direct naar inhoud van 5.3 Natuurwaarden
Plan: Zwolseweg 381 en 383 Wenum Wiesel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1112-vas1

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.

De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.

Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

  • Algemene soorten
    Voor de algemene soorten die zijn genoemd in tabel 1 bij de AMvB geldt de lichtste vorm van bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de artikelen 8 t/m 12 Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
  • Overige soorten
    De overige soorten, genoemd in tabel 2 bij de AMvB, genieten een zwaardere bescherming. Voor deze soorten geldt voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • Soorten genoemd in bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB ex artikel 75
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB ex artikel 75 Ffw geldt de zwaarste bescherming. Het hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of dat een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen verstorende werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een ontheffing is verkregen. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Gebiedsbescherming

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Aangezien het plangebied niet is bestemd als 'Bos' of 'Natuur" waarvoor bos- en natuurcompensatie dient plaats te vinden, wordt daarop niet verder ingegaan.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

In de rapportage d.d. 4 november 2010, opgesteld door EcoGroen Advies BV en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het ecologisch onderzoek weergegeven.

De volgende bevindingen zijn uit het onderzoek naar voren gekomen:

  • Langs de oprit is één exemplaar van de laag beschermde Brede wespenorchis aangetroffen. In het onderzoeksgebied zijn verder geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten;
  • Er zijn geen bomen aanwezig met een geschikte invliegopeningen en holten voor vleermuizen. In de spouwmuren van de huidige bebouwing zijn wel potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Naar alle waarschijnlijkheid zijn deze ook in gebruik. Aangezien de buitenzijde van de bebouwing - afgezien van onderhoudswerkzaamheden - ongewijzigd blijft, is echter geen schade aan exemplaren of verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten. Indien echter spouwisolatie (na-isolatie) wordt toegepast kunnen zodoende aanwezige exemplaren en/of verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Ook het dichten van kieren bij kozijnen en dakgoten kan verblijfplaatsen van vleermuizen ontoegankelijk maken en zo schade toebrengen aan vleermuizen. In de zolders zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Er wordt geen schade aan vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen verwacht. Het onderzoeksgebied fungeert vermoedelijk als foerageergebied voor enkele vleermuissoorten, maar zal deze functie ook na de nieuwbouw en verbouw kunnen houden;
  • Verspreid in het onderzoeksgebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten als Rosse woelmuis, Bosmuis, Egel en Huisspitsmuis te verwachten. Zwaarder beschermde soorten als Steenmarter zij niet aangetroffen en ook niet te verwachten;
  • Er zijn geen vogelsoorten te verwachten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. In de beplanting in het plangebied zijn verder alleen algemene broedvogels te verwachten. Het gaat om soorten als Vink, Winterkoning, Roodborst, Heggenmus, Merel en Houtduif;
  • In de vijver en kwelsloot is voortplanting van algemene amfibieënsoorten als Bastaardkikker en Bruine kikker te verwachten. Verder is de overwintering van laag beschermde amfibieën in de strooisellaag onder beplanting en in de oevers van de vijver en kwelsloot te verwachten. Er zijn geen zwaarder beschermde amfibieën aangetroffen en deze zijn op basis van de bekende verspreidingsgegevens ook niet te verwachten;
  • Er zijn geen reptielen of beschermde ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken.

Indien voor vleermuizen schadelijke maatregelen niet kunnen worden vermeden dient nader vleermuisonderzoek te worden uitgevoerd en dienen op grond van de uitkomsten mogelijk mitigerende maatregelen genomen worden zoals het aanbrengen van alternatieve verblijfplaatsen. Naar aanleiding van deze uitkomsten is er een werkprotocol opgesteld om schade aan aanwezige beschermde soorten te voorkomen. Dit werkprotocol is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting.

In het onderzoek is ook gekeken naar de gebiedsbescherming. Hieruit komt naar voren dat het onderzoeksgebied geen deel uit maakt van een gebied dat is beschermd krachtens de Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur of ander gebiedsgericht beleid. Op basis van de afstand, aard van de ingreep en tussenliggende barrieres zijn uitstralende effecten op dergelijke gebieden ook niet aan de orde.

Overigens is de Papegaaiebeek niet aangemerkt als een HEN-water door de provincie Gelderland. Wel wordt deze beek landschappelijk en ecologisch zorgvuldig ingepast binnen het initiatief.