Plan: | Bestemmingsplan Molen-allee 7 en 9 Loenen |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1079-onh1 |
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van het historische bodembestand, bedrijven/tankenbestand en bodeminformatiesysteem is de locatie Molen-allee 7-9 onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. De bodemkwaliteit is hiermee voldoende gewaarborgd voor de gewenste bestemmingsplanwijziging.
Voor het afgeven van een bouwvergunning zal er een vooronderzoek op standaardniveau conform NEN 5725 uitgevoerd moeten worden met aandacht voor asbest. Tevens zal er een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd moeten worden. Als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, is het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk.
Op 15 september 2009 is door Tauw Bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling. Voorts is een asbestinventarisatie uitgevoerd om te bepalen waar asbesthoudende materialen zijn toegepast in verband met de op handen zijnde sloop.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Er is onderzoek gedaan naar de feitelijke invloed van de concrete gevestigde en te vestigen milieubelastende functies alsmede naar de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden. Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) is een aantal bedrijven en instellingen gelegen. Uit het onderzoek komen de volgende relevante objecten naar voren:
Molen-allee 10, paardenhouderij
Op 69 meter van de planlocatie bevindt zich op het perceel Molen-allee 10 een paardenhouderij. Hiervoor geldt een milieuzone van 50 meter voor de huidige activiteit. Ook planologisch geldt een milieuzone van 50 meter. Voor het aspect geur is de Wet geurhinder en veehouderij maatgevend. De planlocatie bevindt zich buiten de geldende milieuzones.
Molen-allee 3, Openlucht zwembad
Op 180 meter van de planlocatie bevindt zich op het perceel Molen-allee 3 een klein en dorpsgericht openlucht zwembad. Hiervoor geldt een milieuzone van 200 meter. De nieuwe woningen komen op meer dan 200 meter van het zwembad te liggen. Binnen de milieuzone komt alleen een (niet gevoelige) opslag/berging t.b.v. de bestaande woning te liggen. Het zwembad vormt geen belemmering voor de gewenste woningen.
Uitgaande van de huidige situatie zijn er geen belemmeringen voor het ontwikkelen naar een woonbestemming voor Molen-allee 7-9.
Kieveen
Het voornemen bestaat om bedrijventerrein Kieveen uit te gaan breiden richting het westen. Die uitbreiding heeft nog geen beslag gekregen in een (vastgesteld) bestemmingsplan, maar is een geplande ontwikkeling. De uiterste grens van het bedrijventerrein wordt na uitbreiding, de oostelijke grens van dit bestemmingsplan. De korste afstand tussen de woningen en die grens bedraagt 45 meter. Deze afstand is voldoende groot om geen wezenlijke belemmering te kunnen vormen voor de voorgenomen uitbreiding van Kiezeen. Tegen de genoemde grens de vestiging van bedrijven in milieucategorie 2 mogelijk en 5 meter vanaf de grens bedrijven in milieucategorie 3.1. Bij de verdere ontwikkeling van de uitbreiding van Kieveen zal met de nieuwe woningen rekening gehouden dienen te worden, door bij het 'leggen' van de milieucategorieën voldoende afstand aan te houden tot de woningen.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn
Wegverkeerslawaai
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De omvang van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van keuze 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat er een onheffingsgrond aanwezig is. De ontheffingsgronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn zones langs wegen aangegeven waarin extra aandacht aan wegverkeerslawaai geschonken moet worden. Wegen die geen zone hebben zijn onder andere wegen waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Volgens informatie van de afdeling mobiliteit (gemeente Apeldoorn) zal dit in de toekomst van toepassing zijn voor de Molen-allee. Dit betekent dat voor wegverkeerslawaai de Wgh niet van toepassing is. Wel wordt in voorliggende notitie de geluidbelasting berekend in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De te toetsen situatie is de situatie 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan. Verwacht wordt dat de geluidemissie van motorvoertuigen zal afnemen in de tussenliggende periode, zodat conform artikel 110g Wgh een aftrek toegepast wordt.
Onderzoeksresultaten
Voor de berekeningen van de geluidsbelastingen is gebruik gemaakt van verkeersgegevens van de gemeente Apeldoorn, afdeling Mobiliteit. De berekeningen zijn samengevat in tabel 1.
Tabel 1 Maximale geluidsbelasting Lden in 2020 in dB, incl. aftrek ex art. 110g Wgh
Ten gevolge van | Geluidsbelasting Lden (in dB) |
Molen-allee 30 km/u | 44 |
Uit de wegverkeersberekeningen met methode I volgens het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006 volgt dat ten gevolge van de Molen-allee de geluidsbelasting op de locatie 44 dB bedraagt. Dit geluidniveau ligt onder de voorkeursgrenswaarde en wordt er voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
Spoorweglawaai
Net als bij wegverkeerslawaai zijn er voor spoorwegen zones vastgesteld. De locatie is gelegen in de zone van de spoorlijn Apeldoorn – Dieren. Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB.
Onderzoeksresultaten
De geluidbelasting is bepaald met het 'akoestisch spoorboekje'. Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting 50 dB is. De voorkeursgrenswaarde wordt dus niet overschreden.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 19 WRO gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het verlenen van een vrijstelling in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Wanneer een voorgenomen ontwikkeling niet onder de categorieën van gevallen valt, kan het bestuursorgaan op andere wijze aannemelijk maken dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen waarvoor grenswaarden gelden.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. Door de wetswijziging van 15 november 2007 is geen luchtonderzoek meer nodig voor plannen of activiteiten die slechts een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn deze situaties vastgelegd. Het betreft:
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand aan te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het Bevi het plaatsgebonden risico vast en geeft het een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
Onderzoeksresultaten Besluit externe veiligheid inrichtingen
In de nabijheid van Molen-allee 7 en 9 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van woningen.
Buisleidingen
Op circa 140 meter afstand van de planlocatie is een gastransportleiding aanwezig. De nieuwe woningen zijn echter op meer dan 200 meter van de leiding geprojecteerd en liggen daarmee buiten de invloedssfeer van deze leiding.
Elektromagnetische straling
In de nabijheid van Molen-allee 7 en 9 bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Transport gevaarlijke stoffen
In Apeldoorn zijn geen speciale routes voor gevaarlijke stoffen aangewezen. In verband met de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over spoorlijnen en wegen, is door Royal Haskoning onderzoek uitgevoerd naar het zogenoemde plaatsgebonden risico en het groepsrisico langs transportroutes in Apeldoorn. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport Veilig langs transportassen d.d. 14 januari 2003. Daaruit blijkt dat het aspect externe veiligheid voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen zowel over de spoorlijn als over de wegen nabij het plangebied geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen.