Plan: | Bestemmingsplan Zuidwestpoort: uitbreiding bedrijventerrein - herinrichting bosgebied |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1034-onh1 |
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Algemeen
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Onderzoeksresultaten
In oktober 2005 is door het adviesbureau Wiertsema & Partners te Tolbert een vooronderzoek op basisniveau en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (kenmerk VN-36847, d.d. 11 oktober 2005, zie bijlage). Uit het vooronderzoek en het veldwerk blijkt dat de locatie niet verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem. De resultaten van het bodemonderzoek geven aan dat de boven- en ondergrond niet verontreinigd zijn. Het grondwater is licht verontreinigd met chroom. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek zijn in principe geen bezwaren voor een bestemmingsplanwijziging, gericht op het mogelijk maken van de uitbreiding van het bedrijventerrein.
Voor het deel van het plangebied waar een natuur-bestemming is opgenomen en waar de feitelijke situatie als zodanig is bestemd is geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk is rustig buitengebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter.
Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied.
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Onderzoeksresultaten
De omgeving van de voorgestane uitbreiding van het bedrijventerrein betreft een gemengd gebied, gezien de ligging aan de rand van het geluid-gezoneerde industrieterrein Brouwersmolen en de aanwezige functies als tennisbanen, detailhandel en wonen. Voor de uitbreiding kan daarom een correctie ten opzichte van het referentie-omgevingstype “rustige woonwijk” uitgevoerd worden, echter uitsluitend voor de aspecten stof en geur. Zoals al aangegeven wordt de richtafstand voor gevaar niet teruggeschaald. In de specifieke situatie van dit bestemmingsplan, waarbij de uitbreiding van het bedrijventerrein grenst aan het geluidgezoneerde industrieterrein Brouwersmolen, wordt terugschaling van de richtafstand voor het aspect geluid ook niet passend geacht (zie ook paragraaf 5.1.4).
Uitbreiding van het bedrijventerrein betreft een milieubelastende functie. Er is dus sprake van uitwaartse milieuzonering. In verband met het beperken van de geluidshinder (zie ook 5.1.4) worden in deze uitbreiding uitsluitend bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. In de regels van dit bestemmingsplan is een Lijst van toegelaten bedrijfstypen opgenomen welke is gebaseerd op de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Overigens is de lijst ten opzichte van de basislijst uit de VNG-brochure wel ingeperkt. Typen die wel op de basislijst van de VNG voorkomen maar die om planologische redenen geen bedrijfsbestemming krijgen zijn niet overgenomen. Het gaat hier om detailhandels- en horecabedrijven, maatschappelijke dienstverlening en bepaalde sport- en recreatieactiviteiten. Omdat deze typen een heel andere uitstraling op de omgeving hebben dan gewone bedrijven worden hiervoor specifieke bestemmingen gebruikt. Ze zijn daarom niet in de Lijst van toegelaten bedrijfstypen opgenomen.
Voor het toegestane gebruik van de uitbreiding van het bedrijventerrein (maximaal milieucategorie 2) geldt een gecorrigeerde milieuzone van 10 meter. De dichtstbijgelegen woningen liggen op circa 90 meter van de de uitbreiding. Deze gevoelige objecten bevinden zich derhalve buiten de milieuzones en vormen geen belemmering voor de gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein.
Op circa 50 meter afstand is een aantal tennisbanen gelegen. Een tennisbaan is geen geluidgevoelig object, maar wel een beperkt kwetsbaar object in het kader van het Bevi en een (beperkt) geurgevoelig object. De tennisbanen liggen op een grotere afstand dan 30 meter van de uitbreiding, dus buiten de milieuzones, en vormen dan ook geen belemmering voor de uitbreiding.
Conclusie is dat het plan met betrekking tot het aspect milieuzonering uitvoerbaar is.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen, wat voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten, rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein, de handhaving en herinrichting van bosgebied en het handhaven van een aantal bestaande functies (o.a. woningen, detailhandel, tennisbanen). Een bedrijvenbestemming is geen geluidsgevoelige functie. Omdat het bestemmingsplan niet voorziet in ontwikkeling van geluidgevoelige objecten worden wegverkeers- en railverkeerslawaai hier buiten beschouwing gelaten.
