in de omgeving direct naast de te slopen woning en schuur de voorgestelde aantallen nestgelegenheden te plaatsen, een maand voordat wordt overgegaan tot de sloop.

Het aanvullend onderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd (Bureau Waardenburg bv, Notitie vleermuisonderzoek Essenerweg 22 te Kootwijkerbroek, 10 oktober 2011) (zie bijlage 4 Vleermuizenonderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat in de te slopen woning een zomer-, paar- en mogelijke winterverblijfplaats aangetroffen is van een enkele gewone dwergvleermuis. In het rapport worden voorwaarden genoemd die tijdens de uitvoering moeten worden nageleefd. Op deze manier worden geen negatieve effecten verwacht ten aanzien van de gewone dwergvleermuis. Het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet wordt niet nodig geacht.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1141-0003_0010.png"
Afbeelding: Ecologische hoofdstructuur

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen de kern Kootwijkerbroek en de EHS-natuur circa drie kilometer bedraagt.

Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.

Uit het akoestisch onderzoek (SPA, 8 nieuwe woningen aan de Essenerweg in Kootwijkerbroek, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, 27 mei 2013) (zie bijlage 5) blijkt dat de nieuwe woningen in de geluidzone van de Wesselseweg en de Veluweweg liggen. Voor de Essenerweg en De Wiek geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een zone langs deze wegen, is de geluidbelasting van deze wegen toch berekend. Dit omdat:

  • de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing de belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting;
  • bij het realiseren van de woningen deze geluidbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van het Bouwbesluit. Hiermee wordt het woonklimaat verbeterd.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van:

  • zowel de Wesselseweg als de Veluweweg ruim lager zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze wegen vormen dan ook geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan;
  • de Essenerweg bij 3 woningen en ten gevolge van De Wiek bij 2 nieuwe woningen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de Essenerweg en De Wiek aanvaardbaar is. Omdat 30 km/uur wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan voor de geluidbelasting geen hogere waarde worden verleend.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Kootwijkerbroek is van oudsher een agrarisch gemeenschap. De transformatie, ingegeven door de ontwikkelingen in de agrarische sector, naar een meer industriële en dienstverlenende economie neemt niet weg dat de directe omgeving van Kootwijkerbroek nog veel agrarische bedrijven kent. In het plangebied liggen geen agrarische bedrijven.

Met de vaststelling van het Reconstructieplan is Kootwijkerbroek zelfs een dorpse enclave midden in een landbouwontwikkelingsgebied geworden. Direct om Kootwijkerbroek is als buffer een verwevingsgebied gelegen. De verwachting is dat de agrarische activiteiten hier niet verder zullen toenemen en zelfs zullen verminderen. Als gevolg van de ligging van bedrijven nabij de kern is de bestaande vergunde situatie vaak het maximaal haalbare. De bedrijven zitten meestal op slot. Het gevolg is enerzijds dat de nu vergunde situatie de maximale belemmering voor het plangebied betekent en anderzijds eventuele expansiewensen van deze agrarische bedrijven niet op de bestaande locaties kunnen worden gerealiseerd.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen (NIBM). De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. De NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Een van die categorieën is woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.

De ontwikkelingen in het plangebied vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het Besluit bevat daartoe twee lijsten van activiteiten, respectievelijk onderdeel C en D. Beide onderdelen bestaan uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele richtwaarden. Kolom 3 geeft aan voor welke plannen de plan-m.e.r.-plicht geldt. Kolom 4 benoemd voor welke besluiten de m.e.r.-(beoordelings)-plicht geldt.

Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen, danwel een m.e.r.-plichtig plan mag worden vastgesteld. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is voor het betreffende besluit en/of plan.

Als de omvang van een activiteit onder de richtwaarde van de D-lijst zit, is er waarschijnlijk geen sprake van aanzienlijke milieugevolgen. Maar de omvang van een project is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.-(beoordeling) uit te voeren. Het gaat in het Besluit om richtwaarden. Dat betekent dat het bevoegd gezag zich, ook bij activiteiten onder de richtwaarden, er nog van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Die beoordeling kan er toe leiden dat toch een milieueffectbeoordeling gemaakt moet worden. In dat geval bestaat de mogelijkheid een eenvoudige beoordeling te doen, die onderdeel is van het betreffende plan of besluit. Er is dan geen afzonderlijke m.e.r.-procedure nodig.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want het betreft geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.

5.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan geen bedrijven in de buurt met aspecten van belang.

5.11 Natuur en landschap

Het groen in het plangebied bestaat uit de tuinen bij de woningen. Daarnaast ligt er groen bij de noordelijke grens van het plangebied, nabij de parkeerplaatsen. Dit groen sluit aan bij het groen van het bestemmingsplan 'Puurveen, 2e fase'.

5.12 Verkeer

5.12.1 Autoverkeer

Omdat de werkelijke verkeersgeneratie vooraf nooit exact kan worden voorspeld, wordt deze geraamd aan de hand van kencijfers die door het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) in publicatie 317 zijn vastgelegd. De kencijfers op hun beurt zijn het resultaat van landelijke parkeeronderzoeken in diverse woonmilieutypes. Voor het voorliggende plan vormen de kencijfers van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en van de ligging 'schil centrum' het uitgangspunt voor het berekenen van de parkeerbalans.

De verwachting is dat de nieuwe functies zorgen voor ongeveer 60 verkeersbewegingen in het gebied per gemiddelde weekdag. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie sterk vereenvoudigd weergegeven. Zie bijlage 6 Parkeerbalans voor de achterliggende berekening.

