Plan: | Westenholte, Voorsterweg 60 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP16019-0004 |
Het plangebied betreft een terrein van de voormalige houthandel G van Dijk & zoon en de bedrijfslocatie aan het Voorsterhof 10. De bedrijfsactiviteiten van houthandel zijn al enige tijd gestopt. De bedrijfsgebouwen zijn hierdoor niet meer in gebruik en raken in verval. Daarom heeft de initiatiefnemer het voornemen om het gehele terrein te herontwikkelingen met woningbouw. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het huidige bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Daarom zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden.
Grenzend aan het perceel van de voormalige houthandel, aan het Voorsterhof 10, is een bedrijf gevestigd. Dit bedrijf heeft het voornemen om het bedrijfsgebouw aan de noordwestelijke zijde uit te breiden. Ook deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het huidige bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) en zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden. Dit bestemmingsplan voorziet in deze wijzigingen.
Het plangebied bestaat uit de gronden van de voormalige houthandel aan het Voorsterweg 60 kadastraal bekend als ZLE00 S 354, 5725, 5726, 6429, 6430, 7882, 7883, 7884, 7885, 7886, 7887, 7888, 7889 en 7890.
Daarnaast is ook de bedrijfslocatie aan het Voorsterhof 10 onderdeel van het bestemmingsplan dit perceel is kadastraal bekend als ZLE00 S 5731, 5493, 5494 en 6428 In Figuur 1.1.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied.
Het plangebied valt in twee bestemmingsplannen. De voormalige houthandel valt onder het bestemmingsplan 'Stadshagen II'. De huidige bedrijfslocatie aan het Voorsterhof 10 is onderdeel van het bestemmingsplan 'Westenholte'. De gronden ten behoeve van de beoogde uitbreiding zijn onderdeel van bestemmingsplan 'Stadshagen II'.
Het bestemmingsplan 'Stadshagen II' is vastgesteld op 28 februari 2006, goedgekeurd door GS van Overijssel bij besluit van 15 augustus 2006 (figuur 1.2). Hierin is het plangebied bestemd met 'gemengd uit te werken'. Binnen de bestemming wordt gestreefd naar een menging van werken en wonen Het bestemmingsplan 'Westenholte'is vastgesteld op 30 oktober 2017. Hierin is het plangebied bestemd tot 'Bedrijf'. Om de beoogde woningen en bedrijfsuitbreiding mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Stadshagen II' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Westenholte' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Parapluplannen
Voor het gehele plangebied geldt het parapluplan "Zwolle, parapluplan parkeren". In het parapluplan parkeren zijn regels opgenomen ten behoeve van parkeren. In paragraaf 2.4 wordt het plan getoetst aan het verkeersbeleid van de gemeente Zwolle. Vervolgens wordt in paragraaf 3.4.2 de uitwerking en de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan beschreven.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid uiteengezet dat van belang is bij de toetsing van het initiatief. Allereerst wordt beleid op rijksniveau belicht, daarna provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn slechts 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, of; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, of; het een onderwerp betreft dat provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit bestemmingsplan geen raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan geen belemmeringen ondervindt vanuit het nationaal beleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 30 december 2011 grotendeels in werking getreden en per 1 oktober 2012 gewijzigd. Onderhavig plan ondervindt geen belemmeringen vanuit het Barro.
Besluit ruimtelijke ordening en Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen. De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Een deel van de omvangrijke rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de ladder blijft ook na 1 juli 2017 van belang. De hoofdlijnen van die rechtspraak zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Woningbouwbehoeften
De gemeenten in West-Overijssel hebben de afspraak gemaakt, dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Dat is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de visie van provincie (zie paragraaf 2.2.2). Daarnaast is de afspraak gemaakt om vraag en aanbod ten aanzien van uitbreiding en vervanging (sloop gevolgd door nieuwbouw) apart bij te houden. Monitoring van vraag en aanbod is een noodzakelijk en continu proces om gezamenlijke uitgangspunten actueel te houden. De gemeenten in het RWP West-Overijssel maken samen met de provincie de afspraak om, om de 2 jaar een gezamenlijke behoefteraming vast te stellen. Ieder jaar wordt door de gemeenten en provincie vastgesteld of de behoefteraming nog actueel is.
In het RWP is aangegeven dat veruit de meeste verhuisbewegingen plaats vinden binnen de gemeentegrenzen. Daarmee zijn woningmarkten in West-Overijssel in eerste instantie lokaal georiënteerd. West-Overijsel wordt onderscheiden in vier subregio's zodat op lager schaalniveau naar de marktsituatie kan worden gekeken en afstemming van plannen kan plaatsvinden. Zwolle valt in de subregio Kop Zuid (Zwolle, Kampen en Zwartewaterland)
De West-Overijsselse gemeenten, waaronder Zwolle gebruiken de huishoudingsprognose van Primos 2013 als basis voor het vaststellen van de vraag naar nieuwe woningen en programmering. Primos wordt alom in Nederland hiervoor gebruikt. Zodra er goede inzichten ontstaan over Primos 2015 - in 2016 – kijkt West-Overijssel opnieuw naar de situatie. Zie tabel 1.
Conclusie
In Zwolle is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van 2311 woningen voor de periode 2016-2026. Hiertoe komen we door de vraag op basis van Primos 2013 te confronteren met het aanbod in harde plannen (directe bouwtitel en uitwerkingsplichten). De woningvraag in Zwolle bedraagt 6121 woningen. Het aanbod in harde plannen is 1790 woningen en voor woningen in uit te werken bestemmingsplannen 2010. Totaal bedraagt dit 3810 woningen. De resterende behoefte die hieruit volgt is 2311 woningen. Voor projecten binnen de gemeente Zwolle en Deventer geldt dat wanneer het woningbouwprogramma onder de 50 woning blijft, dit niet regionaal afgestemd hoeft te worden.
De beoogde 17 woningen maken deel uit van de zachte plancapaciteit. Gelet op het feit dat er een ondercapaciteit is in de vraag naar het aantal woningen, is er ruim voldoende ruimte voor de beoogde de woningen.
Bestaand stedelijk gebied
De ladder voor duurzame verstedelijking vraagt tevens naar een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied. Daarbij wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De locatie waar de woningen zijn voorzien is bestaand stedelijk gebied.
Het rijksbeleid en ladder voor duurzame verstedelijking vormen geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
Omgevingsvisie Overijssel
De ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur’ en de ‘Omgevingsverordening Overijssel 2017’ worden elk jaar bijgewerkt. Dit gebeurt in een jaarlijkse actualisatieronde. Het gaat om alle eerder vastgestelde wijzigingen in het beleid die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en/of Omgevingsverordening. Ook worden omissies hersteld. Op 26 september 2018 hebben Provinciale Staten de Actualisatie 2017/2018 vastgesteld. Op 1 november 2018 zijn deze aanpassingen van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening in werking getreden. Het ontwerp van de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 is op 21 maart 2019 door de Provinciale Staten ter inzage gelegd. Vooruitlopend op het nog vast te stellen Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 is dit plan getoetst aan deze actualisatie.
Beleid: Overijssel in 2030, daar werken we nu aan
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In het uitvoeringsmodel (figuur 2.1) staan de stappen of, waar en hoe centraal. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven geven richting aan waar wat ontwikkeld kan worden en de gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief ingepast kan worden.
Figuur 2.1 Uitvoeringsmodel omgevingsvisie (bron: omgevingsvisie Overijssel 2017)
De sturingsfilosofie van de provincie is als volgt samen te vatten: als sprake is van een bepaalde ontwikkeling, dan moet eerst worden nagegaan, aan de hand van de generieke beleidsuitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen, of er behoefte is aan de ontwikkeling. Indien dat zo is, moet worden nagegaan of de gekozen plek geschikt is voor het aldaar doorvoeren van de ontwikkeling.
Om antwoord te kunnen geven op die laatste vraag dient de ontwikkelingsperspectievenkaart bekeken te worden. Wanneer uit die kaart blijkt dat een ontwikkeling, zoals gepland, niet in strijd is met deze kaart, kan verder worden bezien hoe de ontwikkeling vormgegeven moet worden. Hierbij heeft de provincie gekozen voor een vierlagenbenadering, in welke benadering vier kaarten/lagen worden onderscheiden.
Dit zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Samen met de catalogus gebiedskenmerken kan worden geconstrueerd welke kenmerken per laag van belang zijn om rekening mee te houden bij de planvorming. Voor het plangebied wordt hieronder deze bovengenoemde punten beschreven.
Generieke beleidskeuzes (of) Concentratiebeleid
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.
In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente. Zoals hiervoor beschreven in paragraaf 2.2.1 past het plan binnen de behoefde en de regionale afspraken.
Ontwikkelingsperspectief (waar)
Volgens de kaart 'Ontwikkelingsperspectief' ligt het plangebied in het ontwikkelingsperspectief 'Steden binnen de stedelijke netwerken met voorkeurslocaties voor logistieke bedrijven met een (boven)regionaal profiel'.
Dit ontwikkelingsperspectief geeft de visie weer voor bedrijven. Voor woningen wordt binnen dit ontwikkelingsperspectief geen visie beschreven.
Aanwezige dynamiek en lokale energie moeten worden benut om de verscheidenheid in identiteit en kenmerken van de stedelijke netwerken en de steden daarbinnen te versterken. Dit laatste moet worden gerealiseerd door bijvoorbeeld hoogwaardige woon-, werk- en mixmilieus te bieden in stadscentra, oude wijken, stadskwartieren, campussen, tuindorpen, nieuwbouwwijken en villawijken.
Zoals wordt beschreven in 3.1.2 versterken de nieuwe woningen het woonmilieu van de directe omgeving.
Gebiedskenmerken
Het plangebied is aangeduid als 'komgebied' (natuurlijke laag). De kommen zijn vanwege de moeizame ontwatering lang in extensief agrarisch gebruik gebleven. Door de bedijking van de rivieren en de ontwatering zijn de natuurlijke condities van dit gebiedstype nu verdwenen. Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor natuur ontwikkeling (kleimoeras) te benutten.
De beoogde ontwikkeling voorziet slechts in een perceel gebonden ontwikkeling. Er vinden geen ingrepen plaats die invloed hebben op het reliëf van het gebied. De verordening kent geen specifieke normen voor het plangebied
Laag van de agrarische cultuurlandschappen
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Het aanzien van ruim twee derde van het oppervlak van Overijssel wordt bepaald door het agrarisch gebruik.
Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Zwolle. Het stedelijk gebied van Zwolle is niet opgenomen in de Laag van de agrarische cultuurlandschappen waardoor deze laag niet van toepassing is.
Stedelijke laag
Het heeft als gebiedskenmerk 'woonwijken 1955 - nu' (stedelijke laag). De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden. De omgevingsverordening geeft voor ontwikkelingen in 'woonwijken 1955 - nu' de volgende richting. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp. Het plan sluit aan bij de hoofdstructuur van de bestaande wijk (zie Hoofdstuk 3 Planbeschrijving).
Laag van beleving
De laag van beleving wordt ook wel de laag van lust- en leisure genoemd. Op basis van deze kaartlaag geldt dat het plangebied in de zone ligt die aangeduid is met 'IJsselinie inundatieveld'.
De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.
Uitbreiding
De provincie faciliteert de economische ontwikkeling door in het beleid voor de fysieke leefomgeving ruimte te bieden voor ontwikkelingen die bijdragen aan het behoud en de groei van werkgelegenheid in Overijssel. Het gaat aan de ene kant om ontwikkelingen die bijdragen aan een goed vestigingsklimaat. Aan de andere kant gaat het om de (door)ontwikkeling van werklocaties die voorzien in de veranderende behoefte aan vestigingsmogelijkheden en uitbreidingsbehoeften van bestaande bedrijven. Met dit plan wordt het voor een bestaande ondernemer mogelijk om uit te breiden.
Omgevingsverordening Overijssel
De provincie zet in op differentiatie in woonmilieus om nu en in de toekomst voldoende ruimte te kunnen bieden voor huisvesting die aansluit op de behoefte van de verschillende doelgroepen. In die behoefte wordt voorzien door (vervangende) nieuwbouw en door aanpassing van de bestaande voorraad. Voor het realiseren van deze opgave is niet alleen een sterke gemeentelijke regie nodig, maar ook regionale afstemming omdat de woningmarkt (boven)regionaal is georiënteerd.
Voor het vaststellen van de behoefte van een gemeente aan nieuwe woningen is het principe van concentratie zoals vastgelegd in artikel 2.1.2 van deze verordening uitgangspunt. Daarin is vastgelegd dat gemeenten in principe alleen voorzien in de lokale woningbehoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Alleen de stedelijke netwerken mogen voorzien in een (boven)regionale behoefte. De stad Zwolle is onderdeel van de stedelijke netwerken en mag daardoor ook voorzien in een (boven)regionale behoefte.
In 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. In het Besluit ruimtelijke ordening heeft het Rijk een motiveringseis opgenomen die aan de ene kant gericht is op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en aan de andere kant op regionale afstemming om overprogrammering en leegstand tegen te gaan.
De provinciale sturing op woningbouwprogrammering geeft invulling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doordat daardoor kan worden onderbouwd dat de woningbouw die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt voorziet in een actuele behoefte die regionaal is afgestemd. In paragraaf 2.2.1 wordt de behoefte van de ontwikkeling beschreven. Daarmee voldoet dit plan aan de regels uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Overstroming
In de omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'overstroombaar gebied'. Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan, die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan. De gevolgen van een overstroming worden bepaald door de maximale waterdiepte tijdens een overstroming en de snelheid waarmee een gebied overstroomt.
Voor alle overstroombare gebieden is het gewenst dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen en herstructurering) tijdig nadenken over voorzieningen die tijdens een dreigende overstroming getroffen kunnen en moeten worden om de bebouwing te beschermen tegen onderlopen, het gebied te kunnen evacueren of belangrijke functies veilig te stellen. De omgevingsverordening schrijft voor, dat een toelichting bij bestemmingsplannen die betrekking hebben op deze gebieden is voorzien van een overstromingsrisicoparagraaf die inzicht biedt in de risico's bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. In paragraaf 3.6.1.3 wordt hier nader op in gegaan.
het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
Structuurplan
Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.
Op de kaart van het structuurplan (figuur 2.2) zijn de gewenste woonmilieus aangegeven en de gebieden waar inbreiding en herstructurering kan plaatsvinden. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020. Alleen de grotere herontwikkelingsopgaven van het structuurplan (2008) zijn weergegeven.
Figuur 2.2 Uitsnede kaart structuurplan 2020
Op de structuurplankaart is het plangebied, met paars omcirkelt, aangeduid als 'woongebied' met woonmilieu 'dorps'.
Bij dorps wonen gaat het om suburbaan wonen aan de rand van de stad of om oude dorpskernen die inmiddels onderdeel zijn van de stad, maar hun dorps karakter hebben behouden. Het gaat bijvoorbeeld om Berkum, Westenholte (locatie plangebied), Ittersum en Oud Schelle. In dit woonmilieu staan veel laagbouwwoningen met een tuin in lage dichtheden. Daarnaast in beperkte mate rijtjeswoningen, veel twee onder één kapwoningen of villa’s. Bijna alle woningen zijn koopwoningen. De vraag naar dit milieu zal met een bruto dichtheid van 10-20 woningen per hectare toenemen.
Het plangebied is aangewezen als inbreidingslocatie (A-locatie). De totale capaciteit van de inbreiding is circa 1500 woningen, inclusief de inbreidingsopgave in de wijken van 0,5 procent. Herstructurering maakt deze buurten minder eenzijdig. Bovendien sluit de nieuwe woningvoorraad beter aan op de vraag van zowel huidige bewoners als nieuwkomers.
Omgevingsvisie 'Mijn Zwolle van morgen '
Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020, heeft het college 30 juni 2017 deel 1 van de omgevingsvisie “Mijn Zwolle van morgen” vastgesteld, ter voorbereiding op de aankomende omgevingswet.
Deel 1 is “slechts” een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader te worden uitgewerkt. In Figuur 2.3 is een uitsnede uit Deel 1 van de omgevingsvisie. Hierin in het plangebied aangewezen voor gebiedsontwikkeling. Het plan past daarmee binnen de hoofdlijnen en ambities uit de omgevingsvisie deel 1.
Figuur 2.3 Uitsnede omgevingsvisie deel 1.
De Zwolse woonvisie: 'Ruimte voor Wonen 2017 – 2027'. is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017. In het kort komt de woonvisie op het volgende neer: Zwolle groeit. Dat komt onder meer doordat Zwolle een jonge stad is met een sterke geboortegroei. Daarnaast komen mensen heel gericht naar Zwolle, omdat het goed wonen, werken en leven is in Zwolle. Vanuit deze groei wil Zwolle haar sterke regiofunctie behouden en zich als centrumstad verder ontwikkelen. Dat betekent goed nadenken over de plek, de woonvorm en de doelgroep en ons bewust zijn van leefomgeving en woonmilieu. Ruimte voor Wonen betekent bij het maken van keuzes voor woonmilieus rekening houden met het water dat Zwolle omringt en vormt; onze waardevolle blauw/groenstructuur die we als aantrekkelijke woonomgeving beter kunnen benutten. Het betekent ook ruimte geven aan (particuliere) initiatieven die zorgen voor variatie in nieuwe, duurzame woonconcepten. Bijvoorbeeld met (collectief) particuliere vormen van zelfbouw, CPO, duurzame (energie)initiatieven of nieuwe woonzorgconcepten die langer zelfstandig wonen mogelijk maken. Vernieuwing kan ook door transformatie van kantoren of ander vastgoed, waarbij functiemenging (wonen, werken, recreëren) en diversiteit in woontypen gewenst zijn. Daarbij zijn natuurlijke wijkvernieuwing en toekomstbestendige wijken met goede voorzieningen belangrijke uitgangspunten.
De belangrijke trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de woningvraag zijn:
De nieuwe woonvisie beschrijft een toekomstbestendig, vernieuwend en duurzaam woonbeleid. Dat betekent aandacht voor verstedelijking en transformatie: 3000 woningen moeten binnenstedelijk worden gebouwd. De andere 3000 komen in Stadshagen. In het woningbouwprogramma gaan we uit van een verdeling 30% goedkoop, 40% midden en 30% duur segment (zie tabel), waarbij doelgroep- en functiemenging (wonen, werken, zorgen) wenselijk is.
Koop | Huur | |
goedkoop | tot € 180.000,00 | tot €710.001 |
middelduur | € 180.000,00 - 270.000,00 | €710,00 - 900,00 |
duur | vanaf € 270.000,00 | Vanaf €900,00 |
1 prijspeil 2016 liberalisatiegrens (€ 710,68 exacte huur)
Vanuit het woningbouwprogramma is de omslag gemaakt naar kwalitatief programmeren en stimuleren zodat vanuit de kracht van de locatie en met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op de marktvraag. De gemeente schrijft niet vooraf in detail voor welke woningen, waar en wanneer gebouwd moeten worden. Maar vanuit haar publieke rol toetst de gemeente de plannen op ruimtelijke kwaliteit en het ontstaan van een mix van producten en woningtypen. De beoogde ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen en ambities uit de woonvisie 2017-2027.
Het plan is in overeenstemming met het structuurplan en de omgevingsvisie. Daarnaast past het binnen de woonvisie van de gemeente. Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
De welstandsnota is op 11 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van de Welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De nota kent twee belangrijke gebruikers. Voor de overheid biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven. Voor de burger biedt de welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwinitiatieven.
De welstandstoets wordt uitgevoerd op basis van relatieve criteria. Eigen aan het gebruik van 'relatieve' criteria is dat zij niet uitkomen op één resultaat, maar dat zij meerdere uitkomsten mogelijk maken.
Relatieve criteria vragen dus om nadere oordeelsvorming, bijvoorbeeld de bepaling dat kleurgebruik van een bijgebouw hetzelfde karakter moet hebben als dat van het hoofdgebouw. Om een goede kwaliteit van de ontwerpresultaten te bevorderen, kunnen er aanvullende richtlijnen worden geformuleerd.
Het bestemmingsplan is altijd kaderstellend voor de welstandstoetsing. Wat in het bestemmingsplan is toegelaten of is voorgeschreven aan bouwhoogte, bouwvolume, functie enzovoorts, kan door het welstandsbeleid niet worden ingeperkt. Soms gaan bestemmingsplannen verder en worden ook regels gegeven voor bijvoorbeeld plaatsing in de rooilijn of voor kappen en dakkapellen. Dan is er sprake van enige overlap met welstand.