Industrielawaai
In 1988 is industrieterrein Werkgebied Brouwersmolen aangewezen als een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Op een geluidgezoneerd industrieterrein is het mogelijk om bedrijven te vestigen die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningen besluit milieubeheer (zgn. “grote lawaaimakers”). Om het geluidgezoneerd industrieterrein is een grens vastgelegd waar de geluidsproduktie van alle op Brouwersmolen aanwezige bedrijven niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). In 1988 is die 50 dB(A)-geluidzone vastgelegd. De in wetgeving vastgelegde 50 dB(A) wordt beschouwd als een grenswaarde tot waar er sprake is van een voor woningen aanvaardbare situatie wat betreft geluisbelasting.
De nu aan de orde zijnde uitbreiding van bedrijfsterrein sluit aan op het industrieterrein Brouwersmolen. Ter plaatse van de uitbreiding worden uitsluitend bedrijven uit de lichtste milieucategorieen toegestaan. Bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningen besluit milieubeheer (zgn. “grote lawaaimakers”) worden specifiek uitgesloten.
Jurisprudentie heeft uitgewezen dat in zo'n situatie er geen sprake is van een uitbreiding van het geluidsgezoneerde industrieterrein. De uitbreiding kan dus geen gevolgen hebben voor de zone rond het industrieterrein en de zone wordt hier dus niet verruimd. Gelet hierop wordt op de plankaart de al bestaande geluidzone opgenomen. Uit actueel onderzoek (KnowHowAcoustics, Uitbreiding Brouwersmolen aan de zuidzijde, kenm. APD-MO/0803/R002,, 10-3-2009, zie bijlage) blijkt dat de bestaande geluidzone ter plaatse van het bestemmingsplangebied niet wordt overschreden door de aanwezige bedrijven.
De zone is als "Geluidzone-industrie" op de plankaart opgenomen en in de regels is bepaald dat binnen de zone het gebruik van niet-bebouwde grond en bebouwing als geluidsgevoelige terreinen en/of geluidsgevoelige gebouwen, als bedoeld in de Wet geluidhinder niet is toegestaan.
Los van het bepaalde in de Wet geluidhinder dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel te worden nagegaan of de geluidemissie van de uitbreiding van bedrijfsterrein significant van invloed is op de geluidkwaliteit van de omliggende woningen/geluidgevoelige objecten. Daar is onderzoek naar gedaan. Uit het bovengenoemde onderzoek van KnowHowAcoustics blijkt dat de totale geluidbelasting vanwege het hele bedrijfsterrein (bestaand industrieterrein en de uitbreiding) door de uitbreiding minimaal toe neemt en dat de totale geluidbelasting ter plaatse van de woningen nabij de uitbreiding lager blijft dan 50 dB(A).
Conclusie is dat het plan met betrekking tot het aspect geluid uitvoerbaar is.
Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. Door de wetwijziging van 15 november 2007 is geen luchtonderzoek meer nodig voor plannen of activiteiten die slechts een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit. In de Ministeriële Regeling “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” zijn deze situaties vastgelegd.
Het betreft:
Verder is een bepaalde combinatie van wonen en kantoren mogelijk zonder nader onderzoek en is de onderzoeksplicht voor bepaalde inrichtingen vervallen.
In dit plan is sprake van de realisatie van bedrijven. Aangezien deze niet vallen onder woningen of kantoren dient middels een kort onderzoek aangetoond te worden dat de realisatie onder de 'niet in betekenende mate' regeling valt.
In het kader van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is nagegaan of het plan in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de 'Niet in betekenende mate regeling' is namelijk opgenomen dat wanneer een plan minder dan 3% bijdraagt aan de luchtkwaliteit er geen onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk is.
onderzoeksresultaten:
Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit
Extra verkeer als gevolg van het plan Extra voertuigen (weekdaggemiddelde) Aandeel vrachtverkeer |
275 20,0% |
Maximale bijdrage extra verkeer NO2 in µg/m3 PM10 in µg/m3 |
0,72 0,19 |
Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in µg/m3 | 1,2 |
Conclusie: De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate; geen nader onderzoek nodig. |
Op de website van Infomil is een 'Niet in betekenende mate tool' opgenomen. Deze is gebruikt voor dit plan. Hierbij is als worst-case scenario aangehouden dat door de uitbreiding 275 extra voertuigen per etmaal waarvan maximaal 20% zwaar verkeer gaat rijden. Hieruit volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt, waardoor voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-stations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand aan te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het Bevi het plaatsgebonden risico vast en geeft het een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen de 10-6 contour. In het geval er zich binnen de 10-5 contour bestaande kwetsbare objecten bevinden, dan dienen deze situaties voor oktober 2007 te worden gesaneerd. Beperkt kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld grotere winkels, restaurants, sporthallen, grote gebouwen en speeltuinen zijn in principe niet toegestaan binnen de 10-6contour. Voor bestaande beperkt kwetsbare objecten binnen die contour zijn geen normen of saneringstermijnen opgenomen.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal Bevi-bedrijven gelegen. Deze Bevi-bedrijven zijn hierna verder uitgewerkt.
Owens Corning Veil Netherlands BV, Laan van Westenenk 5
Op de Laan van Westenenk 5 te Apeldoorn is het bedrijf Owens Corning gevestigd, een kunststofverwerkend bedrijf. Ten behoeve van de productie wordt meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen opgeslagen in een zogenaamde CPR 15-2 opslag. Het bedrijf is een categoriaal bedrijf waarvoor vaste afstanden gelden op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). De CPR 15-2 opslag van gevaarlijke stoffen heeft een PR 10-6- contour (plaatsgebonden risico) van 20 meter rondom de opslag. Omdat de CPR 15-2 opslag is voorzien van een automatische sprinklerinstallatie valt deze onder beschermingsniveau 1 en is er geen invloedsgebied voor het groepsrisico (GR). De inrichting is op ruim 260 meter van de planlocatie gelegen en bevindt zich ruim buiten de huidige risicocontour.
VOF Tankstation Ugchelen, Ugchelseweg 201
Op de Ugchelseweg 201 te Ugchelen is het bedrijf VOF Tankstation Ugchelen gevestigd, een tankstation met LPG. Het bedrijf is een categoriaal bedrijf waarvoor vaste afstanden gelden op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Het LPG-vulpunt heeft ten opzichte van nieuwe planologische ontwikkelingen een PR 10-6- contour (plaatsgebonden risico) van 45 meter rondom het LPG-vulpunt. Het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 150 meter rondom het LPG-vulpunt. Het LPG-vulpunt is op ruim 220 meter van de planlocatie gelegen. De planlocatie bevindt zich derhalve buiten de risicocontour en buiten het invloedsgebied van het BEVI-bedrijf.
Tankstation Wieringa, Europaweg 154
Op de Europaweg 154 te Apeldoorn is Tankstation Wieringa gevestigd, een tankstation met LPG. Het bedrijf is een categoriaal bedrijf waarvoor vaste afstanden gelden op basis van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Het LPG-vulpunt heeft ten opzichte van nieuwe planologische ontwikkelingen een PR 10-6- contour (plaatsgebonden risico) van 110 meter rondom het LPG-vulpunt. Het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 150 meter rondom het LPG-vulpunt. De inrichting is op ruim 670 meter van de planlocatie gelegen. De planlocatie bevindt zich derhalve buiten de risicocontour en buiten het invloedsgebied van het BEVI-bedrijf.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen vormt derhalve geen belemmering voor de geplande uitbreiding van het bedrijventerrein.
Buisleidingen
In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig. Externe veiligheidsaspecten i.v.m. buisleidingen zijn hier daarom niet relevant.
Transport gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van de planlocatie is geen weg gelegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een reguliere spoorlijn is niet in de directe omgeving van de planlocatie gelegen.
Hoogspanningslijnen
In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen hoogspanningslijnen gelegen.
Conclusie is dat het plan met betrekking tot het aspect externe veiligheid uitvoerbaar is.