Plan: | Radio Kootwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1006-vas2 |
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van het PlanMER die voor de herontwikkeling van Radio Kootwijk is opgesteld.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten
In 1999 is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het aardnet op de bodemkwaliteit. Het uitgevoerde onderzoek was gericht op de mogelijke bodemverontreiniging als gevolg van een koperen aardnet dat in circa 1920 op de locatie in de bodem is aangebracht. De aangetroffen concentraties koper zijn getoetst aan de streef- en interventiewaarden uit de Wet bodembescherming. Hieruit blijkt dat er geen aanleiding is tot het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek op het voorkomen van koper in de bodem ter plaatse van het aardnet.
Gezien het tijdsaspect van de aanwezigheid van de koperen leidingen, de daarbij gemeten gehalten en de in de afgelopen jaren gevormde beschermende oxide/carbonaatlaag, is de verwachting dat de uitloging naar de bodem verwaarloosbaar, dan wel nihil is. Verdere belasting van de bodem, als gevolg van het koperen aardnet, is derhalve niet noemenswaardig. Niet uitgesloten is dat bij verwijdering meer schade aan het milieu zal worden toegebracht, dan in het geval van het behoud van het aardnet.
Gezien de resultaten van het onderzoek is er, voor zowel nu als in de toekomst, geen aanleiding tot het eventueel saneren van de bodem als gevolg van verontreiniging van het aardnet. Uit milieuhygiënische oogpunt bestaat vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak tot het verwijderen van het aardnet.
Daarnaast zijn op diverse overige locaties bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken geven geen aanleiding voor beperkingen aan het gewenste hergebruik van Radio Kootwijk.
Op het terrein bevindt zich in de zuidwesthoek een stortterrein met vervuilde grond afkomstig uit verspreide storten op het complex. De herstort heeft in de jaren '90 plaatsgevonden onder deskundige milieuhygiënische begeleiding, onderzoek en rapportage. Dit terrein wordt jaarlijks gemonitord.
Het bestemmingplan voorziet in het mogelijk maken van nieuwbouw binnen de contouren van gebouw F, het dorpshuis, twee nieuwe villa's en rijwoningen. Voor het onderdeel bodem moet onderzocht worden of er belemmeringen zijn die invloed hebben op de uitvoerbaarheid van het plan.
In 2003 heeft het adviesbureau Tauw het “Vooronderzoek Radio Kootwijk” uitgevoerd. In dit onderzoek zijn alle gegevens verzameld met betrekking tot potentiële bodemvervuiling op het terrein van Radio Kootwijk. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van de te realiseren nieuwbouw (deels bos, deels voormalig bedrijfsgebouw) geen aanwijzingen zijn voor het potentieel verontreinigd zijn van de bodem.
Op termijn wordt de actuele kwaliteit van de bodem vastgesteld in het kader van de verplichtingen van de bouwverordening van de gemeente Apeldoorn.
Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn op de uitvoerbaarheid van het plan voor het onderdeel bodem.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Inwaartse zonering
Aangrenzend aan de zuidwest kant van het plangebied van het bestemmingsplan Radio Kootwijk bevindt zich het ISK (Infanterie Schietkamp) van het Ministerie van Defensie, gelegen aan de Otterloseweg 5 te Harskamp, gemeente Ede. Een klein deel van het schietterrein is gelegen op Apeldoorns grondgebied. Het schietterrein kan haar activiteiten uitvoeren binnen de voorschriften van haar vigerende milieuvergunning. Uit bestudering van de vergunning blijkt dat de invloed op de omgeving (plangebied) ten gevolge van het schietterrein maar zeer beperkt is en geen hinder veroorzaakt.
In dit bestemmingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt in het dorp. Deze woningen komen echter niet dichterbij te liggen dan de al aanwezige woningen. Er treedt dus wel een kleine verdichting van het aantal gevoelige bestemmingen op. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient uitgegaan te worden van het gebiedstype rustige woonwijk voor het dorp Radio Kootwijk. Deze normering is strenger dan de normering op basis van de Wet milieubeheer. Echter, uit de uitgevoerde akoestische onderzoeken kan geconcludeerd worden dat ook aan deze strengere geluidnormen voldaan kan worden. Ook op de gewenste nieuwe woningen in het dorp Radio Kootwijk zal de geluidbelasting vanwege het ISK voldoen aan de gestelde geluidnormen. Er kan dus geconcludeerd worden dat het schietterrein geen belemmering vormt voor het vaststellen van het onderliggende bestemmingsplan en andersom ook niet.
