Plan: | Malburgen MW6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0202.859-0301 |
Het plangebied ligt in de wijk Malburgen en wordt globaal begrensd door de Zeegsingel, Het Immerlooplein in het oosten, de achterzijde van de percelen langs de Eimersingel-West in het zuiden en de Koppelstraat ten westen. De begrenzing van het plangebied wordt globaal weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: ArcGIS)
Het plangebied maakt onderdeel uit van de wijk Malburgen. Malburgen is in de jaren '30 ontworpen als eerste uitbreidingswijk aan de zuidkant van de Rijn. De grote woningnood na de oorlog maakte een grondige wijziging van de oorspronkelijke planopzet als tuindorp noodzakelijk. Zo'n 60% van de woningen is gerealiseerd in middelhoogbouw, voornamelijk portiekflats. Van de samenhang en openheid naar het omliggende landschap in het oorspronkelijke plan bleef weinig over. Door de toenemende concurrentie van nieuwe wijken in Arnhem Zuid wordt Malburgen steeds minder gewaardeerd. De woningvoorraad is eenzijdig met vooral goedkope, kleine huurwoningen die niet meer voldoen aan de wensen en eisen van deze tijd.
Teneinde van Malburgen weer een aantrekkelijke wijk te kunnen maken, zijn ingrijpende maatregelen in de fysieke structuur van de wijk noodzakelijk. Zit betreffen zowel ingrepen in de woningvoorraad, de woonomgeving als in voorzieningen als winkels, scholen, sport en sociale activiteiten. Een dergelijk breed scala van maatregelen vergt een samenhangende visie op de (her)ontwikkeling van de wijk. Voor geheel Malburgen zijn in het "Ontwikkelingsplan Malburgen" maatregelen geformuleerd om Malburgen weer aantrekkelijk te maken. Een uitwerking hiervan is te vinden in "Nota Bouwstenen Malburgen". De uitvoering van het Ontwikkelingsplan is inmiddels in volle gang.
Een deel van de gronden in het plangebied worden herontwikkeld. Dit betreffen de gronden die in afbeelding 1.1 zijn weergegeven middels een blauw kader. Binnen dit gebied worden in totaal 66 grondgebonden woningen ontwikkeld. De hier voorheen aanwezige drie portiekflats, die overigens ook in de te herinrichten groensingel aanwezig waren, zijn inmiddels gesloopt.
Omdat de gewenste herontwikkeling van dit gebied niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders voor de gewenste herontwikkeling.
Overige omhelst het plangebied, zoals ook blijkt uit afbeelding 1.1, een groter gebied dan uitsluitend de te herontwikkelen gronden. Op de overige tot het plangebied behorende gronden (buiten de blauwe kaders) zijn in principe geen nieuwe ontwikkelingen voorzien waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien. Het voornemen betreft wel de herinrichting van de groenstrook langs de Zeegsingel, tezijnertijd zal dit concreet worden uitgewerkt. Deze herinrichting is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
In de volgende hoofdstukken wordt in principe niet meer specifiek ingegaan op de delen buiten de blauwe kaders aangezien dit bestemmingsplan uitsluitend is opgesteld om de beoogde woningbouwontwikkeling (binnen de blauwe kaders) mogelijk te maken. Daar waar relevant zullen onderdelen worden genoemd.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, het Besluit omgevingsrecht en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
Het geldend bestemmingsplan in het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Malburgen Midden'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 23 juli 2006 (onherroepelijk op 31-10-2007). Op basis van dit bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Groen en water' en 'Woondoeleinden'.
De bestemming 'Woondoeleinden' is onder andere bedoeld voor het wonen, groen en speelvoorzieningen en verblijfsgebieden. De hoofdbebouwing mag uitsluitend worden opgericht binnen de bouwzone. Qua hoofdbebouwing worden uitsluitend vrijstaande- dan wel halfvrijstaande woningen toegestaan.
De bestemming 'Groen en water' is bedoeld voor groenvoorzieningen, watergangen, -partijen en -infiltratievoorzieningen, wandel- en fietspaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen. Het oprichten van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen binnen deze bestemming worden opgericht.
Een deel van de te ontwikkelen woningen zijn gepland op gronden met de bestemming 'Groen en water'. Het oprichten van grondgebonden woningen is niet toegestaan binnen deze bestemming. De bestemmingsvlakken 'Woondoeleinden' zijn daarnaast niet toereikend om het gewenste programma te kunnen herbergen. Daarnaast is het gewenst de groene hoofdstructuur in de stad passend te bestemmen zodat hier niet zondermeer allerlei vergunningsvrije werken en werkzaamheden zijn toegestaan die ten koste kunnen gaan van deze groene structuur. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de gewenste herontwikkeling.
Zoals eerder aangegeven zijn op de overige tot het plangebied behorende gronden geen ontwikkelingen voorzien. Hier wordt de bestaande (planologische) situatie vastgelegd.
Het rivierengebied, waartoe de wijk Malburgen wordt gerekend, is niet alleen de laatste tijd maar al gedurende een relatief lange historische periode intensief bewoond geweest. Hierbij werd op de hoger gelegen zandige delen gewoond en werden gewassen verbouwd, terwijl de lager gelegen komgebieden geschikt waren om het vee te weiden. Daarnaast boden de rivieren goede mogelijkheden voor transport.
Op oude kaarten van het gebied is kasteel Malburgen aangegeven. Tevens is daarop de oude parochiekerk en enkele boerderijen van de middeleeuwse nederzetting Malburgen te herkennen, die net ten zuiden van de Bakenhofweg in de knik van de dijk heeft gelegen. Op dit punt is de dijk nog deels van middeleeuwse oorsprong.
De wijk Malburgen is voor de oorlog ontworpen. Malburgen zou de eerste, maar ook de enige uitbreidingswijk van Arnhem zijn aan de overkant van de Rijn, omringd door groen. De nieuwe dijkaanleg was het eerste begin van de woonwijk (1933). Het moest een tuindorp worden met veel groen en kleine eengezinshuizen. Een patroon van waaiervormige straten en singels moest het groen van buiten tot diep in de wijk brengen. Op belangrijke plekken waren kerken en pleinen gedacht.
De oorlog bracht echter grote veranderingen in de planopzet. Door de grote woningnood moesten er snel veel goedkope woningen worden gebouwd. Behalve eengezinshuizen kwamen er veel flats. Zo'n 60% van de woningen in Malburgen is gerealiseerd in middelhoogbouw, voornamelijk portiek-etageflats. In Malburgen verrezen uiteindelijk 7000 woningen, waarvan zo'n 80% in de sociale sector. Daarnaast kwamen bedrijven en voorzieningen vaak op overgebleven locaties aan de rand van de wijk.
De ruimtelijke structuur van de wijk werd na de oorlog ingrijpend gewijzigd. Groene assen werden bebouwd. De nieuwbouw, die in de jaren '60 aan de randen van de wijk verrees, blokkeerde de open verbindingen van het waaiervormige stratenpatroon met het buitengebied. Het gevolg was versnipperd groen in de woonbuurten, achterkanten van woningen georiënteerd op openbaar gebied en woonbuurten die door bebouwing afgesloten zijn van het groen dat om de wijk ligt. Van de eens bedoelde samenhang in de wijk en van de openheid naar het omringende landschap bleef weinig over.
Er veranderde echter nog meer in de omgeving. Malburgen werd omgeven door nieuwe uitbreidingswijken in Arnhem-Zuid. In tegenstelling tot Malburgen bieden deze uitbreidingswijken meer keus aan aantrekkelijke, ruime woningen die voor veel mensen betaalbaar zijn. De belangstelling voor een woning in Malburgen is daardoor steeds meer afgenomen. Voor de herontwikkeling was de woningvoorraad in Malburgen erg eenzijdig en bestond deze voornamelijk uit kleine en goedkope huurwoningen. Dit maakte de wijk aantrekkelijk voor starters op de woningmarkt en mensen met een laag inkomen, maar voor wie een ruimere woning wilde of een koopwoning, waren er binnen de wijk nauwelijks mogelijkheden om door te stromen. Het gevolg was dat de huishoudens met een wat hoger inkomen naar andere wijken verhuisden. Inmiddels is de herontwikkeling van de wijk Malburgen in volle gang, het plangebied maakt onderdeel uit van deze herontwikkeling. Met deze herontwikkeling wordt onder andere ingezet op een betere en meer gevarieerde samenstelling van de woningvoorraad.
De ruimtelijke structuur in de omgeving van het plangebied wordt met name gevormd door de hier aanwezige infrastructuur, de Zeegsingel als landschappelijke drager van het gebied en de ten zuidwesten van het plangebied gelegen Immerlooplas. De Zeegsingel is als landschappelijke drager van het gebied van belang en geeft het gebied een eenduidige ruimtelijke structuur doordat deze singel verknoopt zicht aan de Singel in Malburgen West en het water in de Wheme. Hiermee vormt de singel een doorgaand groen element in de gehele wijk.
De functionele structuur in het plangebied en de omgeving van het plangebied wordt met name gekenmerkt door het wonen met de daarbij behorende openbare groen- en watervoorzieningen en ontsluitingswegen. Ten zuiden van het plangebied, aan de Eimersingel-West is sprake van andere functies als enkel wonen. Daarnaast heeft de Immerlooplas een belangrijke functie als recreatief uitloopgebied.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto uit 2003 opgenomen. De foto geeft een beeld van de voorheen aanwezige situatie in het plangebied.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied 2003 (Bron: Gemeente Arnhem)
Het plangebied wordt via de buurtontsluitingswegen de Wikkestraat, Bereklauwstraat en het Immerlooplein ontsloten op de Zeegsingel of de Eimersingel-West. Via deze wegen kan worden ontsloten op de Koppelstraat of de Sint Laurentiuslaan of via de Fluitekruidstraat op de Huissensestraat en zijn de overige delen van de stad Arnhem te bereiken. De wegen in en om het plangebied zijn ingericht als 30 km/uur wegen, dit met uitzondering van de Koppelstraat (50 km/uur).
Het parkeren ten behoeve van de nog aanwezige woningen binnen het plangebied vindt voornamelijk plaats in de vorm van langsparkeren of in de vorm van daartoe aangelegde centrale parkeervoorzieningen. Bij de voorheen aanwezige portiekflats binnen het te herontwikkelen deel van het plangebied vond het parkeren op een zelfde wijze plaats.
Het groen langs de Zeegsingel maakt onderdeel uit van een groter groen element dat de landschappelijke drager van de wijk vormt. Ook de gronden in het plangebied zijn als het ware verbonden aan dit groene element.
De gronden achter de voorheen aanwezige portiekflats zijn ingericht als openbaar gazon waarbij her en der sprake is van enkele (solitaire) bomen. Daarnaast is langs de wegen sprake van enig begeleidend groen.
In het plangebied bevindt zich een afwateringssloot. Voor het overige zijn in het plangebied geen watervoorzieningen aanwezig.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.
In de betreffende paragrafen wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan het beleid. Uitzonderingen hierop betreffen de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, het verkeersbeleid, en de milieu- en omgevingsaspecten. De toetsing van deze onderdelen vindt respectievelijk plaats in paragraaf 4.5, paragraaf 4.4 en Hoofdstuk 5.
De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De beoogde woningbouwontwikkeling van raakt dan ook geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
In paragraaf 4.5.2 wordt de ontwikkeling getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Stadsregio Arnhem Nijmegen
De Stadsregio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:
De kwaliteiten van de Stadsregio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.
De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de stadsregio Arnhem Nijmegen. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:
Innovatie en economische structuurversterking
- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie; - creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme; - innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen. |
Bereikbaar en verbonden
- een goed bereikbare regio; - verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor; - voorkomen, benutten, bouwen. |
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking - het belang van de bestaande woningvoorraad; - het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk; - voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren. |
Gebiedskwaliteiten benutten
- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden |
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met het thema Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking van belang. Hierna wordt op het desbetreffende thema, voor zover dit betrekking heeft op dit bestemmingsplan, nader ingegaan.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
Er zijn nog veel nieuwe woningen nodig in de Stadsregio. In relatie tot versterking van de stedelijke structuur is het echter van groot belang welke bouwplannen als eerste gerealiseerd worden. Concentratie op de as Nijmegen-Arnhem (het stedelijk kerngebied), in relatie tot de OV-knooppunten, heeft hierbij voor de provincie prioriteit boven ontwikkeling op de flanken, omdat dat het beste bijdraagt aan versterking van de stedelijke structuur (met name afronding van Vinex-locaties in het middengebied). Naast nieuwbouw is de bestaande woningvoorraad minstens zo belangrijk. Hoe kunnen de kwaliteiten van de bestaande woningvoorraad worden benut en vergroot om de (toekomstige) vraag op de woningmarkt te beantwoorden? De Stadsregio herijkt in 2013/2014 het woonbeleid in kwalitatieve en kwantitatieve zin met partners. Een verbreding van het woonbeleid naar het bestaande woningaanbod acht de provincie cruciaal, evenals het maken van bindende programmeringsafspraken binnen de Stadsregio.
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland
De woningbouwontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet maakt onderdeel uit van de herstructurering van de gehele wijk Malburgen. Deze herstructurering is jaren geleden al ingezet. De herontwikkeling in het plangebied draagt bij aan het provinciaal beleid om in te zetten op een versterking van de stedelijke structuur en een verbetering van de bestaande woningvoorraad. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name artikel 2.2.1.1 van belang. Dit artikel luidt:
Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Gelderland
In dit geval is geen sprake van een nieuw woonlocatie. Er is sprake van een woongebied dat onderdeel uitmaakt van de woonwijk Malburgen. Qua woningbouwaantallen is het project in overeenstemming met het provinciaal Kwalitatief WoonProgramma
Algemeen
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.
De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.
Karakteristiek bestaande ruimtelijk milieu
Ook wordt een karakteristiek geschetst van de bestaande ruimtelijke milieus in de stad. De karakterisering bestaat uit een korte beschrijving van de historische context, de ligging in de stad en de ruimtelijke kenmerken. Het gaat daarbij om ruimtelijke kenmerken die karakteristiek zijn voor die milieus en daarmee bepalend voor de diversiteit van de stad.
Het plangebied wordt aangeduid als 'Stad van tuinwijk en landschap'. Ruimtelijke kenmerken van dit milieu betreffen onder meer:
Koersgebieden
Zoals aangegeven worden in de structuurvisie koersgebieden onderscheiden, die behoren tot verschillende categorieën, te weten 'Gemengd stedelijk gebied', 'Woonlandschappen', 'Buitengebied', 'werklandschappen', 'Stationsknooppunten'. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het koersgebied "Woonlandschappen - Malburgen Oost en West". In dit gebied staat het afmaken van de in gang gezette herstructurering van Malburgen voorop. In de structuurvisie worden binnen dit koersgebied diverse ontwikkelingen genoemd die in het kader van dit bestemmingsplan van belang zijn, te weten:
Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Arnhem 2020
De woningbouwontwikkeling in het plangebied maakt onderdeel uit van het project De Wheme. Conform de in het koersgebied ingezette ontwikkelingsrichting wordt ingezet op het voltooien van de woonbuurten rondom de Immerlooplas. De herontwikkeling in het plangebied met woningbouw draagt hier aan bij. Geconcludeerd wordt dat het project in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem 2020' en bijdraagt aan het bereiken van de gemeentelijke beleidsambities voor het koersgebied "Woonlandschappen - Malburgen Oost en West".
In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. In deze Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie is rekening gehouden met wet- en regelgeving en de beleidskaders van andere overheden zoals Brussel, het Rijk, de provincie en de Stadsregio.
Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK), de Gebiedsgerichte uitwerking van de 24 wijken en een uitvoeringsgericht woonprogramma (de woonagenda) stuurt de gemeente op een gedifferentieerde woningvoorraad in de stad en op o.a. de (fysiek en sociale) samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad en de woon en leefomgeving in wijken.
De hoofddoelen van de Woonvisie zijn:
Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingssamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.
Er ligt op het gebied van wonen, welzijn en zorg een stevige fysieke opgave. Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.
Het beleid ten aanzien van kamerverhuur staat het kamersgewijs verschaffen van woonverblijf met maximaal vier personen per (zelfstandige) woning toe. De intensiteit van de bewoning en de mate van overlast bij een dergelijk gebruik zijn immers vergelijkbaar met die van een huishouden bestaande uit vier personen. Voor een woning die kamersgewijs wordt verhuurd aan vijf of meer personen (anders dan in gezinsverband) is een melding brandveilig gebruik op grond van het Bouwbesluit bij de gemeente verplicht. Er is dan sprake van een kamerverhuurbedrijf. In gebieden waar zich veel kamerverhuurbedrijven bevinden kan het noodzakelijk zijn om een maximum vast te leggen aan het aantal kamerverhuurbedrijven, dit aantal te bevriezen of terug te dringen om de leefbaarheid in een gebied of wijk te waarborgen.
Arnhem kiest er in haar Welstandsnota 2012 (2013) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.
Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitplan.
Uit de welstandskaart blijkt dat voor het plangebied de lichte welstandstoets geldt. Deze gebieden kenmerken zich door en door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.
![]() |
Afbeelding 3.2: Welstandsniveaus uit het nieuwe welstandsbeleid (Bron: Gemeente Arnhem) |
Tezijnertijd zal het concrete ontwerp getoetst worden door de Arnhemse commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit.
Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal verstigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De stadsregio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.
De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2, 2004). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer (zoals Lightrail) en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar betrouwbare doorstroming, voldoende capaciteit, keuzemogelijkheden door verbetering van de overstap en sublieme reisinformatie zowel thuis en onderweg.
In 2009 is de gemeentelijke discussienota 'Arnhem Aantrekkelijk Bereikbaar' opgesteld. Hierin wordt aangegeven wat het SVVP in 2000 tot doel had en wat daarvan terecht gekomen is. Deze evaluatie is aangevuld met het resultaat van een raadpleging van een externe klankbordgroep, het Arnhemse digipanel en de gemeentelijke organisatie. Op basis hiervan wordt in de discussienotitie een eerste voorzet gegeven voor de hoofdlijnen van een geactualiseerde visie op het verkeer en vervoer in Arnhem. Voor een deel zijn deze hoofdlijnen een voortzetting van het in de afgelopen jaren gevoerde beleid. Zo blijven belangrijke uitgangspunten het beter benutten van de bestaande ruimte en het stimuleren van openbaar vervoer en fiets. Nieuw is dat we ons niet meer uitspreken tegen de groei van de automobiliteit en dat we meer aandacht vragen voor handige manieren om met deze groei om te gaan en deze groei te beperken, zoals dynamisch verkeersmanagement (slim doorrijden en doseren), het faciliteren van de parkeervraag en mobiliteitsmanagement. Ook de leefbaarheid wordt een steeds belangrijker uitgangspunt bij het slim doseren van verkeer.
De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 vastgesteld (2012). De Structuurvisie biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau. Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden. In de structuurvisie is ook de wegencategorisering opgenomen. De verkeersruimte in Arnhem wordt duurzaam veilig (her-)ingericht waarbij twee typen wegen worden onderscheiden: de gebiedsontsluitingswegen (1e en 2e orde) en verblijfsgebieden. De gebiedsontsluitingswegen vormen het Arnhemse hoofdwegennet en kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten hebben of krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.
Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.
In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat lijsten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. In deze lijsten wordt onderscheid gemaakt in de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar waarbij wordt uitgegaan van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of milieubelastende functies op een passende afstand van milieugevoelige functies (zoals woningen) worden gesitueerd.
5.2.3.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. In situaties waarin de woonfunctie direct de bedrijfsfunctie raakt (of gescheiden wordt door een straat) is er geen sprake van een rustige woonwijk maar van een 'gemengd gebied'.
De Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 van de VNG-publicatie is afgestemd op het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Deze richtafstanden kunnen zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 3.1: Richtafstanden in het kader van milieuzonering
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2012 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 is in 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad in 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
Het tot stand brengen van een samenhangende Europese ecologische hoofdstructuur, genaamd Natura 2000, is per 1 oktober 2005 door de Natuurbeschermingswet overgenomen. De Natura 2000 gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel. Voor elk van deze gebieden zijn habitattypen en soorten benoemd die beschermd zijn volgens de Natuurbeschermingswet 1998. De bescherming van de Natura 2000 gebieden is vergelijkbaar met de bescherming volgens artikel 6 van de Habitatrichtlijn, die de afgelopen jaren in Nederland is toegepast. Nederland past hiervoor een vergunningenstelsel toe. Er geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van habitats of een verstorend effect op de soorten, waarvoor het gebied is aangewezen, mogen optreden.
Om de effecten van de ruimtelijke ingrepen van het bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied te toetsen, moet de Habitattoets worden uitgevoerd, bestaande uit een voortoets. De voortoets verkent of door de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.
De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de informatie (zorgplicht, artikel 19l). Het bevoegd gezag toetst de gegevens. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarbinnen het beschermingsgebied ligt.
In de MER behorende bij de gemeentelijke structuurvisie zijn de effecten op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) ten gevolge van woningbouw onderzocht. In dat kader is aangegeven dat de toetsing van plannen in de nabijheid van een beschermd gebied betrekking heeft op gebieden binnen een afstand van 2 kilometer. Voor wat betreft Malburgen Oost, het Oostelijk Centrum Gebied, Kronenburg, Rijnhal en Gelredome (het plangebied bevindt zich binnen dit gebied) wordt hierin aangegeven dat de Natura 2000-gebieden 'Uiterwaarden IJssel' en 'Veluwe' op grote afstand liggen. Gezien de afstand tot deze Natura 2000-gebieden en de ligging van het plangebied in stedelijk gebied en de beperkte ingreep (de functie van de locaties zal op hoofdlijnen niet of slechts beperkt wijzigen) worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden uitgesloten. De beoordeling is neutraal (0).
Sinds de vaststelling van de Omgevingsvisie Gelderland spreekt de provincie niet meer over de EHS, maar over het Gelders Natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de het Gelders Natuurnetwerk geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 hectare voor de te realiseren 5.300 hectare nieuwe natuur.
De Neder Rijn, IJssel en uiterwaarden in Arnhem zijn onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk. Het Arnhemse deel van het rivierengebied vormt een verbinding tussen de natuurontwikkelingsprojecten van de Gelderse Poort en de Noordoever Neder Rijn. Het totale uiterwaardgebied is benoemd als waardevol landschap. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk.
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
Vogels zijn met name beschermd in het broedseizoen. Er is echter een lijst uit 2009 met vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Daarin is ook een lijst met vogelsoorten opgenomen die alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen, de categorie 5-soorten .
Voor de herontwikkeling van Malburgen is een ontheffing (FF/75C/2012/0231A) conform artikel 75C van de Flora- en Faunawet verkregen. In 5.2.5.1 wordt hier nader op ingegaan.
Met het groenplan 2004-2007/2015 streeft de gemeente Arnhem ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Dit is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. De bescherming tegen overstromingen vindt niet alleen meer plaats via preventie (de waterkering zelf) maar ook door de ruimtelijke planning en de rampenbeheersing: het principe van meerlaagse veiligheid.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.
In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Op provinciaal niveau maakt het waterbeheer onderdeel uit van de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014).
Water maakt onderdeel uit van tweede centrale doelstelling namelijk het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Het aspect Water heeft, net als andere beleidsvelden, geen autonoom beleidsplan meer, maar maakt onderdeel uit van de totale leefomgeving; het is nu verweven met aspecten waar het in de praktijk ook mee samenhangt. Realisatie van de doelstelling betekent onder meer:
Daarnaast is de provincie nog aanspreekpunt voor drie zaken:
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Zuid is overgedragen aan het Waterschap Rivierenland waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
Voor een ontwikkelgebied of -locatie moet worden getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Cultuurhistorie moet op basis van het Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Programma 'Gelderland Cultuurprovincie'
In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
Archeologische verwachtingenkaart
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Structuurvisie
De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.
Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2011 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw en grootschalige renovatie 0,6. Per 2015 wordt dit 0,4 en per 2020 nul (voor overheidsgebouwen per 2018 nul). Dit laatste betekent energieneutrale bouw.
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam bouwen is vastgelegd in het Programmaplan Arnhem Energiestad 2011-2014 en in de Structuurvisie 2020-2040 (31 mei 2011, respectievelijk 10 december 2012 door de gemeenteraad van Arnhem vastgesteld).
De gemeente vraagt bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Uitgangspunt van de visie is een Energieprestatie op Locatie (EPL) van 8 met zicht op verdere verduurzaming.
Voor duurzaam bouwen hanteert Arnhem de volgende ambities, gebaseerd op de 'GPR', de 'Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw':
- Energie | 8 |
- Milieu | 7 |
- Gezondheid | 7 |
- Gebruikskwaliteit | 7,5 |
- Toekomstwaarde | 5 |
De gemeente Arnhem heeft als doel deze GPR-streefwaarden voor gemeentelijke bouwwerken bij planvorming in 100% te halen. De ambities zijn opgenomen in het Programma van Eisen (Vastgoedbedrijf Arnhem, 1 november 2012) voor de ontwikkeling van gemeentelijk vastgoed. Marktpartijen worden gestimuleerd en gefaciliteerd met als doel deze GPR streefwaarden te bereiken.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling van 66 grondgebonden woningen.
Opzoom Architecten heeft voor de herontwikkeling van het gebied een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Het stedenbouwkundig ontwerp heeft tot doel om te komen tot een eenduidige en samenhangende structuur van bebouwing in dit deel van de wijk Malburgen. Door de woningen met de voorzijde te richten op de openbare ruimte worden 'achterkant' situaties zoveel mogelijk vermeden en wordt het openbaar gebied (de Immerlooplas en de groensingel met water langs de Zeegsingel) verbonden met de woningen.
Het groen dat onderdeel uitmaakt van het groene element in de wijk (de Zeegsingel) wordt verbeterd. Hiervoor wordt nog een ontwerp voor uitgewerkt.
In afbeelding 4.1 wordt het stedenbouwkundig ontwerp weergegeven. Benadrukt wordt dat dit een impressie betreft, de uiteindelijke uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp kan hier op onderdelen nog van afwijken. De hoofdopzet blijft echter ongewijzigd.
Afbeelding 4.1: Stedenbouwkundig ontwerp (Bron: Opzoom Architecten)
De 66 grondgebonden woningen worden onderverdeeld in 9 woonblokken. Hierbij worden de meest noordelijke woonblokken met de voorkant gesitueerd op de groensingel langs de Zeegsingel. Haaks op deze woonblokken worden evenwijdig met de woonstraten de overige woonblokken gesitueerd, hierbij is de voorkant van het meest oostelijk gelegen woonblok gericht op de Immerlooplas. Door deze wijze van verkavelen ontstaat een meer gevarieerd beeld zonder dat hierbij ongewenste 'achterkant' situaties gecreëerd worden.
Doordat de nieuwe woonbebouwing en de bestaande woonbebouwing op elkaar zijn aangewezen is er in de massaopbouw van de nieuwe bebouwing ook sprake van een tweelaagse bebouwing met een doorgaand zadeldak.
De samenhang in architectuur met de nieuwe bebouwing in Malburgen wordt bereikt door toepassing van de in de Nota Bouwstenen omschreven rode baksteen en rode pannen. Daarnaast moet er in de architectuur van de nieuwe woningen worden gezocht naar elementen die worden herkend in de aangrenzende strokenbouw. Dit om eenheid te creëren binnen het nieuwe stempel. Het is geen architectuur die eruit springt maar juist bebouwing met een verschijningsvorm die zich natuurlijk voegt. Een goede buur.
Het project Mw6 maakt onderdeel uit van de uitvoering van het Ontwikkelingsplan Malburgen. De drie flatgebouwen die hier op de plekken van de nieuwbouw stonden zijn gesloopt en hiervoor in de plaats worden grondgebonden woningen gerealiseerd. Het betreft de bouw van 66 sociale huurwoningen voor woningcorporatie Vivare.
Het gaat om wonen in een woonmilieu dat voor veel bewoners aantrekkelijk is. De locatie en woningen zijn geschikt voor huurders met verschillende huishoudenssamenstellingen en uit diverse leeftijdsgroepen.
De woningen worden gebouwd onder het Politiekeurmerk Veilig Wonen. De levensloopbestendigheid en veiligheid van de woonomgeving wordt getoetst door het Arnhems platform chronisch zieken en gehandicapten.
Voor de herinrichting van de groensingel (met water) langs de Zeegsingel wordt gelijktijdig een concreet plan uitgewerkt. In aansluiting op deze groensingel wordt, zoals ook blijkt uit afbeelding 4.1, enige parkstructuur gerealiseerd. Binnen dit groen wordt tevens ruimte geboden voorzieningen als wandelen en spel in een natuurlijke omgeving en straatmeubilair. Daarnaast krijgen de kopgevels en de bijbehorende zijtuinen een groene uitstraling.
Met het verdwijnen van de hier voorheen aanwezige portiekflats en de ontwikkeling van grondgebonden woningen verdwijnen de huidige groenvelden achter de voormalige portiekflats. De verdichting qua bebouwing in het plangebied wordt echter gecompenseerd door de groensingel langs de Zeegsingel als parkzone te ontwikkelen. Hoewel hier voorheen bebouwing aanwezig was in de vorm van portiekflats, worden hier naar de toekomst toe geen nieuwe woningen gerealiseerd. Dit biedt mogelijkheden om de groensingel met de herinrichting breder uit te voeren en daarmee meer landschappelijke, ecologische en recreatieve betekenis te geven. Het herinrichtingsplan is onderdeel van de planuitwerking van Mw6.
In opdracht van Volkhuisvesting Arnhem is in 2008 een visie opgesteld voor de Zeegsingel. Onderdeel van deze visie betreft het herinrichten van de groensingel langs de Zeegsingel. In afbeelding 4.2 wordt de afbeelding uit de betreffende visie voor de Zeegsingel voor wat betreft de oppervlakten groen in de bestaande en de toekomstige situatie weergegeven. Opgemerkt wordt dat de in de afbeelding genoemde oppervlakten indicatief zijn, bij de daadwerkelijke uitwerking kunnen hier nog wijzigingen in worden aangebracht. Wel zal in elk geval sprake zijn van een verbreding van de betreffende groensingel.
Afbeelding 4.2: Groenoppervlakten bestaande situatie (links) en toekomstige situatie (rechts) (Bron: Visie Zeegsingel, KAW Architecten)
Uit afbeelding 4.2 blijkt dat sprake is van een toename van de oppervlakte aan groen door het herinrichten en verbreden van de groensingel. Uit de destijds uitgevoerde berekeningen blijkt dat er per saldo sprake is van een toename qua oppervlakte groen van ruim 3.200 m2.
Naast groen is in de singel in de huidige situatie een watergang aanwezig. Momenteel heeft deze watergang niet of nauwelijks enige belevingswaarde en met name een functioneel doel. Met de herinrichting van de singel wordt deze watergang daarom ook iets anders vormgegeven. De watergang krijgt een natuurlijke oever meer natuurlijk en zal dan niet meer strak ingekaderd zijn zoals nu wel het geval is. Naast het feit dat hierdoor de belevingswaarde vergroot wordt hiermee ook een groter waterbergend vermogen (functioneel) gerealiseerd en geeft dit een meerwaarde voor de natuur.
Groenbalans
De bebouwing en verharding wordt geconcentreerd ten zuiden van de te herinrichten groensingel, daardoor is het mogelijk de singel als samenhangende groenstructuur te ontwikkelen. De betekenis van dat groen voor de landschappelijke waarde van de wijk, de natuurwaarde en het recreatief netwerk kan worden gerealiseerd. De concentratie van gebouwen gaat ten koste van een aantal oudere bomen in de woonomgeving. Deze kunnen door nieuwe aanplant in de woonomgeving worden gecompenseerd. Door toevoeging van strooigoed van bomen in het singelpark wordt eigenheid van die zone versterkt en krijgen deze nieuwe bomen ook de ruimte voldoende uit te groeien.
Hoewel de exacte hoeveelheid nieuw groen momenteel nog niet bekend is aangezien het herinrichtingsplan momenteel wordt uitgewerkt, is al wel bekend dat de hoeveelheid plantsoen/parkgroen meer zal bedragen dan in de huidige situatie het geval is. De gemeente zal hier ook op sturen. In de onderstaande groenbalans wordt voor het berekenen van het 'oude' en nieuwe plantsoen/parkgroen uitgegaan van de Visie Zeegsingel.
Groenbalans MW6 | oud | nieuw | meer | minder |
Bebouwing | 3.564 m2 | 4.350 m2 | 786 m2 | - |
Verharding | 4.000 m2 | 6.175 m2 | 2.175 m2 | - |
Parkeerplaatsen* | - | - | - | - |
Plantsoen/parkgroen** | 21.627 m2 | 24.888 m2 | 3.261 m2 | - |
* meegenomen bij oppervlakte verharding
** bij benadering op basis van Visie Zeegsingel. Exacte hoeveelheid afhankelijk van concreet
herinrichtingsplan.
Om te meten hoe energiezuinig en duurzaam gebouwen zijn, gebruikt de gemeente het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw bestaat uit de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per thema krijgt een gebouw een rapportcijfer. Bouwen volgens het huidige bouwbesluit levert in principe een GPR Gebouw score van 6. Het maximale cijfer is een 10.
Vivare, Volkshuisvesting en gemeente Arnhem hebben samen met andere gemeenten, corporaties en bouwpartijen in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen in april 2013 het nieuwe regionale akkoord duurzaam bouwen ondertekend (“ Het Groene akkoord, de uitdaging in duurzaam bouwen”). In dit akkoord zijn afspraken gemaakt om te werken aan een duurzaam gebouwde omgeving en daarbij GPR te gebruiken als taal en instrument voor duurzaam bouwen.
In de nabijheid van het plangebied (Zwanenbloemlaan) heeft Volkshuisvesting energieneutrale nieuwbouwwoningen (“ energienotaloos”) gerealiseerd. Hier ligt een kans om de ervaringen van dit project mee te nemen in het plangebied om op deze plaats ook een duurzame energiezuinige wijk te ontwikkelen.
Voorliggend plan zal minimaal voldoen aan de wettelijke basis zoals vastgelegd in het Bouwbesluit. Toetsing hiervan zal plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woningen.
De Wikkestraat, Bereklauwstraat en het Immerlooplein blijven de belangrijkste ontsluitingswegen in het plangebied. De functie van deze wegen wijzigt niet, enkel in het profiel van deze wegen vinden enkele aanpassingen plaats. Ten behoeve van de nieuwe woningen worden, zoals ook blijkt uit afbeelding 4.1, wel enkele nieuwe wegen aangelegd. Deze wegen zullen ontsluiten op de Wikkestraat, Bereklauwstraat en het Immerlooplein. Ook deze nieuwe wegen worden, in aansluiting op de bestaande wegen, ingericht als 30 km/uur wegen.
Qua verkeersbewegingen zal geen sprake zijn van een onevenredige toename qua aantallen verkeersbewegingen. Voorheen waren in het plangebied immers al woningen aanwezig in de vorm van portiekflats. Ook deze woningen kenden een bepaalde hoeveelheid verkeersbewegingen.
Bij het bereken van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen is de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003' (actualisering 12 december 2011) leidend. Op basis van deze beleidsregel geldt voor rijenwoningen tegenwoordig een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per rijwoning. Dit betekent dat voor het realiseren van 66 woningen voorzien dient te worden in een parkeerbehoefte van 99 parkeerplaatsen.
Hierbij wordt opgemerkt dat bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan voor Malburgen is uitgegaan van een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per huurwoning. Deze parkeernorm is inmiddels gewijzigd.
Om een goed beeld te kunnen vormen van de parkeerbehoefte is het ook noodzakelijk rekening te houden met de bestaande woningen. Dit omdat er door de gewijzigde wegenstructuur ten behoeve van deze woningen ook een aantal parkeerplaatsen vervalt. Voor deze bestaande woningen, 63 in totaal, is in het verleden gerekend met een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning. In alle redelijkheid kan deze norm, mede gezien het feit dat hier sprake is van een bestaande situatie en niet van een nieuwe ontwikkeling, in dit kader nog steeds gehanteerd worden.
Het vorenstaande in acht nemend betekent dat in totaal voorzien dient te worden in 175 parkeerplaatsen (99 parkeerplaatsen + (63 x 1,2 parkeerplaatsen)). In de huidige situatie zijn de volgende aantallen parkeerplaatsen aanwezig binnen het gebied:
Koppelstraat | 70 parkeerplaatsen |
Wikkestraat | 19 parkeerplaatsen |
Bereklauwstraat | 20 parkeerplaatsen |
Immerlooplein | 30 parkeerplaatsen |
Totaal aantal parkeerplaatsen huidige situatie | 139 parkeerplaatsen |
Met de herontwikkeling in het plangebied wijzigt onder andere de wegenstructuur en komen 3 parkeerplaatsen aan de Koppelstraat en 24 parkeerplaatsen aan het Immerlooplein te vervallen. Naast het vervallen van de parkeerplaatsen worden er met de herinrichting ook nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. In de volgende tabel wordt aangegeven waar wordt voorzien in de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen.
Nieuw woonstraatje 1 | 17 parkeerplaatsen |
Nieuw woonstraatje 2 | 17 parkeerplaatsen |
Nieuw woonstraatje 3 | 17 parkeerplaatsen |
Immerlooplein (nieuwe langsparkeervakken) | 9 parkeerplaatsen |
Koppelstraat | 5 parkeerplaatsen |
Totaal aantal nieuwe parkeerplaatsen | 65 parkeerplaatsen |
De hiervoor genoemde aantallen parkeerplaatsen leiden tot de volgende berekening:
- Parkeerplaatsen huidige situatie | 139 parkeerplaatsen |
- Te vervallen parkeerplaatsen | - 24 parkeerplaatsen |
- Nieuw aan te leggen parkeerplaatsen | + 65 parkeerplaatsen |
Totaal aantal parkeerplaatsen nieuwe situatie | 177 parkeerplaatsen |
Na de realisatie van de nieuwe parkeerplaatsen zijn er in het gebied in totaal 177 parkeerplaatsen aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van in totaal 175 parkeerplaatsen.
Teneinde te verzekeren dat in het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zijn enkele nadere regels opgenomen in dit bestemmingsplan. In Artikel 11 is bepaald dat het gebruik van gronden in strijd is met het bestemming indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgen de in de Arnhemse beleidsregels voor parkeren opgenomen normen. Daarnaast zijn in Artikel 13 nog enkele nadere regels gesteld die er onder andere toe dienen om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiermee is voldoende verzekerd dat in het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Vanuit verkeerskundig oogpunt is er geen sprake van belemmeringen voor wat betreft de voorgenomen ontwikkeling van in totaal 66 grondgebonden woningen. Doordat voorzien wordt in de parkeerbehoefte zijn eveneens geen belemmeringen te verwachten op dit gebied.
In paragraaf 3.2.1.2 is reeds ingegaan op de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en in afbeelding 3.1 is weergegeven op welke onderdelen (treden) een ontwikkeling getoetst dient te worden. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.
In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De provincie Gelderland hanteert in haar Omgevingsverordening dezelfde definitie. De betreffende definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.1.2 dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond aan de hand van de drie 'treden' die binnen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderscheiden. De betreffende treden worden hierna doorlopen.
Trede 1:
In artikel 3.1.6 lid 2 sub a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat bij stedelijke ontwikkelingen ook moet worden gekeken naar de regionale behoefte van een project. De Socrates analyse regionale woningmarkt Stadsregio Arnhem Nijmegen uit 2014 geeft aan dat uit prognoses blijkt dat er in de Subregio Arnhem nog steeds sprake is van een doorgaande huishoudensgroei tot 2030. Er is een behoorlijke vraag naar woningen. Met name in het (betaalbare) huursegment is in Arnhem veel behoefte. Dit betekent dat er ruimte is om nieuwe plannen zoals Mw6 te ontwikkelen.
Trede 2:
Indien de omgeving in acht wordt genomen kan enkel worden geconcludeerd dat het plangebied, gezien de definitie uit de Bro, onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Dat er sprake is van een locatie in bestaand stedelijk gebied blijkt eveneens uit het feit dat de locatie:
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Trede 3:
Indien uit trede 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dient beschreven te worden in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Nu de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, behoeft er geen toetsing aan trede 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden.
Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat wordt voldaan aan de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. In paragraaf 3.6 is al ingegaan op het wettelijk- en beleidskader voor wat betreft de in dit kader relevante milieu- en omgevingsaspecten.
De ontwikkeling in het plangebied betreft de realisatie van in totaal 66 grondgebonden woningen. Woningen worden aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In verband met ontwikkeling in het plangebied heeft Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
De woningen liggen in 'stedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, van de Koppelstraat en de Sint Laurentiuslaan. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurd volgens de Wgh per weg.
30 km/u wegen
De wegen in het plangebied en in de omgeving van het plangebied betreffen 30 km/u wegen. Volgens jurisprudentie moet een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het gemeentelijk geluidbeleid geeft dat ook aan.
Uit gemeentelijke informatie is gebleken dat voor de wegen in en rondom het plangebied waar een maximum snelheid geldt van 30 km/u geen overschrijding plaatsvindt van de voorkeursgrenswaarde. Onderzoek in verband met deze wegen is derhalve niet noodzakelijk.
Geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer op de Koppelstraat en de Sint Laurentiuslaan
Van 9 woningen aan de noordwestgevel in de rekenpunten 1 en 4 t/m 11 is de hoogste geluidbelasting op de 2e verdieping 47 tot 48 dB en wordt de ambitiewaarde van 43 dB overschreden, de maximale ambitiewaarde van 48 dB wordt niet overschreden overeenkomend met de geluidklasse “redelijk rustig” van het gemeentelijk geluidbeleid. Het geluidbeleid geeft aan dat bij deze klasse “redelijk rustig” geen maatregelen of randvoorwaarden van toepassing zijn, voor deze woningen is sprake van een aanvaardbare ruimtelijke ordening en is geen nader onderzoek nodig.
Van de overige woningen op meer dan 82 meter uit de as van de Koppelstraat wordt de ambitiewaarde van 43 dB in de klasse “rustig” niet overschreden, voor deze woningen is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Railverkeerslawaai
Spoorwegen zijn gelegen op een afstand van minimaal 1,7 kilometer van het plangebied. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen een wettelijke geluidszone van een spoorweg. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Derhalve kan het aspect industrielawaai als bedoeld in de Wgh buiten beschouwing worden gelaten.
In 5.2.3 wordt, aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', nader ingegaan op de aanwezigheid van individuele milieubelastende bedrijvigheid.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met het Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld voor ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit als gevolg van een toename in het aantal verkeersbewegingen. Met deze rekentool kan worden berekend of een plan (niet) in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van in totaal 66 grondgebonden woningen. Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012) is het aantal verkeersbewegingen berekend. Qua stedelijkheidsgraad is hierbij voor wat betreft de gemeente Arnhem uitgegaan van 'sterk stedelijk', qua stedelijke zone wordt uitgegaan van 'rest bebouwde kom' en qua woningtype van 'huurhuis, sociale huur'.
In de CROW-uitgave wordt bij iedere functie een maximum en een minimum genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd. Indien wordt uitgegaan van het gemiddeld aantal verkeersbewegingen zoals opgenomen in de CROW-uitgave, bedraagt het aantal verkeersbewegingen in totaal ± 323 verkeersbewegingen (66 woningen x 4,9 verkeersbewegingen per woning). In tabel 5.1 wordt de rekentool weergegeven met de ingevulde verkeersbewegingen.
Opgemerkt wordt dat de voorheen aanwezige situatie, waarbij een drietal portiekflats aanwezig waren, niet is meegenomen in deze berekening. Indien hier van wordt uitgegaan zal het werkelijk aantal extra verkeersbewegingen aanzienlijk minder bedragen.
Tabel 5.1: Berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de
luchtkwaliteit
Zoals uit de bovenstaande tabel blijkt, is de bijdrage aan NO2 en PM10 ruimschoots minder dan de grenswaarde van 3%. De bijdrage van het extra verkeer is daarom als 'niet in betekenende mate' aan te merken.
Tot slot wordt opgemerkt dat reguliere woningen niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan.
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Onder andere woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Gebiedstypering
Qua gebiedstypering is het plangebied onder te verdelen in een deel dat kan worden aangemerkt met het omgevingstype 'rustige woonwijk' en een deel dat kan worden aangemerkt met het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het deel dat kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied' betreffen de woningen die grenzen aan de zijde van de bestemming 'Centrumdoeleinden' aan de Eimersingel-West. Binnen de bestemming 'Centrumdoeleinden' wordt een mix van functies toegestaan die, weliswaar gescheiden door een straat, direct de woonfunctie raken. In alle redelijkheid kan voor wat betreft deze woningen uit worden gegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' wordt niet gezien als een milieubelastende functie. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de woningbouwontwikkeling is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied is met name sprake van woningbouw. Zoals in het voorgaande aangegeven wordt deze functie niet gezien als een milieubelastende functie.
Op ruimere afstand bevinden zich wel functies welke worden aangemerkt als milieubelastende functies. Hierna wordt middels een tabel inzichtelijk gemaakt:
Functie | Categorie | Richtafstand | Afstand tot plangebied |
Onderwijs, bestemming 'Maatschappelijk' (Olympus) | 2 | 30 meter | > 90 meter |
Sportvoorzieningen, bestemming 'Sport' (Olympus) | Max. 3.1 | 50 meter | > 75 meter |
Evenementenhal, bestemming 'Gemengd' (Olympus) | 2 | 30 meter | > 280 meter |
Onderwijs, bestemming 'Maatschappelijk' (Zwanebloem) | 2 | 30 meter | > 80 meter |
Naast de hiervoor genoemde functie bevinden zich aan de Eimersingel-West diverse functies (o.a. kantoren en woon-zorg combinaties) binnen de bestemming 'Centrumdoeleinden'. Uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden kunnen binnen deze bestemming maximaal categorie 2 functies worden uitgeoefend. Voor deze categorie geldt op basis van het omgevingstype 'rustige woonwijk' een grootste richtafstand van 30 meter. Ten opzichte van de functies aan de Eimersingel-West dient echter te worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstand van 30 meter met één afstandsstap verlaagd kan worden tot 10 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde woning binnen het plangebied tot het bestemmingsvlak 'Centrumdoeleinden' bedraagt circa 15 meter.
Overige milieubelastende functies bevinden zich op ruimere afstand dan de hiervoor genoemde functies. Gezien het feit dat in alle gevallen wordt voldaan aan de richtafstanden wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen een goed woon- leefklimaat valt te realiseren.
Overigens worden de milieubelastende functies niet extra belemmerd als gevolg van de ontwikkeling van 66 woningen in het plangebied. In alle gevallen is sprake van woningen op kortere afstand van deze milieubelastende functies dan de woningen in het plangebied.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen waarin het plangebied globaal wordt weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Algemeen
De gemeente heeft voor de herontwikkeling van Malburgen een ontheffing van Flora en faunawet wet FF/75C/2012/0231A, laatstelijk gewijzigd oktober 2014. De per 4 november 2014 verlengde ontheffing is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting.
Onderdeel van de ontheffing is het projectplan. Daarin is nadrukkelijk toegelicht waar groen en natuur een stapje terug doen en waar deze waarden worden versterkt. Door de landschappelijke parkinrichting van de singel wordt de natuurstructuur versterkt. Uit de natuuronderzoeken van de afgelopen jaren blijkt in dit deel van de singelstructuur geen beschermde of bedreigde plantensoorten te zijn waargenomen. Al is wel een duidelijke vlieg- foerageerroutee voor vleermuizen te zijn.
Afbeelding 5.2: Kaart analyse vleermuizen (Bron: De Groene Ruimte)
Door in de bebouwing voorzieningen voor stadsnatuur; huismus, gierzwaluw en vleermuizen; op te nemen wordt de eerdere aantasting van verblijfplaatsen voor deze soorten gecompenseerd.
Uit de monitoring van het gebied blijkt de bestaande bebouwing van belang als leefgebied voor huismus en gierzwaluw. Daarnaast zijn broedgevallen van kauw en turkse tortel bekend. Met een goede planning van de werkzaamheden geeft dit voor de te ontwikkelen gebouwen geen probleem.
Natuurbank Overijssel heeft in het te herontwikkelen deel van het plangebied een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten en de conclusies van deze quickscan verwerkt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de Quickscan Natuurwaardenonderzoek welke is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
Aangezien de herinrichting van deze singel tot doel heeft om het groen (en het water) te verbeteren en de herinrichting al is toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan, is deze singel niet meegenomen in de uitgevoerde quickscan. De bevindingen van de uitgevoerde Monitoring (2008-2012) geven daarin wel voldoende inzicht.
Natura 2000-gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' is gelegen op een afstand van circa 1,4 kilometer van het plangebied. Het Natura 2000-gebied 'Veluwe' is gelegen op een afstand van circa 3,5 kilometer. In afbeelding 5.3 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van deze gebieden weergegeven.
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (Bron: Ministerie van EZ)
Vanwege de lokale invloedssfeer heeft de voorgenomen activiteit (de bouw van 66 grondgebonden woningen) geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Nader onderzoek in verband met Natura 2000-gebieden is dan ook niet noodzakelijk. Dit wordt bevestigd door wat voor onder andere het plangebied is opgenomen in de strategische milieubeoordeling van de Stadsregio Arnhem Nijmegen (zie 3.6.5.1).
Gelders Natuurnetwerk
Het plangebied bevindt zich buiten het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk bevindt aan de andere zijde van de weg N325, op ruim 400 meter van het plangebied. In afbeelding 5.4 wordt de ligging van het plangebied tot opzichte van het Gelders Natuurnetwerk inzichtelijk gemaakt.
