direct naar inhoud van 4.3 Milieugebruiksruimte
Plan: Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1056-0004

4.3 Milieugebruiksruimte

De milieugebruiksruimte is het verschil tussen de huidige milieubelasting en de maximale milieubelasting op basis van wettelijke normen. Ontwikkeling van de veehouderij binnen de gemeente Barneveld zal slechts binnen deze milieuruimte kunnen plaatsvinden. De milieugebruiksruimte voor de veehouderijen wordt vooral bepaald door de wet- en regelgeving op het gebied van ammoniak (rundvee en intensieve veehouderij) en geur (vooral intensieve veehouderij). Lokaal kunnen normen op het gebied van fijn stof (vooral pluimveehouderij) en geluid (vooral intensieve veehouderij) een belangrijke sturende factor zijn voor de milieugebruiksruimte.

Ammoniak

In het kader van de Natuurbeschermingswet of de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn worden diverse gebieden beschermd. Deze worden ook als Natura 2000-gebieden aangeduid. Omdat de huidige ammoniakbelasting de instandhoudingdoelstellingen van de natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden in en rondom Barneveld bedreigt, leidt dit tot vergaande beperkingen van de uitbreiding van ammoniakdepositie op die gebieden en daarmee op de uitbreidingsmogelijkheden (in emissie van ammoniak) van veehouderijen in Barneveld.

In Gelderland is tussen de provincie Gelderland, landbouw-, natuur- en milieuorganisaties een convenant Stikstof en Natura 2000 gesloten met de volgende hoofdpunten. Gelderland hanteert een drempelwaarde van 0,5% van de kritische depositiewaarde (KDW). Bedrijfsontwikkeling boven de drempelwaarde vereist een Natuurbeschermingswetvergunning en salderen (met rechten van stoppers) voor toename van de emissie ten opzichte van de huidige situatie. Bij het salderen wordt 70% van de depositie en 15% van de emissie van stoppende bedrijven afgeroomd. Grondgebonden bedrijven kunnen uitbreiden zonder salderen, mits de stikstofproductie per hectare niet te hoog is en alle mest kan worden afgezet op gronden binnen 10 kilometer van het bedrijf.

Op de volgende afbeelding is de milieuruimte voor de emissie van ammoniak, uitgaande van de drempelwaarde van 0,5%, weergegeven. De milieuruimte in het oostelijk deel van de gemeente is beperkt. Dat geldt ook voor het oostelijk deel van het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) bij Kootwijkerbroek. De milieuruimte in het westelijk deel van het LOG is ruim, net zoals in het gebied ten westen van de A30 en het noordwestelijk deel van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1056-0004_0011.jpg"

In de volgende tabel is voor de intensieve veehouderijen (tak intensieve veehouderij 20 NGE of meer), voor iedere reconstructiezone (integrale zonering intensieve veehouderij) deze emissieruimte onderverdeeld in een classificatie van de milieuruimte.

IZ-aanduiding   Emissieruimte bij drempelwaarde Natura 2000: relatief weinig
=< 2500 kg  
Emissieruimte bij drempelwaarde Natura 2000: gemiddeld
2500 – 7500 kg  
Emissieruimte bij drempelwaarde Natura 2000: relatief veel
=> 7500 kg  
Economische grootte iv-tak (in NGE)   20-40   40-70   >70   20-40   40-70   >70   20-40   40-70   >70  
Extensivering   5   3   9   0   0   0   3   1   1  
Verweving   22   13   46   16   14   27   34   30   62  
LOG   10   13   35   18   14   29   21   19   30  
Stedelijk gebied   1   0   0   0   1   1   1   0   4  
Totaal (483)   38   29   90   34   29   57   59   50   97  
Totaal per klasse emissieruimte   157 (=33%)   120 (=25%)   206 (=42%)  

Voor de bedrijven met weinig milieuruimte geldt dat een schaalvergroting gepaard zal moeten gaan met extra emissiereductie, omdat een uitbreiding van het aantal dieren binnen een bepaald emissieplafond mogelijk te maken. Of er zal gesaldeerd moeten worden met depositierechten van stoppers.

De emissie van ammoniak uit stallen in de gemeente Barneveld veroorzaakt tot circa 1.000 mol depositie op kwetsbare natuurgebieden. Deze Barneveldse depositie draagt plaatselijk tot meer dan 50% bij aan de totale depositie van stikstof op kwetsbare natuurgebieden.

Per saldo zal de depositie van ammoniak (onderdeel van de depositie van stikstof) op de overbelaste Natura 2000-gebieden moeten dalen. De emissieruimte op basis van de 0,5% drempelwaarde zal niet door alle veehouderijen benut kunnen worden. Op welke wijze deze totale taakstelling op het gebied van emissiereductie (en de monitoring daarvan) zal worden meegewogen bij de vergunningverlening is nog niet geheel duidelijk. De provincie zal dit als bevoegd gezag uitwerken in haar verordening(en).

Geurhinder uit stallen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is vanaf 1 januari 2007 van kracht en vormt het toetsingskader voor geur veroorzaakt door het houden van dieren in dierenverblijven. Er wordt gerekend met 'odour units' (ou) en geurgevoelige objecten zoals woningen. Geurgevoelige objecten krijgen een wettelijke norm toegewezen voor de geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken op het geurgevoelig object. In een reconstructiegebied is de standaard geurnorm voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom 3 ou/m3 en buiten de bebouwde kom 14 ou/m3. De Wgv biedt de gemeenten de mogelijkheid om bij verordening gebiedsgericht geurbeleid vast te stellen en hiermee af te wijken van de op nationaal niveau vastgestelde standaardnorm voor geur. De geurnorm kan soepeler of juist strenger worden vastgesteld door de gemeente. Bij beoordeling van vergunningaanvragen wordt bepaald of deze normen voor geurbelasting op een geurgevoelig object wordt overschreden. Voor een aantal soorten vee (zoals melkrundvee) geldt een vaste afstandsnorm tot geurgevoelige objecten en wordt er niet met odour units gerekend.

Door de gemeente Barneveld is in oktober 2008 een verordening vastgesteld met afwijkende geurnormen (zogenaamde voorgrondnormen). Voor een enkele woonkern (De Glind), voor de zoekgebieden woningbouw (Barneveld Noord, Kootwijkerbroek Oost en West, Terschuur, Voorthuizen, Zwartebroek, Veller, De Burgt en De Glind) en voor gebieden met campings en verblijfsrecreatie geldt een norm van 6 of 8 ou. Voor het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) geldt een norm van 20 ou. Voor Barneveld, Voorthuizen en alle overige kernen blijft de standaardnorm van 3 ou van kracht. Voor de rest van het buitengebied geldt de standaardnorm van 14 ou.

Bij het bepalen van de milieugebruiksruimte wordt op vergunningenniveau de cumulatie, de zogenaamde achtergrondbelasting, niet meegenomen. Bij besluiten in het kader van de ruimtelijke ordening is dit wel een relevant beoordelingscriterium.

Er moet namelijk onderbouwd worden dat een ruimtelijke ontwikkeling past binnen een goed woon- en leefklimaat. De streefwaarden met betrekking tot de achtergrondbelasting die genoemd zijn in de gebiedsvisie uit 2008 bieden daarvoor handvatten. Die streefwaarden verschillen per gebied: 10 ou voor de kern Barneveld, 14 ou voor de overige kernen, 32 ou voor het LOG en 20 ou voor het overige buitengebied.

Nieuwvestiging van een intensieve veehouderij of omschakeling van een niet-intensief naar een intensief bedrijf gaat altijd gepaard met een uitbreiding van de geuremissie. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen (meer dierplaatsen) kan gepaard gaan met de uitbreiding van de vergunde geuremissie, maar dat is niet noodzakelijkerwijs het geval. Door toepassing van moderne stalsystemen of luchtwassers is het ook mogelijk om, binnen het vergunde emissieniveau, uit te breiden.

Op de volgende afbeelding (zie ook de bijlagen van het MER) is de milieuruimte voor de emissie van geur, uitgaande van de gemeentelijke normstelling voor de voorgrondbelasting, weergegeven. De milieuruimte wordt sterk bepaald door de aanwezigheid van burgerwoningen in het buitengebied en de afstand tot kernen. De verweving van vele functies in het buitengebied van Barneveld, ook in het LOG, is terug te zien op deze afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1056-0004_0012.jpg"

In de volgende tabel is voor de intensieve veehouderijen (tak intensieve veehouderij 20 NGE of meer), voor iedere reconstructiezone (integrale zonering intensieve veehouderij) deze emissieruimte voor het aspect geur (voorgrondbelasting) onderverdeeld in een classificatie van de milieuruimte. Voor de bedrijven met weinig milieuruimte geldt dat een schaalvergroting gepaard zal moeten gaan met extra emissiereductie, om een uitbreiding van het aantal dieren binnen een bepaald emissieplafond mogelijk te maken.

IZ-aanduiding   milieuruimte geur: relatief weinig
=< 30 000 ou  
milieuruimte geur: gemiddeld

30.000 – 60.000 ou  
milieuruimte geur: relatief veel
>= 60.000 ou  
Economische grootte iv-tak   20-40   40-70   >70   20-40   40-70   >70   20-40   40-70   >70  
Extensivering   7   3   4   1   1   4   0   0   2  
Verweving   36   30   100   22   13   16   14   14   19  
LOG   20   20   52   14   12   15   15   14   27  
Stedelijk gebied   2   1   5   0   0   0   0   0   0  
Totaal (483)   65   54   161   37   26   35   29   28   48  
Totaal per klasse emissieruimte   280 (=58%)   98 (=20%)   105 (=22%)  

Uitgaande van een toets aan het criterium 'een goed woon- en leefklimaat' en de streefwaarden zoals die zijn genoemd in de gebiedsvisie (uit 2008) zijn er gebieden waar ook de huidige achtergrondbelasting randvoorwaarden stelt aan de realisatie van ruimtelijke initiatieven, zoals de uitbreiding van een bouwvlak voor een intensieve veehouderij. De gebieden waar de huidige achtergrondbelasting hoger is dan de streefwaarden uit de gebiedsvisie, zijn op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1056-0004_0013.jpg"

Milieuruimte: combinatie ammoniak en geur

Op de volgende afbeelding en in de volgende tabellen is een combinatie gemaakt van de milieuruimte voor de emissie van ammoniak (drempelwaarde van 0,5%) en geur (gemeentelijke normstelling voor de voorgrondbelasting).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1056-0004_0014.jpg"

IZ-aanduiding   Weinig milieuruimte geur en/of ammoniak   Overige gebieden   Veel milieuruimte geur en ammoniak  
Economische grootte iv-tak   20-40   40-70   >70   20-40   40-70   >70   20-40   40-70   >70  
Extensivering   7   3   9   1   1   1   0   0   0  
Verweving   51   38   107   13   10   18   8   9   10  
LOG   28   27   63   13   12   23   8   7   8  
Stedelijk gebied   2   1   5   0   0   0   0   0   0  
Totaal (483)   88   69   184   27   23   42   16   16   18  
Totaal per klasse emissieruimte   341 (=71%)   92 (=19%)   50 (=10%)  

 

IZ-aanduiding   Weinig milieuruimte geur en/of ammoniak   Overige gebieden   Veel milieuruimte geur en ammoniak  
Extensivering (22)   19 (86% van 22)   3   0  
Verweving (274)   196 (72% van 274)   41   37 (14% van 274)  
LOG (189)   118 (62% van 189)   48   23 (12% van 189)  
Stedelijk gebied   8   0   0  
Totaal (483)   341 (71% van 483)   92   50 (10% van 483)  

Relatief gezien zijn er in de extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden meer locaties met een beperkte milieuruimte dan in het LOG. Locaties met veel milieuruimte zijn echter ook in het verwevingsgebied te vinden. Voor de meeste locaties (ruim 70%) geldt dat groei veelal gepaard zal moeten gaan met de toepassing van emissiearme stalsystemen en/of luchtwassers, om groei binnen het milieuplafond mogelijk te maken. Ook regelgeving als de IPPC-richtlijn en de provinciale verordening stikstof en Natura 2000 zorgt er voor dat de bouw van nieuwe stallen of modernisering van stallen zal moeten samengaan met de reductie van de emissie (ammoniak, geur, fijn stof) per dierplaats. Om dergelijke investeringen te kunnen financieren gaat dat vaak gepaard met een toename van het aantal dierplaatsen en een 'opvulling' van de milieugebruiksruimte.