direct naar inhoud van 5.3 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Spijkerbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.743-0301

5.3 Milieu

5.3.1 Geluid

Onderzoek geluidhinder wegverkeer.

De geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen liggen binnen een 30 km/uur gebied. Dergelijke wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet gezoneerd (niet onderzoeksplichtig). Op 3 september 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgesproken (nr. 200203751/1:Abcoude) dat, ondanks het feit dat de 30 km/uur wegen niet onderzoeksplichtig zijn, er niet geconcludeerd mag worden dat een plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke onderbouwing (goed woon- en leefklimaat, zoals opgenomen in het Bouwbesluit).

In het kader van planologische procedures geven recente uitspraken aan dat er bij een belasting hoger dan 53 dB sprake is van geen goede ruimtelijke ordening. De Raad van State kan op basis van bovenstaande een initiatief stil leggen en overheden dwingen de situatie te herzien.

Het adviesbureau DGMR heeft de gevolgen van het wegverkeerslawaai, inclusief 30 km/uur wegen, op de ruimtelijke ontwikkeling onderzocht. Het rapport V.2009.1671.04.R001 van 3 november 2010 is als separate bijlage toegevoegd (zie Bijlage 2).

De gebiedstypering volgens het Arnhemse Beleidsplan Geluid is: “Stedelijke zone”, “Stadswijk” en “Gemengde groene zone”. De geprojecteerde woningen bevinden zich binnen het gebied “Stadswijk”.

Dit betekent dat hier een gevelbelasting van maximaal 58 dB tengevolge van wegverkeer is toegestaan.

Onderzoek geluidhinder spoorwegverkeer.

De geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen liggen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Arnhem – Zevenaar (traject 229/230) en Arnhem – Dieren (traject 220).

Het adviesbureau DGMR heeft ook de gevolgen van het railverkeerslawaai op de ruimtelijke ontwikkeling onderzocht. Verwezen wordt naar bovengenoemd rapport V.2009.1671.04.R001 van 3 november 2010 dat als separate bijlage is toegevoegd (Bijlage 2).

De gebiedstypering volgens het Arnhemse Beleidsplan Geluid is: “Stedelijke zone”, “Stadswijk” en “Gemengde groene zone”. De geprojecteerde woningen bevinden zich binnen het gebied “Stadswijk”.

Dit betekent dat hier een gevelbelasting van maximaal 63 dB tengevolge van spoorwegverkeer is toegestaan.

Geluidhinder als gevolg van industrielawaai en van bedrijven is in dit plangeboied niet van toepassing. Het plangebied ligt niet in en zone van een industrieterrein. Derhalve is onderzoek achterwege gebleven.

Conclusie.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen veroorzaakt door het wegverkeer geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

De ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 55dB veroorzaakt door het spoorwegverkeer wordt overschreden. De maximale geluidbelasting op de woningen direct aan het spoor bedraagt 67 dB. De geluidbelasting van de woningen verder van het spoor gelegen bedraagt maximaal 62 dB.

De geprojecteerde woningen vallen binnen het gebiedstype "Stadswijk". Binnen een stadswijk wordt een gevelbelasting van maximaal 63 dB toegestaan (railverkeer). De gevelbelasting van de woningen direct aan het spoor is met 67 dB hoger dan de toegestane 63 dB. Woningbouw is hier in principe niet mogelijk. In uitzonderlijke gevallen kan een hogere grenswaarde tot 68 dB aangevraagd worden. Hierbij dienen dan wel afdoende compenserende maatregelen te worden getroffen. De overige woningen blijven binnen de toegestane 63 dB.

Om het bouwen van nieuwe woningen mogelijk te maken is het verkrijgen van een hogere grenswaarde noodzakelijk.  

Voordat een hogere grenswaarde procedure gestart kan worden dient onderzocht te zijn of maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting terug te brengen beneden de voorkeursgrenswaarde voor spoorwegverkeer van 55 dB.

Om hieraan te voldoen zijn er voor deze situatie een drietal oplossingen mogelijk:

Maatregelen aan de bron door middel van raildempers;

Maatregelen aan de overdracht door middel van een geluidsscherm;

Maatregelen aan de ontvanger (gevelmaatregelen).

Stuiten de maatregelen op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard dan dient dit aangetoond te worden in een gedegen onderbouwing.

Tevens is in het hogere-grenswaarde-beleid van de gemeente Arnhem opgenomen dat voor spoorwegverkeer vanaf een geluidklasse van 58 dB "zeer onrustig" alleen een hogere grenswaarde kan worden verleend indien wordt voldaan aan o.a. de volgende criteria:

Er wordt minimaal één verblijfsruimte aan de geluidluwe zijde gerealiseerd;

Bij woningen/appartementen wordt minimaal één geluidluwe buitenruimte gerecreëerd (tuin of balkon).

  

Naast maatregelen aan de bron, overdracht en ontvanger zijn er een aantal maatregelen die het woongenot kunnen verhogen. Deze compenserende maatregelen kunnen bestaan uit:

  • binnenwaarde van 33 dB aanscherpen tot bijvoorbeeld 31 dB of lager;
  • aanscherpen van isolatie-index luchtgeluid en contactgeluid tussen woningen + 5 dB;
  • isolatie-index luchtgeluid en contactgeluid tussen verblijfsruimten in de woning -10dB.

Een hogere grenswaarde zal alleen worden vastgesteld indien alle maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen onderzocht zijn en voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in het hogere grenswaarde beleid van de gemeente Arnhem.

5.3.2 lucht

Onderzoek

Het adviesbureau DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. heeft een onderzoek naar de luchtkwaliteit verricht. Ook dit onderzoek is weergegeven in hoofdstuk 5.3.1. genoemd rapport V.2009.1671.04.R001 van 3 november 2010 dat als separate bijlage is toegevoegd (Bijlage 2).

Voor kleinere ruimtelijke plannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging.

Bij een worstcase benadering zal het plan maximaal 200 voertuigbewegingen van lichte motorvoertuigen per etmaal genereren.

Conclusie

Uit de niet in betekende mate toets blijkt dat de maximale toename ten gevolge van het plan 0.21 µg/m3 bedraagt voor NO2 en 0.06 µg/m3 voor PM10. Deze toenames zijn lager dan 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit wil zeggen dat het plan in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging van de omgeving.

Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

5.3.3 Hinder

Onderzoek

Het plangebied bestaat uit een beheergedeelte en een ontwikkelgedeelte.

Beheergedeelte

Het beheergedeelte betreft hoofdzakelijk wonen. Het gebied kan volgens de VNG brochure bedrijven en milieuzonering worden getypeerd als gemengd gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen stedelijke functies voor zoals detailhandel, dienstverlenende bedrijven, maatschappelijke functies. Het betreft hier hoofdzakelijk milieucategorie 1 bedrijven. Ten opzichte van woningen is de richtafstand 0 meter.

Ontwikkelgedeelte

Het ontwikkelgedeelte bestaat uit een basisschool (bestaand) en middelbare school (bestaand). Verder komen er sportvelden ten behoeve van de scholen een park en een aantal woningen.

Het ontwikkelgedeelte ligt tegen het beheergedeelte aan en kan op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering worden getypeerd als een gemengd gebied.

De scholen zijn op basis van de VNG brochure milieucategorie 2 bedrijven. Ten opzichte van het omgevingstype gemengd geldt er een richtafstand van 10 meter. De geplande woningen vallen niet binnen 10 meter van de scholen. De scholen vormen geen belemmering voor de woningbouw.

Conclusie

Vanuit hinder zijn er geen voorwaarden voor het bestemmingsplan, De geplande woningbouw valt niet binnen 10 meter van de scholen.

5.3.4 Externe veiligheid

Onderzoek externe veiligheid in het plangebied.

Spoortraject Arnhem Zutphen- Zevenaar

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Arnhem - Zutphen - Zevenaar waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Volgens de prognoses (marktverwachting 2010) zal het transport via het traject Arnhem - Zevenaar afnemen en via het traject Arnhem - Zutphen toenemen. Het adviesbureau DGMR heeft een extern veiligheidsonderzoek (QRA) uitgevoerd (rapport V.2009.1671.03.R001). Uit de QRA volgt dat er op het spoortraject Arnhem - Zutphen / Arnhem - Zevenaar geen 10-6 PR contour is.

Verantwoording groepsrisico.

Het gaat hier onder andere om de ontwikkeling van een park en woningen aan de C.A. Thiemestraat, de Dullertflat en woningen aan de kop van de Spijkerstraat. Het uitgangspunt voor de QRA is de bouw van 40 woningen. In de QRA zijn berekeningen uitgevoerd voor de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en voor de toekomstige situatie met nieuwbouw.

In het kader van de verantwoording van het groepsrisico is er tevens een advies (zelfredzaamheid en beheersbaarheid van brand) aan de Hulpverlening Gelderland Midden gevraagd. Voor het spoortraject hanteert de brandweer als maatgevend scenario een ramp met een treinwagon die een brandbaar gas bevat.

In het kader van het (aanstaande) Besluit transportroutes externe veiligheid voor het spoor moet er ook rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meer (vanaf de buitenste spoorstaaf). Dit plasbrandaandachtsgebied is van belang bij een ongeval met een treinwagon die een brandbare vloeistof bevat.

Groeprisico.

Uit de QRA volgt dat in zowel de huidige situatie als in de toekomstige situatie (met en zonder ontwikkeling) de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden. In de huidige situatie bedraagt het groepsrisico maximaal 5,5 maal de oriëntatiewaarde. Voor de toekomstige situatie is het groepsrisico 6,5 maal de oriëntatiewaarde en voor de toekomstige situatie met ontwikkeling ook 6,5 maal de oriëntatiewaarde. Uit de QRA volgt dat de ontwikkeling zorgt voor een verwaarloosbare stijging van het groepsrisico.

Zelfredzaamheid: Binnen het invloedsgebied van het spoor bevinden zich geen objecten voor het verblijf van minder zelfredzame personen. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige mensen in staat zijn om zichzelf bij een dreigende ramp in veiligheid te brengen.

Beheersbaarheid van brand: Binnen het gebied is de beschikbare bluswatercapaciteit beperkt. Hierdoor is een plasbrand beperkt bestrijdbaar. De brandweer geeft op basis hiervan het advies om binnen het PAG (30 meter van de buitenste spoorstaaf) geen bebouwing toe te staan.

Daarnaast kan er een ongeval met een treinwagon plaatsvinden die een brandbaar gas bevat. Bij een brandhaard in de omgeving van de treinwagon moet de brandhaard geblust worden en/of de treinwagon gekoeld. Dit betekent dat er voldoende blus(koel)water moet zijn. Daarnaast is de spoorlijn (treinwagon) voor de hulpverleningsdiensten slecht bereikbaar.

Conclusie

De volgende voorwaarden voor het bestemmingsplan zijn gesteld:

Zowel de ondergrondse aardgasleiding als het spoortraject Arnhem-Zutphen heeft geen 10-6 PR contour.

Uit de verantwoording van het groepsrisico volgt dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden. Deze overschrijding is bij de autonome ontwikkeling nagenoeg gelijk aan de toekomstige situatie met planontwikkeling. De planontwikkeling heeft nagenoeg geen invloed op het groepsrisico.

Omdat in de toekomst de overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico blijft bestaan, en om de ontwikkelingen binnen Spijkerbroek toch mogelijk te maken is het advies om binnen 30 meter van het spoor (PAG) geen nieuwe bouwwerken te realiseren. Daarnaast moet er in samenwerking met de Hulpverlening Gelderland Midden / brandweer en in het kader van de ontwikkeling van het gebied voldoende bluswatervoorzieningen worden gerealiseerd.

5.3.5 Groen en ecologie

Beschrijving bestaande situatie.

Het zuidoostelijke deel van het plangebied is in gebruik als school met omliggende gras- en sportvelden en sportaccommodaties. Het noordwestelijk deel is grotendeels bebouwd met panden daterend van het einde van de negentiende eeuw. Het betreft het voormalige prostitutiegebied in het Spijkerkwartier. Op het centrale deel van het gebied bevindt zich de bouwspeelplaats Thialf van de gemeente. Rond de speelplaats bevindt zich begroeiing en zijn er oude bomen aanwezig.

In de oude woonwijk staat veel straat begeleidende aanplant, dat voor een deel boven de bebouwing uitkomt. Aan de noordzijde langs het spoor bevindt zich een ruigte met een variatie aan inheemse loofboomsoorten, braamstruweel, fruitbomen en gecultiveerde, aangeplante boomsoorten. De bomen op en rond de speelplaats en langs de sportvelden zijn voornamelijk populieren (waaronder enkele zeer oude, maar vooral ook zeer dikke exemplaren). Op het meest oostelijke terreindeel bevindt zich een bosaanplant met onder andere els en populier.

Het oppervlaktewater bestaat uit een vijver op het terrein van het schoolcomplex op het zuidoostelijk terreindeel en een sloot met stromend water langs de spoorlijn, die via de speelplaats in een ondergrondse duiker verdwijnt om elders buiten de onderzoekslocatie weer aan de oppervlakte te komen. De watergang langs het spoor wordt op de speelplaats gebruikt om een tweetal vijvers van water te voorzien.

Aan de zuidzijde, langs de Thorbeckestraat, staan enkele zeer oude platanen staan met aangrenzend een woonwijk en een schoolgebouw.

Bekende natuurwaarden.

De Vogelwerkgroep Arnhem heeft in 2001 onderzoek gedaan in en in de omgeving van het plangebied. In het Spijkerkwartier en Het Broek zijn groepen gierzwaluwen waargenomen die broeden in de gebouwen in deze wijken.

Econsultancy heeft in 2007 en 2009 Flora- en faunaonderzoek uitgevoerd in opdracht van de gemeente. Econsultancy is lid van het Netwerk Groene Bureaus. In 2005 is geadviseerd om aanvullend onderzoek uit te voeren, omdat er voor een aantal soorten te weinig bekend was. Beide rapporten zijn als separate bijlagen bij de toelichting gevoegd (zie Bijlage 3 en Bijlage 4).

In de Dullertflat is een zomerverblijf van de gewone dwergvleermuis aangetroffen (mannetjes). En in 5 gebouwen zijn verblijven van de gierzwaluw waargenomen.

Andere waarnemingen zijn:

Broedvogels in bomen en struiken: Vlaamse gaai, tjiftjaf, boomkruiper, zwartkop, putter, houtduif, heggenmus, ekster, winterkoning, roodborst, vink

Zoogdieren (Ffwet tabel 1): mol, konijn

Amfibieën (Ffwet tabel 1): groene kikker (complex), gewone pad, kleine watersalamander

Vissen: driedoornige stekelbaars, 10-dooornige stekelbaars

Beschrijving ontwikkelingen

Het project betreft de renovatie van het voormalige prostitutiegebied en de herontwikkeling van bouwspeelplaats Thialf en omgeving. De herontwikkeling omvat de volgende activiteiten per deelgebied:

1. Slopen en nieuwbouw van gemeentelijke panden. Hier komen woningen en maatschappelijke voorzieningen voor terug;

2. Verkoop van gemeentelijke panden aan particulieren. Deze panden worden door particulieren zelf gerenoveerd;

3. Renovatie van particulieren gebouwen door de particulier zelf;

4. Herinrichting park, waarbij de bestaande bomen en struiken zoveel mogelijk worden behouden. In het park komt meer water en een amfibieënpoel en er is ruimte voor spelen en sporten in een natuurlijke omgeving.

Groenplan 2004
De bestaande groenstructuur blijft zoveel mogelijk gehandhaafd. Dit is een uitgangspunt van het Groenplan. Verder krijgt de spoorzone een parkinrichting met hoge kwaliteit en met ruimte voor ecologische processen. Er is een watergang met natuurvriendelijke oeverzone. Er worden nieuwe inheemse bomen en struiken aangeplant en er is een deel bloemrijk grasland. De groenbalans van het project is positief.

In het meer stedelijke gebied fungeert de bestaande en de nieuwe bebouwing als verblijf voor o.a. gierzwaluw, huismus en gewone dwergvleermuis (stadsnatuur).

Flora- en faunawet 2002

Voor de werkzaamheden is van het ministerie LNV een besluit tot positieve afwijzing verkregen. De voorgenomen werkzaamheden binnen het project Spijkerbroek kunnen dus zonder ontheffing artikel 75C Flora- en faunawet worden uitgevoerd. Daarbij moet de gemeente de werkzaamheden uitvoeren conform de maatregelen beschreven in een zogeheten activiteitenplan Spijkerbroek.

Het besluit tot positieve afwijzing en het activiteitenplan Spijkerbroek (beiden als separate bijlagen bij de Milieuaspectenstudie opgenomen) zijn ook als separate bijlagen in dit bestemmingsplan opgenomen (zie Bijlage 5 en Bijlage 6).

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen, mits de maatregelen conform bovengenoemd activiteitenplan Spijkerbroek worden uitgevoerd.

Algemene aanbeveling

Wat betreft de bestemming 'Gemengd' moet rekening gehouden volgende met de volgende zaken.

De spoorzone met het water is vanuit groen, water en ecologie een belangrijke structuur. Bebouwing en verharding (zoals verhard sportterrein) is hier niet toegestaan. Het behoud van de bestaande groenstructuur (o.a. de bomen en struiken) moet zichtbaar zijn in deze bestemming.

Op de bestemming 'Groen-Park' moet een omgevingsvergunningstelsel van toepassing zijn. Met in de doeleindenbeschrijving is aangegeven: 'met behoud van de landschappelijke en ecologische waarden'.

Met genoemde aanbeveling is in het bestemmingsplan rekening gehouden.

5.3.6 Water

Beschrijving van de watersystemen in het plangebied:

Watersystemen in de huidige situatie

Oppervlaktewater:

In het plangebied is beperkt oppervlaktewater aanwezig. De Molenbeek stroomt vanuit de wijk Molenbeke met een duiker door de spoorbaan het plangebied binnen. Door de vijver op de bouwspeelplaats Thialf is het water even zichtbaar. Hierna stroomt het water ondergronds naar de watergang parallel aan het spoor. Het peil van het water is hier ca. 10 m. + N.A.P. Het water gaat vervolgens met een duiker onder de Hugo de Grootstraat door. Deze duiker is voorzien van een stuw, waardoor het water langs de Graswinckelstraat lager ligt dan in het plangebied (ca. 9 m. + N.A.P.).

Grondwater:

Het diepe grondwater stroomt globaal van noord naar zuid en bevindt zich ongeveer tussen de 13 en 10 m. + N.A.P. bij een maaiveldhoogte van 16 m. + N.A.P. bij de Steenstraat en 11,5 m. + N.A.P. bij de Hugo de Grootstraat.

Door de ligging van het plangebied op de overgang van de Veluwe naar de IJssel, is de grondslag tussen het Spijkerdeel (globaal ten westen van de Dullertstraat) en het Broekdeel (globaal ten oosten van de Dullertstraat) erg verschillend. Het Spijkerdeel is gelegen op zandgronden en heeft over het algemeen een goede ontwatering. Wel kunnen hier plaatselijk leemlagen voorkomen. Het Broekdeel ligt op de voormalige uiterwaarden van de IJssel waarbij de grond voornamelijk uit klei bestaat waarop regenwater stagneert en tijdelijk hogere grondwaterstanden kunnen voor komen.

Afvalwatersysteem:

Het plangebied behoort bij de eerste gebieden van Arnhem die zijn aangesloten op de riolering. Als gevolg daarvan is het gebied nog gemengd gerioleerd. Dit betekent dat zowel het regenwater als het vuilwater in één riool terechtkomt en wordt afgevoerd. Al het afvalwater van Arnhem Noord komt uiteindelijk terecht bij de afvalwaterzuiveringsinstallatie Nieuwgraaf in Duiven.

Watersystemen in de toekomstige situatie

Oppervlakte water:

In het beheerdeel van het plangebied (globaal tussen de Hertogstraat, Thorbeckestraat, Thiemestraat en de spoordijk) is geen oppervlaktewater aanwezig. In de nieuwe situatie komt hierin geen verandering.

Op het terrein van bouwspeelplaats Thialf wordt de nu ondergrondse beek weer zichtbaar gemaakt; de bestaande watergang langs het spoor wordt omgevormd naar een bodempassage/greppel en de watergang gaat beter geïntegreerd worden in het toekomstige park, meanderend met afwisselende oevers.

Als nieuw verhard terrein wordt toegevoegd en het is niet mogelijk om regenwater op eigen terrein te verwerken, dan bestaat de optie om het regenwater af te voeren naar oppervlaktewater. Hiervoor is toestemming nodig van het waterschap. Als vuistregel bij watercompensatie geldt dat de toename aan open water ca. 15 % van het toegenomen verhard oppervlak betreft. Uiteindelijk wordt de daadwerkelijke invulling van de compensatieopgave bepaald door het Waterschap Rijn en IJssel.

Grondwater:

Het toevoegen van eventuele bebouwing kan consequenties hebben voor grondwaterstanden en stromingen. (Geo)hydrologisch onderzoek is nodig bij ondergronds bouwen om de gevolgen in beeld te krijgen. In het Broekdeel moet door de storende bodemlagen, rekening gehouden worden hogere (schijn)grondwaterstanden waardoor aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn.

Afvalwatersysteem:

Bij ontwikkelingen moet een geïntegreerd rioolstelsel worden aangelegd. Hierbij mag het regenwater alleen nog maar oppervlakkig worden afgevoerd als verwerken op eigen terrein niet mogelijk is. Hemelwater afkomstig van verontreinigde oppervlakten zoals parkeerplaatsen en wegen moet worden gereinigd voordat het wordt geloosd op het oppervlaktewater.

In het Spijkerdeel lijkt de ondergrond kansrijk om regenwater te infiltreren. Voor het Broekdeel is infiltreren geen optie. Bekeken wordt hoe het afkoppelen van de Thorbeckestraat in het plan Spijkerbroek kan worden opgenomen.

Overleg gemeente en waterbeheerders

Deze paragraaf is ook naar het waterschap Rijn en IJssel gestuurd. De op- en aanmerkingen zijn in het plan verwerkt.

Conclusie.

De volgende voorwaarden voor het bestemmingsplan zijn gesteld:

- Voor het beheergebied zijn geen risico's of belemmeringen ten aanzien van de waterhuishouding aanwezig;

- Aandacht moet bestaan voor de op de waterattentiekaart aangegeven voorzieningen. Deze mogen niet in hun functioneren beperkt worden;

- Bij toename verhard oppervlak kan watercompensatie verplicht zijn. Dit is ter beoordeling aan het Waterschap Rijn en IJssel.

- Als aanbeveling geldt dat de nieuwe watergang conform afspraken als water wordt bestemd.

Met genoemde voorwaarden en deze aanbeveling is in het bestemmingsplan rekening gehouden.

5.3.7 Bodem

Er is een inventarisatie uitgevoerd van alle beschikbare bodemkwaliteitsgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd. Er is onderscheid gemaakt in het beheer- en het ontwikkelgedeelte van het bestemmingsplan.

- Beheergedeelte van het bestemmingsplan.

Voor het beheergedeelte van het gebied, oftewel het Spijkerdeel, is in 2008 al een inventarisatie uitgevoerd. Deze is geactualiseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat een aantal (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn:

Locatienummer Adres   potentieel ernstige gevallen  
2721   CA Thiemestraat (sloot)   Wel vervolg, uitvoeren nader onderzoek  
1106   CA Thiemestraat 45   Wel vervolg, uitvoeren oriënterend onderzoek  
1113   Driekoningendwarsstraat 52   Wel vervolg, uitvoeren nader onderzoek  
1194   Driekoningendwarsstraat 81   Wel vervolg, uitvoeren oriënterend onderzoek  
3669   Dullertstraat 1   Wel vervolg, uitvoeren oriënterend onderzoek  
1118   Dullertstraat 3 T/M 7   Wel vervolg, uitvoeren nader onderzoek  
3003   Dullertstraat/Thorbeckelaan   Wel vervolg, uitvoeren nader onderzoek  
1119   Emmastraat 17-23   Wel vervolg, uitvoeren nader onderzoek  
1121   Emmastraat 41-41A   Wel vervolg, uitvoeren nader onderzoek  
3381   Emmastraat 71   Historisch onderzoek nodig  
5091   Hertogstraat 3   Historisch onderzoek nodig  
1137   Karel van Gelderstraat 33   Wel vervolg, uitvoeren oriënterend onderzoek  
1138   Karel van Gelderstraat 35-43B   Wel vervolg, uitvoeren nader onderzoek  
2980   Spijkerkwartier/Spoorhoek   Wel vervolg, uitvoeren oriënterend onderzoek  
2830   Spijkerstraat 293-293A   Wel vervolg, uitvoeren nader onderzoek  

Er is één locatie bekend als zijnde een ernstig geval van bodemverontreiniging:

0247   Karel van Gelderstraat 9-11   Wel vervolg, uitvoeren monitoring  

- Ontwikkelgedeelte van het bestemmingsplan

Voor het ontwikkelgebied staan de resultaten van deze inventarisatie weergegeven in het “Verkennend en nader bodemonderzoek, verkennend waterbodemonderzoek en civieltechnisch onderzoek binnen het project Spijkerbroek in de wijken Spijkerkwartier en Statenkwartier te Arnhem, Verhoeve Milieu bv, kenmerk MRO/ADV/VMO/180022, d.d. 13 juli 2010.”

De resultaten zijn samengevat in een memo, Maaike Thomassen, Stadsingenieurs gemeente Arnhem, mail aan Gea Wissels d.d. 27 juli 2010.

Meest bepalend voor de bodemkwaliteit in het gebied is de aanwezigheid van stort- en ophoogmateriaal in de ondergrond langs het spoor. Tussen 1920 en 1940 zijn de diepste delen van het terrein opgevuld met afval en puin. Als bovenlaag is zand aangebracht, dat veelal puin-, kool- en sintelresten bevat.

Verder hebben op diverse lokaties bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden, die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt.

In het grondwater is over het algemeen niet tot licht verontreinigd. Deelgebied K is hierop de uitzondering (zie beschrijving), hier zijn sterk verhoogde gehalten aan minerale olie en zink aangetroffen.

De verontreinigingssituatie per deelgebied is als volgt:

A C.A. Thiemestraat 45 (voorheen Dullertstraat 23)

Hier zijn licht verhoogde gehalten in de vaste bodem aangetroffen. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig. Wel gelden regels voor afvoer en hergebruik van grond.

B Dullartstraat 27 (voormalig zwembadterrein)

Hier zijn licht verhoogde gehalten in de vaste bodem aangetroffen. Ter plaatse van B07 en B08 is tussen 1-2 m-mv zintuiglijk asbest aangetroffen. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn op basis van de nu bekende onderzoeksgegevens geen sanerende maatregelen nodig. Wel gelden regels voor afvoer en hergebruik van grond.

Voorafgaand aan herontwikkeling/nieuwbouw is aanvullend onderzoek nodig naar asbest. De resultaten daarvan kunnen alsnog aanleiding geven voor sanerende maatregelen.

C Dullartstraat (ten noorden van voormalig zwembadterrein)

In de boven- en ondergrond is hier ophoog- en stortmateriaal aanwezig. De kwaliteit van de bovengrond (0-1 m-mv) is licht tot sterk verontreinigd met koper, lood, zink en PAK (polycyclische koolwaterstoffen). De gehalten overschrijden eveneens de achtergrondwaarden. De verontreiniging maakt onderdeel uit van het ernstige geval van bodemverontreiniging “Graswinckelstraat/Vosdijk”.

Voor de ontwikkeling van het terrein zijn sanerende maatregelen nodig.

