Plan: | Buitengebied 2012 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1056-0003 |
Als uitvloeisel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn zogenaamde Speciale Beschermingszones onderscheiden in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen het Nederlandse deel van Natura 2000, het Europese netwerk van natuurgebieden. De Europese richtlijnen en de bescherming van de speciale beschermingszones zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet is sinds 2005 van kracht.
Binnen de gemeente Barneveld ligt een deel van het Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Voor dit Natura 2000-gebied heeft het ontwerp-aanwijzingsbesluit in februari 2007 ter inzage gelegen. De definitieve aanwijzing heeft nog niet plaatsgevonden. Voorafgaand aan de definitieve aanwijzing wordt, in overleg met de betrokkenen, een beheerplan opgesteld. In het beheerplan wordt bepaald wat het bestaande gebruik is en wat er onder welke voorwaarden mogelijk is in het gebied. Het beheerplan is nog niet gereed (stand van zaken augustus 2012).
In het ontwerp-aanwijzingsbesluit is onder meer het gebied begrensd en is aangegeven vanwege welke soorten en habitats het gebied wordt aangewezen. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering mag optreden van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Het Natura 2000-gebied 'Veluwe' bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In de voorlaatste ijstijd, circa 150.000 jaar geleden, duwden de ijslobben van het landijs enorme hoeveelheden door de rivieren aangevoerd zand en grond voor zich uit en opzij en vormden zo de stuwwallen. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste delen van de Veluwe tot ruim 100 m boven NAP. Tot 1900 was de Noord-Veluwe één uitgestrekt stuifzandgebied. Tegenwoordig is er in totaal nog 1400 hectare stuifzand op de Veluwe. Bij Kootwijk is één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa. Plaatselijk komen in de heiden natte of droge heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen voor. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen.
Voor het voorliggende bestemmingsplan geldt dat ontwikkelingen geen significant negatieve invloed mogen hebben op de Natura 2000-gebieden. In de bij dit bestemmingsplan behorende milieueffectrapportage en de resultaten voor dit bestemmingsplan, is hier rekening mee gehouden.
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valletta) is in 1998 door Nederland aanvaard. Het Verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter)nationale cultureel erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. Archeologische monumentenzorg dient in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening. In de hieruit voortvloeiende in 2006 gewijzigde Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 is vastgelegd dat provincies de bevoegdheid hebben om archeologisch waardevolle gebieden aan te wijzen. Ook gemeenten kunnen binnen hun gebied (potentieel archeologisch) kwetsbare gebieden aanwijzen, maar alleen in aanvulling op of in afwachting van een provinciale kaart.
De gemeente Barneveld heeft een archeologische beleidsadvieskaart die een overzicht geeft van de archeologische verwachtingswaarde op perceelsniveau in de hele gemeente. De kaart geeft daarbij ook richtlijnen voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek. Dit beleid is in 2010 door de gemeenteraad aangepast, waarbij de ondergrenzen voor de oppervlakte en de dieptematen beperkter zijn aangepast.