Uitwaartse zonering
In de gebouwen waar activiteiten gaan plaatsvinden, kan er sprake zijn van een geluidemissie naar de omgeving. In deze omgeving is een geluidemissie van 40 tot 50 dB(A)-etmaalwaarde toegestaan. De woningen in Radio Kootwijk liggen op voldoende afstand van de gebouwen waar de herontwikkeling plaatsvindt. Ter plaatse van de woningen wordt geen hinder vanuit de gebouwen verwacht.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt alleen verkeerslawaai beschouwd.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten
In de rapportage d.d. 26 oktober 2010, opgesteld door Goudappel Coffeng en opgenomen in bijlage 11, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Turfbergweg en de Radioweg berekend. Dit om een goede ruimtelijke afweging te kunnen maken. Daarnaast zijn ook de overige wegen in het plangebied, de Hoog Buurloseweg en de Alverschotenseweg beschouwd, waarbij is nagegaan of de toename van verkeer als gevolg van dit plan gevolgen heeft voor de aanliggende woningen.
Voor de wegen waar nieuwe woningen langs gebouwd worden is de geluidsbelasting vergeleken met de voorkeursgrenswaarde die van toepassing is op wegen met een geluidszone.
De geluidsbelastingen voor de nieuwe woningen langs de Radioweg zijn niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde en nader onderzoek naar mogelijke maatregelen is voor de Radioweg dan ook niet noodzakelijk.
Ten gevolge van de ontwikkelingen binnen het plangebied is sprake van een toename van het verkeer. Voor zowel de Turfbergweg als de Hoog Buurloseweg is als gevolg van het plan sprake van een toename van de geluidsbelasting met 2 dB of meer. De geconstateerde geluidbelastingen zijn aanvaardbaar en het treffen van maatregelen is niet verplicht.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen” zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekenende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het NSL staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, “in betekenende mate” projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het “toepasbaarheidsbeginsel”).
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
In de rapportage d.d. 26 oktober 2010, opgesteld door Goudappel Coffeng en opgenomen in bijlage 11, is de luchtkwaliteit berekend. Het plan Radio Kootwijk is niet opgenomen in het NSL. Voor een viertal verschillende toetslocaties zijn de gevolgen van het plan op de luchtkwaliteit onderzocht. Uit de analyse blijkt dat er geen normoverschrijdingen voor de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn te verwachten als gevolg van de plannen. Geconcludeerd kan worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Gesteld kan worden dat er geen problemen met betrekking tot de luchtkwaliteit in het plangebied verwacht hoeven te worden. Op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering is voor het tot uitvoering brengen van de plannen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden in principe nog de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen' en de notitie van het RIVM 'Risicoafstanden voor buisleidingen van brandbare K1, K2 en K3 vloeistoffen'. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving, met als uitvloeisel de AMvB Buisleidingen. De minister van VROM heeft geadviseerd om ten aanzien van hogedrukaardgasleidingen al uit te gaan van het nieuwe toetsingskader van deze AMvB, in plaats van de 'Circulaire zonering langs hogedrukaardgasleidingen'.
Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn
In juli 2008 is de beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijking van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijfsactiviteiten mogelijk die een risico voor de externe veiligheid met zich meebrengen. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi, geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen en geen (spoor/water) wegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen een de 0,4 microTesla (µT) magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen (0-15 jaar). Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT – zone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen.Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Door het plangebied lopen twee straalverbindingen voor telefonie. Binnen deze trajecten geldt een maximale bouwhoogte van 95 m +NAP voor de noordelijke en 93 m +NAP voor de zuidelijke straalverbinding. Omdat het bestemmingsplan het niet mogelijk maakt dat gebouwen of bouwwerken met een dergelijke hoogte worden gerealiseerd, heeft er geen vertaling in de regels en op de verbeelding plaats gevonden. In de nabijheid van plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.