direct naar inhoud van 4.14 Aanbevelingen
Plan: Buitengebied 2012
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1056-0003

4.14 Aanbevelingen

In de aanvulling op het MER zijn de volgende aanbevelingen gedaan (aanvullend op de aanbevelingen uit het MER):

  • 1. Hervestiging van (intensieve) veehouderij op woonlocaties niet met een wijzigingsbevoegdheid toestaan, maar dat slechts toestaan door middel van een planherziening. Dit sluit beter aan bij de intentie van deze vorm van hervestiging, namelijk het in uitzonderingssituaties benutten van de milieuruimte van deze locaties. Bovendien beperkt het vergaand de potentiële milieueffecten van variant B.
  • 2. Omschakeling van bedrijven met melkrundvee naar intensieve veehouderij niet met een wijzigingsbevoegdheid toestaan, maar dit regelen middels een planherziening. Dit sluit beter aan bij de incidentele situaties waarin hier behoefte aan is.
  • 3. De ontwikkeling van de totale veestapel in de gemeente Barneveld en de milieueffecten daarvan goed blijven monitoren, om waar nodig het beleid te kunnen bijsturen. Hierdoor houdt de gemeente de hand aan de kraan en kan waar nodig de mogelijkheden beperken en ontwikkelingen zelfs bevriezen met een voorbereidingsbesluit.
  • 4. Het stimuleren van verdergaande emissiebeperkende maatregelen, dan wettelijk vereist volgens de AMvB-Huisvesting en de IPPC-richtlijn voor grote bedrijven, is een mogelijk extra mitigerende maatregel.


Om de volgende redenen is het niet realistisch te veronderstellen dat de worstcase-varianten werkelijkheid worden:

  • 1. Uitbreiding van individuele veehouderijbedrijven is slechts mogelijk zonder significante negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden, te beoordelen en te vergunnen op basis van de regels van de Programmatische Aanpak Stikstof, zoals nu voorhands uitgewerkt in het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.
  • 2. Door de autonome ontwikkeling naar minder maar grotere bedrijven, zullen in de toekomst stoppende bedrijven het nu geboden bouwvlak niet (geheel) benutten en uiteindelijk laten vervallen.
  • 3. Gegeven het landelijke mestbeleid en de beperkte milieuruimte, is het niet te verwachten dat de veestapel in Nederland en de gemeente Barneveld (veel) zal toenemen.
  • 4. Omschakeling en hervestiging op woonlocaties zal slechts incidenteel plaatsvinden op woonlocaties die wat betreft milieugebruiksruimte zeer geschikt zijn voor intensieve veehouderij. Naar aanleiding van de aanvulling op het MER is in het voorliggende bestemmingsplan hervestiging van (intensieve) veehouderijen op woonlocaties in het verwevingsgebied niet toegestaan via wijzigingsbevoegdheid.
  • 5. De gemeente houdt de hand aan de kraan en kan waar nodig de mogelijkheden beperken en kan de ontwikkeling zelfs bevriezen met een voorbereidingsbesluit.

Hieronder is aangegeven op welke wijze omgegaan is met de aanbevelingen uit de aanvulling op het MER:

  • 1. In het bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid voor hervestiging van (intensieve) veehouderij op woonlocaties in het verwevingsgebied verwijderd en in het LOG gehandhaafd.
    De variant waaraan getoetst is (variant B), gaat uit van een worst-case benadering en theoretische mogelijkheden. De kans dat deze ruimte daadwerkelijk wordt benut, is zeer onwaarschijnlijk omdat de veestapel in de gemeente dan zou groeien met een factor 6. Een dergelijke concentratie van intensieve veehouderij nabij de Veluwe als kwetsbaar Natura 2000-gebied is namelijk niet te verwachten. Het gaat namelijk zeer waarschijnlijk om incidentele gevallen. Bovendien moet de individuele ontwikkeling worden getoetst aan de milieuruimte en een goede ruimtelijke ordening.
  • 2. In het bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid voor omschakeling van bedrijven met melkrundvee naar intensieve veehouderij gehandhaafd.
    In het plangebied is bij het merendeel van de agrarische bedrijven reeds sprake van intensieve veehouderij. Ook hierbij geldt dat zeer waarschijnlijk slechts sprake is van incidentele gevallen. Daarbij geldt dat de individuele ontwikkeling worden getoetst aan de milieuruimte en een goede ruimtelijke ordening.
  • 3. De gemeente analyseert de ontwikkelingen van de totale veestapel in de gemeente en de milieueffecten daarvan, zo nodig worden maatregelen genomen. 
    Voor het bijhouden van de totale veestapel en de milieueffecten daarvan is een goede informatieverzameling nodig. De gemeente gaat dit uitvoeren op basis van het vergunningenbestand (milieu), wijzigingsplannen en partiële herzieningen. Dit vindt plaatst gedurende de looptijd van het voorliggende bestemmingsplan. Met dit instrument worden ook de omschakeling van wonen naar agrarisch bedrijf en van grondgebonden naar intensieve veehouderij gemonitord. Hiermee kan de gemeente tijdig inzicht verwerven in de actuele milieusituatie. Op basis van dit inzicht en de conclusies uit het MER, kan de gemeente tijdig het beleid bijsturen en planologische ingrepen uitvoeren.
  • 4. Onderzocht wordt op welke wijze de gemeente verdergaande emissiebeperkende maatregelen kan stimuleren. 
    De emissiebeperkende maatregelen kunnen niet worden opgelegd op basis van het bestemmingsplan. Deze maatregelen kunnen plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunningverlening.