Plan: | Hoenderloseweg 145 en 145B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1159-vas1 |
Er is vanwege het wasserijverleden een cultuurhistorische quickscan verricht. Onderdeel van de ontwikkeling is het in stijl verbouwen en renoveren van het oude wasserijgebouw naar een woonfunctie. Hiermee is het behoud van dit cultuurhistorisch waardevolle gebouw verzekerd.
Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon van de mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van groot belang te weten hoe het landschap er in het verleden heeft uitgezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw, de bodem en de hydrologie van een gebied te bestuderen.
geologie
Het plangebied is gelegen op de flank van de stuwwal van de Oostelijke Veluwe. Deze stuwwal is ontstaan tijdens de landijsbedekking in het Saalien (voorlaatste ijstijd, ca. 250.000 - 130.000 jaar geleden). De rand van het ijs bestond uit een aantal gletsjertongen. Aan weerszijden van deze ijs-massa's werden stuwwallen opgeduwd. Grote delen van de Formaties van Urk, Waalre en Peize zijn tijdens de glaciatie van het Saalien in de stuwwallen opgenomen. Aan het eind van de ijstijd kwamen door het smelten van de ijstongen grote hoeveelheden water vrij. Een deel van de stuwwal en de smeltwaterafzettingen erodeerde daardoor in de laatste fasen van het Saalien.
Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (10.000 tot 115.000 jaar geleden), bereikte het landijs Nederland niet. Wel was er toen gedurende langere periodes sprake van een zeer koud en droog klimaat. Het landschap in Nederland bestond uit een poolwoestijn. Er vond erosie plaats van een deel van de stuwwal. Op de hellingen van de stuwwallen van Oostelijke Veluwe hebben geconcentreerde afstromingen van sneeuwsmeltwater geleid tot insnijding in de permafrost. Hierdoor ontstonden sneeuwsmeltwaterdalen. Aan de voet van deze dalen zijn de meegevoerde sedimenten afgezet als sneeuwsmeltwaterafzettingen in de vorm van daluitspoelingswaaiers (Formatie van Boxtel).
Het Holoceen begon ongeveer 10.000 jaar geleden en duurt nog steeds voort. Door de temperatuursstijging aan het eind van de Weichselien smolten de ijskappen op het noordelijk halfrond waardoor de zeespiegel sterk steeg en er een vegetatieontwikkeling van vooral warmteminnende boomsoorten plaatsvond. Door verwaaiing van de dekzanden zijn wel lokaal stuifzandgebieden ontstaan. Bij het ontstaan hiervan speelde de mens een belangrijke rol, door beweiding, afbranden en het steken van plaggen op de heidevelden dat voornamelijk plaatsvond in de Nieuwe tijd. De stuifzanden worden gerekend tot het Laagpakket van Kootwijk, welke tevens behoort tot de Formatie van Boxtel. Daarnaast zijn er in (lokale) beekdalen afzettingen gevormd bestaande uit leem, veen en zand. Deze afzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Singraven, welke tevens behoren tot de Formatie van Boxtel. Vaak liggen deze beekdalen binnen de in de laatste ijstijd gevormde sneeuwsmeltwaterdalen. Dit is ook het geval bij de Ugchelse Beek. Het is echter niet duidelijk of binnen het plangebied tijdens het Holoceen beeksedimenten zijn afgezet. In van nature slecht ontwaterd gebied en depressies vond tijdens het Holoceen vorming van (hoog)veen plaats.
geomorfolgie
De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te onder-scheiden zijn weer. Volgens de Geomorfologische kaart van gemeente Apeldoorn (ligt het plangebied binnen een stuwwalglooiing. Daarnaast is binnen het noordwestelijke en centrale deel van het plangebied een esdek of oud bouwlanddek weergegeven. Volgens de Geomorfologische kaart van Nederland ligt het plangebied een punt waar twee droge dalen samenkomen.
bodemkunde
Volgens de Bodemkaart van Nederland zijn het noordwestelijke en het centrale deel van het plangebied gekarteerd als hoge zwarte enkeerdgrond en het zuidoostelijke deel als gooreerd-grond . Beide bodemtypes zijn ontwikkeld in grof zand.
Enkeerdgronden zijn oude bouwlanden, die vanaf de late Middeleeuwen op de Pleistocene zandgronden zijn ontstaan door het opbrengen van mest (uit potstallen) vermengd met plaggen, die gesto-ken werden op de woeste gronden (zoals heide, bossen en beekdalen). Dergelijke gronden zijn eerst ontstaan op de hogere delen van het landschap en hebben zich later uitgebreid tot de lagere delen. Ze bestaan uit dikke lagen leemarme en humusrijke gronden. Hun voorkomen valt veelal samen met de zogenaamde esdekken. Het belang van een enkeerdgrond ligt in de beschermende kwaliteiten van het dek. Eventuele archeologische waarden worden in de regel door het dikke dek beschermd tegen verstoring door onder andere agrarische activiteiten. Sinds de jaren 80 van de 20e eeuw is er een grotere en meer systematische aandacht voor essen en plaggenbodems in Nederland. In veel gevallen bleken de betreffende terreinen een hoge dichtheid aan verhoudingsgewijs goed geconserveerde archeologische overblijfselen te bevatten, soms zelfs complete archeologische landschappen.
De vaak opmerkelijke resultaten vormen de belangrijkste bron voor de beschrijving van de bewoning en het landgebruik in de zandlandschappen voor de periode vanaf de Midden-Bronstijd tot in de Nieuwe tijd. Veel hiervan representeert de vroegere geschiedenis van de dorpen die tussen de 9e en de 12e eeuw naast de essen kwamen te liggen. De rijkheid aan archeologische resten leidde er toe dat de hoger en droger gelegen plaggendekken of enkeerdgronden op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) over het algemeen een hoge indicatieve waarde kregen.
Resultaten onderzoek
Het relatief hoog gelegen centraal zuidelijke deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting voor alle archeologische perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum. De delen met een eerddek hebben een hoge verwachting voor resten uit de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Verder geldt een middelhoge archeologische verwachting.
Op basis van het bureauonderzoek (zie bijlage) kan geconcludeerd worden dat binnen het plangebied de verwachting op het aantreffen van archeologische resten hoog blijft voor een groot deel van het plangebied (noordelijk deel). In het overige (zuidoostelijk) deel van het plangebied kunnen eveneens archeologische resten worden aangetroffen, hier is de archeologische verwachting middelhoog. Dit betekent dat de middelhoge/hoge archeologische verwachting voor het plangebied gehandhaafd blijft. Wanneer zich binnen het plangebied bodemingrepen voor doen, dienen deze vooraf te worden gegaan door een karterend en waarderend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven. Een booronderzoek volstaat niet aangezien delen die als verstoord kunnen worden geïnterpreteerd uit de boring, juist te maken kunnen hebben met nieuwtijds gebruik van het gebied.
Dit proefsleuvenonderzoek kan worden uitgevoerd ter hoogte van het toekomstige bouwblok. Vooralsnog ligt het bouwblok in een iets hoger gelegen zone waar de archeologische verwachting voor alle perioden hoog is. Als bij het onderzoek blijkt dat zich in het plangebied een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt, kan het onderzoek worden vervolgd in een opgraving. De rest van de eventuele vindplaats op het kavel blijft in situ behouden (en wordt beschermd via het bestemmingsplan).
Voor de concrete ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd met als bijlage een archeologisch Programma van Eisen. De vergunning kan dan verleend worden onder voorwaarde dat het onderzoek conform PvE wordt uitgevoerd