Door het relatieve karakter van de welstandscriteria ontstaat er geen strijdigheid met eventuele bestemmingsplaneisen. Bij de herziening van bestemmingsplannen, zoals dit plan , is de aansluiting met de welstandsnota een belangrijk aandachtspunt.
Gebiedsgericht welstandsbeleid
Voor het plangebied is in de Welstandsnota beschrijving nummer 8' Westenholte en Berkum' van toepassing. Hieronder zijn van de beleidskeuzes die hier in het kader van welstand gemaakt zijn samengevat.
Beleidskeuzes
Waardering
Het landelijke karakter van de voormalige agrarische nederzettingen maken Westenholte en Berkum tot zeer gewaardeerde woondorpen aan de rand van de stad Zwolle.
Dynamiek
De groei van de stad Zwolle veroorzaakt veranderingen aan de randen van Westenholte en Berkum. Daarnaast is er de behoefte om voor de eigen gemeenschap woningen te bouwen.
Beleid
Welstandscriteria
Om aan het beleid te voldoen moet de bebouwing zich voegen naar de beschreven kenmerken. Bij de welstandstoets van een bouwplan zijn de volgende criteria van belang.
Plaatsing
De perceellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn richtinggevend bij nieuwbouw.
Massa en vorm
De schaal van de bestaande bebouwing in de omgeving is uitgangspunt bij het uitbreiden en vervangen van de bebouwing.
Gevels
Bij verbouw en renovatie is respect voor de oorspronkelijke gevelopbouw en het materiaal- en kleurgebruik.
Detaillering, kleur en materiaal
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Cultuurhistorisch beleid
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwolse monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op grond van de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op 1 juli 2015 is artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Daarmee dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. De gemeente Zwolle heeft als onderdeel van de hele inventarisatie van haar grondgebied voor dit plangebied inventarisaties van cultuurhistorische waarden laten uitvoeren. Binnen het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het cultuurhistorisch beleid
Gemeentelijk verkeersbeleid
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.
Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
Parkeren
De gemeente Zwolle heeft een Regeling Parkeernormen 2016. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. Wat de parkeeropgave is, wordt bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers CROW. De aan te leggen parkeerplaatsen dienen ook te voldoen aan de eisen uit De Regeling Parkeernormen 2016 van de gemeente Zwolle t.a.v. maatvoering en bruikbaarheid.
Conclusie
Het plan sluit aan op van het verkeersbeleid, in paragraaf 3.4.2 wordt hier verder op in gegaan.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming is de Nederlandse wet die de bescherming van natuurgebieden, soorten en bos regelt. De wet is vanaf 1 januari 2017 van kracht. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
Natura 2000-gebieden
Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden (in het algemeen) verleend door de provincie.
Natuur Netwerk Nederland
Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De bescherming is zodoende planologisch geregeld. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Flora en fauna
De Wet natuurbescherming is eveneens op de soortbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van bedreigde dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de staat van instandhouding van deze soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Bomenverordening en Groene Kaart
Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.
Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.
Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid. Daarnaast wordt de herziening in paragraaf 3.5 getoetst aan het milieuaspect natuur.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van “een goede chemische toestand”. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraagd advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
Bij “vasthouden, bergen, afvoeren” wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij “schoonhouden, scheiden en zuiveren” gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water. In september 2019 is in de gemeenteraad de Zwolse Adaptatiestrategie (ZAS) vastgesteld. Daarin staat de strategie verwoord om te komen tot een klimaatbestendig, en groenere, gezondere en economisch aantrekkelijke stad. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd. Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2019) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld. Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Geluid
In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Bij de beoordeling van een plan komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden bij aanpak bij de bron (o.a. stillere wegdeksoorten), in het overdrachtsgebied (scherm of wal) en als laatste een hogere grenswaarde waarbij weer specifiek wordt gekeken naar maatregelen binnen het plan waardoor er ondanks een hogere milieubelasting toch een goed woon- en leefklimaat ontstaat.
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Groenstedelijk'. In het gemeentelijke beleid is een ambitiewaarde van 43 dB en een basiskwaliteit van 53 dB voor wegverkeerslawaai voor het gebied opgenomen. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is de eventuele hogere grenswaarde maximaal 63 dB wegverkeerslawaai.
Voor industrielawaai vormt de “Nota industriegeluid Zwolle” het gebiedsgerichte kader. In deze nota worden ook grenswaarden en ambitiewaarden genoemd voor het gebiedstype “groen stedelijk”.
Omschrijving | Ambitiewaarde | Basiswaarde |
Groen stedelijk | 45 dB(A) | 50 dB(A) |
In de tabel Industrielawaai, zijn de grenswaarden uit de Nota Industriegeluiden Zwolle weergegeven.
Luchtkwaliteit
Het Luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteit situatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
Daartoe zijn de volgende doelen geformuleerd:
De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad en geactualiseerd in 2013. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.
Dit betekent dat:
Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.
Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Groen stedelijk' en ligt buiten het gebiedstype stroomzone. Externe veiligheid is voor dit plan geen aandachtspunt.
Duurzaamheid (KEC: klimaatadaptatie, energietransitie en circulariteit)
De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven: voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen. Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid.
Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient. Benutting van lokale bronnen. Transitie en innovatie: deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes. Klimaatadaptatie, energietransitie en circulariteit zijn belangrijke pijlers in het coalitieakkoord en in de Zwolse omgevingsvisie. Het college heeft genoemde thema's benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettige wonen, werken en recreëren is. Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van het energieakkoord en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie en energietransitie als kans om te innoveren en als verdienmodel.
Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers)extremen te voorkomen en de woon-werkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Voorbeelden van uitwerking zijn een groene inrichting/gevel, waterdoorlatende verharding, beperkte zoninval in de zomer, maar ook een regenafvoer met een noodoverlaat zodat er bij een hoosbui geen regenwater het gebouw instroomt. Rekening houden met een veranderd klimaat levert tevens wooncomfort op. Denk bijvoorbeeld aan slapen of werken in (te) warme ruimten wat onprettig is en bij langdurig aanhoudende hitte zelfs negatieve effecten heeft op de gezondheid. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en openbare ruimte robuust, gezond en comfortabel worden ingericht én voorbereid zijn op extremen. Ten aanzien van water is het beleid verder uitgewerkt in 2.6 Waterbeleid
Wat betreft energie, heeft de gemeenteraad op 17 juli 2017 haar ambities ten aanzien van de energietransitie vastgelegd. Zwolle wil uiterlijk in 2050 energieneutraal zijn en heeft eveneens voor 2025 tussendoelen vastgelegd. In 2025 wil Zwolle de hoeveelheid CO2-uitstoot ten opzichte van 1990 gereduceerd hebben met 25% en wordt 25 % van de totale energievraag op duurzame wijze opgewekt.Tevens is Zwolle voornemens deze energietransitie in te zetten als katalysator voor economische en sociale meerwaarde. Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energie neutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, zoals aardgas voor ruimteverwarming. In 2010 heeft het college van B&W al besloten om in Stadshagen II geen gasinfrastructuur meer aan te leggen. Inmiddels is dit vanuit de landelijk overheid nu ook de standaard geworden bij de nieuwbouw van woningen.
Bodem
Het bodembeleidsplan (2010) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.
Bovengrond
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 24 augustus 2015 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied valt binnen het functieklassengebied wonen.
Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente ook de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit. Het plangebied valt binnen het gebied met de kwaliteitsklasse 'industrie' vanwege de oud-stedelijke verontreiniging van de bovengrond.
Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.
Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.
Ondergrond
In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:
Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:
Verordening bodembescherming Zwolle 2019.
In mei 2019 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de verordening bodembescherming 2019
Met deze verordeningen zijn vier punten vastgesteld.
1. Bestaande en toekomstige functies van de bodem en ondergrond voor het grondgebied van Zwolle zoveel mogelijk te beschermen.
2. Met dit doel voor het Zwolse grondgebied een boring vrije zone in te stellen vanaf 9 meter minus maaiveld voor de aanleg van gesloten bodemenergiesystemen.
3. De boring vrije zone van 90 meter op te nemen in de Verordening bodemsanering Zwolle en deze verordening te actualiseren.
4.De verordening bodembescherming Zwolle 2019 vast te stellen onder intrekking van de Verordening bodemsanering Zwolle 2007.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid. In paragraaf 3.7 wordt de herziening getoetst aan de verschillende milieu aspecten.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
De locatie betreft de oude bedrijfslocatie van houtzagerij G van Dijk. Het bedrijf werd in 1924 opgericht. Het bedrijf is hier bijna een eeuw actief geweest. In de huidige situatie staan de bedrijfsgebouwen leeg dan wel zijn gesloopt. Alleen de voormalige bedrijfswoning wordt nog gebruikt als woning.
Het plangebied is gelegen tussen de Voorsterweg en de Hasselterweg (N331). De Voorsterweg is, na de aanleg van de Hasselterwe (N331), een woonstraat geworden waarlangs de wijk zich ontwikkelt met een ruimtelijke en functionele relatie met de openbare ruimte. De Voorsterweg blijft een belangrijke schakel voor de doorgaande fietsroutes. Deze fietsroute wordt nog belangrijker als de ten noorden gelegen bedachte fietsbrug klaar is. Hierdoor ontstaat een extra fietsverbinding met Stadshagen.
De bedrijfslocatie aan de Voorsterhof 6-10 is een bedrijfsgebouw. In dit gebouw zijn een aantal bedrijven gevestigd tot en met de milieucategorie van 3.1. gebaseerd op categorieën A, B en C uit de Staat van Bedrijfsactivitieten functiemenging (VNG brochure bedrijven en milieuzonering, 2009)
Beide percelen worden ontsloten op de Voorsterweg. Deze weg wordt in zuidelijke richting ontsloten op de Hasselterweg (N331). In noordelijke richting richting 's Heerenbroek, Kampen en Hasselt en via een viaduct het noordelijk gelegen Stadshagen. Te fiets loopt de Voorsterweg, verder de wijk in. De bedoeling is dat er in de toekomst nog een fietsbrug bijkomt richting Stadshagen.
In figuur 3.1.1 wordt een luchtfoto van het plangebied weergegeven, het plangebied is hierin met wit omlijnd. Figuur 3.1.2 is een aanzicht van de voormalige houthandel met bedrijfsgebouwen. In figuur 3.1.3 is een aanzicht van de bedrijfslocatie aan de Voorsterhof 6a
Figuur 3.1.1 Luchtfoto plangebied
Figuur 3.1.2 Aanzicht voormalige houthandel met bedrijfsgebouwen
Figuur 3.1.3. Aanzicht Voorsterhof 6a
De herontwikkeling op het terrein van de houthandel bestaat uit woningbouw. Het woningbouwplan bestaat uit:
De toekomstige woningen en de inrichting van het gebied zijn tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan nog niet bekend. Daarom is voor het plangebied een stedenbouwkunding landschapsplan opgesteld. Dit plan is als bijlage 1 opgenomen. In figuur 3.1.4 is de situatietekening uit dit stedenbouwkundig landschapsplan weergegeven. De woningen worden met de vergunningaanvraag getoetst door de welstandcommissie op basis van de welstandsnota die geldt voor dit gebied en het landschapsplan.
Met de bouwregels is aangesloten op de regels van de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Westenholte'. Binnen het bestemmingsplan geldt een maximale goothoogte van 4 of 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter.
Figuur 3.1.4 Situatietekening beoogde situatie woningbouwplan (Bron: De Bruin Architecten)
Inpassing
Zoals ook blijkt uit het gemeentelijke beleid, zie hiervoor paragraaf 2.2.3, is het plangebied aangewezen als inbreidingslocaties ten behoeve van woningen. Door het toevoegen van woningen wordt het bestaande woonlint langs de Voorsterweg verder doorgetrokken. Hierdoor wordt dit bestaande woonlint versterkt, wat ten goede komt aan de omgeving. Het toevoegen van woningen past daarmee in de omgeving.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd, dat op eigen terrein, wordt voorzien in voldoend parkeergelegenheid voor motorvoertuigen.
Daarbij moet voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging. Ook geeft deze regeling aan dat parkeerplaatsen afmetingen krijgen die zijn afgestemd op gangbare motorvoertuigen. Binnen het plangebied is het ruimtelijk mogelijk om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Zoals beschreven in paragraaf 2.2.1 is voor de beoogde woningen voldoende behoefte. De beoogde woningen worden in verschillende type woningen, vrijstaand, geschakeld en twee-onder-één gerealiseerd. Hierdoor ontstaat variërend aanbod aan woningen. Dit sluit aan op gemeentelijke woonvisie (zie hiervoor paragraaf 2.2.3.2).
Het bedrijf aan de Voorsterhof 6 t/m 10 heeft het voornemen om haar bedrijfsgebouwen aan de noordwest zijde (richting de voormalige Houthandel locatie) uit te breiden. De uitbreiding zal alleen worden gebruikt voor de opslag van bedrijfsmateriaal. Dit bedrijf heeft in het huidige bestemmingsplan "Westenholte" een bedrijfsbestemming met de functieaanduiding bedrijf tot en met categorie 3.1 op basis van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging.