Afbeelding 5.4: Ligging plangebied ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk (Bron: Provincie Gelderland)
Vanwege de ligging van het plangebied op ruime afstand van het Gelders Natuurnetwerk wordt geconcludeerd dat geen sprake is van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuur binnen het netwerk.
Flora- en Faunawet
Het plangebied bestaat volledig uit intensief beheerd soortenarm grasland. In het gebied staan enkele solitaire loofbomen. De inrichting en het gevoerde beheer maken het gebied tot een nagenoeg ongeschikte habitat voor beschermde soorten.
Het plangebied behoort mogelijk tot het functionele leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische zoogdieren-, amfibieënsoorten en vogels. Van de vogels die in het gebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten (eieren/jonge vogels) beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.
De in het onderzoeksgebied voorkomende zoogdieren- en amfibieënsoorten staan vermeld in tabel 1 van de Flora- en Faunawet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, verwonden en doden. De amfibieën- en zoogdiersoorten benutten het gebied hoofdzakelijk als foerageergebied en bezetten geen vaste verblijfplaatsen in het gebied. In het kader van de algemene zorgplicht hoeven er geen bijzondere maatregelen getroffen te worden. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde soorten zoals vermeld in tabel 2-3 van de Flora- en Faunawet. Hoewel voor deze concrete situatie geen ontheffing van de Flora- en Faunawet nodig is, is deze ontwikkeling onderdeel van de totale herontwikkeling Malburgen, waarvoor de gemeente een ontheffing heeft. De daaruit voortkomende opgave ten aanzien van het groene casco en de bebouwing wordt in de uitwerking meegenomen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings- of waterwingebied of een andere beschermingszone van een waterkering. Wel is het plangebied, net als grote delen van de stad Arnhem, gelegen in een boringsvrije zone van het drinkwaterwinningsgebied Ir. Sijmons. De realisatie van de geplande bouw van grondgebonden woningen in het plangebied heeft geen negatieve gevolgen voor het functioneren van het drinkwaterwinningsgebied.
Grondwater
De maaiveldhoogte in het plangebied varieert van circa 10,7 meter + NAP in het noordoosten van het plangebied tot circa 10,6 meter + NAP in het zuidwestelijk deel van het plangebied. De ondergrond van Malburgen bestaat uit rivierafzettingen in een uiterwaard; een combinatie van zand, veen, klei en grind. Uit de boringen van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodem uit klei, al dan niet zandig, en zand bestaat.
Het grondwater fluctueert sterk mee met de waterstanden op de rivier. Bekende referentie is van oudsher de stijging van de waterstanden in de watergangen en in de Wheme. De grondwaterstand is wel bekend vanuit een TNO-buis ter hoogte van de Drieslag. Daaruit blijkt dat het grondwater gemiddeld tussen de 8 en 8,5 m + NAP ligt, maar bij zeer hoge waterstanden op de rivier kan stijgen tot 10,2 m + NAP. Gezien het vorenstaande mag ervan worden uitgegaan dat de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstanden ruim genoeg is om bebouwing toe te laten. Dit temeer omdat in de huidige situatie geen gevallen van grondwateroverlast in de directe omgeving bekend zijn.
Overigens zal bij de nieuwbouw wel rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op eventuele grondwateroverlast verder wordt verkleind. Tevens worden de mogelijkheden voor kruipruimteloos bouwen bekeken.
Oppervlaktewater
Naar aanleiding van dit plan zal in het plangebied geen extra oppervlaktewater gerealiseerd worden. Aangrenzend aan het plangebied bevindt zich een afwateringsloot. Met de herinrichting van het gebied zal deze sloot worden heringericht waarbij het streven onder andere is om het waterbergend vermogen en de belevingswaarde van dit water te verbeteren.
Hemelwater
Indien infiltratie van hemelwater niet mogelijk is dan zijn andere oplossingen gewenst. In dit geval leent het plangebied zich, vanwege de bodemgesteldheid, minder goed voor infiltratie. Daarom is ervoor gekozen om het op het verhard oppervlak vallende water grotendeels af te voeren naar de afwateringssloot. Het water dat tijdens het transport naar de afwateringssloot wegzijgt is meegenomen.
Om te bepalen wat de toename aan verhard oppervlak betreft is inzicht in het voormalige aanwezig verhard oppervlak ook van belang. Voorheen waren in het plangebied 6 portiekflats aanwezig. Elke flat had een oppervlakte van circa 594 m2 (9 x 66 meter). Qua bebouwing was voorheen derhalve 3.564 m2 aanwezig. Naast deze bebouwing waren nog enkele verharde wegen en parkeerplaatsen aanwezig. In redelijkheid kan daarom worden uitgegaan van een voormalig verhard oppervlak van 4.000 m2.
In de nieuwe situatie bestaat het verhard oppervlak uit de circa 4.350 m2 bebouwd oppervlak (exacte hoeveelheid afhankelijk van de diepte en beukmaat van de woningen) en circa 4.000 m2 oppervlak aan nieuwe wegen en parkeerplaatsen. Daarnaast zal bij de woningen sprake zijn van een bepaalde hoeveelheid verharding zoals sierbestrating. Uitgegaan wordt van een norm van 50% bestratingsverharding per woning. Dit in acht nemend betekent dat de toename aan verhard oppervlak bij de woningen 6.525 m2 (4.350 m2 x 50%) bedraagt.
Het vorenstaande in acht nemend betekent dat het totaal verhard oppervlak in de nieuwe situatie 10.525 m2 (6.525 m2 + 4.000 m2). Hier dient de voormalige oppervlakte aan verharding van af te worden getrokken omdat de nu nog aanwezige ruimte voor water hierop berekend was. Daarnaast is, conform het waterschapsbeleid binnen stedelijk gebied, de 1e 500 m2 vrijgesteld van compensatie.
Het vorenstaande in acht nemend betekent dat in totaal 6.025 m2 (10.525 m2 - 4.000 m2 - 500 m2) aan verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden in de vorm van ruimte waar water, al dan niet tijdelijk, geborgen kan worden.
De richtlijn van het waterschap is dat bij een toename van verhard oppervlak van meer dan 5.000 m2 een maatwerkberekening (in overleg met het waterschap) noodzakelijk is. Omdat het model waarmee deze maatwerkberekening wordt vormgegeven niet voorhanden is, wordt uitgegaan van de vuistregel dat per hectare aan verhard oppervlak 436 m3 ruimte voor water gerealiseerd dient te worden. Opgemerkt wordt dat een maatwerkberekening kan leiden tot een andere uitkomst.
In dit geval zal gezien het vorenstaande moeten worden voorzien in een ruimte voor water van circa 263 m3 (6.025 x 0,0436). Met de herinrichting van de afwateringsloot en de omliggende gronden, zoals het openbaar groen, zal worden voorzien in deze extra ruimte.
Opgemerkt wordt dat voor de berekening van het verhard oppervlak is uitgegaan van de situatie zoals deze thans bekend is qua verhardingsoppervlak. Bij de daadwerkelijke uitwerking kan dit oppervlak meer of minder bedragen. Afhankelijk hiervan zal meer of minder ruimte voor water gerealiseerd moeten worden. De hiervoor gehanteerde uitgangspunten van het waterschap blijven echter onverkort van toepassing.
Overigens zal worden gebouwd zonder het gebruik van uitlogende bouwmaterialen als zink en zal afstromend hemelwater dat afkomstig is van parkeerplaatsen en wegen gereinigd worden. Bijvoorbeeld via een bodempassage.
Afvalwater
Indien mogelijk worden de nieuwe woningen aangesloten op de bestaande riolering. Bij de uitwerking zal bekeken worden of dit mogelijk is qua hoogtes, diameter en afvoercapaciteit.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat met het realiseren van voldoende waterberging sprake is van een goede waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.
Algemeen
Door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo B.V. is door middel van een drietal verkennende bodemonderzoeken de bodem ter plaatse van het plangebied onderzocht, te weten:
De resultaten en conclusies van de hiervoor genoemde onderzoeken worden hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de betreffende onderzoeksrapportage.
Verkennend bodemonderzoek Wikkestraat
Resultaten
De bovengrond bestaat hoofdzakelijk uit klei met plaatselijk een zandlaag in de bovenste halve meter. In de ondergrond is een gelaagd profiel aanwezig van zand- en kleilagen. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 140 cm-mv voor peilbuis 7.
Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
Het is bekend dat in de bodem zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.
De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.
