direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Hameinde Loenen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1273-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Hameinde Loenen

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Hameinde 12 in Loenen, in het gebied tussen de Hameinde en de Bruisbeek, is een voormalige locatie van een kwekerij aanwezig, met enkele, aangrenzende agrarische gronden. Voorheen was hier een relatief omvangrijk kassencomplex aanwezig. Dat is inmiddels gesloopt. Sindsdien wacht de locatie op een nieuwe invulling. Daarnaast is tussen de kwekerijlocatie en de woonkern van Loenen een agrarisch perceel aanwezig, dat van origine niet hoort bij de kwekerijlocatie. Voor beide locaties tezamen, de kwekerijlocatie en het agrarische perceel ten noorden daarvan, hebben de eigenaren het voornemen opgevat om ter plaatse 42 woningen te realiseren.

1.2 Ligging en begrenzing

De voormalige kwekerijlocatie is gelegen in de zuidrand van het dorp Loenen. Plaatselijk is de locatie bekend als de Hameinde 12 in Loenen. Aan de westzijde grenst de locatie aan de weg de Bruisbeek. Het agrarische perceel ten noorden daarvan, ligt achter de Hameinde 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0001.png"

Figuur 1: Ligging in omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0002.png"

Figuur 2: Situatietekening met het plangebied globaal rood omkaderd

Het plangebied wordt gevormd door de gehele, voormalige kwekerijlocatie, inclusief het deel dat niet voor woningbouw aangewend wordt en het agrarische perceel ten noorden daarvan. Bezien vanaf de Hameinde ligt het voornaamste deel van het plangebied achter de woningen aan de Hameinde 8 t/m 16. Daarnaast maakt het perceel Hameinde 13 onderdeel uit van het plangebied. Hier zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, maar de bestemming van deze locatie dient aangepast te worden om de geplande woningbouw mogelijk te maken. Verder maakt een deel van het bestaande, openbare gebied van de weg de Molenbeek onderdeel van het plangebied. Hier zijn aanpassingen nodig vanwege de ontsluiting van de nieuwe woningen.

Kadastraal wordt het plangebied gevormd door de percelen die kadastraal bekend zijn als gemeente Beekbergen, sectie E, nummers 3180, 3249 (deels), 3706, 3707, 3887, 3889, 4041 (deels), 4053, 4054, 4057, 4058 en 4059.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Loenen en Veldhuizen. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 oktober 2013.

Het perceel Hameinde 12 heeft de bestemming Agrarisch. De gronden zijn hiermee grotendeels bestemd voor agrarische bedrijven. Binnen die gronden is een bouwvlak aangegeven. Dat bouwvlak meet circa 1,7 ha. en mag geheel met bedrijfsgebouwen worden benut. Binnen het bouwvlak is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij' aangegeven. Hiermee wordt voorzien in een kwekerij. Binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan; de huidige woning aan de Hameinde 13. Binnen de beschreven bestemming is het realiseren van woningen niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is daarvoor nodig.

Voor het perceel Hameinde 13 geldt dezelfde bestemming als voor de Hameinde 12, zij het met minder bouwmogelijkheden. Aanvullend zijn bij de Hameinde 13 detailhandelsactiviteiten toegestaan, die overeenkomen met een tuincentrum.

De geplande verkeersaansluiting voor de nieuwe woningen op de weg Molenbeek is deels geprojecteerd op grond met de bestemming Groen. Het aanleggen van verkeerswegen is daar niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0003.png"

Figuur 3: uitsnede plankaart Loenen en Veldhuizen met het plangebied van dit bestemmingsplan globaal rood omkaderd

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0004.png"

Figuur 4: uitsnede plankaart Loenen en Veldhuizen met globaal, rood omkaderd het gedeelte dat in dit bestemmingsplan wordt betrokken voor de verkeerontsluiting op de Molenbeek

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De steden in Gelderland zijn een belangrijke motor voor de Gelderse economie, als concentratiepunt van sociaal-culturele en economische activiteiten. Steden zijn van belang voor de stedelijke bevolking èn voor de bewoners in de omliggende gebieden. Iedere stad heeft zijn eigen unieke kwaliteiten en invloedssfeer. De landschappelijke ligging en het groene karakter dragen bij aan de kracht van de Gelderse steden. In samenhang met de sterke steden zijn vitale dorpen van groot belang. Met name in de regio's waar vergrijzing, speelt, is een evenwichtige ontwikkeling gewenst, gericht op de kwaliteit van de bestaande voorraad. De provincie wil de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen waar mogelijk behouden en versterken. Dit vergt een evenwichtige benadering van stedelijke functies. De ambitie is te zorgen voor een optimale kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen, niet om alle voorzieningen te behouden.

De provincie zet in op duurzame verstedelijking. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

In paragraaf 3.6 zal ingegaan worden op de rijksladder.

De overige aspecten die voor dit bestemmingsplan relevant zijn, hebben een doorvertaling gekregen in de Omgevingsverordening Gelderland. De toetsing daaraan vindt in de volgende paragraaf plaats.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

In de Statenvergadering van woensdag 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.

Wonen (artikel 2.2.1.1)

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.

Toetsing

Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering passen de woningen waarin dit plan voorziet. Zie ook paragraaf 2.6.

Nationaal landschap (artikel 2.7.4.2)

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en (buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie) maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.

Toetsing

Op grond van het geldende bestemmingsplan is ter plaatse een tuinbouwbedrijf toegestaan binnen een bouwvlak van circa 1,7 ha. Dit bestemmingsplan leidt er toe dat de bebouwingsmogelijkheden afnemen. Ook komt het grondbeslag van de gebouwde functies dichter bij de dorpskern te liggen, zodat een landschappelijk waardevoller deel van de gronden wordt gevrijwaard van bebouwing. Per saldo is dan ook geen sprake van een verslechtering van Nationaal Landschap.

Intrekgebied (artikel 2.6.3.1)

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. (Intrekgebieden zijn beschermingsgebieden aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder a van de Wet Milieubeheer.)

Toetsing

Dit bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die de winning van fossiele brandstof mogelijk maken.

2.4 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.5 Structuurvisie Loenen

In oktober 2009 is de Structuurvisie voor Loenen, Loenen, een dorp om te zoenen, door de gemeenteraad vastgesteld. De visie schetst een beeld van de gewenste ontwikkelingen van het dorp en directe omgeving voor de jaren tot ongeveer 2020. Deze visie is een uitwerking van en een onderlegger voor diverse, ruimtelijke beleidsdocumenten van gemeente en regio. Qua gemeentelijk, ruimtelijk beleid zal daarom in dit bestemmingsplan alleen de structuurvisie voor Loenen nader worden beschreven.

Belangrijk onderwerp van de Structuurvisie Loenen is de behoefte van het dorp aan nieuwe woningen. Daarnaast besteedt de visie ook aandacht aan andere zaken die voor het dorp van belang zijn, zoals de beken en sprengen, het aanpassen van de openbare ruimte rond het dorpshuis en recreatie en toerisme.

In de visie voor Loenen is ingezet op behoud en versterken van de kwaliteiten die het dorp nu heeft en die een positieve uitwerking op de leefbaarheid van het dorp kunnen hebben. Loenen is en blijft een leefbaar dorp met daadkracht en saamhorigheid. Daarbij hoort een evenwichtige opbouw van de bevolking naar samenstelling en leeftijdsopbouw. Daar hoort ook een eigentijds verenigingsleven bij met voor elk wat wils. Goed functionerende voorzieningen, nu en in de toekomst, leveren daar een belangrijke bijdrage aan.

Om de gewenste groei van het dorp te kunnen realiseren is voor de jaren tot ongeveer 2020 in de visie een toename van ca. 375 woningen in Loenen opgenomen. Daarvan is 30% goedkope/betaalbare woningen (< €527 en < €170.000) vooral voor startende huishoudens.

Het behoud van de verschillende landschappen is een belangrijk uitgangspunt bij toekomstige ontwikkelingen. Het open karakter van de enken wordt gerespecteerd. De beken worden weer meer zichtbaar gemaakt. Bestaande structuren in het landschap dienen zoveel mogelijk als basis voor ontwikkelingen. Belangrijk is dat de verschillen in karakter van de diverse bebouwingsconcentraties, Loenen, Veldhuizen, Zilven en het MOB-complex Veldhuizen, behouden blijven.

Nieuwe woningen worden voor een belangrijk deel op inbreidingslocaties in het dorp gerealiseerd. Daarnaast worden uitbreidingslocaties voorzien: Loenerdrift-Bruisbeek (Hameinde) en het voormalig militair terrein Veldhuizen.

Uitbreidingen in Loenen zelf kunnen hogere dichtheden goed verdragen. De buurtschappen Zilven en Veldhuizen kunnen heel goed enige aanvullingen aan, maar dan wel passend in het bestaande karakter van verspreid staande, losse bebouwing op grote kavels, afgewisseld met kleine weitjes.

In de structuurvisie maakt het plangebied onderdeel uit van een woningbouwlocatie. In het globale en indicatieve uitvoeringsprogramma in de visie wordt voor die locatie uitgegaan van 75 woningen en 2013-2016 als realisatietermijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0005.png"

Figuur 5: Structuurvisiekaart

2.6 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Een van de projecten, die door het Woningbouwprogramma 2010-2029 een andere opzet kreeg, was de woningbouwontwikkeling in het plangebied. Aanvankelijk werd hiervoor nog gedacht aan een invulling met 75 tot 80 woningen. In het Woningbouwprogramma is dat aantal naar beneden bijgesteld. Voor de ontwikkeling is ruimte opgenomen voor 40 woningen.

2.7 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.

De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:

  • 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave
    Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid.
  • 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen
  • 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen.

2.8 Actualisatie woningbouwprogrammering

In de Woonagenda Apeldoorn 2014-2018 (zie paragraaf 2.7) staat geagendeerd het programmatisch kader actueel te houden, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dit heeft geleid, op 5 maart 2015, tot vaststelling door de gemeenteraad van de nota 'Actualisatie woningbouwprogrammering'. Mogelijk dat in vervolg op deze nota tot een bijstelling van het woningbouwprogramma wordt overgegaan. Echter tot dat over bijstelling nadere besluitvorming heeft plaats gevonden blijft het woningbouwprogramma uit november 2012 (zie paragraaf 2.6) het kader voor woningbouwplannen.

2.9 Verkeersbeleid

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009). Hierin heeft de gemeente een aantal doelen vastgesteld. De gemeente wil de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid behouden en liefst nog vergroten. Enerzijds zijn dit doelen die zijn uitgedrukt in cijfers, anderzijds zijn dit doelen in de vorm van ervaringen van bewoners en gebruikers.

De gemeente faciliteert alle vervoerswijzen en probeert de kennis van de reiziger over de verschillende mogelijkheden te vergroten. Het doel voor verkeersveiligheid is een reductie van 35% van het aantal ongevallen in 2020 ten opzichte van 2002. Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het veiliger en herkenbaarder maken van de infrastructuur en gedragsbeïnvloeding van de verkeersdeelnemers.

Het autoverkeer wordt gebundeld op hoofdwegen. De hoofdwegen verbinden stadsdelen met elkaar, met de snelwegen en met de rest van de wereld. Woongebieden worden ingericht als verblijfsgebieden, met een maximum snelheid van 30 km per uur. Daar moet de overlast van autoverkeer zo veel mogelijk worden beperkt.

De gemeente streeft goede voetgangersvoorzieningen na. Bij het station en in de binnenstad worden speciale veilige voorzieningen voor voetgangers aangeboden. Op andere plaatsen wordt een basisniveau aan voorzieningen aangeboden. De gemeente blijft inzetten op goede fietsenstallingen en fietsdoorstroomassen: snelle aantrekkelijke fietsroutes, waar je als fietser snel, comfortabel en veilig kunt fietsen. Alle inwoners van Apeldoorn moeten gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. De bus speelt hierin een belangrijke rol. De bussen sluiten aan op de treinen van de Nederlandse Spoorwegen. De taxibus wordt ingezet als aanvulling op de behoeften van de gebruiker.

Er worden drie categorieën hoofdwegen onderscheiden: de Ring; de radialen en de centrumring; de overige hoofdwegen. De Ring is de belangrijkste verdeler van het verkeer in de stad. Het autoverkeer krijgt hier de hoogste prioriteit. De radialen en de centrumring hebben als doel het bieden van een snelle route naar en om het centrum heen, met name om de parkeergarages snel te kunnen bereiken en verlaten. Naast de hoofdwegen zijn er de verblijfsgebieden. In verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond. Gemengde functies hebben hier een plek: verkeer, spelende kinderen, fietser en voetgangers. In het buitengebied wordt het verkeer ook gebundeld op een aantal hoofdwegen waar een maximum snelheid geldt van 80 km per uur. De verblijfsgebieden in het buitengebied worden autoluw ingericht met een maximumsnelheid van 60 km per uur.

De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

2.10 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een plek geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het plangebied geldt het beeldkwaliteitplan Loenen en Veldhuizen. Hierin geldt voor het grootste deel van het plangebied een normaal welstandsniveau. Voor de bebouwing direct langs de Hameinde geldt het welstandsthema 'Lintbebouwing' en een hoog welstandsniveau. Voor het overige geldt het welstandsthema 'Agrarisch buitengebied'. Bij het stedebouwkundig plan voor het plangebied is een beeldkwaliteitplan gemaakt en dat geldt als aanvulling op het beeldkwaliteitplan Loenen en Veldhuizen.

2.11 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

Voor dit bestemmingsplan geldt een realisatietermijn van 8 jaar. Overeenkomstig is in dit plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

3 BESTAANDE EN NIEUWE SITUATIE

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van Loenen, in de overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied. Van oorsprong maakt de locatie onderdeel uit van het enkencomplex rond Loenen. Voorheen was op de locatie een kwekerij aanwezig, met bijbehorende kassen en buitenteelt. Op een onderstaande luchtfoto is dit nog te zien. Deze kassen zijn inmiddels al enige tijd gesloopt. Sindsdien is het terrein in gebruik als weide- en akkerland. Van de kwekerij zijn alleen de bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw, direct bij de Hameinde, blijven staan. Op een paar honderd meter van de locatie beginnen de bossen van de Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0006.png"

Figuur 6: luchtfoto omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0007.png"

Figuur 7: luchtfoto 2010 plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0008.png"

Figuur 8: luchtfoto 2014 plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0009.png"

Figuur 9: woning aan de Hameinde 12 met daarnaast een voormalige bedrijfsgebouw van de kwekerij

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0010.png"

Figuur 10: het plangebied gezien in westelijke richting, ter hoogte van de Molenbeek

3.2 Context

In structuurvisie voor Loenen is voorzien dat in Loenen behoefte is aan circa 375 woningen. Dit aantal is niet alleen realiseerbaar middels inbreidingen in de bestaande dorpskern. Daarom zijn in de stuctuurvisie locaties aangewezen die potentieel geschikt zijn voor een uitbreiding van het dorp. Een van die locaties betreft het plangebied. Die locatie zou benut kunnen worden voor 75 woningen. Later, in het gemeentelijke woningbouwprogramma (zie paragraaf 2.6), is dat aantal naar beneden bijgesteld: 40 woningen. De locatie werd hiermee (vooralsnog) verkleind.

3.3 Programma

In de structuurvisie voor Loenen wordt uitgegaan van de volgende verdeling bij het realiseren van nieuwe woningbouwprojecten:

  • 1/3 goedkope woningen (sociale huurwoningen en koopwoningen met een v.o.n. kleiner dan € 170.000,-, prijspeil 2014);
  • 1/3 middeldure woningen (woningen met een v.o.n.-prijs tot € 260.000,-, prijspeil 2014 );
  • 1/3 dure woningen (woningen met v.o.n. van meer dan € 260.000,-, prijspeil 2014 ).

De recent uitgevoerde actualisatie van het woningbouwprogrogramma, zie paragraaf 2.8, laat zien dat een verkleining van het aandeel dure woningen, ten gunste van de andere twee segmenten, beter past bij de huidige vraag en marktomstandigheden.

Vanuit dit perspectief is voor het plangebied gekomen tot de volgende verdeling:

  • 18 rijtjeswoningen;
  • 16 halfvrijstaande woningen;
  • 8 vrijstaande woningen.

Het totaal aantal woningen komt hiermee op 42. Hiervan wordt het goedkope segment alleen gerealiseerd in de vorm van koopwoningen. 42 woningen zijn twee woningen meer dan in het gemeentelijke woningbouwprogramma voorzien. Toch is het aantal van 42 woningen programmatisch aanvaardbaar. Met dit aantal is het mogelijk tot een stedenbouwkundig goed afgeronde uitbreiding van het dorp te komen. Tegelijkertijd kan een hoog aandeel van de woningen in het goedkope en middeldure segment worden gerealiseerd.

3.4 Stedenbouwkundige opzet

3.4.1 Inleiding

Voor het plangebied is een gedegen analyse opgesteld waarin met name de oude structuren van schaapsdriften opvalt. Op basis van de analyse is een plan gemaakt waarin de oude lijnen terug komen. Hiermee wordt het nieuwe buurtje op een heldere manier verbonden aan zowel het bestaande dorp als ook het omliggende landschap. In de planopzet is gekozen voor een menging van het beoogde programma waarmee het dorpse karakter van de uitbreiding bevestigd wordt. Het plan heeft een sterke relatie met het aansluitende landschap. Tussen de individuele bouwwerken is veel van de bijbehorende tuinen waar te nemen en daarmee ontstaat een (visueel ruimtelijk) geleidelijke overgang tussen dorp en landschap.

3.4.2 Planopzet

Het landschap van de oostflank van de Veluwe wordt gekenmerkt door zacht glooiend reliëf met een overgang van droog bos met esgronden naar de nattere weidegronden en hooilanden van de IJsselvallei. Op deze overgang ontsprongen van oorsprong beken en later gegraven sprengbeken die een hoge natuurwaarde kennen. Het landschap bood optimale omstandigheden voor boeren om te vestigen. Vanuit deze enkele boerderijen is uiteindelijk het dorp Loenen ontstaan zoals wij dat nu kennen.

Aan de zuidwestkant van het dorp liggen de licht hellend agrarische percelen van het plangebied. Ze lopen op naar de bosrand van het Veluwemassief. Deze bosrand vormt met de houtwal van de Bruisbeek tevens de grens van de Ecologische Hoofdstructuur. De locatie vraagt, gezien deze huidige natuurwaarden, om een zorgvuldige benadering. De insteek voor het plan is een dorpse verkaveling die aansluiting vindt bij de bestaande korrelstructuur van de huidige dorpsrand. Er is gezocht naar een evenwichtige inzet van groen en natuurwaarden in het plan in combinatie met het beeldversterkende effect van het aanwezige natuurlijke hoogteverschil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0011.png"

Figuur 11: Landschappelijke context

De verkaveling richt zich op de Veluws-Loenense dorpskarakteristiek met een informele verkaveling en fijne korrelstructuur, waarbinnen deze uitbreiding een herkenbaar eigen karakter heeft. Kenmerkend zijn de landschappelijke woonkwaliteit en recreatiewaarde die tot stand komen door de verweving met groenstructuren van de houtwallen en bestaande landelijke infrastructuur uit de omgeving. Deze verweving zorgt samen met het hoogteverschil voor zowel een hoge ecologische potentie als een hoge beeldwaarde. Kortom, het is prettig wonen op niveau.

Figuur 12: Verkavelingsplan

Loenen is als nederzetting ontstaan op de flank van het Veluwemassief. Net als op andere plekken bood de overgang van hoge droge gronden naar de laaggelegen vochtige vallei van de IJssel een ideale plek voor vestiging van de eerste agrarische nederzetting. De boerderijen in de vroege middeleeuwen waren gemengd, dus had men op de hoger gelegen gronden aan de rand van de Veluwe de gezamenlijke bouwlandakkers (de es of enk) en op de vochtiger gronden de gras- en hooilanden. Op deze wijze ontstond een lint van boerderijen, precies gelegen op de hoog-laag overgang. Zo'n esdorp wordt een flankesdorp genoemd. Op de flank van de stuwwal ontsprong op de natuurlijke plekken kleine waterstromen die samenvloeiden tot beken, welke uiteindelijk uitmonden in de IJssel. De constante waterstroom van deze beken werden ingezet voor maalderijen en wasserijen van diverse “vroege industrieën”. Later groef men sprengen om aan de groeiende behoefte aan waterkracht tegemoet te komen. Landschappelijk is er veel veranderd. Zo zijn de meeste heide- en zandgronden bebost, worden op de es vrijwel geen graanproducten meer verbouwd en is het karakteristieke lint van boerderijen opgenomen in een aantal dorpsuitbreidingen. Loenen kende ook een aantal beken, die deels verdwenen zijn. Met name de sprengbeek die direct ten noorden van het projectgebied gelegen heeft, is op enkele restanten na verdwenen. Divers beleid richt zich tegenwoordig op het herstel en behoud van de Veluwse sprengen en beken maar dat heeft voor dit plangebied verder geen gevolgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0012.png"

Figuur 13: Massa-impressie

Het lint van boerderijen is nog steeds herkenbaar in de Eerbeekseweg en Hoofdweg. Opvallend daarbij is dat aan de oostzijde van het dorp de nieuwe dorpsrand een scherp ruimtelijk contrast laat zien met de open lage graslanden, terwijl aan de westzijde de radiale structuur van uit het dorp lopende driften naar de Veluwe ook nog goed herkenbaar is. Dit ruimtelijk onderscheid tussen hoog en laag (westrand en oostrand) is in feite de genius loci, de essentie van het dorp en is ruimtelijk uitgangspunt voor de verdere planontwikkelingen. De dorpse korrelstructuur aan de west- en zuidrand zorgt voor een grote verwevenheid met het landschap. Deze verwevenheid, die zorgt voor een landschappelijke woonkwaliteit, wordt doorgezet in de planontwikkeling. Oude driftstructuren, houtwallen en waterlopen/greppels vormen hierbij de landschappelijke dragers. De korrelmaat van de dorpsrand zet zich door in het verkavelingsplan.

Door toepassing van de geëigende elementen, als houtwal, dorps weitje, lage gootlijn, eenvoudige architectuur en behoud van zichtlijnen wordt het wijkje opgenomen in de dorpsrand. De karakteristieke dorpsrand tussen Loenen en de Loener enk wordt hiermee gerespecteerd; het silhouet betreft een kleinschalige en gevarieerde opbouw van kappen en beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0013.png"

Figuur 14: Variatie en schaal van bouwvolumes in de dorpsrand

De verkaveling is gesitueerd op de mozaïek-achtige percelen die de dorpsrand kenmerken. De woningen vormen in deze losse setting kleine clusters die de maat en schaal van deze mozaïek-erven overnemen. Zo ontstaan geen lange rijen en straten, maar een afwisselend beeld van kop- en langsgevels, lage en hoge dakvlakken, voor-, zij- en achterkanten. Telkens in kleinschalige eenheden, die worden gescheiden door de ontsluitingspaden. Deze paden vertonen lichte knikken en bochten die op de oorspronkelijke verkaveling is geënt. Zo ontstaat een kleinschalig karakter van het wijkje. Aan de zuidzijde krijgen de woningen als overgang naar het landschap een lage goot, in samenhang met de omringende (agrarische) bebouwing. Aan de noordzijde wordt het bestaande speelveld aan de Molenbeek een open weitje in het dorp, zoals ze er vaker voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0014.png"

Figuur 15: Principes omgang met hoogteverschil van west naar oost

Voor de nieuwe woningen is bezien of er sprake is van ongewenste schaduwwerking op de omliggende, bestaande woningen. Die studie is opgenomen als bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Hier uit volgt dat de nieuwe woningen geen onaanvaardbare schaduwwerking hebben, danwel onevenredige gevolgen voor de daglichttoetreding.

3.4.3 Openbare ruimte

Voor de ontsluiting is er voor gekozen om zowel aan het Hameinde als aan Molenbeek aan te takken. Hierdoor wordt het wijkje opgenomen in de dorpsstructuur en is het bereikbaar vanuit meerdere kanten. Het bestaande grindpad wat van het Hameinde naar de Bruisbeek loopt wordt hiermee een langzaamverkeersroute, die alleen voor autoverkeer toegankelijk is voor enkele bestaande aanwonenden. Deze oude landschappelijke route krijgt een begeleiding van een houtwal met inheemse beplanting. Hiermee wordt het zicht op de nieuwbouw vanuit de Molenbeek verzacht en wordt een landschappelijke, ecologische structuur toegevoegd aan het gebied. Het wijkje Hameinde wordt zodoende met groen ingepast.

De openbare ruimte in het plan bestaat voornamelijk uit de ontsluitingswegen. Deze zijn zeer ingetogen vormgegeven. Op een enkele plek is ruimte gemaakt voor bezoekersparkeren. De grootste hoeveelheid aan parkeerplaatsen is gedacht of op eigen terrein (bij de woningen) of in een parkeerkoffer tussen de bebouwing in. Daardoor sluit het beeld van de openbare ruimte goed aan bij de landschappelijke ligging.

De zuidelijke ontsluitingsweg, die de feitelijke wijkrand vormt volgt de oude kavellijn en krijgt aan de landschapskant een losse beplanting van eiken en een greppel voor de afvoer van regenwater.

De paden zijn als 'shared space' vormgegeven, in feite klinkerpaden met een rabatstrook. Hierdoor kunnen de profielen smal blijven en bijdragen aan een dorpse uitstraling. Parkeren vindt voornamelijk plaats op eigen erf en in twee parkeerkoffers die aan de achterzijde van de woningen zijn gelegen. De auto is daarmee niet dominant aanwezig, terwijl iedereen 'bij de deur' kan parkeren.

De Hameindelokatie wordt zo een moderne uitbreiding van het dorp Loenen die zich op natuurlijke wijze in de bestaande omgeving voegt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0015.png"

Figuur 17: Erfafscheidingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0016.png"

Figuur 18: Impressie opgaand groen

3.4.4 Beeldkwaliteit

Voor dit plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan zal deels worden vastgesteld als gebiedsgericht welstandsbeleid. Dat zal vervolgens het toetsingskader zijn voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, bij het beoordelen van aanvragen om omgevingsvergunning. Dit toetsingskader sluit aan op het toetsingskader voor het hele dorp.

3.5 Verkeer en parkeren

Voor de ontsluiting van de nieuwe woning zal een bestaande zijtak van de weg de Molenbeek worden doorgetrokken richting de noordgrens van het nieuwe woongebied. Vanaf daar zal deze nieuwe weg afbuigen richting het oosten en gaan aansluiten op de Hameinde. De bestaande zijtak van de Hameinde, langs de noordelijke plangrens, zal geen functie vervullen voor de nieuwe woningen. Op de doortrekking van de Molenvaart zullen de andere, nieuwe wegen voor de woningen aanhaken.

Met de beschreven ontsluiting wordt goed aangesloten op de verkeersstructuur van het dorp. Zowel via de Hameinde als via de Molenbeek is de hoofdontsluiting van het dorp, de Eerbeekseweg, eenvoudig en snel te bereiken. De nieuwe woningen leiden, naar schatting, tot circa 400 motorvoertuigen per etmaal. De capaciteit van de Hameinde en de Molenbeek is daarvoor toereikend. Overigens is de genoemde schatting geen netto schatting. Door het verdwijnen van de bestemming voor een kwekerijcomplex komen ook potentiële verkeersbewegingen te vervallen.

In de nieuwe situatie zal voldaan moeten worden aan de parkeernormen conform gemeentelijk beleid. In het bovenstaande, stedenbouwkundige plan is voorzien in 75 parkeerplaatsen. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de geldende parkeernorm, met een voldoende hoog aandeel parkeerplaatsen die zich in de openbare ruimte bevinden (vanwege bezoekersparkeren).

3.6 Duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (zie paragraaf 2.1) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. De Ladder houdt in dat bij het mogelijk maken van een stedelijke ontwikkeling eerst in beeld moet worden gebracht of daarvoor wel regionale behoefte bestaat (trede 1). Zo ja, dan moet vervolgens worden bepaald of de ontwikkeling een plek kan krijgen binnen bestaand, stedelijk gebied (trede 2). Pas daarna kan een locatie buiten stedelijk gebied in beeld komen (trede 3). De Ladder is per 1 oktober 2012 als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), preciezer: in het tweede lid van artikel 3.1.6. van het Bro.

Trede 1

In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over het te realiseren woningbouwprogramma. Als uitwerking daarvan is het gemeentelijke woningbouwprogramma opgesteld (zie paragraaf 2.6). Daarin wordt het beschikbare programma verder verdeeld binnen de gemeente. In het programma is specifiek ruimte toebedeeld aan het dorp Loenen. Onderhavige ontwikkeling valt binnen die ruimte. Dit bestemmingsplan voorziet dan ook in het invullen in het regionale behoefte.

Trede 2

In de structuurvisie Loenen (zie paragraaf 2.5) is in beeld gebracht welke inbreidingslocaties nog beschikbaar zijn of komen in de bestaande dorpskern. Ook is een inschatting gemaakt van het aantal woningen dat daar gerealiseerd kan worden. Dat aantal woningen is te laag om in de behoefte te voorzien. Ook zijn de potentiële inbreidingslocaties te klein om een aantal van 42 grondgebonden te realiseren. De grootste inbreidingslocaties bevindt zich op de hoek van de Eerbeekseweg met de Horstweg. Daar kunnen 38 woningen worden ontwikkeld, waaronder appartementen. Dat project is inmiddels in aanbouw. De realisatie van de geplande 42 woningen is dan ook niet mogelijk in bestaand stedelijk gebied.

Trede 3

In de structuurvisie Loenen is bezien welke locaties in aanmerking komen voor een uitbreiding van het dorp. Daarbij is het plangebied aangewezen als potentiële woningbouwlocatie. Het betreft een locatie die relatief dicht bij de dorpskern ligt en die op een adequate manier kan worden ontsloten voor het autoverkeer. Binnen een loopafstand van 10 minuten bevinden zich twee aansluitingen op het openbaar vervoer: bushaltes aan de Eerbeekseweg. Het plangebied is dan ook een goede plek voor een uitbreiding van het dorp.

4 UITVOERBAARHEID

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Ter plaatse van het bestemmingsplangebied Hameinde in Loenen is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd door Aveco de Bondt. Rapportage heeft als kenmerk R-GTA/704 en is gedateerd op 2 april 2015. Het rapport is opgenomen als bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Hieruit blijkt dat de bodemkwaliteit de uitvoering van dit plan niet in de weg staat.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Dit bestemmingsplan voorziet in een milieugevoelige (woon-)functie. Er is hier dus sprake van inwaartse milieuzonering. Het plangebied ligt in een rustige woonomgeving. Er kan geen correctie ten opzichte van het referentieomgevingstype “rustige woonwijk” uitgevoerd worden ten aanzien van het aspect geluid.

In de omgeving van het plangebied is een milieubelastende functie aanwezig die een belemmering zou kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling. Aan de Hameinde 13 is een kwekerij gevestigd. Gebaseerd op het feitelijke gebruik geldt hiervoor een milieuzone van 30 meter. Vanwege de agrarische bestemming is de planologische reservering 100 meter. In dit bestemmingsplan zal de bestemming van de Hameinde 13 worden aangepast op de feitelijke situatie. Ter plaatse zal alleen nog een kwekerij mogelijk zijn, met de bijbehorende detailhandelsactiviteiten. Die bestemming is zo ingericht dat de bedrijfsactiviteiten op meer dan 30 meter blijven ten opzichte van de nieuwe woningen.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Eerbeekseweg, de Hameinde en de Bruisbeek. Alleen voor de Eerbeekseweg doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze weg van rechtswege een geluidzone heeft. De andere twee wegen betreffen wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur. Het betreffen alle drie binnenstedelijke wegen.

In de rapportage d.d. 16 februari 2015, opgesteld door Deerns Nederland B.V. en opgenomen in bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is de geluidsbelasting ten gevolge van Eerbeekseweg berekend en de andere twee wegen beschouwd. Hieruit volgt dat aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder voldaan wordt.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voor dit bestemmingsplan is de luchtkwaliteit onderzocht. In de rapportage d.d. 15 februari 2015, opgesteld door Deerns Nederland B.V. en opgenomen in bijlage 4 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is het resultaat van dit onderzoek beschreven.

De nieuwe woningen in het plan kunnen opgrond van de Wet luchtkwaliteit worden beschouwd als NIBM. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom niet aan de orde. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald in de omgeving van het bouwplan. Deze concentraties zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is nu en in de toekomst dan ook niet te verwachten.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de nieuwe woningen.

Op een afstand van ongeveer 25 meter van de planlocatie is vuurwerkverkooppunt/opslag Vuurwerkand Loenen gelegen (Hameinde 13). De opslag beschikt over een capaciteit tot 10.000 kg vuurwerk. Hierdoor is het vuurwerkverkooppunt/opslag niet vergunningplichtig, echter valt Vuurwerkland Loenen wel onder het Activiteitenbesluit en moet voldaan worden aan de veiligheidsafstand uit het Vuurwerkbesluit. Deze afstand bedraagt ten minste 8 meter en blijft binnen de eigen inrichtingsgrens. Gezien de afstand tot de planlocatie heeft het vuurwerkverkooppunt/opslag geen invloed op het bestemmingsplan.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Op een afstand van ongeveer 130 meter van de planlocatie is de provinciale weg N786 (Eerbeekseweg), waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, gelegen. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N786 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn. Vanuit externe veiligheid heeft de N786 dus geen invloed op het bestemmingsplan.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op een afstand van ongeveer 425 meter van de planlocatie is een brandstofleiding gelegen. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 25 meter. Gezien de afstand tot de planlocatie heeft de buisleiding geen invloed op het bestemmingsplan.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

In dit bestemmingplan is sprake van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit mer. Onder D 11.2 van het Besluit Mer wordt gesproken over de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, indien sprake is van:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De planlocatie heeft alleen betrekking op woningbouw op een beperkte oppervlakte. Bovenstaande criteria zijn niet van toepassing. Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage enkel aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

  • a. De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten
    Het project omvat de bouw van 42 woningen en blijft daarmee ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) ten opzichte van de referentiesituatie.
  • b. De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
    Vanwege het realiseren van de woningbouw wordt het niet meer in gebruik zijnde kassencomplex verwijderd. Er wordt aangesloten op de bebouwde kom van Loenen. Dit houdt in dat kan worden aangeslotenop de bestaande infrastructuur. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

De Hameinde ligt grotendeels in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 4 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen 1,0 en 3,5 meter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan dient grondwaterneutraal te worden ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Het plangebied ten westen van het Hameinde is in het verleden voor een groot deel in gebruik geweest als kwekerij. Hiervoor was het deels bebouwd met kassen. Naast de kassen lag een vijver welke diende als opvang van regenwater.

Gezien (datering van) luchtfoto's zijn de kassen in dit gebied in 2011 of eerder gesloopt, ook de vijver is gedempt. Het gebied is in gebruik als akker- en/of weidegrond.

Het gebied ten oosten van het Hameinde is op dit moment nagenoeg volledig verhard (bebouwing en bestrating).

In het plangebied is op dit moment geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. In de omgeving van het gebied ligt geen bestaand oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.2.4 Afvoer van hemelwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  • 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Het hemelwater van toekomstige verhardingen wordt niet aangesloten op het bestaande gemengde riool, maar grotendeels geïnfiltreerd in de bodem. Voor alle ondergrondse infiltratievoorzieningen geldt dat er zandvangen en bladafscheiders worden toegepast.

Voor de ontwikkeling van het plangebied geldt dat binnen het plangebied minimaal 36 millimeter neerslag ten opzichte van de aangesloten verharding verwerkt moet kunnen worden. Om aan te tonen dat aan deze eis voldaan kan worden, is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dat plan is bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Indien er meer neerslag valt dan de voorzieningen aan kunnen, mag het water uit de voorzieningen bovengronds overlopen naar openbaar gebied.

Eventuele panden in het gebied welke gehandhaafd blijven, mogen blijven afvoeren op de huidige wijze. Waar mogelijk wordt hier het hemelwater ook zoveel mogelijk afgekoppeld.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel in het Hameinde of de Eerbeekseweg. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

In het op te stellen waterhuishoudkundig plan wordt uitgewerkt hoe de voorziening voor het afvoeren van afvalwater worden vormgegeven.

4.2.6 Watertoets

Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. De reactie van het waterschap is hieronder samengevat en van antwoord voorzien.

Inhoud van de brief

  • a. Het waterschap wijst op het feit dat dit gebied reeds lange tijd niet meer is bebouwd, en feitelijk zijn eigen water verwerkt. Voor ontwikkeling van dit gebied stelt het waterschap dan ook als eis dat hier minimaal 86 mm water, ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak, verwerkt kan worden. Minimaal 60 mm hiervan dient in het gebied geborgen te worden in buffers, wadi's of oppervlaktewater.

Beantwoording

  • a. Voor dit plan wordt uitgegaan van een eis van 36 mm. Gezien de situatie is deze eis afdoende voor de nieuwe woonwijk. Eventuele afvoer van hemelwater zal niet gaan naar oppervlaktewater wat onder het toezicht van het waterschap staat.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.

De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Door Ecogroen Advies is een natuurtoets uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen woningbouw. Dit onderzoek vormt bijlage 6 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit dit onderzoek blijkt dat negatieve effecten op beschermde natuurgebieden niet aan de orde zijn en dat de eventuele aanwezigheid van beschermde flora en fauna de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

Vanwege het ontbreken van bomen en het ontbreken van geschikte ruimten/ sporen van vleermuizen in de aanwezige schuur worden geen verblijfplaats van vleermuizen verwacht in het plangebied. Vervolgstappen ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aan de orde. Het plangebied vormt beperkt foerageergebied voor soorten als Laatvlieger en Gewone dwergvleermuis. Vliegroutes van vleermuizen worden niet in het plangebied verwacht vanwege het ontbreken van opgaande, lijnvormige structuren. Vervolgstappen voor vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen zijn niet aan de orde.

In het plangebied en directe omgeving ontbreken vaste of tijdelijke verblijfplaatsen van Das (Ff-wet tabel 3). In de beplantingstroken in de directe omgeving van het plangebied zijn wel diverse sporen van de juridisch strikt beschermde Das aangetroffen in de vorm van wisse ls, haren, graafsporen en mestputjes.

Op een afstand van circa 180 meter in zuidwestelijke richting bevindt zich een kraamburcht van Das en daarnaast zijn op grotere afstand nog twee locaties met incidenteel gebruikte burchten vastgesteld. Het plangebied maakt naar verwachting deel uit van het foerageergebied van Dassen die de nabijgelegen burchten bewonen. Voor foerageergebied van Das geldt dat deze gebieden alleen beschermd zijn als ze essentieel zijn om de functionaliteit van de nabijgelegen kraamburcht te waarborgen. Gezien de ruime afstand van het plangebied tot de burchten wordt hierop geen verstoring verwacht door aanleg of het gebruik van de woonwijk.

4.4 Archeologie

4.4.1 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeoligische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Het gebied voor de geplande woningbouw is op de archeologische beleidskaart aangegeven als een terrein met archeologische waarden (categorie 3). Daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek is bijlage 7 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. In dit onderzoek worden de categorisering van de beleidskaart bevestigd. Daarom zal, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan of in het kader van de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe woningen, nader archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Middels de gebiedsaanduiding 'overige zone - specifieke archeologische waarden' in het bestemmingsplan is dat geborgd.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Rijks- en provinciaal beleid

Modernisering Monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van de minister van OCenW op de monumentenzorg weer. De visie is geschreven mede namens de ministers van LNV en VROM. De nieuwe visie rust op drie pijlers: (1) cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening (2) krachtiger en eenvoudige regels (3) herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen. Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is een van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk. Sinds de aanpassing van het Besluit Ruimtelijke Ordening per 1 januari 2012 zijn gemeenten verplicht bij het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast heeft het Rijk aanvullend op de Structuurvisie infrastructuur en ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opgesteld; 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.5.2 Gemeentelijk beleid

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De bestaande kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij deze nota horen een archeologische en cultuurhistorische beleidskaart.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op deze kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Bij een hoge attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht.
  • Bij een gemiddelde attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht.
  • Bij een lage attentiewaarde wordt aanbevolen om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en/ of versterken. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht.

Het plangebied aan de Hameinde te Loenen heeft een hoge attentiewaarde op de beleidskaart. Op basis daarvan is in het kader van dit bestemmingsplan een cultuurhistorische analyse opgesteld (paragraaf 4.5.3.

Overeenkomstig de nota I-cultuur dienen gebieden met een hoge attentiewaarde in het bestemmingsplan een beschermende regeling te krijgen, waarmee de karakteristiek gewaarborgd is, zeker in combinatie met het welstandsbeleid. Ontwikkelingen blijven mogelijk mits deze voldoen aan een hoge ruimtelijke kwaliteit die passend is. De cultuurhistorische analyse geeft aan welke elementen cultuurhistorisch waardevol zijn. Alleen die elementen die hoog gewaardeerd zijn in de cultuurhistorische analyse, worden via het bestemmingsplan beschermd.

4.5.3 Cultuurhistorische analyse

In 2005 is de rapportage 'Cultuurhistorische analyse Loenen' (Stoa, 2005) opgesteld, waarin de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp wordt beschreven en op hoofdlijnen de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geduid. Bij het opstellen van onderstaande cultuurhistorische analyse van het plangebied, heeft deze rapportage als onderlegger gediend.

Loenen is een flankesdorp, dat in de vroege middeleeuwen is ontstaan op de oostflank van de Veluwestuwwal. Aanvankelijk bestond Loenen uit kleine groepen boerderijen rond brinken aan de weg van Beekbergen en Eerbeek. De overige bebouwing lag verspreid op de enken. Het akkercomplex werd aan de westzijde begrensd door een wildgraaf, een wal van eikenhout die bouwland beschermde tegen wild. Toen de behoefte aan bouwland toenam, werden ook buiten de wildgraaf akkers aangelegd. De enkwal die zich ten westen en ten zuiden van Loenen en Zilven bevindt, heeft vermoedelijk de functie van de wildgraaf overgenomen.

Het plangebied ligt ten zuiden van de dorpskern van Loenen, op de voormalige enk. Op onderstaand kaartfragment is de ligging van de enk duidelijk zichtbaar. Kenmerkend voor dit aaneengesloten akkercomplex was de landschappelijke openheid. Langs de wegen die over de enk liepen stond beplanting. Deze landschappelijke karakteristiek is in de omgeving van het plangebied nog goed herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0017.jpg"

Fragment van de Topografisch Militaire Kaart (TMK) van omstreeks 1900. Het plangebied (indicatief aangeduid met rode cirkel) ligt op de enk van Loenen, die bestond uit een aaneengesloten akkerlandcomplex langs de flank van de stuwwal

In het plangebied lagen van oudsher twee landwegen die van west naar oost liepen. Op het kadastraal minuutplan van omstreeks 1832 is zichtbaar dat destijds aan het einde van deze onverharde wegen hoeves met schaapskooien stonden. De wegen vormden de verbinding tussen de agrarische erven en de heidevelden en bossen die westelijk op de hogere gronden van de stuwwal lagen. Eén van deze wegen is tegenwoordig nog aanwezig. Het betreft het gedeelte van het Hameinde, dat zich langs de noordgrens van het plangebied bevindt. De tweede weg was enige jaren geleden nog aanwezig en liep als eigen weg over het terrein van de voormalige kwekerijlocatie. In het kader van de sanering van het terrein is deze weg verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0018.png"

Fragment van het kadastraal minuutplan van omstreeks 1832. Het plangebied is indicatief

Het gedeelte van het Hameinde aan de oostzijde van het plangebied werd vermoedelijk in de tweede helft van de 19de eeuw aangelegd. Op het kadastraal minuutplan ontbreekt deze weg namelijk nog. Met de aanleg van deze weg ontstond een verbinding tussen de oude agrarische erven en de Eerbeekseweg. In de loop van de 20ste eeuw verdichtte het bebouwingslint langs dit gedeelte van het Hameinde zich geleidelijk. Tevens werden aan deze zijde van het plangebied aan het begin van de jaren zestig de eerste tuinbouwkassen gebouwd. In de navolgende decennia werd dit kassencomplex in westelijke richting uitgebreid.

De weg die langs de westzijde van het plangebied ligt (Bruisbeek), vormt vermoedelijk het restant van een schaapsdrift. Op het kadastraal minuutplan is zichtbaar dat ten zuiden van het plangebied twee paden wigvormig samenkomen en als één pad in noordelijke richting verder lopen. Langs deze paden stond van oudsher beplanting van hakhout. In de huidige situatie is deze historische wegenstructuur met naastgelegen groenstrook nog geheel aanwezig. Aan de westzijde van het plangebied bestaat de groenstrook thans uit een rij naaldbomen, die vanuit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt op deze plek ongepast en ongewenst zijn.

Tot slot volgt de zuidelijke grens van het plangebied een persistente perceelsgrens, die omstreeks 1832 reeds aanwezig was. Langs een gedeelte van deze perceelsgrens staat op dit moment een bomenrij.

4.5.4 Cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan

Uit voorgaande cultuurhistorische analyse blijkt dat in en nabij het plangebied een aantal historisch waardevolle structuren voorkomt. In dit bestemmingsplan is het uitgangspunt geweest om de cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk te borgen door maatwerk toe te passen bij het leggen van reguliere bestemmingen (Groen en Verkeer). Bovendien maakt dit bestemmingsplan het herstel van een oost-west verbinding mogelijk, waarbij ongeveer het tracé van een verdwenen landweg wordt gevolgd. Bij de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp voor deze uitbreidingslocatie dient rekening gehouden te worden met de cultuurhistorische waarden van deze structuren. Daarnaast wordt geadviseerd om de zachte en groene dorpsrand die kenmerkend is voor de zuid- en westzijde van Loenen (Stoa, 2005) als referentie te hanteren.

Het zuidelijke gedeelte van het plangebied krijgt de bestemming 'Agrarisch'. Gronden met die bestemming zijn mede bestemd voor de bescherming van landschappelijke waarden en de landschappelijke openheid.

4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van deze planlocatie vindt plaats op initiatief van twee ontwikkelaars. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefnemer. De gemeente heeft met de initiatiefnemers anterieure grondexploitatieovereenkomsten gesloten. Alle met deze planherziening samenhangende kosten zijn daarin ondergebracht en komen ten laste van de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is daarmee verzekerd. Daarom is het niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.

De initiatiefnemers hebben een exploitatieopzet overlegd waaruit blijkt dat de kosten van de ontwikkeling niet groter zijn dan de opbrengsten. Daarmee is sprake van een financieel-economisch uitvoerbaar plan. De exploitatieopzet is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1273-vas1_0019.png"

Figuur 19: Exploitatieopzet

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Hameinde Loenen is een globaal ontwikkelingsplan met eindbestemmingen. Daarin zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de ontwikkeling doorvertaald.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Agrarisch

Niet de gehele locatie van de voorheen in het plangebied aanwezige kwekerij aan de Hameinde 12 wordt in dit bestemmingsplan aangewend voor woningbouw. Om tot een goede eindsituatie te komen is het echter noodzakelijk ook de bouwmogelijkheden (voor de kwekerij) van het resterende gedeelte te verwijderen. Aan dat gedeelte is de bestemming Agrarisch toegekend. Hiermee wordt voorzien in agrarisch grondgebruik. De bouwmogelijkheden zijn hier beperkt tot terrein- en erfafscheidingen en tijdelijke, teeltondersteunende voorzieningen.

De bestemming Agrarisch is tevens toegekend aan de kwekerij aan de Hameinde 13. Voor een goede, milieukundige inpassing van de nieuwe woningen in het plangebied, is het noodzakelijk de bestemming van die kwekerij aan te passen. Die aanpassing houdt in dat het ter plaatse, conform feitelijke situatie, niet langer mogelijk is ter plaatse agrarische activiteiten te ontplooien middels het houden van vee of andere dieren. Tevens is het in een zone langs de Hameinde niet langer mogelijk bedrijfsactiviteiten uit te voeren. Conform feitelijke situatie, is hier alleen een bedrijfswoning met bijbehorend erf mogelijk. Voor het overige zijn hier de geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden doorgezet, met daarbij een kleine toevoeging die er in voorziet dat bestaande gebouwen voor caravanstalling gebruikt kunnen worden.


Groen

Het bestaande, landschappelijke waardevolle grond langs de weg de Bruisbeek is onder de bestemming Groen gebracht. Hetzelfde geldt voor de nieuwe groenstroken die de grens gaan vormen tussen de planlocatie en het bestaande gedeelte van het dorp Loenen. Hier zijn in hoofdzaak groenvoorzieningen Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de te realiseren wegen die zullen zorgen voor de ontsluiting van de nieuwe woningen. In deze bestemming zijn onder andere mogelijk: wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.


Wonen

Voor de twee nieuwe, geplande woningen langs de Hameinde is de bestemming Wonen opgenomen. Hetzelfde geldt voor de voormalige bedrijfswoning aan de Hameinde 12. Met deze bestemming wordt aangesloten op de mogelijkheden die de omliggende woningen aan de Hameinde reeds hebben.

Binnen de bestemming is een bouwstrook opgenomen waarbinnen vrijstaande woningen zijn toegestaan. In de planregels is een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens opgenomen: 2,5 m. De maximale goothoogte en bouwhoogte zijn aangegeven op de plankaart en zijn gelijk aan die van de bestaande, omliggende woningen.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Woongebied

De geplande woningbouw, buiten de woningen langs de Hameinde, is de bestemming Woongebied opgenomen. Hiermee worden de gronden in hoofdzaak bestemd voor wonen en ook verblijfsgebied is mogelijk. Met en binnen deze bestemming is gestreefd naar een globale plansystematiek, die mogelijkheden biedt om bij de realisatie wijzigingen aan te brengen in het stedenbouwkundig plan c.q. de verkaveling en die gelijktijdig voldoende waarborgen bevat voor een goede, stedenbouwkundige eindsituatie en een goede aansluiting op de omgeving. Aanleiding daarvoor is dat de realisatie van de woningbouw naar verwachting verschillende jaren in beslag zal nemen en gefaseerd uitgevoerd gaat worden. Met de globale planinvulling wordt het mogelijk om, binnen voorwaarden, de bouwvoornemens aan te passen op gewijzigde omstandigheden.

De gekozen ontsluitingstructuur leidt er toe dat drie 'clusters' te onderscheiden zijn, waarbinnen de nieuwe woningen een plek zullen krijgen. Aan elk cluster is de bestemming Woongebied toegekend. Vervolgens zijn daarbij beperkingen aangebracht op de plankaart en in de regels. Daarbij zijn de bouwregels voor woningen per woningtype uitgewerkt. De belangrijkste voorwaarden om tot realisatie over te kunnen zijn:

  • Binnen de bestemmingsvlakken is een bouwvlak aangegeven. Hiermee zullen de nieuwe woningen voldoende afstand houden tot de openbare weg. Binnen de overige regels, is de situering van de woningen in principe vrij;
  • Binnen de bouwvlakken zijn grondgebonden woningen toegestaan. Daarbij geldt wel dat in het westelijke bouwvlak geen rijtjeswoningen mogelijk worden gemaakt. Dit zorgt voor een goede aansluiting op de aansluitende bebouwing langs de weg de Molenbeek;
  • Voor een deel van de woningen in het zuidelijke deel is een lagere, maximale goot- en bouwhoogte aangegeven dan voor het overige deel. Voor het eerste deel geldt het principe: een bouwlaag met kap, in het andere deel: twee bouwlagen met kap;
  • Het is gewenst dat het oostelijke deel van de weg de Molenbeek in ruimtelijke zin wordt voortgezet in het plangebied. Dat is in het stedenbouwkundig plan voorgegeven door een route voor langzaam verkeer en groen. Middels de aanduiding 'langzaam verkeer' wordt de beschreven wens vastgelegd. Ter plaatse van die aanduiding is het niet toegestaan gronden te gebruiken voor woningen, tuin en/of erf;
  • Om een te hoge dichtheid van het plangebied te voorkomen is in de bouwregels bepaald dat het totaal aantal woningen niet meer mag bedragen dan 40. Aanvullend zijn bij de bouwregels voor de betreffende woningtypes ook het maximum aantal vrijstaande en halfvrijstaande woningen vastgelegd. Dit zorgt ook voor een goede aansluiting bij de programmatische uitgangspunten, zie paragraaf 3.3.;
  • De opgenomen bouwvlakken maximeren de omvang van de woningen niet. Daarin wordt wel voorzien doordat in de bouwregels de maximale bouwdiepte is opgenomen voor de diverse woningtypes. Tevens is per woning een maximum oppervlakte bepaald. Met beide maxima wordt aangesloten op de bestaande bebouwing van Loenen. De maximale oppervlaktematen zijn ruim aangehouden en moeten daarom vooral worden gezien als 'vangnetbepalingen';
  • Vanwege de gewenste, variatie in het bebouwingsbeeld is het niet gewenst dat blokken van rijwoningen naast elkaar komen te staan. Hierom is in de bijzondere bouwregels voor rijwoningen bepaald dat blokken van rijwoningen minimaal 20 meter uit elkaar moeten staan. Beoogd effect is dat de ruimte naast een blok rijwoningen, voorzover daar geen openbare ruimte komt, zal worden benut voor vrijstaande of halfvrijstaande woningen.

Voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen gelden dezelfde uitgangspunten als in de bestemming Wonen.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan daarvoor de te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Parkeren

Middels specifieke gebruiksregels worden in de bestemmingen Wonen en Woongebied parkeernormen voorgeschreven.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 9.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. In lid 10.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 10.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in Monumentenwet en monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

De delen van het plangebied die zijn aangemerkt als Terrein met specifieke archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

De gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle twee de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Om duidelijk te maken welke archeologische waarden in de verschillende gebieden worden beschermd zijn in de begripsbepalingen definities opgenomen van de begrippen terrein met specifieke archeologische waarden en zone met hoge archeologische verwachtingswaarde.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan de nieuw te vormen woonpercelen is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform hetgeen in paragraaf 2.11 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 8 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bestemmingen Wonen en Woongebied gewijzigd kunnen worden in de bestemmingen Agrarisch en Groen. Andere mogelijkheid is dat middels de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Wonen een maximum aantal woningen wordt voorgeschreven en/of dat in de bestemming Woongebied het maximum aantal woningen naar beneden wordt bijgesteld.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Informatiebijeenkomst

Tijdens een informatiebijeenkomst op 30 maart 2015, georganiseerd door de ontwikkelaar, is een concept van het stedenbouwkundige plan getoond aan de direct omwonenden. Dit heeft aanleiding gegeven om nogmaals kritisch te kijken naar de ontsluiting van de nieuwe woningen en de gevolgen daarvan voor bestaande woningen. Naar aanleiding hiervan is de geplande doortrekking van de Molenbeek enigszins in oostelijke richting afgebogen, om zo de afstand tot de woning aan de Molenbeek 32 te vergroten.

6.2 Vooroverleg dorpsraad

Het concept van dit bestemmingsplan is toegestuurd aan en in een overleg besproken met de dorpsraad Loenen. Hierop heeft de dorpsraad aangegeven in te kunnen stemmen met de beoogde ontwikkeling.

6.3 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft geen voorontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen.

6.4 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie Gelderland en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding. In paragraaf 4.2 is reeds ingegaan op het vooroverleg met het waterschap.

6.5 Totstandkoming plan

Van 12 november 2015 tot en met 23 december 2015 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn 12 zienswijzen ingediend. De inhoud en beoordeling van die zienswijzen is te vinden in een separate nota bij dit bestemmingsplan.