Plan: | Woudhuizerweg 64 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1363-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Woudhuizerweg 64
De eigenaar van het perceel Woudhuizerweg 64 heeft verzocht om op dit perceel functieverandering naar wonen mogelijk te maken. Het plan behelst de sloop van minimaal 500 m2 voormalige agrarische bedrijfsopstallen. Daarnaast zullen de overige agrarische bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestplaat en silo's ook worden verwijderd. In ruil daarvoor zal er een (burger)woonbestemming op het perceel worden gelegd waarbij in de boerderij twee burgerwoningen (splitsing) planologisch mogelijk worden gemaakt en de dependance ook een zelfstandige woonbestemming met beperkte bouwrechten krijgt. De boerderij en dependance zijn een rijksmonument.
Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet in de herziening waarmee het verzoek planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Apeldoorn, ten oosten van de A50 en ten noorden van de N345. Het perceel maakt onderdeel uit van het landelijk gebied 'Het Woudhuis'. De navolgende figuur toont de ligging van het plangebied en de omliggende omgeving daarvan.
Figuur: ligging plangebied
De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Het plangebied maakt onderdeel uit van bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost (vastgesteld op 11 juli 2013). Op het perceel ligt een bestemming Agrarisch met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog, een bouwvlak met aanduidingen 'paardenhouderij' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension'. Daarnaast liggen hier de gebiedsaanduidingen 'natuur en landschap' en 'cultuurhistorisch gebied'.
Er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Het gebruiken van de boerderij voor burgerwoningen (splitsing) en de dependance als zelfstandige woonbestemming is in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Figuur: uitsnede geldende bestemmingsplankaart (planontwikkeling vindt plaats binnen het centraal gelegen Agrarisch bouwvlak (rood omcirkeld)
In hoofdstuk 2 van deze toelichting worden de relevante beleidskaders benoemd. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande en nieuwe situatie beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 wordt de bestemmingsplan procedure juridische planopzet nader toegelicht. Tot slot wordt ingegaan op de wijze van (voor)overleg.
Op respectievelijk 9 juli en 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsvisie en verordening tussentijds op onderdelen aangepast c.q. geactualiseerd. De omgevingsvisie geeft het ruimtelijk beleid van de provincie weer waar de provincie zich zelf mee verbindt en waarmee gemeenten rekening mee moeten houden in hun beleid en bestemmingsplannen. Met de omgevingsverordening stelt de provincie regels die rechtstreeks doorwerken naar onder meer bestemmingsplannen.
Algemeen
De Omgevingsvisie en -verordening geven een nieuwe invulling aan het provinciale omgevingsbeleid, gericht op duurzame economische structuurversterking en de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De Omgevingsvisie integreert en verbindt het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan, het Streekplan (Structuurvisie), het Milieuplan en de Reconstructieplannen. De visie is niet het antwoord voor de komende 10 jaar. Het behelst juist een filosofie en een flexibele aanpak die de provincie in deze tijd in staat stelt te doen wat nodig is, samen met relevante partners, binnen heldere kaders. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers.
Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe afspraken worden gemaakt over wonen en werken. De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld.
De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik helpt bij het motiveren van locatiekeuzes.
Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die we willen borgen en verder ontwikkelen. In het Gelders Natuurnetwerk (voorheen betiteld als Ecologische Hoofdstructuur) geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. De Gelderse Groene Ontwikkelingszone (ook voorheen deel Ecologische Hoofdstructuur) is een gebied waar partners en partijen juist worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren.
Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit. De omgevingsverordening stelt onder meer dat nieuwe bedrijventerreinen dienen te passen in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken over de programmering (Regionaal Programma Bedrijventerreinen).
Bedrijventerreinen zijn primair bedoeld voor functies die zich moeilijk laten combineren met andere functies vanwege omvang, vervoersbewegingen en milieuhinder. Bedrijventerreinen zijn primair bedoeld en geschikt voor gebruik voor bedrijfsfuncties zoals groothandel, nijverheid en industrie en in die zin zijn bedrijventerreinen monofunctioneel van aard. Om die reden wordt zelfstandige kantoorvestiging niet toegestaan op (monofunctionele) bedrijventerreinen.
Nieuwe locaties voor detailhandel mogen niet leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur. Detailhandel kan alleen op een perifere locatie worden toegestaan wanneer dit uit oogpunt van ruimte of veiligheid vereist is. Gedacht kan worden aan detailhandel in volumineuze goederen zoals bijvoorbeeld tuincentra, bouwmarkten, meubelwinkels, en handel in auto's en boten en detailhandel die uit veiligheidsoverwegingen niet in winkelgebieden kan worden gevestigd.
Woon- en leefomgeving
In 2018 is gewerkt aan een doorontwikkeling van de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Doorontwikkeling blijft namelijk steeds noodzakelijk, omdat de wereld om ons heen continue in beweging is en verandert. Uitgangspunten van de (vernieuwde) Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn “gezond, veilig, schoon en welvarend”. Nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen, zoals energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. vragen om daadkrachtige antwoorden.
De thema's zijn uitgewerkt in een visieschetsen, onder andere voor het Woon- en leefklimaat. Het stedelijk gebied van Apeldoorn is in de visieschets aangeduid als gebied met hoge dynamiek voor woningmarkt. Dit betekent dat kader stellend beleidsuitgangspunt is het actief anticiperen op veranderingen in de woningmarkt.
Idee hierachter is dat woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Daarom is de dynamiek op de woningmarkt groot. Hierbij staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop. De meeste woningen zijn op dit moment verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie wil innovaties op dit terrein stimuleren, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook wik de provincie is gesprek met onder ander gemeenten over het vraagstuk van klimaatadaptatie en in combinatie met wonen slimmer te kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van onze inwoners.
Daarnaast is de Omgevingsverordening in 2018 op onderdelen geactualiseerd. Met betrekking tot woonlocaties is hierover bepaald dat er per regio een “Regionale woonagenda wordt opgesteld” die door gedeputeerde staten wordt vastgesteld als deze in overeenstemming is met de regionale opgave en het actuele provinciaal beleid.
De provincie streeft hierbij om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? De volgende opgaven worden gezien: focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad en van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.
In een Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen.
Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties dient de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt moet in principe passen binnen die vastgestelde regionale woonagenda.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten zowel de visie als de verordening vastgesteld.
Toets plan
In de omgevingsvisie valt het plan binnen het Nationaal Landschap. Door realisatie van het plan worden de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, hersteld en versterkt. De landschappelijke samenhang wordt vergroot door realisatie van het ruimtelijk kwaliteitsplan, waarbij landschap ontsierende schuren worden verwijderd. De omgevingsvisie biedt ruimte voor deze ontwikkeling.
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering past ook de toevoeging van de woningen waarin dit plan voorziet. Het ruimtelijk kwaliteitsplan past binnen de omgevingsverordening en de kernkwaliteiten van het gebied worden niet aangetast.
Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers “ruimte voor goed wonen” vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.
Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (vastgesteld mei 2007) geeft een visie op het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden. De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied.
De Woonagenda 2018-2021 dient meerdere doelen:
De Apeldoornse Woonagenda 2018-2021 beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
Figuur beleidsschema woonagenda
Woningbouwprogrammering
In de regionale woonagenda zijn afspraken gemaakt over het handelingsperspectief voor de regio Stedendriehoek en daarbij voor Apeldoorn. Met de wetenschap van nu wordt daarbij uitgegaan van het toevoegen van zo'n 5.500 woningen. De ontwikkelingen worden actief gevolgd en waar nodig zullen die worden bijgesteld. Dit betekent, dat als er ruimte gevraagd wordt voor een maatschappelijk belangrijk initiatief dit zal worden ondersteund. Circa vierduizend van deze 5.500 woningen worden nu gebouwd, opgeleverd of moeten nog gebouwd worden. Een groot deel van deze woningen bestaat uit gezinswoningen in projecten zoals Zuidbroek, Groot Zonnehoeve en de TNO-locatie. Per saldo betekent nog dat er nog voor 1.500 woningen een invulling moet worden gegeven samen met de betrokken partners in de stad. Het college van burgermeester en wethouders heeft daarnaast de ambitie om naast het Centraal Beheergebouw aan de andere kant van de binnenstad eveneens een iconisch gebouw te realiseren.
Hiervoor is het voorstel gemaakt met als belangrijkste pijlers:
Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028 (beleidsregel)
De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw. In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.
Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.
De spelregels voor de functieverandering van (voormalige) agrarische bedrijfslocaties zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies. De algemene mogelijkheden uit het Streekplan Gelderland 2005 worden daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Dat streekplan is inmiddels vervallen. De uitwerking is echter vastgesteld door de verschillende gemeenteraden van de regio-gemeenten. Zodoende is de uitwerking nog het relevante beleidskader voor functieveranderingen.
Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen worden zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Het plangebied ligt in de zone ten oosten van Apeldoorn. In die zone is hergebruik voor wonen mogelijk tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning).
In zijn algemeenheid gelden onder andere de volgende voorwaarden bij functieverandering:
Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:
Toets plan
Het regionale functieveranderingsbeleid is door de gemeente geëvalueerd in februari 2014. Dit heeft geleid tot een aanpassing van het beleid. Het plan voldoet aan alle voorwaarden van het functieveranderingsbeleid.
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad kennisgenomen van de notitie 'Wonen in het landelijk gebied Apeldoorn'. In deze notitie is de uitvoering van het functieveranderingsbeleid, zoals toegelicht in paragraaf , geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan heeft de raad ingestemd met een striktere toepassing van het functieveranderingsbeleid. Bij functieverandering naar wonen geldt sindsdien, voor die toepassing van het beleid het volgende uitgangspunt:
Het toepassen van maatwerk op grond van de (ruimtelijke) kwaliteiten van een gebied, met een maximum van twee woningen. Daar waar aantoonbaar sprake is van een versterking van de (ruimtelijke) kwaliteiten kan meer ruimte geboden worden, tot een maximum van 50% van het voormalig agrarisch bebouwd oppervlak. Het te slopen of het te gebruiken oppervlak bedraagt minimaal 500 m².
Voorheen was het maximum aantal woningen niet expliciet gemaximeerd en werd een minimum sloopoppervlak gehanteerd van 350 m².
Toets plan
De planontwikkeling voorziet in de sloop van in totaal 500 m² aan (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen en een landschappelijke verbetering. Hiervoor wordt één extra wooneenheid toegestaan en kan de dependance ook een zelfstandige woonbestemming krijgen. Deze ontwikkeling past binnen de actuele beleidskaders voor functieverandering.
In de Structuurvisie Buitenstad 2013 is een aantal uitgangspunten vastgelegd over hoe de gemeente Apeldoorn om wenst te gaan met de groene kwaliteiten van de Buitenstad. Daarbij wordt met voorrang gelet op de kernkwaliteiten van Apeldoorn waartoe het groene fundament van de stad behoort. Basis daarvoor zijn de Kookboeken voor het landschap. Samen wordt bezien hoe de landschappelijke inpassing op basis van die inspiratiebronnen vorm kan worden gegeven. Landschappelijke inpassing wordt altijd gevraagd. Maar soms zijn er initiatieven op plekken die zijn bestemd als natuur of die vallen in specifieke groene ontwikkelingszones. In die gevallen zijn instrumenten als compensatie en verevening nodig om te borgen dat ruimtelijke ingrepen niet ten koste gaan van aanwezige natuur of de kernkwaliteiten van gebieden. De wijze waarop de gemeente hier invulling kan en mag geven is afhankelijk van de provinciale kaders.
Verevening
Verevening is aan de orde als een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in bepaalde delen van het buitengebied, te weten de Groene Ontwikkelingszones (GO). Verevening houdt in dat tegelijk met die ruimtelijke ontwikkeling ook een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van dat gebied plaatsvindt, op gebied van bijvoorbeeld natuur, landschap en/of recreatief medegebruik. Naast een goede inpassing van het initiatief op zich zelf uiteraard.
Verevening is wezenlijk iets anders dan compensatie. Het gaat hier niet om het (elders) vervangen van een bestemming, maar om het versterken van de ruimtelijke kwaliteit als een ruimtelijke ingreep in het buitengebied plaatsvindt in een als zodanig aangewezen Groene ontwikkelingszone (GO). In een dergelijke zone geldt een “ja, mits” beleid dat wil zeggen dat een ruimtelijke ontwikkeling in zo’n gebied aanvaardbaar kan zijn mits er gelijktijdig ook gewerkt wordt aan een versterking van de gewenste kernkwaliteiten van die zone. Tegenover een ruimtelijke ontwikkeling moet er zicht zijn op die versterking. Dat kan zijn het realiseren van arealen natuur, het aanleggen van kleine landschapselementen, maar ook het verbeteren van recreatieve dooradering en beleefbaarheid. Het vereiste van verevening is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. De invulling van de verevening is uitgewerkt in de gemeentelijke verordening Groene Balans.
Uitgangspunten:
Toets plan
De grondslag voor de puntenbepaling is bepaald op de omvang van dependancewoning, die nu een zelfstandige woonbestemming krijgt. Die bedraagt 200 m3. De verordening bepaalt dat er 80 punten per 100 m3 zijn te verrekenen; dat wil in dit geval zeggen 160 punten. Bij sloop van meer dan 500 m2 kan een reductie van 50% worden toegepast. Dat is hier het geval, zodat er uiteindelijk 80 punten aan extra landschappelijke investeringen moet worden bereikt.
Voor de landschappelijke inpassing alsook de versterking van de kernkwaliteiten is een inrichtingsplan opgesteld. De uitgangspunten zijn als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
Voor het plangebied vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.
Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeren de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap.
Figuur: Structuurvisie Buitenstad
Toets plan
Op de structuurvisiekaart ligt het plangebied in parken en groen. Voor dit deelgebied geen bijzonderheden opgenomen waar specifiek rekening mee gehouden moet worden.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). Deze Verkeersvisie is een uitwerking van de gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad voor het onderdeel mobiliteit. De gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad noemt vier ambities voor de gemeente Apeldoorn:
Deze ambities zijn in de Verkeersvisie 2016-2030 uitgewerkt voor het onderdeel mobiliteit. Voor het plangebied is de ambitie Comfortabele gezinsstad van belang. Apeldoorn heeft de ambitie om voor gezinnen een aantrekkelijke stad te zijn. Het aantal inwoners zal de komende jaren groeien en het aantal ouderen zal toenemen. Voor mobiliteit betekent een comfortabele gezinsstad dat iedereen (van 8 tot 88 jaar) zich veilig kan verplaatsen en er sprake is van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel vanwege het duurzame karakter, gezondheidsredenen en de relatief korte afstanden. Ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen
In de Verkeersvisie zijn de ambities uit de structuurvisie vertaald in de volgende kernopgaven:
Drie aspecten lopen als een rode draad door de uitvoering van deze kernopgaven:
De verkeersvisie gaat voornamelijk over de hoofdinfrastructuur voor fiets, bus en auto en dus niet over kleine straatjes zoals in het plangebied wordt gerealiseerd. Voor het plangebied is met name een veilige duurzame inrichting van de openbare ruimte van belang. Hierbij hoort een goede bereikbaarheid naar de omliggende straten en een veilige woonomgeving. Bij de nieuwe situatie van het plangebied is beschreven hoe met deze aspecten rekening is gehouden.
De parkeernormen zijn vastgelegd in het gemeentelijke Parkeerbeleid. De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten. Binnen de ontwikkeling van ditp plan wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein opgevangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) danwel vertraagd afgevoerd naar het oppervlakte water indien aanwezig. Dit volgens de huidige richtlijnen van de gemeente Apeldoorn.
De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor ruimte voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandachtgevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.
Dit bestemmingsplan heeft geen nadelige effecten op de waterhuishoudkundige aspecten in en rondom het plangebied.
De gemeente Apeldoorn heeft de ambitie om ongewenste milieusituaties te saneren en het milieubelang te betrekken bij de planontwikkeling voor wonen, werken en verkeer. Voor het aspect geluid zijn ambities en handvatten weergegeven in de uitvoeringsnota.
Toekomstige geluidshinder dient te worden voorkomen. Daarom heeft de gemeente de handreiking Geluid in bestemmingsplannen en projecten opgesteld. De handreiking geeft aanwijzingen voor het maken van keuzes met betrekking tot geluid in ruimtelijke plannen of projecten. Ook geeft de handreiking mogelijke maatregelen en oplossingen om overschrijding van geluidsnormen te voorkomen.
De gemeente Apeldoorn wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Apeldoorn het externe veiligheidsbeleid geformuleerd.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen, bij het nemen van besluiten.
Risicosituatie gemeente Apeldoorn
De gemeente Apeldoorn kent voor wat betreft het Bevi 37 risicobronnen. Enkele risicoveroorzakende inrichtingen bevinden zich op de bedrijventerreinen van de gemeente Apeldoorn, maar het merendeel bevindt zich verspreid over het grondgebied van de gemeente en zijn dus niet specifiek te herleiden tot één of meer industriegebieden. Op het spoorwegemplacement wordt niet gerangeerd met gevaarlijke stoffen. In de direct omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicoveroorzakende inrichtingen.
Uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities gemeente Apeldoorn
Voor het plaatsgebonden risico in bestaande situaties geldt, dat deze moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden.
In de bestaande situatie zijn er geen overschrijdingen van de oriënterende waarde van het groepsrisico aanwezig. Toename van de personendichtheid groter dan 1 x oriënterende waarde wordt voorkomen; opvullen van de personendichtheid tot 1 x oriënterende waarde is toegestaan.
De uitgangspunten voor het basisniveau externe veiligheid voor nieuwe situaties in woon- en gemengde gebieden zijn dat de realisering van een risicobron met externe veiligheidsconsequenties niet mogelijk is. De realisatie van een beperkt kwetsbaar object is gemotiveerd mogelijk tot 1x de oriënterende waarde.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragraaf 4.6 Cultuur. In de volgende paragraaf is het wettelijk (beleids)kader ten aanzien van cultuurhistorie nader uitgewerkt voor rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.
In deze paragraaf zijn de belangrijkste karakteristieken van de omgeving van het plangebied geanalyseerd. Er wordt afgesloten met een samenvatting van deze belangrijkste karakteristieken die voor de planontwikkeling relevant zijn.
Het plangebied bevindt zich in het overgangsgebied tussen de stuwwal van de oostelijke Veluwe aan de westzijde en het IJsseldal aan de oostzijde. Het grootste gedeelte van het reliëf wordt bepaald door de licht glooiende daluitspoelingsvlakte, hier en daar zijn ook dekzandruggen zichtbaar.
De omgeving kan om deze reden worden gekenmerkt als een gebied met verschillen in ondergrond (geologie, geomorfologie), hoogte, bodem en waterhuishouding. De verschillen tussen de hogere en lagere delen hebben in de afgelopen eeuwen geleid tot een grote verscheidenheid aan planten, dieren en occupatiepatronen. Andere kenmerken zijn:
De locatie is onderdeel van het landelijk gebied het 'Woudhuis'. Dit gebied wordt feitelijk gevormd door een aantal aan elkaar gekoppelde landgoederen uit de 17e tot 20e eeuw.
Rijksmonument
De boerderij en naastgelegen zomerhuis op het perceel Woudhuizerweg 64 betreft een rijksmonument, daterend van 1801. Het gaat hier om een hallenhuisboerderij met een met riet gedekt wolfdak.
Bodem
In het plangebied komen diverse bodemsubgroepen voor. Het betreft verschillende veengronden, verschillende eerdgronden, verschillende podzolgronden en vaaggronden.
In de Gebiedsvisie Noord-Oost worden twee deelgebieden onderscheiden:
Het plangebied is gelegen in het deelgebied bos- en landgoedgebied. Kenmerkend voor dit gebied is multifunctioneel beheer gericht op natuur, recreatie en landbouw. Het bos- en landgoedgebied beschikt over een grote cultuurhistorische en recreatieve betekenis. Cultuurhistorisch waardevol aan het landgoed is de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van de gebouwen, wegen en waterlopen, tuin- en landschapselementen en de perceelsgrenzen. De lanen en houtwallen zijn eveneens waardevol. Vooral de (historische) samenhang van dit alles is van hoge cultuurhistorische waarden.
Het gaat om een gevarieerd, natuurlijk bos, afgewisseld met open plekken, waar ook agrarische functies en woningen een plek hebben. Daar waar in het gebied de woonfunctie of agrarische functie voorkomt, ligt het primaat bij wonen of landbouw.
Het gebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, waar zoveel mogelijk de meest waardevolle bestaande natuurelementen in samenhang met elkaar staan. Het bestaande bos is in het Reconstructieplan aangemerkt als extensiveringsgebied. In de provinciale Structuurvisie is het aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur natuur (bestaand bos) en Ecologische Hoofdstructuur verweving.
Gebiedsvisie Buitengebied Noord-Oost
Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bedrijf. Op het perceel staan verschillende voormalige, agrarische bedrijfsgebouwen zoals een varkensschuur c.q. paardenstalling en een kapschuur. Daarnaast zijn er een mestplaat, paardenbak en silo's aanwezig. Ten zuidoosten van de boerderij staat een dependancewoning (voormalig bakhuisje) die in de redengevende beschrijving als rijksmonument staat omschreven als zomerwoning.
Luchtfoto plangebied
Aanzicht plangebied en omgeving vanaf de Woudhuizerweg
De gewenste nieuwe situatie voor het perceel betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen. In ruil voor de sloop van minimaal 500 m2 aan voormalige bedrijfsopstallen worden per saldo 2 wooneenheden toegevoegd. De bestaande monumentale boerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden. Ook de dependancewoning zal permanent en zelfstandig bewoond gaan worden.
De kernkwaliteiten van de omgeving en het perceel worden versterkt door middel van een landschappelijke inpassing, zodat ook na transformatie van het perceel het voormalig boerenerf herkenbaar blijft in het landschap.
In het door de aanvragers opgestelde Ruimtelijk kwaliteitsplan wordt op basis van de analyse de volgende uitgangspunten voor de ontwikkeling geconstateerd:
Ontsluiting
De ontsluiting van het erf verloopt zoals benoemd via de bestaande toegangsweg. Deze toegangsweg behoudt zijn informeel en landelijk karakter. Parkeren dient uitsluitend op eigen terrein plaats te vinden. Er zijn minimaal 2 parkeerplaatsen per woning aanwezig.
Beplanting
Vanuit het landschapskookboek is het gewenst om structuren te herstellen en zorg te dragen voor een goede landschappelijke inpassing. Rondom het perceel is echter al veel kavelgrensbeplanting aanwezig, wat de kamerstructuur van het kampenlandschap kenmerkt.
Bomen
Het is niet nodig om de bestaande boerderij af te schermen met groen. Het erf krijgt geen harde grenzen maar een zachte overgang tussen woonerf en agrarisch gebied. Op het erf komen hoogstam fruitbomen aan de zijkant van de boerderij.
Hagen en struweel
De meidoornhagen waren vroeger noodzakelijk als erfafscheiding . Om de siertuin werd vaak een andere haag gebruikt, te weten een beukenhaag. Met deze landschappelijke inrichting komt de hiërarchische opbouw terug. Tegelijkertijd vormen deze hagen een mooi kader om het erf heen en creëren een soort binnenplaats nabij de achterzijde van de woonboerderij.
Beeldkwaliteitsaspecten
Figuur: ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan)
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Om te kunnen beoordelen of de bestemmingswijziging haalbaar is is een verkennend bodem- en asbestonderzoek noodzakelijk. Het uit te voeren bodemonderzoek moet aan de volgende eisen voldoen: Er dient een vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725, met aandacht voor asbest. Dit onderzoek moet worden gevolgd door een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en een asbestonderzoek conform NEN 5707.
Conclusie bodem- en asbestonderzoek
In februari en mei 2019 is door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, projectnummer 181001-02/dh/sh d.d. 28 mei 2019, een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan er geen bezwaren voor functiewijziging.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Er wordt geen milieubelastende functie mogelijk gemaakt met de voorgenomen ontwikkeling en er is ook geen sprake meer van agrarische bedrijfsactiviteiten. In de nabije omgeving van het plangebied is ook geen milieugevoelige of - belastende functie aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde richtafstanden.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg te weten de Woudhuizerweg.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante weg is de Woudhuizerweg. Voor deze weg doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat het van rechtswege een geluidzone heeft.
Deze buitenstedelijke weg heeft een geluidzone van 250 meter waarmee de woningen binnen deze zone liggen. De weg bevindt zich namelijk op 41 meter afstand tot de woningen. Formeel gezien is daarom onderzoek nodig. Echter betreft deze weg een smal landelijk weggetje met overdag alleen bestemmingsverkeer. De intensiteiten in de avond en nacht zijn erg laag. Op basis hiervan kan worden gemotiveerd dat op voorhand duidelijk is dat geluid van het verkeer op deze weg geen probleem vormt voor een goed woon- en leefklimaat.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een twee woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Onderzoeksresultaten
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
Bron: Risicokaart.nl
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Ook is er geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg of door buisleidingen, in de directe omgeving van het plangebied.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen worden gesteld voor het aspect externe veiligheid.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van Woudhuizerweg 64 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Aanmeldnotitie
Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. De aanmeldnotitie moet worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. In dit geval is dat het College van B&W.
Onderzoeksresultaten
Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Er is ook geen sprake van een ontwikkeling die wordt genoemd in onderdeel D. De omvang van het project is zodanig beperkt dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld onder D 11.2. Dit betekent dat er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd hoeft te worden.
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,7 hectare groot en bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone die in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Dit betekent dat in de toekomst verwacht wordt dat de grondwaterstanden als gevolg van klimaatverandering kunnen stijgen.
Grondwateroverlast in de omgeving is niet bekend en wordt, ook met een stijging van de grondwaterstanden in de fluctuatiezone niet verwacht.
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In de directe omgeving van het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het hemelwater geïnfiltreerd in de bodem. Door geen geloogde bouwmaterialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Vallei en Veluwe.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Uit de quickscan natuurtoets, opgenomen in Bijlage 3, blijkt dat er geen aanvullend onderzoek of ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met broedvogels. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd.
De voorgenomen ontwikkeling blijkt geen invloed te hebben op de kernkwaliteiten van het NNN. Ook ligt het plangebied op een ruime afstand van ruim 6 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Vanwege de aard en omvang van de ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten op Natura-2000 gebieden. Er is geen vervolgonderzoek nodig ten aanzien van NNN en Natura 2000-gebieden.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De ontwikkeling maakt in planologische zin 2 nieuwe woningen mogelijk. Bij meer dan 11 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
In de Omgevingsvisie en verordening Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Zoals in paragraaf 4.5.1 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
Uitsnede archeologische beleidskaart en legenda
Het plangebied ligt in de zones met (middel)hoge en lage archeologische verwachting (categorie 4 en 5 op de beleidskaart). Dat betekent dus voor het plangebied gebiedsaanduidingen 'overige zone - (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde' en 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' voor op de plankaart, waarbij bodemingrepen groter dan 500 m2 respectievelijk 2.500 m2 en 35 cm –Mv archeologisch onderzoeksplichtig zijn. Bij bodemingrepen die in meerdere kleurgebieden (categorieën) liggen, geldt de laagste grenswaarde.
Voor het bestemmingsplan hoeft geen verder archeologisch onderzoek worden gedaan.
Het plangebied en de omgeving zijn in de Cultuurhistorische beleidskaart, die onderdeel is van de Nota I-cultuur, aangemerkt als gebied met een hoge attentiewaarde. In deze gebieden staat het streven naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden centraal. Vanwege de hoge cultuurhistorische attentiewaarde is het gebied opgenomen in twee cultuurhistorische analyses (CHA Buitengebied Noordoost en Cultuurhistorische Waardebepaling Landgoederen De Woudhuizen).
Hieruit valt het volgende verhaal te halen. Vanaf de veertiende eeuw werd het van oorsprong slecht ontwaterde gebied aantrekkelijker voor ontginning. Dit kwam door de bedijking van de IJssel, het graven van De Grift en vier weteringen. In het gebied ten oosten van Apeldoorn ontstond over de aanwezige oost-west verlopende zandruggen een slingerend wegenpatroon. Boeren vestigden zich verspreid in het gebied op deze iets hoger gelegen gronden waar de bodem en grondwaterstand het meest gunstig bleken voor landbouw. Rondom de boerderijen lagen bouwlandjes, afgewisseld met kleine hakhoutbosjes (geriefhout) en singels. Daarbuiten, op de lagere gronden, werden waar mogelijk de heidevelden omgevormd tot gras- en hooiland, maar tot in de vroege 20ste eeuw waren er ook nog altijd stukken heide in de omgeving op de meest natte gronden.
Het huidige gebied De Woudhuizen (ook wel Het Woudhuis) is ontstaan uit vijf verschillende landgoederen die op elkaar aansloten. Halverwege de 18de eeuw bestond er nog maar één: het huidige 'Het Spikker', ten noorden van de planlocatie. Ten zuidoosten daarvan werd een groter landgoed aangelegd in min of meer vierkante vorm, met landerijen doorsneden door lanen, en in het midden de voorname boerderij Groote Geest (thans Het Woldhuis 26). De boerderij op de planlocatie, De Vasterd genaamd naar een familie die er woonde, ligt in de noordwestelijke hoek van dit landgoed, en hoort daar van oorsprong bij. Het gebouw dateert uit 1801, maar had mogelijk een oudere voorganger. Het is niet bekend of de boerderij werd gebouwd aan het einde van de rechte weg in noord-zuidrichting over het landgoed Het Spikker (ten noorden), of dat deze weg werd (her)aangelegd recht naar de boerderij toe, in ieder geval maakt dit de boerderij nog extra belangrijk in de omgeving.
Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich thans de boerderij en het 'zomerhuis' welke de status van rijksmonument hebben. De boerderij dateert van 1801. Het gaat hier om een hallenhuisboerderij met een met riet bedekt wolfdak.
Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden hebben een hoge cultuurhistorische waarde, maar krijgen geen specifieke regeling in het bestemmingsplan. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Erfgoedwet, Wabo en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem.
Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten en beeldbepalende panden zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Vergunningvrij bouwen is in veel gevallen niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.
Voor een bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen moet advies worden gevraagd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Voor eventuele verbouwingen aan de monumentale bebouwing (de oude boerderij, inclusief de aanbouw aan de zuidzijde en het vm. bakhuis ten zuidoosten dat in de redengevende beschrijving staat genoemd als 'zomerhuis': dat is de 'dependance') is een omgevingsvergunning, deelactiviteit monumenten, nodig. Mits monumentale waarden niet worden geschaad, kan medewerking worden verleend aan wijzigingen in in- en exterieur. Het concreet toetsen van verbouwplannen dient plaats te vinden in het kader van de omgevingsvergunning. In deze vergunningprocedure kunnen (nadere) specifieke voorwaarden worden gesteld.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het rijksmonument blijft met de gewijzigde bestemming en de extra woning behouden. Landschap ontsierende bebouwing wordt verwijderd en het erf wordt ten dele nieuw ingericht volgens het ruimtelijk kwaliteitsplan, dat strikt dient te worden gevolgd. Het ontwerp dat hierin is opgenomen sluit aan bij de karakteristiek van het specifieke landschap.
Omdat de hoofdgebouwen monument zijn, zijn die in bouwvlakken opgenomen, gebaseerd op de bestaande situatie. Ook de bouwhoogtes zijn gebaseerd op de bestaande situatie.
Het betreft hier een particulier initiatief. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 2 is het relevante beleid beschreven. In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied toegelicht en hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Woudhuizerweg 64 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch
Binnen het plangebied is geen agrarisch bouwvlak gesitueerd.
Binnen de bestemming is recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen toegestaan. Verder zijn bestaande paden toegestaan. Nieuwe paden en wegen zijn niet toegestaan, tenzij een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' is verkregen.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen gekregen. Voor de boerderij is een maatvoeringsaanduiding opgenomen, zodat geregeld is dat ter plaatse twee wooneenheden zijn toegestaan.
Voor de bouw- en gebruiksregels voor de woningen wordt gebruik gemaakt van de standaardregels voor het buitengebied.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden. Bij nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 NGE), recreatieverblijf en/of recreatief rustpunt is het uitgangspunt, dat de SVC norm < 25.000 is.
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.1.2 en 7.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 ((middel)hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Aan het nieuwe woonperceel in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.9 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlak voor de nieuwe woning kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van de woning zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
Door de initiatiefnemer is op 6 juli 2018 een informatieavond georganiseerd voor omwonenden en geïnteresseerden. Drie buurtbewoners (en een tweetal raadsleden) waren aanwezig. De reacties waren overwegend positief. Belangrijkste opmerking van omwonenden is dat meer twee woonunits in de boerderij als onwenselijk wordt gezien en er bij voorkeur slechts één woonunit wordt gerealiseerd.
Er is geen concept-ontwerp van dit bestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.11 van het besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie. Met dit plan zijn geen provinciale belangen in het geding. Wel is het concept-ontwerp voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De Rijksdienst heeft geen op- en/of aanmerkingen over het plan gemaakt.
In paragraaf 4.2 Waterhuishouding is beschreven waarom vooroverleg met het Waterschap niet nodig is.