direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Herontwikkeling Miggelenbergweg 20 Hoenderloo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1257-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Herontwikkeling Miggelenbergweg 20 Hoenderloo

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Miggelenbergweg 20 in Hoenderloo is in 2012 het bestemmingsplan "Miggelenbergweg 20 Hoenderloo" onherroepelijk geworden. Vanwege de tegenvallende verkoop heeft de ontwikkelaar in overleg met de gemeente en de dorpsraad Hoenderloo besloten om tot een ander grondgebonden woningprogramma te komen op de planlocatie.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel ligt even ten oosten van het dorp Hoenderloo, in het gebied dat De Krim wordt genoemd. Het perceel ligt bij de kruising van de Miggelenbergweg met de Brouwersweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1257-vas1_0001.png"

Figuur 1 - ligging in omgeving

Het plangebied wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, de Miggelenbergweg 20 in Hoenderloo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1257-vas1_0002.png"

Figuur 2 - luchtfoto omgeving met het plangebied globaal, rood omkaderd

1.3 Geldend bestemmingsplan

Sinds de vaststelling door de gemeenteraad op 17 oktober 2013 geldt op de planlocatie het bestemmingsplan "Dorp Hoenderloo". Het bestemmingsplan "Miggelenbergweg 20 Hoenderloo" is opgegaan in dit bestemmingsplan.

Het plangebied bevat de volgende bestemmingen: "Wonen", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Waarde - archeologie hoog" en "Waarde - archeologie middelhoog".

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1257-vas1_0003.png"

Figuur 3 - uitsnede plankaart geldende bestemmingsplan

Binnen de bestemming "Wonen" mogen woningen met bijbehorende bouwwerken gebouwd worden, waarbij er onderscheid is gemaakt tussen appartementen (aanduiding "gestapeld") en vrijstaande woningen (aanduiding "vrijstaand").

De met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" aangeduide gronden zijn o.a. bestemd voor wegen, fietspaden, parkeer- en groenvoorzieningen, in- en uitritten, rijwielstallingsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding.

De bestemmingen "Waarde - archeologie hoog" en "Waarde - archeologie middelhoog" hebben betrekken op de desbetreffende gronden waar een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt. De bestemmingen beschermen de te verwachten archeologische waarden in de grond.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.

De gevolgen van de economische recessie en de vastgoedcrisis zijn ook op het platteland sterk voelbaar. In veel regio's willen gemeenten het wonen, de detailhandel en het werken zo veel mogelijk concentreren in de kernen. Bij deze opgave zouden partijen samen moeten inspelen op nieuwe kansen voor de plattelandseconomie en samen moeten anticiperen op bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing, en op de discrepantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het voldoen aan een andere behoefte voor wonen en werken vraagt een slagvaardige overheid en om actief burgerschap en zelforganiserend vermogen van groepen en organisaties.

Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen worden in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen gelokaliseerd kunnen worden. In deze gevallen zal de behoefte (Gelderse ladder) aangetoond moeten worden. Bijvoorbeeld de behoefte aan 'landelijk wonen'. Dit betekent dat onderbouwd wordt waarom de woningen niet in de bestaande steden en dorpen gebouwd worden. In paragraaf 5.1 is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:

  • a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
  • b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

2.3 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.

Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.

Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.

Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.

Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:

  • a. aantal nieuw te bouwen woningen
    Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.
  • b. verhouding huur-koop
    Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen.
  • c. betaalbare segmenten
    Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen.
  • d. aandeel nultreden
    Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet.
  • e. woningbouw korte termijn
    De gemeenten en de in de regio werkzame woningcorporaties spannen zich gezamenlijk in met de provincie om een lijst van uit te voeren projecten op te stellen, die als basis zal dienen voor de minimaal te realiseren woningbouw voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Deze lijst zal als bijlage aan het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 worden toegevoegd.

Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten. Dit traject, dat moet leiden tot een regionaal woninbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt, is nog niet afgerond.

2.4 Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030

Voor de regio Stedendriehoek zijn twee regionale, intergemeentelijke structuurvisies opgesteld, namelijk voor het bundelingsgebied en voor de voorlanden. Tot het bundelingsgebied behoort het gebied dat ligt binnen de driehoek Apeldoorn, Zutphen en Deventer, inclusief de steden zelf. Met de voorlanden wordt het overige gebied van de regio Stedendriehoek beoogd, waartoe de omliggende dorpen en agrarische gebieden behoren. Het dorp Hoenderloo is gelegen in de voorlanden. Voor ontwikkelingen in Hoenderloo is daarom de Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030 van toepassing.

In de Regionale structuurvisie de Voorlanden is een stuk specifiek beleid geschreven voor de dorpen en buurtschappen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen dynamische kernen, levendige dorpen en landelijke ensembles. Hoenderloo is hierbij aangemerkt als levendig dorp. De inzet van het beleid ten aanzien van levendige dorpen betreft de volgende punten:

  • Zoveel mogelijk stabiliseren van het verzorgingsniveau
  • Binden van de eigen bevolking (sociaal en economisch)
  • Handhaven van kleinschalig lokaal ondernemerschap
  • Ruimte voor kleinschalige recreatieve elementen
  • Econcomisch hergebruik van leegkomende bedrijfspanden
  • Ontwikkeling van levensloopbestendige woningvoorraad
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid
  • Faciliteren van lokale initiatieven voor strategische toevoegingen aan de woningvoorraad
  • Stimuleren van verknopingen in nieuwe zorgnetwerken.

De ontwikkeling op de Miggelenbergweg 20 in Hoenderloo past binnen dit beleid voor levendige dorpen.

2.5 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.6 Gemeentelijk beleid

2.6.1 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Op de planlocatie worden 12 woningen gerealiseerd. Dit is een netto toevoeging van 10 woningen (12 geplande woningen minus 2 te slopen bedrijfswoningen). Voor de planlocatie Miggelenbergweg 20 zijn er 9 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma (eerder geplande 11 woningen minus 2 te slopen bedrijfswoningen). Voor de laatste woning kan worden geput uit de reservering voor kleinschalige woningbouwinitiatieven.

2.6.2 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.


De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:

  • 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave
    Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid.
  • 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen
  • 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen

De herontwikkeling van de planlocatie Miggelenbergweg 20 is tot stand gekomen via overleg en afstemming met de dorpsraad voor Hoenderloo, de eigenaar en initiatiefnemer, en de gemeente Apeldoorn. De herontwikkeling past binnen de opgaven van de Woonagenda.

2.6.3 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

2.6.4 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een cultuurhistorische en een archeologische beleidskaart.

2.6.4.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.6.4.2 Archeologische beleidskaart

Op 6 februari 2014 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met archeologische waarden

Terreinen met archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met specifieke archeologische waarden

Tot de terreinen met specifieke archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden bestaat een zeer aannemelijke kans dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Hoenderloo is ontstaan als nederzetting op de stuwwal van de Veluwe. Tegen het einde van de 19e eeuw is De Krim ontgonnen en daarna bebouwd met verspreid liggende landarbeidershuizen en schuren. In het begin van de 20e eeuw begonnen de linten bij de kerk meer bebouwd te raken. In de 20e eeuw breidt ook de Hoenderloo Groep, een organisatie die 24-uurs zorg biedt aan jongeren met gedragsproblemen, uit met diverse paviljoens en personeelswoningen. Na 1950 worden woonbuurtjes gebouwd tussen de oudere bebouwingslinten. Hierdoor raakt de westkant van het dorp dichter bebouwd dan de oostkant (De Krim). De Krim is voornamelijk agrarisch gebied met extensieve bebouwing. Het karakter is landelijk met afwisselend velden, grasland, bossages, houtwallen. De bebouwing in dit gebied is over het algemeen kleinschalig en voegt zich daardoor goed in de context.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1257-vas1_0004.png"

Figuur 4 - topografische kaart van Hoenderloo uit 1933

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Hoenderloo is gelegen midden op de Veluwe, aan de voet van de westelijke helling van de stuwwal. Het dorp ligt omringd door bossen op hooggelegen zandgronden met als dominerende soorten grove den, berk en zomereik, afgewisseld met heide. De nadrukkelijke aanwezigheid van natuur in de directe omgeving is ook in het dorp zichtbaar. Hoenderloo kan gekenmerkt worden als een groen dorp. Hoenderloo bestaat uit vier typen bebouwing:

  • langs de oudste wegen bebouwing in een losse setting naast elkaar, zodat er sprake is van een lint, welke qua dichtheid toeneemt naar de kern van het dorp toe.
  • De Krim, te noosten van de dorpskern, liggen verspreide erven in een landelijke setting;
  • Bebouwing in het westen en bij de Hoenderloo Groep bestaan uit paviljoens;
  • en tot slot zijn er nog vakantiewoningen op de recreatieparken her en der in en om Hoenderloo.

De Krim is te karakteriseren als een uitloper van de kern van het dorp. In het gebied is een mozaïek aanwezig van weilanden, bospercelen, woonpercelen en verspreid enkele bedrijfspercelen. Het betreft een kleinschalig landschap, met lange, rechte wegen, veel perceelsrand- en laanbeplantingen en kavels van beperkte omvang.

Middenin De Krim ligt het plangebied, gesitueerd aan de kruising van de Miggelenbergweg met de Brouwersweg. Ten noordoosten van het plangebied ligt een klein bosperceel. Langs de zuidoostzijde grenst het plangebied aan een brede houtsingel. In het noordwesten grenst het plangebied aan de Miggelenbergweg en een weiland, dat ingeklemd ligt tussen het plangebied en een klein recreatiepark. Ten zuidwesten van het plangebied loopt de Brouwersweg en staan enkele woningen, die eveneens direct aan de genoemde kruising staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1257-vas1_0005.png"

Figuur 5 - luchtfoto plangebied

In het plangebied staan, vrij prominent aan de kruising een bebouwingscluster, bestaande uit twee woonhuizen en een voormalig tankstation met garagebedrijf. Direct aan de kruising staat een bouwvolume dat vrij standaard is voor een woning in de omgeving: een bouwlaag met een kap met een beperkte hoogte, uitgevoerd in eenvoudige architectuur. Dit volume is gericht op de Brouwersweg, de kaprichting staat parallel aan de Miggelenbergweg. Haaks daarop staat, verbonden met een tussenlid, een hoger bouwvolume waarbinnen de garage-activiteiten plaatsvinden. Dit volume bestaat uit twee bouwlagen met een kap, die qua lengterichting haaks op de Miggelenbergweg staat. Aan de achterzijde en de noordoostzijde is dit bouwvolume voorzien van enkellaags aanbouwen, waarbij de aanbouw aan de wegzijde is voorzien van een kap.

Voor alle bouwvolumes is de architectuur hetzelfde: eenvoudig, met zwarte dakpannen en wit en grijs geschilderde gevels. Hoewel het geldende bestemmingsplan niet meer dan 1 inpandige bedrijfswoning mogelijk maakt, zijn sinds jaar en dag twee bedrijfswoningen aanwezig in het bedrijfsgebouw. Het terrein direct rondom het bedrijfsgebouw is grotendeels verhard, met tussen het gebouw en de weg, de tankinstallatie. Voor het overige is het perceel in gebruik als weiland.

3.3 Groenstructuur

De groenstructuur in het plangebied is beperkt tot enkele, verspreid staande bomen. Evenwel geeft het plangebied een bijzonder groene aanblik, door de bosschages direct ten noord- en zuidoosten van het perceel. Ook ten noordwesten van het perceel zijn diverse perceelsrandbeplantingen aanwezig die zorgen voor het groene karakter van het plangebied.

3.4 Verkeer en vervoer

Het plangebied wordt via de Miggelenbergweg en de Brouwersweg ontsloten richting de Krimweg. De Krimweg sluit aan op de ontsluitingswegen van Hoenderloo. Op loopafstand, is even ten westen van het plangebied, aan de Miggelenbergweg, een halte voor het streekvervoer aanwezig.

3.5 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waar specifiek rekening mee dient te worden gehouden bij het plaatsen van gebouwen en het uitvoeren van werken.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

4.1 Vertrekpunt

Het tankstation en het garagebedrijf in het plangebied zijn, naar hedendaagse maatstaven, van zeer beperkte omvang. De eigenaar wil de bedrijfsvoering ter plekke beëindigen en hiervoor in de plaats woonfuncties toevoegen. Dit sluit aan bij de omgeving van het plangebied aangezien hier wonen als functie reeds de boventoon voert.

Voor de periode 2010 - 2020 wordt aangenomen dat in Hoenderloo een programma van circa 100 nieuwe woningen wordt gerealiseerd. Grofweg de helft daarvan kan worden gerealiseerd in de kern van Hoenderloo. Voor het resterende deel zal een plek gevonden moeten worden in De Krim. Vanwege de aanwezige landschapskwaliteiten en de ligging ten opzichte van de kern, leent dit gebied zich niet voor een traditionele uitbreiding van het dorp om het vereiste aantal woningen te behalen. Hier dient nieuwbouw zorgvuldig te worden ingepast in de landschappelijke context. De mogelijkheden van de locatie zijn daarbij leidend voor het aantal woningen en de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma. Bestaande, bebouwde plekken die zo een nieuwe functie kunnen krijgen, verdienen daarbij de voorkeur.

Nu de eerder geplande appartementen niet verkoopbaar bleken wordt met de herontwikkeling een ander vertrekpunt gekozen, in samenspraak met dorpsraad en gemeente: op de locatie worden 10 grondgebonden aaneengebouwde en 1 twee-onder-één-kapwoning gebouwd.

4.2 Ruimtelijke uitwerking

Uitgangspunt bij de herontwikkeling is:

  • spraakmakende en beeldbepalende architectuur met een positieve precedentwerking;
  • van binnen naar buiten ontwikkelen op daglicht (dit verklaart de eigenwijze positie van de kavels op de locatie)
  • woningen en kavels als geheel ontwikelen.
  • boeren schuur principe als referentie (niet als letterlijke vertaling).
  • stoere uitstraling, heldere gebaren, duidelijke contrasten.
  • omkeerbare indelingen ( de voorkant kan de achterkant zijn en visa versa).
  • materiaal en kleurkeuze afgestemd op Gelderse schurenbouw (zwart, oranje met wit accenten).

De woningen worden in de categorie onder de €200.000,- gerealiseerd binnen het concept van een 'boerenwoning met een schuur', "Boer 'n box". Door de woningen in lintvorm te realiseren, hebben deze woningen een optimaal ochtend- en avondzonlicht. Het parkeren bij de woningen is bewust niet aan de straatzijde gepland, maar gesitueerd tussen de rijwoningen en de twee-onder-één-kapwoning. Het parkeren is net als de woningen achter een groene haag geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1257-vas1_0006.png"

Figuur 6 - Bestaande en nieuwe situatie

4.3 Verkeersontsluiting en parkeren

De ontsluiting zal in de nieuwe situatie via de Miggelenbergweg lopen. De rijwoningen en de twee-onder-één-kapwoning leveren een parkeerbehoefte van 20 parkeerplaatsen. Voor de rijwoningen geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning, met als gevolg een parkeerbehoefte van 15. Bij de twee-onder-één-kapwoning met tuinparkeerplaatsen is de parkeernorm 2,25 pp/woning.

Met minimaal 18 parkeerplaatsen (rekening houdend met de aanwezige bomen) op de centrale parkeerplaats en 2 tuinparkeerplaatsen bij de twee-onder-één-kapwoningen is de parkeerbehoefte ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1257-vas1_0007.png"

Figuur 7 - parkeren

4.4 Volkshuisvesting

De rijtjeswoningen zullen worden gerealiseerd onder de €200.000,-. De netto toevoeging voor de woningvoorraad van Hoenderloo bedraagt 10 woningen (12 minus 2 bedrijfswoningen). De woningen dienen voor het opvangen van de lokale woningbouwbehoefte in Hoenderloo.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:

  • 1. als die stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. als in die actuele regionale behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden
  • 3. als in die behoefte wordt voorzien op een locatie die met gebruik van verschillende manieren van vervoer passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking

Om te bepalen of de voorliggende locatie voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking moet eerst de vraag beantwoord worden of er nog sprake is van een regionale behoefte. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de beschikbare visies voor dit gebied. Twee visies zijn van toepassing, de regionale structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030 en de structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte. Deze visies geven inzicht in de gewenste woningbouwontwikkeling en de verwachte woningbehoefte voor Hoenderloo en in dit geval de locatie Miggelenbergweg 20. Deze visies zijn vertaald in het woningbouwprogramma van 2010-2029, waarbij er voor de planlocatie 9 woningen zijn gereserveerd. Via dit bestemmingsplan worden er 10 gerealiseerd. Daarbij wordt voor 1 woning geput uit de 30 woningen, opgenomen in het woningbouwprogramma, beschikbaar voor kleinschalige woningbouwinitiatieven. Met deze toevoeging is een plan ontstaan dat beter is afgestemd op de regionale en lokale behoefte van Hoenderloo. De herontwikkeling is tenslotte in samenspraak met het dorp tot stand gekomen. Op basis van het vastgestelde woningbouwprogramma kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een actuele regionale behoefte (stap 1).

De tweede trede betreft de vraag of het binnen bestaand stedelijk gebied is op te vangen. De planlocatie is gelegen op de grens van het stedelijk en landelijk gebied. In het woningbouwprogramma zijn, met uitzondering van een grote ontwikkelingslocatie, alle ontwikkellocaties in Hoenderloo gehandhaafd. Dit zijn allen kleinere ontwikkellocaties, die ontwikkeld gaan worden, maar die de voorgestelde ontwikkeling niet kunnen faciliteren. De planlocatie is een herontwikkeling waarbij in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de voormalige bedrijfslocatie nu herontwikkeld zal gaan worden voor woningbouw.

Op basis van de locatie en afweging van andere locaties kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.

Uit bovenstaande toets blijkt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.2.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In september 2011 is door het adviesbureau Hunneman Milieu Advies Raalte een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk 2011659/dh/sh). Dat onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting.

De bovengrond is licht verontreinigd met lood, PAK en PCB's. De ondergrond is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Het grondwater bevindt zich dieper dan 5 meter beneden maaiveld en is conform NEN 5740 niet onderzocht. Asbest is tijdens het veldwerk niet waargenomen.

In januari 2011 is door Hunneman Milieu Advies Raalte een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd met kenmerk 201001003. Dat onderzoek is bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Ter plaatse van de afleveringszuil bij het pompstation is een sterke olieverontreiniging aangetoond. Het is een nieuw geval van bodemverontreiniging en valt onder de zorgplicht. In februari 2011 is deze verontreiniging gesaneerd (Hunneman Milieu Advies Raalte, kenmerk 2011140). Er zijn na de sanering licht verhoogde gehalten in de bodem en wanden aangetoond.

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn er geen bezwaren voor de bestemmingsplanwijziging.

5.2.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De planlocatie ligt in een landelijk gebied met verspreid liggende woningen en wat bedrijvigheid. Er kan daarom geen correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype "rustige woonwijk"uitgevoerd worden. De nieuwe woningen betreffen milieugevoelige functies. Er is hier dus alleen sprake van inwaartse zonering.

In de nabijheid van de planlocatie, aan de Miggelenbergweg 23, ligt een recreatieterrein. Dit terrein heeft een milieuzone van maximaal 50 meter. Het plangebied ligt buiten die zone. Voor het overige zijn er in de omgeving van het plangebied geen relevante bedrijven en instellingen gelegen.

5.2.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt alleen wegverkeerslawaai beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Miggelenbergweg en de Brouwersweg. Dit betreffen wegen met een 30 km/uur regime en ze hebben van rechtswege geen geluidzone. De Wet geluidhinder is niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidskwaliteit in het plangebied nader beschouwd aan de hand van de rapportage d.d. 16 augustus 2011, opgesteld door Ecopart BV en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting.

