Plan: | Stadshagen II, Breezicht Noord-1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP20002-0004 |
Na vaststelling in het Bestuurlijk Overleg Breezicht op 1 februari 2017 van de Visie Breezicht Zuid (hierna aan te duiden als visie) is gezamenlijk met de ontwikkelpartners verder gewerkt aan de vertaling hiervan naar het stedenbouwkundig plan. De opgave en ambities zoals verwoord in de visie zijn verder uitgewerkt.
De gehanteerde buurtnamen (Breezicht Zuid, Breezicht Noord, Broeklanden en Duinen) zijn werktitels en zijn niet de beoogde toekomstige buurtnamen. Duinzicht is als definitieve benaming gekozen voor de Duinen en de definitieve benaming voor Broeklanden is Wetering.
Op 12 maart 2018 heeft de gemeenteraad kennis genomen van het stedenbouwkundig plan en de financiële haalbaarheid van Breezicht. In aansluiting op de ontwikkeling van Breezicht Zuid worden in Noord vier buurtschappen gerealiseerd met in totaal circa 525 woningen. Het ontwikkelplan voor Breezicht Noord dat op 28 september 2021 is vastgesteld door de raad biedt de basis voor de verdere invulling van dit noordelijke deel van Breezicht. De werknamen voor de buurtschappen zijn Wierde, Beemd, Reede en Kragge.
Breezicht Noord ligt in het bestemmingsplan "Stadshagen II" (vastgesteld 28- 02-2006) en heeft de bestemming "Wonen – Uit te werken", waarmee het woningbouwprogramma en de bouwmassa's reeds zijn opgenomen. Echter, de uitwerkingsregels van dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de inzichten van 2006 (Masterplan Stadshagen II).
Uitsnede bestemmingsplan "Stadshagen II" (vastgesteld 28-02-2006)
Om invulling te kunnen geven aan de nieuwe ambities voor Breezicht Noord is ervoor gekozen een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Uitgangspunt is dat er een zogenaamd globaal eindplan wordt opgesteld. Dat betekent dat alleen de ruimtelijke hoofdstructuur wordt vastgelegd. Het betreft in ieder geval de bestemmingen Verkeer - Erftoegangsweg , Groen en Water. Voor de woningen wordt de bestemming Woongebied gehanteerd. Dit is een bestemming met de nodige flexibiliteit. Ook in deze bestemming worden alleen de hoofdzaken, zoals woningaantallen en bouwhoogten, vastgelegd.
Aangezien de stedenbouwkundige uitwerking van de twee meest westelijk gelegen woonclusters al vergevorderd is en de uitwerking van de rest van Breezicht Noord nog niet is er voor gekozen om voor dit deelgebied op korte termijn te starten met het opstellen van een bestemmingsplan en later met het overige plangebied. Op deze wijze kan redelijk vlot gestart worden met de woningbouw in het deel dat al is uitgewerkt en hoeft niet eerst gewacht te worden tot het uitwerking voor het overige deel is afgerond.
Voor het plangebied geldt het volgende plan Bestemmingsplan Stadshagen II (NL.IMRO.0193.BP14050), vastgesteld bij raadsbesluit van 15 februari 2016, onherroepelijk geworden op 14 april 2016.
Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.
Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Conclusie
Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van jurisprudentie blijkt dat een initiatief vanaf 12 woningen of meer als een stedelijke ontwikkeling wordt gezien, waardoor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking nodig is. Aangezien het plan Breezicht Noord meer dan 11 woningen telt, is hier een onderbouwing van de behoefte nodig.
Tot 2019 gold voor de gemeente Zwolle het Regionaal Woonprogramma (RWP) West Overijssel 2017 als kader voor de kwantitatieve behoefte en de regionale afstemming van woningbouwplannen.
Het ministerie van BZK, de provincie Overijssel en de gemeente Zwolle hebben echter op 7 maart 2019 de overeenkomst “Pilot woningbouw Zwolle” ondertekend waarin voor de jaren 2019 en 2020 is vastgelegd dat voor woningbouwplannen binnen bestaand stedelijk gebied in Zwolle de behoefteprognoses die gehanteerd worden binnen het RWP West Overijssel worden losgelaten. Voor de provincie Overijssel betekent dit een lichte planologische toetsing op bestemmingsplannen met woningbouw. Op dit moment bereidt de provincie Overijssel nieuwe regionale woonafspraken voor die in de loop van 2020 moeten worden vastgesteld en voor Zwolle moeten gaan gelden voor 2021 en verder.
Dit neemt niet weg dat een onderbouwing van de behoefte nodig blijft. In de Ontwikkelstrategie Wonen is als actualisatie op- en uitvoering van de Woonvisie de woningbouwbehoefte voor de periode 2019-2024 vastgesteld op 1.000 woningen per jaar. Basis hiervoor ligt onder andere in de regionale bevolkingsprognose 2019 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL, in samenwerking met het CBS) waarin voor Zwolle tot 2035 een huishoudensgroei van 13% wordt voorzien. Daarnaast biedt de krapte-indicator van de NVM (aantal beschikbare woningen voor de consument die een woning zoekt) een goede indicatie van de krapte op de woningmarkt en de behoefte aan woningen. De indicator staat per tweede kwartaal 2020 op 1,4 terwijl een indicator tussen 5 en 10 staat voor een evenwichtige woningmarkt. Een indicator van 1,4 duidt op een zeer krappe woningmarkt en de grote behoefte aan het toevoegen van nieuwe woningen.
De harde plancapaciteit in Zwolle bedraagt (peildatum 1 januari 2020) nog ongeveer 4.000 woningen. De harde plancapaciteit is inclusief Breezicht Noord als uit te werken woongebied binnen het bestemmingsplan (moederplan) Stadshagen. Dat betekent dat voor het woningbouwplan Breezicht Noord voldoende planologische ruimte bestaat.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2017
Indien het bestemmingsplan Breezicht Noord wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. De in dit bestemingsplan geprojecteerde woningen passen qua aantal in het geldende bestemmingsplan. Het voornemen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. Het voornemen is daarmee passend binnen de generieke beleidskeuzes.
Ontwikkelingsperspectieven
Op de ontwikkelingsperspectievenkaart is Stadshagen II aangeduid als 'woonwijk' en als 'geplande woonwijk' . De ambitie van de provincie voor 'wonen' is dat er voldoende aanbod is van woningen in een aantrekkelijke woonomgeving om te kunnen wonen. Er wordt gestreefd naar gevarieerde, aantrekkelijke, veilige, schone en goed bereikbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag.
Gebiedskenmerken
Het plangebied ligt op de overgang van 'komgronden' naar 'laagveengebied' (natuurlijke laag). Het heeft als gebiedskenmerken 'woonwijken 1955 - nu' (stedelijke laag) en 'stads- en dorpsranden' (lust- en leisurelaag). De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). In de stads- en dorpsranden komen stad en land elkaar tegen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap daaromheen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.
In het structuurplan heeft het plangebied de aanduiding 'woongebied'. De toekomstige uitbreiding van Zwolle kan plaatsvinden door het verder ontwikkelen van Stadshagen I en II. In Stadshagen II zijn in totaal volgens het structuurplan 4350 woningen gepland. Deze worden gebouwd in een groenstedelijk woonmilieu waarbij de nadruk komt te liggen op kleinschalige en overzichtelijke leefgemeenschappen.
Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, wordt inmiddels hard gewerkt aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.
De raad heeft inmiddels deel 1 van de omgevingsvisie “Mijn Zwolle van morgen” vastgesteld in november 2017. Deel 1 is “slechts” een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. Dan kunnen ook keuzes gemaakt worden op gebiedsniveau. Dat betekent dat het Structuurplan 2020 zijn status als structuurvisie, zoals bedoeld onder de huidige Wet ruimtelijke ordening, voor het grootste deel behoudt. Het document kan pas vervallen, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) zal zijn vastgesteld.
