Plan: | Structuurvisie kernen Barneveld 2022 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | gemeentelijke structuurvisie |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1003-0002 |
Van beleid naar uitvoering
In het eerste hoofdstuk van deze structuurvisie is beschreven dat deze voor de burgers niet bindend is, maar wel van bestuurlijk belang en leidend voor de toekomstige bestemmingsplannen. De visie heeft met andere woorden overwegend een beleidsmatig karakter.
Met die constatering is evenwel niet alles gezegd. Wil het ruimtelijke beleid dat in deze visie is geformuleerd “buiten” tot concrete resultaten leiden, dan zal er een meer op uitvoering gerichte vertaling gemaakt moeten worden. Om die reden zal de gemeente jaarlijks een uitvoeringsprogramma vaststellen. Dit programma is noodzakelijk om de uitvoering van het ruimtelijke beleid te laten aansluiten op de maatschappelijke dynamiek.
Veranderingen gaan snel. De conjunctuur is in beweging als zelden tevoren, waardoor kansen en risico's zich in steeds hoger tempo aandienen. Dat maakt dat het niet mogelijk is om de uitvoering van het beleid in dit document voor de periode tot 2020 te vangen in uitvoeringsgerichte maatregelen.
Het opstellen van een uitvoeringsprogramma biedt ook de mogelijkheid om de implementatie van het ruimtelijke beleid in te passen in de bedrijfsvoering van de gemeentelijke organisatie. Op basis van dit programma kan de uitvoering immers elk jaar weer zo goed mogelijk worden ingepast in dan wel afgestemd op de beschikbare menskracht en financiële middelen.
Het kostenverhaal
Er is nog een belangrijke reden om de implementatie van de structuurvisie te vangen in een uitvoeringsprogramma. De Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) heeft in afdeling 6.4 een regeling voor het kostenverhaal. Heel kort geformuleerd komt die er op neer dat de gemeente de kosten die zij maakt om een bepaalde ontwikkeling mogelijk te maken, op de initiatiefnemer kan verhalen op basis van hetzij een overeenkomst (de voorkeursroute), hetzij op basis van een exploitatieplan, waarna betalingsverplichting onderdeel wordt van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Waar ontwikkelingen plaats vinden op gronden die de gemeente al in eigendom heeft, is het verhalen van kosten op derden uiteraard niet aan de orde.
In de Nota Grondbeleid 2011 is een meer uitgebreide beschrijving van de systematiek van het kostenverhaal te vinden.
Het verhalen van kosten vindt in beginsel plaats op basis van limitatieve kostensoortenlijsten, die in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) zijn verwoord. De Wro maakt het in artikel 6.13, lid 7, respectievelijk 6.24, lid 1, mogelijk om ook kosten verhaal te plegen in verband met “bovenplanse kosten”en “ruimtelijke ontwikkelingen”.
Onder “bovenplanse kosten” worden de kosten verstaan van de voorzieningen die van nut zijn voor meer dan één (exploitatie)gebied. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de voorziene oostelijke rondweg, die van nut zal zijn voor (het centrum van ) Barneveld, maar ook noodzakelijk is voor de ontsluiting van het toekomstige Harselaar-Zuid. In zo'n geval is het alleszins redelijk dat de kosten van een dergelijke voorziening ook aan meerdere plannen worden toegerekend. Bij deze toerekening moeten de volgende wettelijke (art. 6.13, lid 7 Wro) criteria in acht worden genomen:
Profijt: Het initiatief dat bijdraagt aan de kosten moet profiteren van de betreffende voorziening;
Toerekenbaarheid: De kosten moeten toerekenbaar zijn; er moet een causaal verband aan te geven zijn. De kosten zouden niet zijn gemaakt zonder het plan;
Proportionaliteit: als meerdere locaties profijt hebben van een voorziening, worden de kosten naar rato verdeeld.
Op basis van de Wro geschiedt dit type kostenverhaal vervolgens in de vorm van een fondsbijdrage. Hiertoe wordt een “Ontwikkelingsfonds kernen” ingesteld.
Verhaal van bovenplanse kosten zal op basis van deze visie in ieder geval plaatsvinden bij de onderstaande projecten:
Het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen” is in de regelgeving minder scherp gedefinieerd. Hoewel nog niet helemaal uitgekristalliseerd in praktijk en jurisprudentie lijkt dit begrip zich breder te ontwikkelen. Ook afspraken over het verhaal van kosten die gemoeid zijn met ruimtelijke ontwikkelingen die los staan van de grondexploitatie zijn op basis van een vastgestelde structuurvisie mogelijk. Hierbij kan worden gedacht aan het meebetalen aan het herstructureren en revitaliseren van bijvoorbeeld verouderde bedrijventerreinen binnen de gemeente. Ook kosten van bepaalde leefbaarheidsprojecten en voorzieningen lijken onder de definitie “ruimtelijke ontwikkelingen” te kunnen worden geschaard.
De afspraken omtrent dit type kostenverhaal dienen op basis van de Wro (art. 6.23, lid 1 sub a) te worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst, die voorafgaat aan de eventuele vaststelling van een exploitatieplan. De feitelijke opbrengst van dit type kostenverhaal is daarmee per definitie het resultaat van onderhandelingen tussen de gemeente en een initiatiefnemer zoals dat in een overeenkomst wordt vastgelegd. Ook de opbrengsten van kostenverhaal uit ruimtelijke ontwikkelingen zullen aangewend worden om het “Ontwikkelingsfonds kernen” te voeden.
Zowel voor de bovenplanse voorzieningen als voor de ruimtelijke ontwikkelingen is het niet mogelijk om in deze visie een volledige opsomming te geven.
De ruimtelijke ontwikkelingen die wel genoemd kunnen worden zijn:
Om aan te sluiten bij de maatschappelijke dynamiek verdient het ook om deze reden aanbeveling te kiezen voor een systematiek van een jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma, dat geacht wordt onderdeel uit te maken van de structuurvisie. Hierin zullen elk jaar weer de projecten worden gedefinieerd waarbij kostenverhaal ten behoeve van bovenplanse voorzieningen en ruimtelijke ontwikkelingen een rol kan spelen. Een bijkomend voordeel van deze systematiek is dat het elk jaar beter mogelijk moet zijn om concreet en met zo specifiek mogelijke opgaaf van kosten de projecten te benoemen.
Projectafwijkingsbesluiten
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (kortweg Wabo genoemd) biedt de mogelijkheid in het kader van een omgevingsvergunning buitenplans af te wijken van een bestemmingsplan (artikel 2.12 eerste lid onder 3 Wabo). Een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken beperkt zich, net als de vroegere artikel 19-vrijstellingen, tot het concrete plan waarvoor de vergunningsaanvraag is ingediend. Voorwaarden zijn dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunningen een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. In gevallen waarin een buitenplanse afwijking aan de orde is, mogen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning echter pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist.
Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een besluit genomen waarbij dergelijke
categorieën van gevallen zijn aangewezen. In de bijlage van dat besluit wordt voor het
begrip 'stedelijk gebied' verwezen naar de kaart van de Structuurvisie 2009. Met de
vaststelling van de Structuurvisie kernen 2022 is de verwijzing naar de Structuurvisie 2009
vervangen door een verwijzing naar de Structuurvisie kernen 2022.