Het plan tot herontwikkeling is beoordeeld aan de hand van dit geluidsrapport. Uit de beoordeling blijkt dat nog steeds voldaan wordt aan de geldende geluidsnormen. De omstandigheid dat sprake is van 30 km-wegen leidt ook nog eens tot een verbetering. De snelheidsverlaging leidt tot lagere geluidsniveaus. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de cumulatieve geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen niet meer zal bedragen dan 53 dB. Er is zodoende sprake van een aanvaardbare geluidkwaliteit.

5.2.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van 12 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.2.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Bevi

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.2.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen hoogspanningslijnen gelegen. De planlocatie is niet gelegen binnen de veiligheidscontour van een zendmast.

5.2.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.2.1 tot en met 5.2.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,25 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

5.3.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. In de nabijheid van de locatie ligt geen representatieve peilbuis uit het gemeentelijk grondwatermeetnet. Er is daarom geen informatie over de hoogte van de huidige grondwaterstand. Er mag echter op basis van omliggende peilbuizen aangenomen worden dat het grondwater voldoende diep (waarschijnlijk meer dan 8 meter onder maaiveld) zit om succesvol op eigen terrein te kunnen infiltreren.

Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de lage grondwaterstand zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld. Waar nodig is de ontwikkelaar of perceelseigenaar zelf verantwoordelijk voor een voldoende ontwatering voor de beoogde functie van het terrein.

5.3.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In de directe omgeving van het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.3.4 Afvoer van hemelwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gescheiden rioolstelsel waarmee vuilwater wordt afgevoerd. Het hemelwater wordt lokaal in de grond geïnfiltreerd.

Het regenwater van de daken en percelen moet conform artikel 3.5 uit de Waterwet en gezien de huidige situatie op het eigen perceel worden verwerkt. Dit kan door infiltratie in de bodem via een bovengrondse voorziening (greppel, wadi, zaksloot). Eventueel kan ook een ondergrondse infiltratievoorziening worden toegepast.

Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen. Voorbeelden zijn zink en koper.

5.3.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke DWA(droogweerafvoer)-riool. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.3.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. Daarnaast is ook de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) van belang.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van de (in Europa) aangewezen Natura 2000-gebieden; dat betreft (een combinatie van) Vogel- en Habitatrichtlijn-gebieden. Projecten, plannen en activiteiten moeten vooraf worden beoordeeld op de mogelijke (significante) negatieve effecten ervan op deze gebieden. Dit kan leiden tot een vergunningplicht. Binnen de gemeente Apeldoorn is het Natura 2000-gebied Veluwe van belang.


De Natura 2000 gebieden maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS, Ecologische Hoofdstructuur). Het betreft een netwerk van bestaande en ook nieuw te realiseren natuurgebieden, zodanig dat deze beter met elkaar worden verbonden. Binnen de Provincie Gelderland is dit vertaald in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelzones (GO). Bescherming en ontwikkeling van de gebieden is geregeld in de provinciale Omgevingsvisie en - verordening.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

EcoGroen Advies BV (D.J. Sietses) heeft een quickscan uitgevoerd naar de gevolgen voor beschermde natuur als gevolg van de geplande ontwikkeling. Dit onderzoek is bijlage 4 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming blijkt uit het onderzoek dat in het plangebied mogelijk gierzwaluwen en vleermuizen voorkomen. Voor de vaststelling van dit bestemmingsplan zal daar naar nader onderzoek worden uitgevoerd. Bij de realisatie van het plan moeten daarvoor hoe dan ook in voldoende mate mitigrerende maatregelen worden genomen. Daarnaast moet bij de sloopwerkzaamheden rekening worden gehouden met de aanwezige broedvogels.


Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt deels binnen de grens van het Natura 2000-gebied de Veluwe. Het gaat dan om de weidegrond c.q. agrarisch gebruik. Dergelijke gronden zijn echter geëxclaveerd van de Natura 2000-gebieden. Dat houdt in dat het plangebied geen feitelijk onderdeel uit maakt van het Natura 2000-gebied.


Significante, negatieve effecten zijn door deze ontwikkeling niet aan de orde en, gezien de aard, omvang en ligging van het plangebied, zijn externe effecten evenmin te verwachten.


Het plangebied is gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is daarbij aangemerkt als Groene ontwikkelzone. Volgens het uitgevoerde onderzoek tast de geplande woningbouw een van de kernkwaliteiten gedeeltelijk aan. Het plan leidt tot areaalverlies van het Natuurnetwerk, doordat weidegrond plaats maakt voor woningen.


In aanvulling op het rapport geldt dat de uitvoering van het plan er toe leidt dat de aangrenzende houtsingel ten zuidoosten van het plangebied minder geschikt wordt voor fauna door een vergroting van de menselijke aanwezigheid/activiteit nabij die singel.


Dit leidt tot de constatering dat de ontwikkeling alleen mogelijk is indien tegelijkertijd verlies aan kernkwaliteiten kunnen worden getransformeerd in een versterking van kernkwaliteiten. In het plangebied zelf is echter niet voldoende ruimte aanwezig om deze maatregelen te treffen.


Wel is nagegaan dat verlies aan (beperkt) areaal en functionaliteit kan worden opgevangen door een minimale inzet aan landschapsversterking; de kosten zijn daarvoor in bepaald. Met de ontwikkelaar privaat-rechtelijk overeengekomen die kosten in rekening te brengen.


Deze middelen zijn inmiddels voldaan en worden ingezet voor landschapsversterkende maatregelen in De Krim zodat uiteindelijk, per saldo, geen sprake is van een negatief effect op de kernkwaliteiten van het Natuurnetwerk.

5.5 Archeologie

Op basis van de gemeentelijke, archeologische beleidskaart 2014 ligt het plangebied in een zone met hoge archeologische waarden. Er is door BAAC BV een bureauonderzoek uitgevoerd, gecombineerd met een inventariserend veldonderzoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodem grotendeels verstoord is. Daarnaast zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen. Voor heel het plangebied kan de verwachtingswaarde worden bijgesteld naar laag. Een vervolgonderzoek is niet nodig.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Modernisering monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:

  • 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudige regels;
  • 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.

Het Rijk wil deze nieuwe visie implementeren door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast zal het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opstellen. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.6.2 Cultuurhistorische analyse

Het plangebied ligt in een gebied dat in de Cultuurhistorische Analyse van Hoenderloo en omgeving uit juni 2010 is aangegeven als gebied met hoge attentiewaarde. Zowel de Miggelenbergweg als de Brouwersweg zijn daarin aangemerkt als waardevolle structuurlijnen. Het plan heeft geen invloed op die waarden.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is in december 2014 een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van zijn initiatief voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten en hoofdstuk 4 geeft de gemeentelijke visie op het gebied weer. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Herontwikkeling Miggelenbergweg 20 Hoenderloo is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart/verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de openbare weg, het geplande parkeerterrein en de ruimte tussen de woningen en dat parkeerterrein. Deze bestemming voorzien in wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.


Wonen

De nieuwe woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen gekregen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Voor de rijtjeswoningen en de halfvrijstaande woningen liggen de grenzen van het bouwvlak gelijk aan de grenzen van de geplande bouwmassa's.

Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen:

  • 'twee-aaneen', voor de halfvrijstaande woningen
  • 'aaneengesloten', voor de rijtjeswoningen

Middels aanduidingen is daarnaast de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd. Die maten zijn overgenomen uit het opgestelde bouwplan.

Bij de woningen zijn bijgebouwen toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf'. De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In het lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

Wel is er een bewonersavond geweest voor dorpsraad, gemeenteraad en bewoners (voordat het ontwerpbestemmingsplan werd gepubliceerd).

7.2 Totstandkoming plan

Voor de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan is er een bewonersavond belegd waarin de intentie van herontwikkeling is gepresenteerd.