Deelgebied   mvt/weekdag   mvt/werkdag  
Essenerweg IX   58   63  

De capaciteit van de nieuwe, doodlopende, weg in het plangebied en die van de bestaande wegen in de omgeving worden verondersteld ruim voldoende te zijn voor het verwerken van de toename aan verkeersintensiteit. Er zijn op dit moment namelijk geen knelpunten in de omgeving die verband houden met een tekort aan capaciteit. Alle kruispunten kunnen het verkeersaanbod goed verwerken zonder dat er noodzaak is voor capaciteitsverhogende of verkeersregeltechnische maatregelen. De weg in het plangebied wordt aangewezen en vormgegeven als erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h.

5.12.2 Parkeren

Bij nieuwbouw of herontwikkeling hanteert de gemeente het principe dat de door het plan gegenereerde parkeervraag niet mag worden afgewenteld op de omgeving. Dit houdt in dat er binnen of nabij het plangebied voldoende parkeeraanbod moet worden gerealiseerd om aan de parkeervraag te voldoen.

Omdat de werkelijke parkeervraag vooraf nooit exact kan worden voorspeld, wordt deze geraamd aan de hand van parkeernormen en aanwezigheidspercentages. Deze waarden zijn, evenals de kencijfers voor de verkeersgeneratie, gebaseerd op kencijfers die door het CROW in publicatie 317 zijn vastgelegd. Voor het berekenen van de parkeerbalans wordt uitgegaan van dezelfde stedelijkheidsgraad en ligging als bij de berekening van de verkeersgeneratie.

De te hanteren norm per woningtype is als volgt:

  • Koop, vrijstaand: 2,1 pp/woning
  • Koop, 2^1 kap: 2,0 pp/woning
  • Koop, tussen/hoek: 1,8 pp/woning

Uitgaande van het concept stedenbouwkundige plan is op basis van het aantal woningen en de parkeernorm per woningtype en van de verwachte aanwezigheidspercentages de parkeerbalans berekend. In onderstaande tabel is de parkeerbalans sterk vereenvoudigd weergegeven. Zie bijlage 6 Parkeerbalans voor de achterliggende berekening.

Deelgebied   parkeervraag   parkeeraanbod   parkeerbalans  
Essenerweg IX   13   16*   +3  

* Bij het parkeeraanbod worden 5 parkeervakken buiten het plangebied langs De Wiek meegerekend.

Op basis van de parkeerbalans wordt geconcludeerd dat in het plan wordt voorzien in meer parkeerplaatsen dan die daarvoor volgens de behoefteberekening nodig zijn. Er wordt door de ontwikkelingen dus geen toename van de parkeerdruk verwacht in de omgeving.

De parkeerplaatsen langs de Wiek kunnen worden gehandhaafd als overloopmogelijkheid voor het naastgelegen plan Puurveen, 2e fase waar een parkeertekort van 3 parkeerplaatsen wordt verwacht. De 3 parkeerplaatsen langs De Wiek bevinden zich op aanvaardbare loopafstand van het plan Puurveen, 2e fase.

5.13 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone opper-vlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie

Het perceel Essenerweg 22 in Kootwijkerbroek omvat een woning met garage en enkele schuren. De gemengde riolering in de Essenerweg wordt in 2014 omgebouwd naar gescheiden riolering. De zuidzijde van het perceel grenst aan de woonstraat De Wiek. In de Wiek ligt een vuilwaterriool en een infiltratietransportriool. De westzijde van het perceel grenst aan het nog te ontwikkelen gebied Puurveen fase II.

De woning met bijbehorende opstallen wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komen acht woningen met bijgebouwen, een doodlopende straat en parkeerplaatsen. Het verhard oppervlak neemt toe met ca. 630 m2. Hiervoor is geen waterberging nodig. In het te ontwikkelen gebied Puurveen fase II wordt overigens wel extra berging gerealiseerd voor de locatie Essenerweg 22.

De vuilwaterafvoer van de woningen langs de Essenerweg zal naar de Essenerweg plaatsvinden. De vuilwaterafvoer van de woningen aan de westzijde van het perceel zal naar De Wiek gaan.

Het hemelwater dat op de daken van woningen en de verharding valt, wordt bovengronds afgevoerd. Deels naar de Essenerweg, deels naar De Wiek, deels naar een wadi welke in het gebied Puurveen fase II wordt gerealiseerd.

De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van woningen en garages mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

Met de initiatiefnemer is in 2008 een overeenkomst gesloten over onder andere de ontwikkeling van het perceel Essenerweg 22. In de overeenkomst is bepaald dat voor het perceel Essenerweg 22 geen baatbelasting, exploitatie- of ontsluitingsbijdrage verschuldigd is. De gemeente legt voor eigen rekening en risico de ontsluitingsweg en riolering van en naar Puurveen aan over het perceel Essenerweg 22. De kosten hiervan zijn opgenomen in de grondexploitatie van het plan Puurveen, omdat deze ontsluiting voor dit plan noodzakelijk is. De grondexploitatie Puurveen heeft een positief saldo.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit bestemmingsplan betreft echter een plan van lokaal belang. Vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk en is dan ook niet gevoerd.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In dit geval is, gelet op de omvang van het plangebied, afgezien van het houden van inspraak.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 september 2011 tot en met 20 oktober 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn drie reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. Het nieuwe inrichtingsvoorstel is begin 2012 toegestuurd aan enkele omwonenden. Op 8 maart 2012 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de omwonenden, de ontwikkelaar en de gemeente. Hierna is het plan opnieuw aangepast.

Omdat het plan wezenlijk is aangepast naar aanleiding van zienswijzen, is opnieuw een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 5 juli tot en met 15 augustus 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn twee reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. Zie bijlage 7 voor de Nota Zienswijzen .