Voor zover bekend is op de onderzoekslocatie geen bronlocatie aanwezig of aanwezig geweest, die een dergelijke Dichloormethaan verontreiniging veroorzaakt kan hebben. Mogelijk is de verontreiniging afkomstig van een bron elders. Gezien het slechts licht verhoogde gehalte is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Slotconclusie en aanbevelingen
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.
Verkennend bodemonderzoek Bereklauwstraat
Resultaten
De bovengrond bestaat hoofdzakelijk uit klei met plaatselijk een zandlaag in de bovenste halve meter. In de ondergrond is een gelaagd profiel aanwezig van zand- en kleilagen. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 140 cm-mv voor peilbuis 7.
Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Ter plaatse van boring 10 is de boring op 40 cm-mv gestaakt wegens puin.
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
Het is bekend dat in de bodem zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.
Slotconclusie en aanbevelingen
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.
Verkennend bodemonderzoek Immerlooplein
Resultaten
De bovengrond bestaat hoofdzakelijk uit klei met plaatselijk een zandlaag in de bovenste halve meter. In de ondergrond is een gelaagd profiel aanwezig van zand- en kleilagen. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 145 cm-mv voor peilbuis 10.
Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op zintuiglijke wijze zijn de navolgende afwijkingen waargenomen:
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
Het is bekend dat in de bodem zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.
De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.
Slotconclusie en aanbevelingen
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.
Gezien het vorenstaande is voldoende aangetoond dat de bodemkwaliteit gaan belemmering vormt voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
In het voorliggende geval zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De voorheen aanwezige bebouwing, welke overigens ook geen cultuurhistorische waarden vertegenwoordigde, is gesloopt en de gronden in het plangebied bestaan uit gras met daarop enkele solitaire bomen.
Uit de Gelderse Cultuurhistorische Atlas en de gemeentelijke monumentenviewer blijkt dat er in de omgeving van het plangebied eveneens geen sprake is van cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische waarden vormen, vanwege het ontbreken ervan, geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Archeologische verwachtingskaart
Op basis van de gemeente archeologische verwachtingskaart kent het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek in deze gebieden is noodzakelijk bij bodemingrepen met een groter oppervlak dan 500 m2 en een diepte van meer dan 40 centimeter. Hier zal met het oprichten van in totaal 66 woningen sprake van zijn waardoor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek
In het voorliggende geval heeft Hamaland Advies een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd om de intactheid van de bodemopbouw en de samenstelling van de bodem te toetsen. Het bureauonderzoek is daarbij uitgebreid met een beknopt bouwdossieronderzoek en historische informatie over het plangebied ten tijde van WO II (1940-1945) tot heden. Op grond van het bouwdossieronderzoek kan worden bepaald in hoeverre de gronden ter plaatse van de bestaande bebouwing reeds geroerd zijn.
Het bureauonderzoek bevestigt de middelhoge archeologische verwachting. Dit voor archeologische resten vanaf de late prehistorie. Het handelt dan om bewoning op de oevers van (rest)geulen. Een concrete situatie nabij het plangebied wordt gevormd door de boerderijen De Koppel en Jermelo, beide niet meer aanwezig maar waarvan de geschiedenis teruggaat tot de late en vroege middeleeuwen (Karolingische tijd).
Ter hoogte van de bestaande bouwblokken (25% van het plangebied) geldt een verstoring van het bodemarchief. Hier zijn heipalen in de grond geslagen en is de bovengrond naar verwachting tot 1 m-maaiveld geroerd, mogelijk zelfs dieper vanwege ondergrondse infrastructuur. Het aantal heipalen per bouwblok bedraagt 160 stuks met een onderlinge afstand van 1,80-3,13 meter.
Op grond van het bureauonderzoek geldt een middelhoge archeologische verwachting voor het plangebied buiten de verstoorde zones. Deze zones krijgen op de plankaart een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie; omgang hiermee wordt in de regels van het bestemmingsplan geborgd.
Als advies geldt de verwachting te toetsen door middel van een booronderzoek (minimaal zes boringen/hectare). Hieruit moet blijken of vervolgonderzoek in (delen van) het plangebied noodzakelijk is. Als advies geldt eveneens om de boringen ook nabij de verstoorde zones te plaatsen. Dit om te toetsen of zich hier ondanks de verstoring behoudenswaardige archeologie bevindt. De dubbelbestemming vervalt als door middel van archeologisch onderzoek wordt aangetoond dat er in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het gebied 'Rijntakken', is gelegen een afstand van circa 1,4 kilometer van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande woningbouwontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is daarom in elk geval geen sprake van een direct m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden (2000 woningen of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is (66 woning vs. 2000 of meer woningen). Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Het binnen het plangebied al aanwezige en nog te realiseren openbaar groen is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Voor deze bestemming is gekozen omdat dit openbaar groen wordt gezien als beeld- en structuurbepalend op wijkniveau. Binnen deze is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn tevens watergangen en waterpartijen toegestaan binnen deze bestemming evenals fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen.
Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximum bouwhoogte van 4 meter.
Aan de groensingel langs de Zeegsingel is de bestemming 'Groen - Landschap en park'. Vanwege de voorname groenfunctie van deze te herinrichten groensingel is gekozen voor deze bestemming. Ten opzichte van de bestemming 'Groen' is met deze bestemming ook sprake van een meer strengent beschermingsregime, hiermee is het gebruik van de gronden als zijnde een groensingel beter beschermd. Zo is aan deze bestemming bijvoorbeeld een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen. Hiermee wordt de groene invulling van deze singel beschermd. Overigs is de herinrichting van de singel binnen deze bestemming zondermeer toegestaan.
Aan de bestaande wegen en de nieuwe aan te leggen woonstraten is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' toegekend. Deze bestemming wordt gemeentebreed gehanteerd voor woonerven en woonstraten waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen.
Bebouwing binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan in de vorm van binnen de bestemming passende bouwwerken als straatmeubilair en speeltoestellen. De maximum bouwhoogte van deze bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen.
Aan de afwateringssloot in het plangebied is de bestemming 'Water' toegekend. Gezien het huidige, en eventueel toekomstig, gebruik ligt deze bestemming het meest voor de hand. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor onder andere waterlopen en waterpartijen, waterberging, bermen en beplanting en oevers.
Binnen de bestemming 'Water' mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. Voorbeelden van dergelijke bouwwerken betreffen bruggen, dammen en duikers.
Zowel de nieuw te bouwen grondgebonden woningen als de reeds aanwezige woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. Deze bestemming is bedoeld voor het wonen, groen- en speelvoorzieningen, buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijfsgebieden.
Qua bebouwingsmogelijkheden zijn binnen deze bestemming twee zones te onderscheiden. Te weten het bouwvlak en de zone waarbinnen een bouwaanduiding 'bijgebouwen' geldt. De woongebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak, dit bouwvlak mag in principe volledig worden bebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de hoofdbebouwing wordt weergegeven op de verbeelding.
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Onder bijbehorende bouwwerken worden onder andere garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis verstaan. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag. De bouwhoogte voor andere bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de goothoogte van de hoofdbebouwing.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
Zoals in paragraaf 5.2.9 al verwoordt geldt in het plangebied buiten de verstoorde zones een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Uit vervolgonderzoek door middel van een booronderzoek zal moeten blijken in hoeverre daadwerkelijk sprake is van archeologische waarden in het plangebied. Om te verzekeren dat de eventueel te verwachten archeologische waarden niet worden verstoord als gevolg van bijvoorbeeld bodemingrepen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' opgenomen. Deze dubbelbestemming kan vervallen als door middel van het booronderzoek wordt aangetoond dat er in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan dat een in de wet aangewezen bouwplan mogelijk maakt. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Tussen initiatiefnemer en de gemeente is inmiddels een "overeenkomst over grondexploitatie" als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro gesloten. Deze overeenkomst bevat ondermeer afspraken over het tijdvak van realisatie, locatie-eisen en het verhaal van de aan de orde zijnde kosten (een door de initiatiefnemer aan de gemeente te betalen exploitatiebijdrage). Met het sluiten van deze overeenkomst is het kostenverhaal voor de gemeente dan ook anderszins verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Het plan is in het kader van het 3.1.1. Bro overleg toegestuurd aan het Waterschap Rivierenland. In overleg met de Volkshuisvesting heeft het Waterschap aangegeven akkoord te gaan met de ontwikkeling en zich te kunnen vinden in de waterhuishoudkundige onderbouwing (o.a. de plannen voor het afvoeren van het hemelwater).
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 26 februari tot en met 8 april 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is op 28 april 2015 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld.