direct naar inhoud van 4.3 Natuurwaarden
Plan: Zuiderpark en omgeving
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1135-vas2

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Uitgevoerde onderzoeken

In 2005 is onderzoek in de vorm van een quickscan gedaan naar de natuurwaarden in het Zuiderpark in het licht van renovatie van het Zuiderpark. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting. In het najaar van 2005 is door bureau Mertens aanvullend onderzoek gedaan naar het voorkomen van vleermuizen, zie voor de rapportage van dat onderzoek bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. De onderzoekresultaten zijn niet actueel; wel is op 26 maart 2013 een analyse uitgevoerd op grond van de gegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Op grond van die gegevens, die zijn opgenomen in bijlage 4, en in het licht van het beheergerichte karakter van het bestemmingsplan is geconcludeerd dat er voldoende zicht bestaat op de in het plangebied voorkomende natuurwaarden en de mogelijke effecten daarop.


Beschrijving gebied en aangetroffen beschermde soorten

Het Zuiderpark is een open park met gazons, (vogel)bosjes, speelweiden, vrijstaande bomen van circa 40 jaar oud (veelal exoten) en op enkele plekken langs de bebouwing oudere beukenhagen. In het noorden van het park ligt een overstortvijver met harde oevers; net ten zuiden van het plangebied ligt een grondwaterafhankelijke vijver met grote jaarlijkse fluctuatie met daarin uitgezette (roof)vis.

In de vijver in het noordelijk deel van het park zijn bruine kikker en gewone pad aangetroffen. Dit zijn algemene soorten. In een bosje met sleedoorns is de sleedoornpage gesignaleerd. De sleedoornpage is een Rode-Lijstsoort. De soort komt vooral voor aan de randen van de Veluwe. Het veelvuldig voorkomen in het Zuiderpark is bijzonder.

Uit het onderzoek van Mertens bleek het Zuiderpark een belangrijk foerageergebied voor vleermuizen te zijn, met name voor de dwergvleermuis en de laatvlieger en in beperkte mate de watervleermuis. De dwergvleermuis en de laatvlieger zijn gebouwbewonende soorten die in de omgeving verblijfplaatsen zullen hebben. Verblijfplaatsen binnen het plangebied en de daarin voorkomende gebouwen zijn tijdens het onderzoek niet vastgesteld.

Van de beschikbare gegevens over Rode-Lijst- en/of zwaarder beschermde soorten uit de NDFF van maart 2013 hebben verreweg de meeste gegevens betrekking op de sleedoornpage (344 van de 447); de oudste waarnemingen dateren van 1999. De overige gegevens betreffen overwegend vrij algemene zangvogels. Deze gegevens geven geen aanleiding tot nieuwe inzichten of de noodzaak van het uitvoeren van aanvullende onderzoeken.

4.3.3 Beoordeling onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan heeft een beheergericht karakter hetgeen wil zeggen dat het de bestaande bestemmingen vastlegt en actualiseert en dat het plan geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Uitzondering daarop is het mogelijk maken van het (geheel of gedeeltelijk) ondergronds brengen van de hoogspanningslijnen.

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming is bij het onderhavige plan niet van toepassing: het betreft een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van Natura 2000-gebied en de aard en omvang van de ruimtelijke ingreep is zodanig dat geen sprake zal zijn van externe effecten. Het plangebied ligt evenmin in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de actuele interpretatie daarvan kan worden vastgesteld dat het plan geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt die op voorhand een negatieve invloed hebben op voorkomende natuurwaarden of die strijdigheid opleveren met de beschermingsstatus van soorten. Te concluderen is:

  • Het functioneren van het Zuiderpark als foerageergebied van vleermuizen is in het genoemde onderzoek aangegeven en zal in de huidige en toekomstige situatie niet wezenlijk zijn of worden veranderd.
  • Naar verwachting komen verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving van het Zuiderpark voor; omdat sloop daarvan in het onderhavige plan niet aan de orde is, zullen geen effecten optreden.
  • Het Zuiderpark is ook in het onderhavige bestemmingsplan als park/groen bestemd; het aanwezig zijn van sleedoorns wordt door deze bestemming niet ongedaan gemaakt. Een uitbreiding van sleedoornbeplanting is en wordt voorgestaan. Daarmee wordt ook de aanwezigheid van de Rode-Lijst-soort sleedoornpage niet in de weg gestaan.

De werkzaamheden die nodig zijn voor het ondergronds brengen van de hoogspanningsleidingen hebben een tijdelijk effect. Bij de uitvoering ervan zal op detailniveau bezien moeten worden of er mitigerende maatregelen aan de orde zijn ten behoeve van vleermuizen en/of sleedoornpages. Het structureel voortbestaan van de foerageermogelijkheden van vleermuizen of aanwezigheid van sleedoornpages wordt door het bestemmingsplan niet belemmerd.