direct naar inhoud van 2.2 Rijksbeleid
Plan: Buitengebied Het Woud
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1052-vas1

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter kan worden benut. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Hoe de nationale structuurvisie doorwerkt naar de provinciale en gemeentelijke ROinstrumenten is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond

In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's

Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;

  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten

Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap laat het rijk over aan de provincies;

  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten

De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind;

  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten

Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Hoe de nationale structuurvisie doorwerkt naar de provinciale en gemeentelijke RO-instrumenten is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wet ruimtelijke ordening is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:

  • Rijksvaarwegen.
  • Project Mainportontwikkeling Roterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening.
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Ecologische hoofdstructuur (EHS).
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

2.2.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland en heeft de status van een structuurvisie. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. Het doel van het beleid is om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan bestaat uit verschillende aspecten. Het richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en andere vormen van gebruik van water. Er is beleid in opgenomen voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast bevat het Nationaal Waterplan, naar aanleiding van het advies van de Deltacomissie in 2008, beleid over de maatregelen die genomen moeten worden voor de verwachte klimaatveranderingen.

2.2.4 Modernisering Monumentenzorg

De modernisering van de monumentenzorg is verwoord in een brief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). De modernisering is gestoeld op drie pijlers:

  • 1. borging van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudiger sectorale regelgeving;
  • 3. en het bevorderen van herbestemming.

De cultuurhistorie wordt verankerd in de ruimtelijke ordening. De tijd is voorbij dat ruimtelijke plannen worden gemaakt zonder dat wordt nagedacht over wat de betekenis is van een plek, over wat zich daar heeft afgespeeld, hoe daar mensen hebben gewoond en gewerkt, en wat daarvan zichtbaar moet blijven in de ruimte.

Enerzijds wordt een deel van de sectorale regelgeving overbodig, omdat er veel in de ruimtelijke ordening geregeld zal worden. Anderzijds zal de sectorale energie anders ingezet moeten worden. Daar waar procedures geen of slechts een geringe meerwaarde leveren voor het monument, maar wel een aanzienlijke last zijn voor de eigenaar, zal flink worden ingegrepen. Dit betekent dat er minder en eenvoudiger procedures komen.

De transformatie van monumenten biedt kansen om de beleving van de cultuurhistorische waarden te vergroten, zo lang dat gebeurt met liefde voor het erfgoed. De nieuwe bestemming kan ervoor zorgen dat een monument weer meer wordt gebruikt, de mogelijkheden tot behoud toenemen en meer mensen ermee in contact komen.

Belangrijk zijn ook de kansen die ontstaan in de omgeving van het betreffende project. Aanpassingen aan bijvoorbeeld een karakteristiek gebouw kunnen een grote uitstraling hebben op het gebied eromheen. Het Belvedere-programma heeft vaak laten zien dat de meest interessante oplossingen ontstaan door creatief te zijn binnen de bestaande cultuurhistorische context.

De komende decennia is herbestemming een grote opgave: de leegstand van kerken, scholen, boerderijen en industriële complexen is snel groeiend. Die opgave moet worden aangepakt. Daarbij is zorg in de planningsfase van groot belang. Planvorming bij herbestemming duurt soms jaren, en leegstand tast het gebouw aan. Het beleid in deze derde pijler is er dan ook op gericht de gebouwen in de planperiode tegen verloedering te beschermen. Zo ontstaat rust, ruimte en tijd om plannen te ontwikkelen en financiers te vinden.

2.2.5 Gevolgen nationaal beleid voor het bestemmingsplan
  • Het bestemmingsplan dient een verstedelijking van het platteland te voorkomen door in het buitengebied alleen functies toe te staan die hier aan gebonden zijn.
  • Het contrast in het plangebied van zeer open en besloten gebieden dient zoveel mogelijk te blijven bewaard dan wel te worden versterkt.
  • Het bestemmingsplan dient op gepaste wijze om te gaan met water.
  • Leegstaande gebouwen moeten in de planperiode van herbestemming beschermd worden tegen verloedering.