D Karel van Gelderstraat 35 t/m 43B

Deze deellokatie is plaatselijk matig verontreinigd met PAK en sterk met zink (0-1,0 m-mv). Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voorafgaand aan nieuwbouw en herinrichting van de lokatie zijn sanerende maatregelen nodig. Ook is voorafgaand aan herontwikkeling/nieuwbouw aanvullend onderzoek nodig naar asbest.

E Demping Molenbeek Lnr. 205 (ten noorden van Thorbeckestraat 17)

De bovengrond is hier niet tot licht verontreinigd. Wel is de voormalige slibbodem aangetroffen. De bovenliggende laag van 1,4-2,3 m-mv bevat puin en kolenresten en koper, lood en zink boven de interventiewaarde. De toplaag is niet tot licht verontreinigd.

Op basis van de gehalten in de ondergrond is mogelijk sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Aangezien bij herontwikkeling geen werkzaamheden zijn voorzien op deze diepte, zijn sanerende maatregelen vooralsnog niet nodig.

F Spijkerstraat 331, 333 en 335

De bovengrond van 0-1,0 m-mv bevat puin en kolengruis en is licht tot sterk verontreinigd met koper lood en zink. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voorafgaand aan nieuwbouw en herinrichting van de lokatie zijn sanerende maatregelen nodig.

G Demping Velperweg Lnr. 8 (oostelijke deel Dullertstraat)

De laag van 0-3 m-mv bevat veel puin en kolengruis en is over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Plaatselijk is een sterk verhoogd gehalte aan PAK en koper aangetroffen. Het onderzochte deel langs het spoor maakt waarschijnlijk onderdeel uit van het ernstige geval van bodemverontreiniging (zie J en F). Voorafgaand aan nieuwbouw en herinrichting van de lokatie zijn sanerende maatregelen nodig.

Voor het terreindeel langs de C.A. Thiemestraat is aanvullend onderzoek nodig voorafgaand aan nieuwbouw/herontwikkeling.

H Sloot en vijver

Voor deze deellokatie is een waterbodemonderzoek uitgevoerd. Het slib uit de vijver kan als klasse B worden toegepast onder water, en bij toepassing op landbodem als klasse industrie. Het slib uit de vijver mag niet op het aangrenzend perceel worden verspreid.

Het slib uit de sloot is niet toepasbaar onder water of op een landbodem, en mag ook niet verspreid worden op het aangrenzend perceel.

I Spijkerstraat 293 en 293a (parkeerterrein)

De bovengrond is puin- en kolengruishoudend (0-1,5m-mv) en is sterk verontreinigd met lood, zink en plaatselijk koper. Het betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging. Voorafgaand aan herinrichting van de lokatie zijn sanerende maatregelen nodig. Ook is aanvullend onderzoek nodig naar asbest.

J Demping/stort Graswinckelstraat Lnr. 243 en Merwedestraat Lnr. 11

Op dit terrein is sterk verontreinigd dempings- en stortmateriaal aanwezig tot circa 4,5 m-mv.

Daarbovenop ligt een deklaag van 0-0,3 à 1,4 m-mv. De deklaag is over het algemeen licht verontreinigd, plaatselijk zijn matig tot sterk verhoogde gehalten aan koper, lood, zink en PAK aangetroffen. De deklaag bevat puin, sintels, kolengruis en glas. De verontreiniging betreft het ernstige geval van bodemverontreiniging “Graswinckelstraat/Vosdijk”. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn sanerende maatregelen nodig.

K Zuurriool en de wegen:

K1 - weg Karel van Gelderstraat en C.A. Thiemestraat.

De bodem is tot 4,0 m-mv puin- en kolengruishoudend en is niet tot licht verontreinigd. Plaatselijk is rond 1,5 m-mv een sterk verhoogd gehalte aan koper en lood aangetroffen. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig. Wel gelden regels voor afvoer en hergebruik van grond.

K2 - weg Thorbeckestraat en zuurriool

Het aanwezige straatzand (0-circa 0,5 m-mv) is licht verontreinigd. Zintuiglijk bevat de bodem tot circa 4,0 m-mv puin, kolengruis, sintelbrokken, beton en glasresten. Voornamelijk ter plaatse van het voormalige zuurriool zijn matig tot sterk verhoogde gehalten aan koper, lood en PAK aangetroffen. Het betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Op twee lokaties (bij boring K27 en K29) zijn tussen 3,0-4,0 m-mv sterk verhoogde gehalten aan minerale olie aangetroffen. In het grondwater zijn sterk verhoogde gehalten aan minerale olie en zink aangetroffen. De aard en omvang van deze verontreinigingen zijn in dit kader nog niet nader onderzocht.

Voor de herinrichting van het terrein zijn sanerende maatregelen nodig. Voorafgaand aan de werkzaamheden voor de herinrichting is aanvullend onderzoek nodig naar de aangetroffen minerale olie-verontreinigingen in grond en grondwater, en naar de sterk verhoogde gehaltes aan zink in het grondwater.

K3 - weg Hugo de Grootstraat

Het aanwezige straatzand (0- circa 0,5 m-mv) is licht verontreinigd. De bodem bevat tot circa 4,0 m-mv puin, kolengruis, sintelbrokken, beton en plaatselijk ook glasresten. Hier zijn matig tot sterk verhoogde gehaltes aan zware metalen en PAK aangetroffen. Het betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging. Voor de herontwikkeling van het terrein zijn sanerende maatregelen nodig.

L - Overig onverdacht terrein

De terreinen die niet als verdacht zijn aangemerkt zijn in dit kader ook verkennend onderzocht. Zintuiglijk is alleen in de toplaag van 0-0,5 m-mv puin en kolengruis waargenomen. De bodem is licht tot plaatselijk matig verontreinigd.

Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig. Wel gelden regels voor afvoer en hergebruik van grond.

Bij eerder onderzoek (noodschool, Thorbeckestraat 17) is plaatselijk op 1-1,5 m-mv een sterk verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. Aangezien de verontreiniging zich op een diepte van één meter minus maaiveld bevindt wordt geen invloed verwacht op de toekomstige werkzaamheden.

M Fagelstraat/Thorbeckestraat (formaldehydeverontreiniging)

Als gevolg van lekkage aan het voormalige zuurriool in de Thorbeckestraat, is hier een ernstig geval van bodemverontreiniging ontstaan van formaldehyde in het grondwater. De verontreiniging is horizontaal afgeperkt en uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen risico's zijn.

Als de werkzaamheden niet in het grondwater plaatsvinden, zijn er geen sanerende maatregelen nodig. Wel moet vooraf worden nagegaan, of er aanvullende ARBO-eisen worden gesteld.

Beschrijving overige bodeminformatie in het plangebied.

De verwachte bodemkwaliteit op basis van de bodemkwaliteitskaart/zoneringskaart is voor het oostelijke deel van het plangebied licht tot matig verontreinigd (zone 4) en voor het westelijke deel sterk verontreinigd (zone 5).

Voor zone 4 en 5 geldt dat de werkzaamheden conform ARBO-eisen (V&G-plan) dienen te worden uitgevoerd. Tevens moet gewerkt worden conform de CROW-publicatie 132 'werken in of met verontreinigde grond' en/of conform het AI-blad 22 'werken met verontreinigde grond en verontreinigd grondwater'.

Saneringskosten

De bodemkwaliteit heeft financiële gevolgen voor de planontwikkeling. Er zijn vanwege de aangetroffen verontreinigingen sanerende maatregelen nodig. De totale saneringskosten voor het gehele ontwikkelgebied worden ingeschat op €2.020.000,-. Over overzicht van de saneringskosten per deellocatie is als separate bijlage bij de toelichting gevoegd (zie Bijlage 7).

Conclusie.

Voor het beheergedeelte van het bestemmingsplan:

De bodemgegevens geven voor het huidige beheersbestemmingsplan voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn op grond van de gegevens geen belemmeringen aanwezig. Omdat het een beheerbestemmingsplan betreft, is het onderzoek vooralsnog beperkt tot het uitvoeren van deze inventarisatie. Bij concrete bestemmingsplanwijziging en/of nieuwbouw plannen, waarbij nog onvoldoende inzicht bestaat in de bodemkwaliteit, kan een bodemonderzoek noodzakelijk zijn.

Voor het ontwikkelgedeelte van het bestemmingsplan:

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het ontwikkelgebied. Er zijn (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct aangrenzend aan het plangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen.

Voor de ontwikkeling van het terrein zijn sanerende maatregelen nodig.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan, mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

- ter plaatse van de deellokaties B, D, G, I en K2 is aanvullend onderzoek nodig voorafgaand aan herontwikkeling/nieuwbouw of herinrichtingswerkzaamheden.

- bij graven in ernstig verontreinigde grond is toestemming nodig van het bevoegd gezag. Dit geldt ook voor sloopwerkzaamheden die onder het maaiveld worden uitgevoerd.

- voor afvoer en hergebruik van grond gelden regels, ook als er géén sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

5.3.8 Archeologie en cultuurhistorie

Beschrijving van het plangebied

Archeologie.

Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied een onbekende archeologische verwachtingskans. Dit komt door de ligging in de bebouwde kom, waardoor er geen kartering plaats heeft gevonden. De archeologische verwachtingskaart van Arnhem-Noord toont voor circa het noordwestelijke deel echter een hoge archeologische verwachtingskans; voor het overige deel een lage archeologische verwachtingskans.

De archeologische verwachtingskans hangt samen met de paleogeografische ligging van het plangebied en vindplaatsen die uit de (wijdere) omgeving bekend zijn. Het plangebied ligt op de flank van de stuwwal, in de overgangszone met het rivierengebied. Dit gebied bood goede woonomstandigheden. De gemakkelijk te bewerken zandgronden leenden zich voor bouwland terwijl het vee in de lager gelegen gebieden kon worden geweid. De 'woeste gronden' op de stuwwal leverden bouwhout en weidegrond voor schapen en varkens. Drinkwater was aanwezig in de verschillende beken. Nabij de nederzettingen begroef men overledenen in rechthoekige kuilen, afgedekt met stammen. Over sommige van deze graven werd een heuvel geworpen. In de 9e eeuw, toen de schriftelijke berichtgeving meer toenam in vergelijking met de periode daarvoor, worden voor het eerst plaatsen genoemd die op de flank van de stuwwal zijn ontstaan; Arnhem is daar één van. In principe kunnen vindplaatsen uit de Pre- en Protohistorie en Middeleeuwen worden verwacht. De lage archeologische verwachtingskans hangt samen met de invloedssfeer van de nabijgelegen Rijn. Het zal hier te nat zijn geweest voor bewoning.

Ondanks de deels hoge archeologische verwachtingskans, liggen er in het plangebied geen bekende vindplaatsen. Uit de directe omgeving is bekend: ARCHIS-waarnemingsnummer 3710, de vondst van een dolk uit de Romeinse Tijd. De vindplaats ligt net buiten het plangebied, 100 m ten oosten van de Spijkerstraat en 150 m ten noordoosten van de C.A. Thiemestraat (x=192,000/y=444,000). Ook in een straal van 1000 m rondom het plangebied ontbreken vindplaatsen, met uitzondering van locaties in de binnenstad. In de overgangszone van de stuwwal naar het rivierengebied liggen verder van het plangebied meerdere vindplaatsen. Noemenswaard is de vindplaats van een crematie-urn (ARCHIS-waarnemingnummer 21284) een laatmiddeleeuwse nederzetting (ARCHIS-waarnemingsnummer 41221) en een onlangs aangetroffen boerderij uit de Romeinse Tijd in Velp, net over de gemeentegrens met Arnhem.

Ter hoogte van de Dullertstraat bevond zich vroeger een zogeheten 'spijker'. Van oorsprong zijn dit opslagschuren voor landbouwproducten; ze konden uitgroeien tot versterkte woonhuizen, bestaande uit een toren met gracht. Dat gebeurde ook bij het Dullertspijker, waarvan afbeeldingen op kaart en foto bekend zijn. Nabij lag het Gelders Spijker; aan de spijkers ontleent het Spijkerkwartier zijn naam. Het Dullertspijker lag aan de Molenbeek, die het plangebied in de richting noord-zuid doorkruiste. Zeer waarschijnlijk betreft de Molenbeek hier geen natuurlijke maar een gekanaliseerde beekloop.

In 2008 heeft in een deel van het plangebied een archeologisch booronderzoek plaatsgevonden. Hierbij werd de verwachting van de verwachtingskaart van Arnhem-Noord bevestigd: hellingafzettingen in het noordwestelijke deel van het plangebied, naar het zuiden toe overgaand in de komafzettingen van het Arnhemse Broek. Vindplaatsen zijn niet aangetroffen. Sterker, in een groot deel van het plangebied bleek de bodem verstoord te zijn. Enkel ter hoogte van de hellingafzettingen was dit niet het geval.

Cultuurhistorie

Het plangebied Spijkerbroek is geïnventariseerd op monumentale en historische waarden. Op basis van dit onderzoek is het gymnasium aan de Thorbeckestraat 17 aangewezen als gemeentelijk beschermd monument (inclusief tuin met vijver en sculptuur). Het plangebied overlapt voor een klein deel het rijks beschermde stadsgezicht Spijkerkwartier-Boulevardkwartier. Nieuwe bebouwing kan van invloed zijn op de kwaliteit van het beschermde stadsgezicht en is dan ook vergunningplichtig op grond van de Monumentenwet 1988. Het bestemmingsplan geeft hiervoor de kaders aan.

De school was een ontwerp van de architect H. van Biesen, technisch hoofdambtenaar van de dienst van Gemeentewerken van Arnhem, en werd op 26 februari 1959 in gebruik genomen door het Thorbecke Lyceum. Het lyceum is uitgevoerd in een tijdens de wederopbouwperiode populaire mengeling van functionele en moderne stijlkenmerken gecombineerd met traditionalistische en van de Delftse School ontleende elementen. Typerend is de opbouw in blokvormen en de nadrukkelijke zichtbaarheid van het betonskelet. De gebouwonderdelen weerspiegelen de verschillende functies binnen de school.

Conclusie

Het reeds door middel van booronderzoek onderzochte deel van het plangebied heeft een grotendeels lage archeologische verwachtingskans. Binnen dit deel zijn grote delen verstoord; vervolgonderzoek hoeft hier niet plaats te vinden. Alleen in het noordwestelijke deel zijn intacte bodemdelen aanwezig. Hier bevinden zich ook sporen van het Dullertspijker en de Molenbeek in de grond en geldt wel de noodzaak tot vervolgonderzoek. Ondanks dat ter hoogte van het spijker bebouwing staat, kunnen belangrijke delen in de bodem resteren; dat geldt ook voor de Molenbeek. Dit deel van het plangebied (zie archeologische verwachtingskaart) moet een dubbelbestemming archeologie krijgen en vervolgonderzoek (archeologische begeleiding van sloop, proefsleuven en eventuele opgravingen) moeten in de regels van het bestemmingsplan worden geborgd. Daar waar in het plangebied nog geen onderzoek plaats heeft gevonden, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd conform de uitgangspunten van de erfgoedverordening. Ook dit moet in de regels van het bestemmingsplan worden verdisconteerd. De volgorde van uitvoering van archeologisch onderzoek is: bureauonderzoek – booronderzoek – proefsleuvenonderzoek en opgraven/archeologisch begeleiden. Tijdens elke stap wordt bepaald of vervolgacties noodzakelijk zijn.

Beschermde gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten binnen het plangebied moeten worden gehandhaafd, evenals de cultuurhistorische beeldkwaliteit van het beschermde stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden dienen niet vernietigd of verstoord te worden. De bescherming houdt niet in dat er geen aanpassingen of functiewijzigingen meer mogelijk zijn. Eventuele wijzigingen zijn vergunningplichtig op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening. Bij ingrepen in de bodem moet steeds vroegtijdig de gemeentelijke archeoloog worden betrokken. Raadpleging van erfgoeddeskundigen bij wijzigingen in de omgeving van beschermde monumenten, wijzigingen in de hoofdstructuur en in historische rooilijnen is noodzakelijk. Dit maakt het mogelijk om aan eventuele bouwplannen voorwaarden te verbinden en deze te laten begeleiden door vakkundige expertise op gebied van monumentenzorg en archeologie. Waardevolle objecten, structuren, zichtlijnen en panorama's binnen het gebied dienen beschermd en duurzaam beheerd te worden. Bouwplannen moeten rekening houden met de cultuurhistorische beeldkwaliteit van het aangrenzende rijks beschermd stadsgezicht Spijkerkwartier-Boulevardkwartier.

Algemene aanbeveling.

Bodemverstoringen en wijzigingen van beschermde monumenten en stadsgezichten zijn vergunningplichtig op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke erfgoedverordening. Ook dient rekening te worden gehouden met de totale beeldkwaliteit en belevingswaarde van het plangebied.