Als onderlegger voor de omgevingsvisie geldt onder meer de Woonvisie van de gemeente Zwolle, zoals vastgesteld op 8 mei 2017, waarin een richtinggevend kader is neergelegd voor de wijze waarop wij tot keuzes willen komen ten aanzien van woningbouw, waarbij de behoefte enerzijds en de belangen vanuit de kwaliteit van de centrumstad anderzijds van belang zijn en waarbij tevens voldoende ruimte wordt gegeven aan woonpartners en andere initiatiefnemers.
Deze ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Cultuurhistorisch beleid
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.
De ambitie die in de mobiliteitsvisie is verwoord is om te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit bijdraagt aan de opgaven waar de stad voor staat. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken. Kern van de mobiliteitsvisie is dat we de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opvangen door te investeren in nieuwe infrastructuur. In plaats daar van zorgen we er voor dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar blijft door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.
Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
2.5.1. Wet natuurbescherming (2017)
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd: de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming: Natura 2000-gebieden
Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones (SBZ's) aan te wijzen. Dit zijn de Natura 2000-gebieden en deze vormen samen één Europees netwerk van natuurgebieden. Het is verboden zonder vergunning een project te realiseren dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Een vergunning kan rechtstreeks worden aangevraagd bij de provincie of in uitzonderlijke gevallen bij RVO/LNV. Daarnaast is het mogelijk om de natuurtoestemming aan te haken bij een aanvraag voor de omgevingsvergunning.
Soortenbescherming: Flora en fauna
De Wet natuurbescherming regelt eveneens de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming voor het onderdeel soortenbescherming. Als hiervan sprake is, moet een ontheffing worden gevraagd tenzij een provinciale vrijstelling geldt.
2.5.2. Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De bescherming is zodoende planologisch geregeld. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
2.5.3.Gemeentelijk groenbeleid
Groenbeleidsplan (1998) en Structuurplan 2020
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de stedelijke Hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, het zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. De Wijkgroenstructuur staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Bomenverordening en Groene Kaart (2013)
Voor de bomen geldt de vastgestelde Bomenverordening. Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.
Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:
Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. Deze zaken worden opgepakt door het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Stadsdijken Zwolle. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.
In het Deltaprogramma staat een aantal deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de nota "Water raakt!" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) en de Zwolse Adaptatiestrategie (ZAS, 2019) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassing aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
De Woonvisie Ruimte voor Wonen 2017 is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. De Woonvisie bevat vier ambities: sterke groeistad, moderne woonstad, solidaire leefstad en duurzame deltastad. Zwolle groeit hard en staat voor de grote uitdaging veel nieuwe woningen toe te voegen. We werken samen met onze partners aan de kwalitatieve groei van een inclusieve stad. Binnen die groeiopgave wil Zwolle zorgen voor vernieuwende woonconcepten en voldoende betaalbare woningen zodat Zwolle een inclusieve en aantrekkelijke woonstad blijft. De groei van het aantal huishoudens in Zwolle (en daarmee dito de behoefte aan nieuwe woningen) bestaat voor een belangrijke deel uit de groei van een- en tweepersoons huishoudens. Op 14 Oktober 2019 heeft de raad Ontwikkelstrategie Wonen 2019-2024 vastgesteld als actualisatie en uitvoeringsprogramma van de Woonvisie 2017.
In de Woonvisie en Ontwikkelstrategie zijn kaders vastgelegd voor de woningbouw in Zwolle:
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het woonbeleid.
Het Zwolse prostitutiebeleid gaat uit van een maximaal stelsel. Het maximum aantal seksinrichtingen is daarbij gesteld op 10 (inclusief escortbedrijven). Deze mogen zich alleen bevinden in het zogenaamde vestigingsgebied. Dit gebied bestaat uit het gebied binnen de stadsgrachten, enige uitvalswegen (Willemskade, Harm Smeengekade, Pannekoekendijk, Schuttevaerkade, Zamenhofsingel, Diezerkade, Thomas à Kempisstraat tot de hoek Vechtstraat, Groot Wezenland, Assendorperstraat tot Molenweg), alsmede het gebied buiten de bebouwde kom.
Algemeen beleid
Gemeente Zwolle heeft een gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie-milieu-kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Het beleid voor de aspecten geluid, bedrijvigheid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem zijn relevant voor voorliggend plan. Dit beleid wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.
Bedrijvigheid
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurd onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking “Bedrijven en Milieuzonering”(2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.
Geluid
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven:
"Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling".
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (2 april 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.
In een wijk hebben woningen verschillende geluidsbelastingen. De ambitiewaarde is de waarde waar je op gebiedsniveau gemiddeld aan wilt voldoen. De grenswaarde geldt voor elke woning individueel. Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een meer diepgaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden. Voorbeelden hiervan zijn een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel) of een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning. Als een balkon zich aan de voorzijde van de woning bevindt wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken. Dit zorgt voor akoestische compensatie.
Het bestemmingsplan Breezicht Noord, deelgebied 1 heeft vooral tot het gebiedstype 'Groen Stedelijk'. Hiervoor gelden de volgende waardes:
Gebiedstype | Ambitie | Grenswaarde wegverkeer | Grenswaarde spoor |
Groen Stedelijk | 43 dB | 53 dB | Niet van toepassing |
Luchtkwaliteit
In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit wordt de luchtkwaliteit langs alle wegen in Zwolle jaarlijks gemonitord. Hieruit blijkt dat de kwaliteit gestaag verbetert. Om de kwaliteitsverbetering voort te zetten zijn in het luchtkwaliteitsplan van gemeente Zwolle de volgende doelen geformuleerd:
Externe veiligheid
Met de beleidsvisie externe veiligheid (2013) streeft de gemeente ernaar te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:
In januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Ook is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen
Het plangebied hoort tot het gebiedstype 'Groen Stedelijk' en ligt buiten het gebiedstype stroomzone.
Vanwege de plaatselijk hoge personendichtheid en de overwegend lage organisatiegraad (met het oog op preparatie op calamiteiten met gevaarlijke stoffen) is de risicoruimte beperkt. Voor dit gebiedstype geldt een stand-still beleid waarbij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen niet is toegestaan. Binnen dit gebiedstype geldt dat er geen plek is voor nieuwe risicovolle activiteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine risicovolle activiteiten waarvan de PR-10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijft en die geen noemenswaardige invloed op het groepsrisico hebben.
Bodem
Het bodembeleidsplan (2017) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. Voor heel de gemeente is in 2020 een bodemkwaliteitskaart vastgesteld met als doel de kwaliteit inzichtelijk te maken en grondtransport eenvoudiger te maken. Het plangebied Breezicht Noord valt binnen het homogeen deelgebied Stedelijke Uitbreiding SH (na 1987) en heeft de bodemfunctie Wonen.
Ondergrond
In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:
Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:
Milieueffectrapportage
In de Wet Milieubeheer is geregeld dat bij bepaalde activiteiten een m.e.r.(beoordelings)-procedure doorlopen moet worden. Deze verplichting komt voort uit de Europese Richtlijn Milieueffectrapportages en is verder uitgewerkt in het Besluit MER. De activiteiten waarvoor deze verplichting geldt zijn opgenomen in de C- en D-lijsten in de bijlage van dit besluit.
Voor activiteiten in de C-lijst die boven de daarin genoemde drempelwaarde uitkomen is het doorlopen van een m.e.r.-procedure verplicht. Bij activiteiten in de D-lijst moet beoordeeld worden of deze belangrijke nadelige gevolgen hebben, waarna alsnog de m.e.r-plicht geldt. Onder de drempelwaarde in deze lijst is deze beoordeling vormvrij.
Voor de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht (categorie D11.2). Omdat het plangebied onder de drempelwaarde blijft is deze beoordeling vormvrij.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
Zwolle wordt gekenmerkt door een directe relatie tussen stad en landschap. De stadsranden zijn verweven met het landschap. Ze versterken de samenhang tussen stad en land en dragen in grote mate bij aan de kwaliteit van wonen. Dit geldt ook voor Stadshagen waar vanaf 1996 wordt gebouwd aan de eerste grote stadsuitbreiding van Zwolle over het Zwarte Water. Door de ligging van de wijk tussen stad en polder heeft het een uniek karakter. Er is een directe, functionele relatie met de stad: van winkelen tot werken en recreëren. Tegelijk is er een sterke oriëntatie op de open agrarische en natuurlijke landschappen om de wijk heen.
De ontwikkeling van Stadshagen wordt in 2021 afgerond. Tegelijkertijd is er vanaf 2007 gebouwd aan Stadshagen II met de gebieden Vrij Werkeren, Breecamp Oost, Breezicht, Scholtensteeg en De Tippe. Deze gebieden zijn divers van karakter, maar sluiten alle aan op de ruimtelijke structuur van Stadshagen I. Binnen de gebieden wordt ingezet op herkenbare woonmilieus. Door de ligging van deze buurten in Stadshagen zijn deze overwegend groenstedelijk tot dorps met een gemiddelde woningdichtheid van 25 – 30 woningen per hectare.
Breezicht is het laatst te ontwikkelen gebied aan noordoostzijde van Stadshagen en daarmee het sluitstuk tussen Oude Wetering, Milligerplas en Mastenbroekerpolder. Met deze positie markeert Breezicht mede de noordelijke stadsrand van Zwolle. Op de overgang van stad naar landschap is de wijk vormgegeven als een structuur van buurtschappen in een robuust groenblauw landschap. Het landschappelijk casco omvat de hele wijk en verbindt bestaand Stadshagen, Oude Wetering, Milligerplas en geluidswal met elkaar. Hierbij zijn landschap en geluidswal één continu geheel, waardoor vizieren op de Mastenbroekerpolder ontstaan. Met deze open en groenblauwe structuur is vormgegeven aan de overgang naar het weidse polderlandschap en de ligging in de noordelijke stadsrand van Zwolle – van het centrum van Stadshagen als meest stedelijke plek naar Breezicht als meest landschappelijke van Stadshagen.
In het landschap van Breezicht worden de buurtschappen verhoogd aangelegd. De woonbuurten worden opgehoogd en het landschap behoudt zoveel mogelijk de huidige maaiveldhoogte. Het refereert aan de terpen in de Mastenbroekerpolder en het maakt groene ruimtelijke overgangen mogelijk van buurtschap naar landschap, van privé naar openbaar. Door de verhoogde ligging van de buurtschappen ontstaat ruimte voor waterberging en wordt vormgegeven aan de waterrobuuste ambitie van Breezicht. Regenwater uit de woonbuurten wordt via watergangen, wadi's en groenzones afgevoerd naar het groenblauwe landschap. Er is ook ruimte om overtollig regenwater uit bestaand Stadshagen te bergen. Met de structuur van buurtschappen in een landschap profileert Breezicht zich ook nadrukkelijk als groen woonmilieu.
De buurtschappen hebben elk een eigen identiteit. De situering in het landschap bepaalt het specifieke karakter en de sfeer van het buurtschap. De buurten zijn compact en het groenblauwe landschap is ook binnen het buurtschap zichtbaar. De overgangen naar het landschap zijn groen vormgegeven met hagen of hoogteverschillen.
Aan oostzijde grenst Breezicht aan de Milligerplas, een belangrijke kwaliteit voor het wonen in Stadshagen. De plas wordt gewaardeerd door bewoners van de wijk voor recreatie en sport, maar ook vanwege zijn landschappelijke kwaliteiten. De bestaande voorzieningen rondom het strand, zoals Milligers en sport- en speelplekken, zijn ingepast in het stedenbouwkundig plan met zorgvuldige overgangen naar de buurt welke zijn geïnspireerd op een duinlandschap.
In 2018 zijn het Beeldkwaliteitplan Breezicht Zuid en het Uitwerkingsplan Stadshagen II, Breezicht Zuid vastgesteld. In Breezicht Zuid liggen de eerste twee buurtschappen van Breezicht: Duinzicht in het zuidoosten en Wetering in het zuidwesten van het gebied. Totaal omvatten deze buurtschappen circa 600 woningen.
Door de situering van Wetering tussen de Laan der Molens, Oude Wetering en geluidswal langs de Stadshagenallee is de identiteit van dit buurtschap anders dan die van Duinzicht. Door de ligging aan binnenzijde van de Laan der Molens is de relatie met het groenblauwe landschap minder evident. Het groen is daarom het buurtschap in gebracht om de kwaliteit en beleving van wonen in het groen te realiseren. Ruimtelijk wordt het buurtschap gekenmerkt door langgerekte doorgaande structuren met veel groen en water.
Vanaf 2019 vindt de eerste woningbouwontwikkeling in Breezicht Zuid plaats. De oplevering van de eerste woningen is voorzien medio 2020.
Breezicht Noord bestaat uit vier buurtschappen. De buurtschappen Wierde en Beemde maken onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan (deelgebied 1). Buurtschap Wierde is een compacte woonplek met circa 120 woningen en twee terpen langs de Oude Wetering. Daarop komen ongeveer 17 woningen. De circa 95 woningen in buurtschap Beemd liggen tussen de geluidswal en het groene, waterrijke landschap. De woningen staan, in beide buurtschappen, rondom een gemeenschappelijke groene ruimte, een eigentijdse brink die buurtgevoel en gezamenlijkheid stimuleert. De overgangen naar het groenblauwe landschap zijn geleidelijk en groen.
De ontwikkeling van de buurtschappen Reede en Kragge wordt mogelijk gemaakt in een nog op te stellen bestemmingsplan voor deelgebied 2 van Breezicht Noord.
Buurtschap Reede is met circa 250 woningen straks het grootste van Breezicht Noord. Karakteristiek voor het buurtschap is de havenachtige beleving aan de Milligerplas. Buurtschap Kragge ligt tussen de Milligerplas, de geluidswal en de Mastenbroekerpolder. De natuurlijke inrichting en ecologische waarden aan de noordzijde van de Milligerplas komen herkenbaar terug. De circa 50 woningen van het buurtschap liggen aan dit water.
Breezicht Noord is onderdeel van de stedenbouwkundige visie voor Breezicht Zuid en de afronding van het gebied tussen Milligerplas en geluidswal. Breezicht Noord is het logische vervolg op Breezicht Zuid. De stedenbouwkundige visie is ontwikkeld voor heel Breezicht. Breezicht Noord bestaat straks uit circa 530 woningen verdeeld over vier buurtschappen. Deze buurtschappen hebben elk een eigen sfeer, structuur en invulling. Tegelijk zijn de overgangen naar het omliggende landschap altijd groen en herkenbaar. Daarbij is gezocht naar samenhang, onder meer met hagen en hoogteverschillen in het landschap.
Buurtschap 1 ligt in het noordwesten van Breezicht Noord. Dit is een compacte woonplek met circa 120 woningen en twee terpen langs de Oude Wetering. Daarop komen ongeveer 18 woningen. De circa 95 woningen in buurtschap 2 liggen tussen de geluidswal en het groene, waterrijke landschap. De woningen staan, in beide buurtschappen, rondom een gemeenschappelijke groene ruimte, een eigentijdse brink die buurtgevoel en gezamenlijkheid stimuleert. De overgangen naar het groenblauwe landschap zijn geleidelijk en groen. Deze groene en waterrijke plekken dagen kinderen uit om te spelen. Aan de westzijde oriënteert buurtschap 1 zich op de Oude Weteringzone. De architectuur van de buurtschappen sluit aan bij de buurtschappen Wetering en Duinzicht in Breezicht Zuid. De woningen zijn een eigentijdse vertaling van een buurtschap – een dorp, geïnspireerd op de architectuur van (oude) terpdorpen. Dat geeft voldoende ruimte voor het gemengde woningbouwprogramma dat een evenwichtige spreiding krijgt over de buurt. Ook de terpen zijn compact. Ze hebben een duidelijke relatie met de overige terpen in de Oude Wetering-zone. Ook krijgen ze een karakteristieke vormgeving die past in het open polderlandschap. Op de terpen kan een innovatief duurzaam woningbouwconcept met projectmatige, vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen een plek krijgen.
In het bestemmingsplan Breezicht Noord wordt de structuur van Breezicht als landschap met buurtschappen vastgelegd. Dit betekent dat het groenblauwe landschap wordt bestemd met de bestemmingen “Groen” en “Water”. Buurtontsluitingswegen in het landschap worden specifiek bestemd met de bestemming “Verkeer – Erftoegangsweg”. Om de planontwikkeling van de buurtschappen flexibel te organiseren en om de versnelde ontwikkeling van Breezicht te realiseren krijgen de buurtschappen de bestemming “Woongebied” en een bouwvlak. Hierbij worden per bouwvlak alleen de essentiële ruimtelijke kaders vastgelegd: maximum woningaantal, maximale bouwhoogte, maximaal bebouwingspercentage per perceel en de standaard bepalingen voor bijbehorende bouwwerken.
Breezicht Noord bevindt zich aan de meest noordelijke stadsrand van Zwolle. Het gebied is onderdeel van het totale plan voor Breezicht. Het gebied ligt direct ten zuiden van de geluidswal langs de Hasselterweg. Breezicht Noord wordt daarbij begrensd door Breecamp, Breezicht Zuid, de Milligerplas en de geluidswal langs de N331.
Fiets
Breezicht Noord wordt zowel ten westen als ten oosten ontsloten door belangrijke fietsroutes. De Oude Wetering is een belangrijke hoofdfietsroute die een direct verbinding geeft met de voorzieningen in de wijk zoals scholen en het wijkwinkelcentrum. Oostelijk van het gebied vormt de hoofdfietsroute voor de Werkerlaan onder ander een verbinding met het regionaal hoofdfietsroutenetwerk richting bijvoorbeeld Hasselt en Genemuiden. Via de rotonde op de Stadshagenalle/Milligerlaan sluit Breezicht Noord aan op het verdere fietsroutenetwerk van Stadshagen. De fietspaden op de geluidswal langs de N331 hebben vooral een recreatief karakter.
Openbaar vervoer
In de huidige situatie wordt Stadshagen bediend door lijn 1 die rijdt van Stadshagen via het Deltion College naar het centrum, station en vanaf daar door naar Oosterenk. De wijk heeft daarmee een rechtstreekse verbinding met de drie belangrijkste bestemmingen in Zwolle.
De buslijn rijdt in de huidige situatie al door het gebied via de Laan der Molens, maar halteert hier nog niet. De dichtstbijzijnde haltes zijn op dit moment de Dotterbloem en de Gorterstraat.
Auto
Via de Laan der Molens wordt Breezicht (noord) wordt op dit moment op twee punten ontsloten. Via de rotonde Stadshagenallee/Milligerlaan sluit het gebied aan op de hoofdstructuur van Stadshagen. Daarnaast sluit de wij via de Jac P Thijsselaan aan op de naastliggende wijk Breecamp.
Door de ligging van de wijk tussen stad en polder heeft Breezicht een uniek karakter. Er is een directe, functionele relatie met de stad: van winkelen tot werken en recreëren. Tegelijk is er een sterke oriëntatie op de open agrarische en natuurlijke landschappen om de wijk heen.
Breezicht Noord bestaat straks uit zo'n 530 woningen verdeeld over 4 buurtschappen. De buurtschappen grenzen aan groen en water zoals de Milligerplas, maar er loopt ook veel groen en water door de buurtschappen.
Lopen
De buurtschappen in Breezicht Noord zijn omgeven door groen met daarin toegankelijke en aantrekkelijke routes voor het langzaam verkeer. In deze omgeving bevinden zich voorzieningen zoals speelplekken, scholen, mogelijkheden voor buitensport en de Milligerplas. Deze inrichting en het autoluwe karakter van de wijk maakt deze omgeving aantrekkelijk voor langzaam verkeer. Op deze wijze wordt ook bijgedragen aan de aantrekkelijkheid en de levendigheid van de wijk.
Fiets
Fietsers worden optimaal bediend door de directheid en aantrekkelijkheid van zowel functionele routes richting voorzieningen en de binnenstad als recreatieve routes. Het fijnmazige netwerk is van een goede kwaliteit: een kwaliteitsniveau dat past bij de ambitie dat fietsen bij uitstek het vervoersmiddel is voor Breezicht als onderdeel van 'fietsstad Zwolle'.
De hoofdontsluiting voor fietsers is via de Oude Wetering, de fietspaden langs de Laan der Molens en door het duingebied. Dit zijn de belangrijkste verbindingen van Breezicht Noord met het winkelcentrum Stadshagen, de binnenstad en andere bestemmingen in Zwolle. Aan de noordzijde sluiten deze routes aan op recreatieve fietspaden in het omliggende landschap, het fietspad op de geluidswal en het netwerk van openbare ruimten in de buurtschappen. Het verbindt de wijk met de prachtige omgeving en bied zo kansen voor gezonde beweging.
Openbaar Vervoer
Met de ontwikkeling van Breezicht krijgt de stadsbus die nu al via de Laan de Molens rijdt haltes ter hoogte van de brug naar Duinzicht. Daarnaast kunnen bewoners gebruik maken van de halte direct ten westen van de Oude Wetering in Breecamp (halte Gorterstraat).
Auto
Voor het autoverkeer is de Laan der Molens de belangrijkste ontsluiting van Breezicht Noord. Via deze 50 km/uur-weg wordt de wijk ontsloten op de rotonde Stadshagenallee / Milligerlaan en de Jac. P. Thijsselaan in Breecamp. De Breezichtlaan is de tweede ontsluiting van Breezicht. Het zuidelijk gedeelte van deze 'strandboulevard' ligt aan de rand van de wijk. Deze 50 km/uur-weg gaat in Duinzicht over in een 30 km/uur-weg. Omdat de afstand van de oostelijke buurtschappen in Breezicht Noord tot de hoofdontsluiting relatief lang is, is de intentie om de Breezichtlaan aan noordzijde van de Milligerplas aan te sluiten op de Werkerlaan. Daarmee ontstaat een derde route richting de hoofdontsluitingswegen.
De buurtschappen 1 en 2 hebben beide voor autoverkeer maar één aansluiting op de hoofdontsluiting. Daarom wordt het fietspad tussen de buurtschappen zo uitgevoerd dat dit ook gebruikt kan worden als calamiteitenroute.
Parkeren / deelmobiliteit / mobiliteit hub
In Breezicht wordt het parkeren zoveel als mogelijk opgelost met parkeerkoffers en op binnenterreinen. Deze parkeerkoffers sluiten op logische plekken aan op de buurtontsluitingsweg. Daarnaast wordt nog beperkt parkeren aan de straat gefaciliteerd. De twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen krijgen een parkeerplek op eigen terrein.
Uitgangspunt voor het parkeren is het vigerende parkeerbeleid van de gemeente Zwolle zoals momenteel omschreven in de Regeling parkeernormen 2016. Deze regeling verwijst naar de meest recente CROW-normen. Mocht mobiliteit in de toekomst wijzigen, dan kunnen parkeerplaatsen ruimte maken voor groen.
3.5.1.1. Groen
De Milligerplas en bijbehorende oevers, en de Oude Weteringzone behoren tot de Stedelijke Hoofdgroenstructuur. Ook de voortzetting van de Hasselterweg ten noorden van Breezicht, met zijn begeleidend groen behoort hiertoe. Verder is de groene verbinding tussen Milligerplas en Oude wetering, langs de Stadshagenallee onderdeel van de Stedelijke hoofdgroenstructuur.
Tot de Wijkgroenstructuur van Breezicht behoort het centrale beekdallandschap en het begeleidende groen van de Laan der Molens.
Er komen in het plangebied geen bijzondere bomen voor.
3.5.2.2. Natuur
Natura 2000
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” en is gelegen op een afstand van 1,4 kilometer.
Flora en fauna
Resultaten Quickscan flora en fauna (soortenbescherming)
Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging Breezicht Noord is een quickscan soortbescherming uitgevoerd: "Meinesz, K. & Olthof, R. (2019). Quickscan soortbescherming Breezicht-Noord. Inventarisatie en beoordeling in het kader van natuurwetgeving en -beleid. Rapport 19--043. Ecogroen bv Zwolle."
Naar aanleiding van het onderzoek worden de volgende soorten nader toegelicht.
Vleermuizen
Tijdens het onderzoek zijn geen potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Schade aan onmisbaar foerageergebied en vliegroutes is evenmin te verwachten.
Andere zoogdieren
Binnen en in de omgeving van het plangebied is het voorkomen van otter bekend. In ruigtes en struweel binnen het plangebied kunnen verblijfplaatsen van wezel, hermelijn en bunzing aanwezig zijn. Daarnaast is mogelijk sprake van essentieel leefgebied van deze kleine marterachtigen.
Vogels; jaarrond beschermde nesten
In het plangebied zijn geen jaarrond beschermd nesten van vogels aangetroffen. Wel is broedbiotoop aanwezig voor enkele algemeen voorkomende vogelsoorten van agrarische gronden, sloten en struweel zoals wilde eend, kievit, graspieper, scholekster en roodborst.
Vissen
Uit e-DNA onderzoek is gebleken dat grote modderkruiper aanwezig is in sloten binnen het plangebied.
Overige soorten
In het plangebied zijn geen beschermde planten, overige amfibieën, overige zoogdieren, reptielen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten, uitgezonderd soorten waarvoor een vrijstelling geldt in de provincie Overijsel.
3.5.2.3. Natuur Netwerk Nederland
Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde deel van het Natuur Netwerk Nederland is gelegen op een afstand van 1,4 kilometer.
Het uitvoeren van het bestemmingsplan kan mogelijk gepaard gaan met effecten op beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename van stikstofdepositie als gevolg van het plan. De Wet natuurbescherming verplicht vooraf te toetsen of plannen conflicteren met beschermde natuurwaarden. De gemeente Zwolle heeft aan het advies en ingenieursbureau Witteveen en Bos gevraagd de stikstofdepositie als gevolg van het uitvoeren van het voorgenomen plan en de mogelijke effecten hiervan op Natura 2000-gebieden in beeld te brengen en te toetsen.
De uitgangspunten, de resultaten en de conclusie zijn te vinden in het rapport “Ecologische voortoets stikstof Stadshagen Breezicht Noord Buurtschap 1 en 2” (Witteveen en Bos, 2 april 2021, referentie 124828/21-005.373). Het integrale rapport is als Bijlage 1 opgenomen in deze toelichting.
Berekening van de stikstofdepositie
De stikstofdepositie is bepaald met behulp van de rekentool AERIUS (2020).
Het realiseren van de circa 225 woningen en voorzieningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is verspreid over vier bouwjaren. De woningen en voorzieningen die gerealiseerd zijn, worden in het jaar na realisatie in gebruik genomen. Hierdoor overlapt de gebruiksfase met de aanlegfase.
Alle rekenjaren vanaf het begin van de aanlegfase tot aan het jaar met de uiteindelijke gehele gebruiksfase zijn doorgerekend (2021 t/m 2025). Uit de gemaakte berekeningen volgt dat er in bouwjaar 2021 sprake is van de grootste toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht met een maximale toename van 0,09 mol/ha/jaar. Ook voor de gebruiksfase is sprake van een (maximale) toename van 0,06 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht. De toename in de gebruiksfase op het N2000 gebied Rijntakken bedraagt 0,04 mol/ha/jr..
De effectgebieden (een verzameling hexagonen*) waarop de stikstofdepositie als gevolg van uitvoering van dit plan terecht komt zijn ecologisch beoordeeld door middel van een voortoets.
*AERIUS berekent de deposities per hexagoon (zeshoek) met een oppervlakte van één hectare.
Conclusie
Uit de ecologische voortoets blijkt dat de uitvoering van het bestemmingsplan niet strijdig is met de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000.
Er zijn binnen het N2000 gebied Uiterwaarden Zwarte water en Vecht en Rijntakken geen zodanige omstandigheden dat de maximale netto toename van 0,06 mol/ha/jr. ,in de gebruiksfase, kan leiden tot een ecologisch aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakteverlies van de stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden.
Ook de tijdelijke toename aan stikstofdepositie van maximaal 0,09 mol N/ha/jr. ,tijdens de aanlegfase, zal niet leiden tot een ecologisch aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakteverlies van de stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden.
Het bestemmingsplan voorziet in verdere uitbreiding van Stadshagen. Het maakt nieuwbouw van woningen en aanleg van infrastructuur, groen en water mogelijk. De activiteiten kunnen worden gerangschikt onder “dwingende redenen van groot openbaar belang”, en onder “ruimtelijke inrichting of ontwikkeling”. Alternatieven zijn niet aan de orde. Er worden maatregelen voorgesteld voor medegebruik door vogels, vleermuizen en overige soortgroepen (natuur-inclusief bouwen).
Er is in het plangebied grote modderkruiper aangetroffen (Meinesz en Olthof, 2019). Dit maakt het aanvragen van een ontheffing voor grote modderkruiper noodzakelijk. Daarnaast is een ontheffing nodig indien essentieel leefgebied en/of verblijfplaatsen van kleine marterachtigen worden beschadigd of vernietigd.
Ecologische maatregelen
Uit de resultaten van de Quickscan soortbescherming Breezicht Noord komen de volgende ecologische maatregelen voort.
In de nieuwbouw van het plangebied zal voorts rekening gehouden worden met het creëren van verblijfplaatsen voor vleermuizen, nestgelegenheid voor gierzwaluw, spreeuw en huismus in bebouwing, voor grote gele kwikstaart onder bruggen, en functionele leefomgeving voor huismus door middel van specifieke beplanting, zoals hagen en doornstruiken.
In de directe omgeving van Breezicht zijn voortuitlopend maatregelen getroffen om de (Nieuwe) wetering langs de Ruimzichtweg geschikt te maken voor grote modderkruiper, door verdroogd rietland te verwijderen, een vegetatierijke plasdrasstrook aan te leggen in combinatie met dieper water met modderige bodem. Hier zullen de exemplaren die bij werkzaamheden in Breezicht worden aangetroffen, kunnen worden uitgezet.
Omdat het NNN geen externe werking kent, kunnen negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten.
In het kader van de Wet natuurbescherming is al het noodzakelijk onderzoek uitgevoerd. Er moet een ontheffing worden aangevraagd voor de grote modderkruiper en mogelijk voor kleine marterachtigen. Door het treffen van ecologische maatregelen is het zeer aannemelijk dat deze ontheffing word verleend. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
De buurtschappen in Breezicht Noord liggen alle in een groene waterrijke omgeving. De eerste twee buurtschappen worden omsloten door het groenblauwe landschap van Breezicht. Het derde heeft een havenachtige sfeer met water dat in verbinding staat met de Milligerplas. Het vierde buurtschap is een rietoevermilieu ten noorden van de Milligerplas.
Breezicht Noord ligt in de polder Mastenbroek. Het plangebied wordt begrensd door de Milligerplas aan de zuidoostzijde, de Oude Wetering aan de westzijde en de Hasselterweg aan de noordzijde (zie figuur 1). De waterstructuur in de polder is ontworpen voor agrarisch gebruik. Overtollig water in het gebied wordt afgevoerd naar de Oude Wetering. Het waterpeil in het plangebied varieert van -1,05mNAP tot -0,85mNAP. Het huidige maaiveldniveau is ongeveer -0,40mNAP.
In en nabij watergangen is de keur van toepassing. In de keur van het waterschap is aangegeven welke beperkingen gelden. Hier zijn bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen in opgenomen.
Figuur 1: Oppervlaktewateren in en nabij Breezicht-Noord (bron: Legger WDODelta)
In het plangebied is nu geen riolering aanwezig.
De buurtschappen die worden ontwikkeld in Breezicht-Noord grenzen aan groen en water. Ook is er veel groen en water in de buurtschappen. Een van de buurtschappen in het gebied krijgt twee terpen. Een ander buurtschap wordt haven-achtig. Aan de noordzijde van de Milligerplas bepalen water, plasdrassituaties, riet en broekbosjes het beeld. Het centrale landschap van de wijk Breezicht wordt gekenmerkt door een dynamisch watersysteem met slingerende watergangen en plasdrassituaties. Breezicht-Noord sluit zo aan bij het groene en waterrijke omliggende landschap.
Het overtollig regenwater uit de buurtschappen wordt via groenstructuren naar het open water in het landschap afgevoerd. In extreme neerslagsituaties functioneert het groene landschap ook als waterbuffer en neemt de hoeveelheid oppervlaktewater in het gebied toe (flexibel en dynamisch watersysteem).
Klimaatadaptatie is een leidend principe bij het ontwerp van de waterhuishouding. De gekozen oplossingen dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit en het leefklimaat. Breezicht is straks bestand tegen plensbuien met een kans van 1 op 250 per jaar. Dit zijn buien waarbij 90 mm valt in 1 uur tijd. Deze buien worden in het watersysteem, de openbare ruimte en op kavelniveau verwerkt. Om dit te bereiken maakt het klimaatrobuuste woongebied optimaal gebruik van sponswerking in het systeem. Als het hard regent, wordt regenwater opgevangen en verwerkt. Met het oog op droge perioden is het belangrijk dat dit water wordt vastgehouden en het niet uit het gebied verdwijnt. Vasthouden van water zorgt voor een betere beschikbaarheid van water voor groen in perioden van droogte en draagt bij aan verkoeling bij hitte. Deze sponswerking vindt vooral plaats in de bodem.
Bij zeer extreme buien kan de Milligerplas nog worden benut als een noodberging. Dat voorkomt wateroverlast in Breezicht en voorkomt dat het teveel aan water wordt afgewenteld naar de Mastenbroekerpolder.
De waterhuishoudkundige hoofdstructuur wordt beheerd door waterschap Drents Overijsselse Delta. Het water in buurtschap 4 is geen onderdeel van de waterhuishoudkundige hoofdstructuur.
Voor alle buurtschappen in Breezicht-Noord geldt dat regenwater oppervlakkig en zichtbaar wordt afgevoerd. Alleen als er geen mogelijkheid is tot het oppervlakkig afvoeren van regenwater, wordt een regenwaterriool of infiltratieriool toegepast. Woningen krijgen geen individuele infiltratievoorziening op de eigen kavel, maar er komen collectieve verzamel- en infiltratievoorzieningen, passend bij de klimaatbestendige inrichting. Hiermee wijkt het plan af van het bestaande beleid zoals vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020.
Het vuilwater in het plangebied moet geloosd worden op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Om het vuilwater naar de rioolwaterzuivering te transporteren worden meerdere kleine bemalingsgebieden aangelegd. De riolering hoeft op die manier niet heel diep te worden aangelegd.
Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen.
In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.
Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, ventilatieschachten) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).
Het plangebied is gelegen achter een primaire waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, door het Zwarte Meer aan de noordzijde en door het Zwarte Water aan de oostzijde (voormalig dijkring 10). Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten zuiden van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De waterkeringen aan de oost en noordkant van het plangebied zijn lager genormeerd en kennen een overstromingskans van 1 op 3.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.
Met behulp van www.risicokaart.nl wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter (figuur 2). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als diep. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt. In figuur 3 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij de wijk Westenholte weergegeven. Dit is kort, namelijk 0 tot 6 uur.
Figuur 2: Maximale waterdiepte bij een overstroming (bron: risicokaart.nl)
Figuur 3: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. Westenholten (bron: Provincie Overijssel)
De geluidswal langs de Hasselterweg is niet alleen geluidswerend, maar kan met de nodige aanvullende maatregelen ook wordt ingezet als gevolgbeperkende wal in het geval van overstroming van de Mastenbroekerpolder. Bij overstroming wordt wateroverlast en schade door deze wal beperkt en/of hebben de bewoners langer de tijd om te evacueren.
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl
De ambitie voor heel Breezicht is een woningbouwprogramma te realiseren dat aansluit op de ontwikkelingen in Zwolle, de vraag van bewoners uit Stadshagen én het specifieke karakter van Breezicht: een groen en suburbaan woonmilieu.
Deze ambitie is uitgewerkt in een aantal onderdelen.
Woningbouwprogramma en prijsdifferentiatie
Het uitgangspunt voor Breezicht is een gefaseerde realisatie van circa 1.140 woningen.
In Breezicht Zuid worden circa 610 woningen gerealiseerd. Het bestemmingsplan hiervoor is reeds onherroepelijk.
In Breezicht Noord gaat het om circa 530 woningen, waarvan circa 250 in het plangebied (deelgebied 1).
De woningdifferentiatie is als volgt:
Zuid Noord Totaal
bereikbaar 32 % 30 % 31 %
middenduur 42 % 40 % 41 %
duur 26 % 30 % 28 %
Het woningaantal en de verdeling is in lijn met de uitgangspunten uit de Visie Breezicht Zuid (30%-50%-20%). Breezicht Noord was geen onderdeel van deze Visie. In de beoogde differentiatie voor Zuid is echter een verschuiving te zien van de middendure naar voornamelijk de dure categorie. Dit heeft te maken met de kenmerken van het plan en daarbij passende woningcategorieën in met name Duinzicht.
Woonmilieu en doelgroepen
De ambitie voor Breezicht is het realiseren van een groen en suburbaan woonmilieu.
Door de ligging van Breezicht aan de rand van Stadshagen en de vormgeving als netwerk van buurtschappen in een groenblauw landschap sluit het stedenbouwkundig plan aan bij het groenstedelijke woonmilieu voor Breezicht.
Uit de Woningmarktanalyse 2017-2032 1 (rapportage van Companen en bureau HHM, 2017) blijkt dat de behoefte aan o.a. groenstedelijk wonen groot is in Zwolle.
De doelgroepen voor Breezicht zijn met name 'gezinnen met kinderen en jonge stellen' en 'oudere mensen of gepensioneerden die volop in het leven staan'.
Stimulering doorstroming
Belangrijk is dat bewoners van Stadshagen binnen hun wijk een woonstap kunnen maken in de verschillende fases van hun leven. Uit de woningmarktanalyse is gebleken dat verhuisketens vooral binnen Zwolle plaatsvinden. 37% van de Stadshagenaren is in de afgelopen 10 jaar verhuisd binnen de eigen wijk. Die doorstroming willen we blijven faciliteren.
Door een diversiteit in woningen aan te bieden in Breezicht Noord in zowel woningtypen, woonvormen als prijsniveaus wordt de doorstroming binnen Stadshagen bevorderd. Er is in Breezicht Noord aanbod in diverse prijsklassen: van sociale huur, midden- en dure projectmatige koop- en huurwoningen tot particulier opdrachtgeverschap.
Wensen bewoner centraal
De wensen van toekomstige bewoners worden zoveel mogelijk meegenomen in het proces en ontwerp. Te denken valt aan levensloopbestendige woningen, WMO-woningen, particulier opdrachtgeverschap, collectief particulier opdrachtgeverschap, flexibel te gebruiken woningen en nieuwe woonvormen.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.
De Wet geluidhinder stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, scholen en verpleegtehuizen. In de wet wordt per geluidsbron een regeling gegeven, te weten voor industrielawaai, spoorweglawaai en wegverkeerslawaai. In het kader van het bestemmingsplan Breezicht Noord is door Omgevingsdienst IJsselland een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch Onderzoek Stadshagen Zwolle, Deelgebied Breezicht 1 &2, versie 2.0, datum 24 maart 2021). Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting. De resultaten van dit onderzoek en de consequenties voor het bestemmingsplan zijn in onderstaande tekst uitgewerkt.
Industrielawaai
Het plangebied valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
Spoorweglawaai
Het plangebied valt niet binnen de aandachtscontour van een spoorlijn.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van het wegverkeer op de volgende wegen:
Bij de wijkontsluitingswegen zal gestreefd worden naar een niet hogere gevelbelasting van 48 dB, uitgezonderd 10% van de woon- en bijzondere bebouwing, daarvan zal de gevelbelasting niet meer dan 53 dB bedragen.
Resultaten onderzoek en maatregelen
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het wegverkeer op de Laan der Molens binnen het plangebied geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde veroorzaakt.
Voor de Hasselterweg leidt de conclusie als volgt:
In het akoestisch onderzoek zijn verschillende maatregelen besproken die genomen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Dit betreft het aanbrengen van zeer stil asfalt, het verhogen van de geluidswal en het plaatsen van een diffractor langs de Hasselterweg.
In het onderzoek is onderbouwd dat een diffractor op zichzelf niet voldoende werking heeft om tot de voorkeursgrenswaarde te komen. Daarnaast heeft deze zeer waarschijnlijk geen toegevoegde waarde ten opzichte van de aarden wal.
Het aanbrengen van zeer stil asfalt op de Hasselterweg zou alle overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde weghalen. Omdat de gemeente geen wegbeheerder is van de Hasselterweg heeft het geen directe invloed op het wegdektype, waardoor dit geen wenselijke oplossing is.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt verder dat het geluidscherm op de wal circa 2,5 meter hoog moet zijn om op alle bouwlagen aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Dit is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. De huidige schanskorf staat op de geluidswal waar ook een fietspad op ligt. Dit recreatieve fietspad legt de verbinding tussen het Nationaal Landschap IJsseldelta en de wijk Stadshagen in Zwolle. Deze structuur is groter dan Breezicht alleen en zou door het scherm worden doorbroken. Vanaf de fietsroute kijk je naar het zuiden uit over de woonwijk en naar het noorden uit over de polder Mastenbroek. Met een geluidsscherm van 2,5m hoog is de recreatieve waarde van het fietspad ook weg.
Daarnaast zal de combinatie van de geluidswal plus geluidsscherm dermate hoog zijn (3.60+2.50m boven NAP) dat deze gaat functioneren als een muur, zichtbaar vanuit zowel landschap als woonwijk. Dat is geen wenselijke woonomgeving.
Om de woningen te beschermen tegen het wegverkeerslawaai op de Hasselterweg worden voor een deel van de woningen hogere waardes verleend. De contour van de voorkeursgrenswaarde is op de bestemmingsplankaart aangegeven. De gebieden binnen deze contour (d.w.z. met een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde) hebben de aanduiding 'geluidsgevoelige bebouwing uitgesloten' gekregen, waaraan de volgende bouwregel is verbonden:
Voor alle woningen binnen de contour geldt dat deze een geluidluwe gevel moeten hebben. Dit betekent dat er een gevel is waar de geluidbelasting bij voorkeur aan de voorkeursgrenswaarde voldoet. Het uitgangspunt is dat hier een raam open gezet kan worden zonder dat de geluidsbelasting in de woning toeneemt
Er is geïnventariseerd welke bedrijvigheid voorkomt binnen het plangebied. Alle bedrijven in de gemeente Zwolle beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur. In de omgeving van het plangebied liggen bedrijven die hinder veroorzaken voor hun omgeving. Het betreft een houtzagerij en agrarische bedrijven die op grond van de hoeveelheid en het soort vee een geurcontour rond hun bedrijf hebben. Echter hebben de hindercontouren van deze bedrijven geen overlap met gevoelige functies in het plangebied. Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijvigheid geen belemmering is voor de realisatie van het bestemmingsplan.
De belangrijkste regels over de luchtkwaliteit staan in hoofdstuk 5 (titel 5.2) en de grenswaarden voor de luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief deze niet in een betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan dat een woningbouwlocatie met = 1.500 woningen (netto) en minimaal 1 ontsluitingsweg valt onder de categorie NIBM. In het plangebied van Breezicht Noord, buurtschap 1 en 2, worden minder dan 1.500 woningen gerealiseerd, zodat aan de NIBM-grens wordt voldaan. Dit betekent dat toetsing van het project aan de grenswaarden in deze situatie niet nodig is.
Er moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel worden beoordeeld dat de luchtkwaliteit in het plangebied geschikt is voor de beoogde functie 'wonen'.
Aan de hand van de Monitoringstool van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is een beoordeling gemaakt de luchtkwaliteit langs de Hasselterweg (N331) en de Havezathenallee voor de jaren 2020 en 2030. Onderstaande tabel toont de maximale waardes van alle toetspunten op de Hasselterweg, op het traject langs het plangebied.
Luchtkwaliteit ter hoogte van plangebied (bron: NSL-Monitoringstool, monitoringsronde 2020)
waarde in 2020 | waarde in 2030 | grenswaarde | WHO-advieswaarde | |
NO2 µg/m3 jaargemiddeld | 20,2 | 12,4 | 40 | 40 |
PM10 µg/m3 jaargemiddeld | 16,2 | 13,9 | 40 | 20 |
aantal dagen met PM10 concentraties > 50 µg/m3 | 6 | 6 | 35 | - |
PM2,5 µg/m3 jaargemiddeld | 9,3 | 7,4 | 25 | 10 |
Uit de tabel blijkt dat langs de omsluitende wegen ruim wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit van bijlage 2 van de Wm en dat ook wordt voldaan aan de WHO-advieswaarden. Deze conclusie mag ook worden getrokken voor het overige deel van het plangebied dat verder van de omsluitende wegen is gelegen. De luchtkwaliteit in het plangebied is goed en geschikt voor de functie wonen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor realisatie van het plan.
In het kader van het moederplan is een inventarisatie naar bekende bodeminformatie uitgevoerd. Op basis van deze inventarisatie wordt geconcludeerd dat er geen bekende ernstige verontreinigingen zijn in het plangebied die de ontwikkeling van het gebied tot woningbouwlocatie ernstig belemmeren. Voor het plangebied geldt reeds de bestemming wonen. Deze bestemming zal niet gewijzigd worden. Voorliggend plan is een uitwerkingsplan, er zijn dan ook geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen die van invloed zijn op of beïnvloed worden door de bodemkwaliteit. Derhalve is geen bodemonderzoek nodig en is het aspect geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op het beheersen van risico's. Het gaat hierbij om de risico's van het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen in bedrijven alsmede op het transport van gevaarlijke stoffen via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het plangebied moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het besluit externe veiligheid transportroutes, het basisnet en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In het kader van het moederplan is een inventarisatie gedaan voor externe veiligheid. Daaruit blijkt dat de wegen in en om het plangebied niet op de route liggen van vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast vindt er geen goederentransport plaats over de spoorlijn Zwolle-Kampen. Tevens liggen er in het gebied geen bedrijven die een veiligheidsrisico kunnen opleveren. Het risico voor de omgeving is derhalve minimaal en heeft geen invloed op de planontwikkeling.
Breezicht wordt ontwikkeld als een aardgasloze buurt met energieneutrale woningen. Dat betekent dat binnen Breezicht geen aardgasinfrastructuur wordt aangelegd en dat er naar wordt gestreefd dat binnen de wijk net zo veel energie duurzaam wordt opgewekt als door de bewoners en in de openbare ruimte wordt gebruikt.
Vanaf 2020 geldt dat alle nieuwbouw minimaal moet voldoen aan de energieprestatie-eisen voor BENG (bijna energieneutrale gebouwen). De BENG-systematiek vervangt vanaf dat moment de huidige systematiek EPC (energieprestatie-coëfficiënt). Met de ontwikkelende partijen is afgesproken dat tot BENG in werking treedt, de woningen minimaal voldoen aan een EPC van 0 (= energieneutraal).
De ambitie die wordt nagestreefd is te voldoen aan de eisen voor een NOM-woningen (nul-op-de-meter). Bij een NOM woning wordt niet alleen de gebouwgebonden energie (energie nodig voor verwarmen en koelen) op het perceel van de woning duurzaam opgewekt, maar ook de gebruiksgebonden energie (energie nodig voor huishoudelijke apparaten).
Hoe minder energie een woning nodig heeft, hoe gemakkelijker het is om een woning energieneutraal te krijgen. Het grootste deel van de benodigde energie wordt gebruikt voor het verwarmen/koelen van een woning. Daarom is bij de bouw veel aandacht voor het goed isoleren van vloeren, wanden, dak en ramen. Hiermee is de warmtevraag van de woningen laag. Dat maakt het mogelijk dat de woningen worden voorzien van een individuele warmtevoorziening voor verwarming en voor warm water.
Het toepassen van een warmtepomp (lucht- of bodemwarmtepomp) is energetische en economisch met de huidige stand van de techniek de meest voor de hand liggende optie. Het staat ontwikkelaars/ bewoners vrij om andere individuele en/of collectieve technieken toe te passen die qua duurzaamheid en energetisch minimaal gelijkwaardig zijn.
Alle benodigde elektriciteit voor de warmtepompen of andere voorzieningen ten behoeve van het verwarmen en koelen van de woning (= gebouwgebonden elektriciteit) dient met zonnepanelen op de woning/op het eigen perceel te worden opgewekt.
De ambitie is dat ook de het stroomgebruik door huishoudelijke apparaten (=gebruikgebondenelectriciteit) op eigen perceel wordt opgewekt. Daarmee kan de stap gezet worden naar nul-op-de-meterwoningen.
Ook in de openbare ruimte wordt energie gebruikt, met name voor openbare verlichting en voor de rioolgemalen. Deze voorzieningen worden zo energiezuinig mogelijk uitgevoerd.
Voor de duurzame warmtevoorziening van de woningen kan gebruik gemaakt worden van bodemenergie. Dit is een beproefde techniek. Bij grootschalige toepassing van bodemenergie moet rekening worden gehouden met het risico van interferentie (systemen hebben een negatieve invloed op elkaar) en uitdoving van de bodem (er wordt meer warmte uit de bodem gehaald dan er terug komt). Daarnaast is het belangrijk dat de overige bodembelangen zoals de strategische drinkwatervoorraden en geohydrologische belangen worden geborgd.
Om die reden is Breezicht aangewezen als interferentiegebied. Voor geheel Breezicht (Zuid en Noord) is er een bodemenergieplan vastgesteld. Daarmee zijn nieuwe bodemwarmtesystemen in Breezicht vergunningplichtig. De initiatiefnemer moet aantonen dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.
Door adviesbureau Sweco is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (Vormvrije m.e.r.-beoordeling Breezicht Noord buurtschap 1 en 2, aanmeldingsnotitie, referentienummer SWNL0274874, datum 31 maart 2021). Het rapport is een aanvulling en actualisatie van het MER dat is opgesteld voor bestemmingsplan Stadshagen II en is als Bijlage 3 opgenomen in deze toelichting. De conclusie van het onderzoek is dat geen nadelige effecten worden verwacht, waardoor geen M.e.r.(-beoordeling) nodig is.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Stadshagen II, Breezicht Noord-1 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Stadshagen II, Breezicht Noord-1.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Gevolgd door de volgende bijlagen:
PM
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels :
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Artikel 12 Algemene procedureregels .
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Uitgangspunten:
Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.
Woongebied
PM
Beroep aan huis:
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Overige bouwwerken:
Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.
Wet geluidhinder
In verband met de Wet geluidhinder is het op een aantal erven niet toegestaan geluidsgevoelige functies te realiseren. De desbetreffende erven zijn aangeduid als 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'. In de begrippen is omschreven wat onder geluidsgevoelige functies bij woningen moet worden verstaan.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Algemene Procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 23.
ndien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna "een aangewezen bouwplan"), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan,uitwerkingsplan projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
Voor zover er in het onderhavige uitwerkingsplan is voorzien in een aangewezen bouwplan is deze gesitueerd op percelen welke in eigendom zijn bij de gemeente en derhalve is het kostenverhaal anderszins verzekerd middels opname in de grondprijs.
Ten aanzien van de dekking van reeds gemaakte en nog te maken kosten kan gesteld worden dat deze worden gedekt uit de grondopbrengsten woningbouw. Alle kosten en opbrengsten zijn opgenomen binnen de vastgestelde grondexploitatie Stadshagen.
Op basis van het bovenstaande wordt het bestemmingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.
Het opstellen van het Ontwikkelplan is in samenwerking met de ontwikkelpartners voor Breezicht Noord tot stand gekomen. Begin 2020 heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden, belanghebbenden en overige geïnteresseerden.
Het is gebruikelijk in Stadshagen dat omwonenden gericht worden betrokken en op de hoogte worden gehouden over ontwikkelingen via informatiebijeenkomsten, bewonersbrieven en berichten op de website. Vanwege Covid-19 hebben er vanaf maart 2020 geen fysieke bewonersbijeenkomsten meer plaatsgevonden. Via een nieuwsbrief zijn omwonenden eind december geïnformeerd over de ontwikkelingen in Breezicht waaronder de voortgang van het plan voor Breezicht Noord.
In de planuitwerkingsfase worden regelmatig (algemene) informatie- en participatiebijeenkomsten gehouden.
Het plan is in het kader van het als bedoel in artikel 10 Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd naar de provincie Overijssel, het waterschap Drents Overijsselse Delta, de veiligheidsregio, ProRail en de gemeenten Kampen en Zwartewaterland.
De provincie Overijssel heeft vastgesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past in het provinciaal ruimtelijk beleid en stemt in met de voorgenomen ontwikkeling.
De veiligheidsregio heeft geadviseerd om het plangebied zodanig in te richten dat alle woningen voldoende bereikbaar zijn voor de hulpdiensten. een andere maatvoering (groter en zwaarder) dan de tankautospuiten waar voorheen bij de inrichting rekening mee gehouden werd.
De gemeente zal hiermee rekening houden bij de inrichting van het plangebied.
Het waterschap DOD, de gemeente Kampen en de gemeente Zwartewaterland hebben laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.