De gronden waar de uitbreiding is gedacht ligt in het bestemmingsplan 'Stadshagen II'. Het bedrijf is opgenomen in het bestemmingsplan 'Westenholte', dat is vastgesteld op 10 oktober 2010. In het bestemmingsplan 'Stadshagen II' zijn de gronden bestemd met de bestemming 'gemengde doeleinden uit te werken'. Waardoor de beoogde uitbreiding niet zonder meer mogelijk is. Met dit bestemmingsplan wordt de bedrijfsbestemming en functieaanduiding aan de linkerzijde uitgebreid. Ten hoogte van de beoogde bedrijfsbebouwing is een bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak is maximale goothoogte van 3 meter toegestaan en een maximale bouwhoogte van 8 meter.
Figuur 3.1.5 Situatietekening beoogde situatie uitbreiding bedrijfslocatie (Bron: De Bruin Architecten)
In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt.
De archeologische waardering van het plangebied is aangegeven op kaart (figuur 3.2.1).
Figuur 3.2.1 Uitsnede archeologische waarde kaart
In 2009 is het plangebied archeologisch onderzocht. Hieruit blijkt dat door het afgraven van de toplaag in een groot deel van het onderzoeksgebied is de bodem verdwenen tot onder het bewoningsniveau. Hierdoor kunnen mogelijke archeologische sporen in de proefsleuven vernietigd zijn. Na bestudering van het overige land in het onderzoeksgebied, met het licht op recente verstoringen van de bodem zoals de houtzagerij, kan geconcludeerd worden dat de kans op het vinden van archeologische sporen elders in de Noordschil gering is. De conclusie van het Inventariserend Veldonderzoek is dat er weinig tot geen archeologische sporen verwacht hoeven te worden in de Noordschil. Er is dus geen verder onderzoek nodig op de andere locaties waar bij dit bouwproject bodemverstoringen gaan plaatsvinden.
De gemeentelijke archeoloog heeft aangegeven dat de omgeving en het plangebied voldoende zijn onderzocht en dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Verder heeft de archeoloog aangegeven dat in het bestemmingsplan geen regeling voor de bescherming van archeologische waarden hoeft te worden opgenomen.
Ontstaansgeschiedenis
De wijk Westenholte is van oorsprong een agrarische nederzetting, die zich vanaf de negentiende eeuw tot een dorp ontwikkelde.
Aan het einde van de negentiende eeuw wordt het gebied verder ontgonnen. Naast de agrarische bebouwing verschijnen er vanaf het begin van de twintigste eeuw ook burgerwoonhuizen en arbeiderswoningen langs de bestaande linten en er komen functies bij in de vorm van een schoolgebouw, kerk (Eben Haëzerkerk) en gemeenschapshuis. Linten als de Voorsterweg en de Westenholterweg worden hierdoor verdicht. Tegelijkertijd komt er een behoefte aan nieuwe wegverbindingen naar Zwolle en het buitengebied. Een aantal historische wegen, die ooit de hoofdwegen van het gebied vormden, degraderen tot secundaire structuren.
In de naoorlogse periode wordt Westenholte uitgebreid met enkele woonbuurten. In het gebied tussen Westenholterweg en de Papaverweg komt voornamelijk woningwetbouw tot stand. Aan de Westenholterweg verrijst in 1965 een nieuw dorpscentrum (het Petuniaplein) met winkels en bovenwoningen, een bank, een kerk (Stinskerk) en een bibliotheek. De aanleg van het Zwolle-IJsselkanaal in 1964 zorgt ervoor dat Westenholte gescheiden wordt van de stedelijke bebouwing van Zwolle. In de strook daartussen ontstaat een industriegebied. Mede ten gevolge van de annexatie met de gemeente Zwolle en de toenemende woningvraag vinden er vanaf de jaren tachtig grootschalige uitbreidingen in zuidelijke richting plaats, waardoor Westenholte verdubbelt in omvang en het agrarische karakter van de voormalige nederzetting definitief verandert.
Huidige situatie
Het projectgebied wordt ontsloten op de Voorsterweg. De Voorsterweg was een oude landweg van Zwolle naar Kampen en vormde onderdeel van het tracé Gasthuisdijk-Zalkerdijk langs de noordflank van de Konijnenbelten. Op historische kaarten is te zien dat de weg iets gebogen liep. Rond 1850 is de weg, vanwege de toename van het gemotoriseerde verkeer, opgewaardeerd als verkeersweg, waarbij hij recht getrokken en deels verlegd werd. Sindsdien maakt de Zalkerdijk geen deel meer uit van het hoofdverkeersnet in dit gebied. Met het in gebruik nemen van de Hasselterweg, is de Voorsterweg een wijk ontsluitingsweg geworden en alleen nog voor het langzaam verkeer een belangrijke route tussen Zwolle en Kampen.
Langs de Voorsterweg zijn vooral nog kleine samenhangende groepen woonhuizen uit de eerste helft van de twintigste eeuw aanwezig. Hieronder bevinden zich arbeiderswoningen met bakstenen gevels en pannendaken. Daarnaast staan er ook burgerwoonhuizen, die herinneren aan de pre-stedelijke fase, toen het gebied naast boeren en arbeiders ook aantrekkelijk werd voor de middenklasse, voornamelijk afkomstig uit Zwolle. In de jaren vijftig en zestig kwamen er langs de Voorsterweg enkele kleinschalige woningbouwcomplexen tot stand, die vooral een stedenbouwkundige waarde hebben.
In oktober 2013 heeft Monumenten Advies Bureau uit Nijmegen een cultuurhistorische quickscan, bestemmingsplangebied Westenholte gemaakt waarbij de houtzagerijloods uit circa 1950 een hoge cultuurhistorische waarde kreeg. Zij omschrijven de cultuurhistorische waarde als volgt:
“In opmerkelijk gave staat bewaard gebleven voorbeeld van traditionele industriële architectuur uit de vroeg naoorlogse periode (circa 1950). Het betreft een houtzagerij (firma Van Dijk), gehuisvest in een rechthoekige loods met één bouwlaag en een ongelijkzijdig zadeldak, bakstenen gevels en in de voorgevel een twee( dit zijn in werkelijkheid drie) grote dubbele getoogde bedrijfsdeuren en in de zijbeuk een derde ingang van dit type. In de zijgevels bevinden zich reeksen kleine twee aan twee geplaatste vensters met ijzeren roedenramen. Het pand is architectuurhistorisch van belang vanwege het zeldzame type en de hoge mate van gaafheid. Voorts is er sprake van enige beeldbepalende waarde door de prominente ligging op een groot open bedrijfsterrein terzijde van de Voorsterweg.“
Voor de schuur is door middel van bouwkundige inventarisaties onderzocht of er mogelijkheden zijn voor een functieverandering. Echter blijkt uit een constructief onderzoek dat de schuur in zeer slechte bouwkundige staat is en dat ook de dragende constructie op onderdelen op dit moment niet meer toereikend is voor gebruik. Daarnaast is het dak voorzien van asbesthoudend materiaal. Het is niet haalbaar om deze bebouwing in stand te houden of te transformeren voor een nieuwe functie. Daarom is besloten om deze schuur te slopen.
Op de planlocatie wordt, een nieuw bouwvolume met woningen gebouwd dat herinnert aan de oude houtzagerij. Elementen als de getoogde bedrijfsdeuren, het ronde raam en de teksten van de houtzagerij komen weer terug in de kopgevels. Ook doet de geleding van de zijgevels denken aan die van de voormalige zagerij. Vanwege de zichtbaarheid van dit bouwvolume is deze verplaatst naar de weg die toegang geeft tot het omringende woongebied. De aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied en de ruimtelijke structuur van de bebouwing in de wijk Westenholte worden in de opzet van dit bestemmingsplan voldoende gerespecteerd.
Figuur 3.3.2 Nieuwe bebouwing
In de huidige situatie bevindt zich in het gebied een woning en een aantal schuren.
Verkeersstructuur
De locatie van het te ontwikkelen gebied bevindt zich in de Wijk Westenholte. De locatie bevindt zich aan de noordelijke rand van Westenholte, in het gebied tussen de Voorsterweg, Hasselterweg en het Rozenpad. De ontsluiting van het gebied vindt plaats via de Voorsterweg.
Heel Westenholte is aangewezen als verblijfsgebied. De maximale snelheid is 30 km/u en kruispunten in het gebied zijn in principe allen gelijkwaardig. Uitzondering hierop is de Voorsterweg, die een functie heeft als fietsstraat. De aansluitingen voor het autoverkeer op de Voorsterweg zijn daarbij geregelde kruisingen.
Parkeren
Parkeren vindt deels plaats op de parkeerplaatsen langs de Voorsterweg en deels op eigen terrein.
In de nieuwe situatie komen er in het gebied woningen en een loods voor kleine bedrijvigheid.
Verkeersstructuur
De ontsluiting van het gebied vindt plaats door middel van een aansluiting vanaf de Voorsterweg. Een aantal woningen worden rechtstreeks via een inrit op de Voorsterweg ontsloten.
Parkeren
Het concept verkavelingsplan biedt op elke kavel ruimte voor minimaal twee voertuigen om te parkeren. Ook wordt er voorzien in openbare parkeergelegenheid langs de toegangsweg, de Voorsterhof. Dit is voldoende om in de theoretische parkeerbehoefte te voldoen. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw zal de definitieve toets plaatsvinden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming. Op provinciaal niveau heeft een uitwerking plaatsgevonden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) beschermd.
Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet Natuurbescherming(Wnb). Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciale bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en Weidevogelleefgebieden.
In relatie tot stikstof, zijn de potentiële effecten van onderhavig plan hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) wordt ingeschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand van meer dan 5 kilometer.
Gezien de ligging van het projectgebied en de afstand van 1,5 kilometer tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en NNN gebieden en de aard van de ontwikkeling kunnen negatieve effecten op deze gebieden op voorhand niet worden uitgesloten. Daarom is voor de beoogde ontwikkeling een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de aanmeldingsnotitie. De aanmeldingsnotitie is als bijlage 3 opgenomen.
Uit de stikstofberekening van zowel de bouwfase als de gebruiksfase blijkt dat op geen van de onderzochte gebieden een stikstofdepositie > 0 mol/ha/jaar plaatsvindt. Het aspect stikstofdepositie vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
Soortenbescherming
Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
Voor de beoogde ontwikkeling heeft op 5 januari 2017 een ecologisch onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2.
Flora
Uit het veldbezoek blijkt dat in het plangebied algemene licht-beschermde grondgebonden zoogdieren voor, verschillende algemene broedvogelsoorten, af en toe een kerkuil met een tijdelijke, maar geen jaarrond beschermde roestplaats en enkele algemeen beschermde amfibieën voorkomen.
De aanwezigheid van algemene broedvogels waarvan het nest niet jaarrond beschermd is, is makkelijk met zekerheid vast te stellen. Voor deze soorten geldt dat als buiten het broedseizoen gesloopt of gerenoveerd, gekapt of gerooid wordt, dat dan aan de plicht van zorgvuldig handelen voldaan wordt.
Voor algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en algemeen beschermde amfibieën geldt een vrijstelling voor de voorgenomen werkzaamheden van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Wel dient aan de zorgplicht te worden voldaan.
In de te slopen en/of de her in te richten schuren / loodsen kan een zomerverblijfplaats of een paarverblijf van de gewone dwergvleermuis voorkomen. Om dit met zekerheid vast te stellen of uit te sluiten dient het aanvullend vleermuisonderzoek plaats te vinden. Uit het nader onderzoek van vleermuizen is tijdens het eerste onderzoeksmoment gebleken dat er een steenmarter met 2 grote jongen zich onder de asbest dakplaten van het voormalige houtzagerij bevonden. In de houtzagerij is een klein gedeelte afgetimmerd met asbest plafondplaten. Daarom is ook een nader onderzoek naar steenmarters uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
Voor de beoogde ontwikkeling zijn meerdere ecologische onderzoeken uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken is de sloopvergunning voor de te slopen gebouwen verleend. Inmiddels zijn de gebouwen binnen het plangebied gesloopt. Vanuit ecologie bestaat er geen belemmering voor het plan.
Waterstructuur
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater.
Riolering
De huidige bebouwing in het plangebied is aangesloten op drukriolering waarmee de droogweerafvoer wordt afgevoerd naar de RWZI.
Drooglegging
In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte.
Wateroverlast
Het gebied is gevoelig voor wateroverlast, omdat het plangebied lager ligt dan de directe omgeving. In de klimaatatlas van het waterschap is te zien dat bij hevige neerslag plassen van meer dan 25cm dieptes kunnen ontstaan op het terrein.
Figuur 3.6.1 Potentiële waterdiepte op maaiveld in plangebied bij een bui van 60mm in 1u
Waterstructuur
Onveranderd t.o.v. de huidige situatie.
Riolering
In de omgeving van het plangebied ligt een gescheiden rioolstelsel. De droogweerafvoer (DWA) uit het plangebied moet op het bestaande DWA-riool aan de Voorsterhof worden aangesloten (ten oosten van plangebied). DWA kan niet worden afgevoerd richting de Voorsterweg (oude dijk), omdat hier geen gemeentelijk rioolstelsel aanwezig is.
Bij de ontwikkeling van het gebied is sprake van een toename van de hoeveelheid afvalwater ten opzichte van de huidige situatie. Er is echter geen sprake van overbelasting ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van zuiveringstechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallatie, transportleidingen en rioolgemalen) als op het juiste punt wordt aangesloten.
De hemelwaterafvoer (HWA) van daken, terrassen en parkeerplaatsen moet binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren). Binnen het plangebied dient daartoe minimaal een statische berging gecreëerd te worden van 20 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak, zie document Infiltratievoorziening Woongebieden, versie 2016. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Drooglegging
In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte.
Wateroverlast
Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).
Gezien de huidige wateraccumulatie op maaiveld bij hevige neerslag zullen er aanvullende maatregelen moeten worden genomen om wateroverlast te voorkomen. De maatregelen mogen geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding op de naastgelegen percelen. De oplossing dient robuust te zijn en eenvoudig te beheren en onderhouden
Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door de IJssel, Zwolle-IJsselkanaal, Zwarte Water en de Kampereilanden (zie figuur 3.6.2). Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.
Figuur 3.6.2 Plangebied geleden in de polder Mastenbroek
Risico-inventarisatie
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten zuiden van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De waterkeringen aan de oost en noordkant van het plangebied zijn lager genormeerd en kennen een overstromingskans van 1 op 3.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.
Met behulp van de provinciale digitale Wateratlas (figuur 3.6.3) wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,5 tot 0,8 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. In figuur 3.6.4 is de tijd tot overstroming van het plangebied bij een dijkdoorbraak van de IJsseldijk bij Westenholte weergegeven. Dit is snel, namelijk 0 tot 6 uur.
Figuur 3.6.3 Maximale waterdiepte in dijkring 10 (bron: Wateratlas, Provincie Overijssel)
Figuur 3.6.4 Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak t.h.v. Westenholte (bron: Provincie Overijssel)
Maatregelen
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 18 woningen en het vergroten van het bedrijfsvloeroppervlak met 150 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Op 5 november 2019 heeft het college vastgesteld dat geen MER nodig is. Uit de aanmeldingsnotitie (bijlage 3) blijkt namelijk dat, vanwege kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen
Het plangebied is gelegen tussen de Voorsterweg en de provinciale N-weg (N331). De provinciale N-weg is een weg met een geluidzone. Tussen het plangebied en deze N-weg is een geluidswal gesitueerd. Ten noorden van het plangebied ligt de Belverderelaan, deze weg is ook een weg met een geluidzone. Aangezien dit plan geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van deze wegen mogelijk gemaakt, is voor de beoogde ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting vanwege N331 'Hasselterweg' de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt, maar is op alle beoordelingspunten op de gehele gevel niet hoger dan de ten hoogste toelaatbare grenswaarde van 53 dB. Omdat voldaan wordt aan meerdere ontheffingscriteria uit het gemeentelijke geluidbeleid, zal een verzoek tot vaststelling van hogere grenswaarden worden gehonoreerd.
Binnen het plangebied kan niet overal aan de hoogste toelaatbare grenswaarde van 53 dB worden voldaan. Daarom is in dit bestemmingsplan een gebiedsaanduiding opgenomen waarmee wordt uitgesloten dat een gevoelige functie (wonen) binnen de geluidszone van deze weg komt te liggen. Daarmee wordt voldaan aan het vereiste van een 'goede ruimtelijke ordening'. Het op basis van het Bouwbesluit vereiste binnenniveau van 33 dB garandeert dit ook.
Met de uitbreiding van het bedrijfsgebouw aan de Voorsterhof 6 t/m 10 ontstaat mogelijk geluidhinder op geluidsgevoelige objecten. In de volgende paragraaf 3.7.3 wordt dit onderdeel beschreven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Het plangebied ligt naast een provinciale weg. Daarnaast komen in de omgeving zowel woningen als bedrijven voor. Daarom kan de omgeving als gemengd gebied worden aangemerkt.
In het plangebied aan de Voorsterhof 6 t/m 10 is een bedrijf aanwezig. Het bedrijf heeft behoefte aan opslagruimte voor bedrijfsmaterialen en dergelijken. Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van dit bedrijf mogelijk. Het huidige bestemmingsplan 'Westenholte' maakt het voor dit bedrijf mogelijk om bedrijfsvoering onder voorwaarden voor tot milieucategorie van 3.1 op basis van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging uit te voeren. Met de uitbreiding wordt hierbij aangesloten. Vanwege de kleine afstand tussen de bestaande bedrijvigheid, de uitbreiding van een bedrijfslocatie en de beoogde woningbouw, is nagegaan hoe ter plaatse van de nieuwe woningen een gezond, veilig en aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden. Dit rapport is als bijlage 6 opgenomen.
Op basis van dit rapport wordt ter ruimtelijke afscheiding van de nieuwe toegangsweg en de beoogde woningen een (groene) haag gerealiseerd. Tussen de haag en de bedrijfsbebouwing wordt een hekwerk met een hoogte van 2 meter geplaatst, voorzien van kokosmatten (volledig gesloten, behoudens afwateringsspleet, met een oppervlaktemassa van minimaal 10 kg/m2).
Het huidige bestemmingsplan Westenholte hanteert het beginsel van functiemening conform de VNGbrochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009). Die functiemenging leidt ertoe dat de situering van woningen op het terrein van de voormalige houthandel geen belemmering oplevert voor de bestaande bedrijven. Immers, de nieuwe woningen worden bouwkundig gescheiden van de bestaande bedrijven, en de bestaande ontsluiting van de Voorsterhof op de Voorsterweg en aansluitend de Teunisbloemweg/Hasselterweg blijft ongewijzigd.
Om een goede ruimtelijke overgang te creëren tussen de gewenste bedrijfsuitbreiding en de beoogde woningen wordt voorgesteld om die nieuwe bedrijfsbestemming mogelijk te maken in een gelijkwaardige categorie als bestaand (cat 3.1).
Ter aanvullende onderbouwing van het (akoestische) woonklimaat zijn de akoestische effecten bepaald vanwege de voorgenomen bedrijfsuitbreiding op de beoogde woningen. Daaruit blijkt dat onder voorwaarden van een volledige gesloten erfafscheiding, wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarmee is sprake van een gezond, veilig en aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de geprojecteerde woningen.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
Er worden 18 woningen en de uitbreiding van een bestaand bedrijf mogelijk gemaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Ook is de uitbreiding van het bedrijf dus danig klein dat dit vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Met de beoogde ontwikkeling vindt geen functiewijziging plaats. De functie wonen is al mogelijk op basis van de woonbestemming. Desondanks is voor het plangebied een verkennend- en nader bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 opgenomen bij de toelichting.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat in het plangebied meerdere verontreinigingen aanwezig zijn. Dit betreffen ernstige gevallen van bodemverontreiniging welke gesaneerd dienen te worden. De beoogde woningen kunnen worden gerealiseerd zodra de saneringswerkzaamheden gereed zijn. Hiervoor wordt een saneringsplan opgesteld.
Ter hoogte van de bedrijfsuitbreiding is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Het gaat hier om een uitbreiding van de bestaande loods ten behoeve van opslag. In deze uitbreiding komen geen verblijfsruimte of kantoorruimte daarom is voor dit bestemmingsplan geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.
Uit de risicokaart blijkt dat op 2 kilometer meter over het spoor en over de rivier de IJssel een transportroute loopt. Het plangebied ligt daarmee op ruime afstand en buiten de risicocontouren Verder komen er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichten en of transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van relevante kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Zoals beschreven in paragraaf 3.1.2 gaan de woningen zelfstandig functioneren qua energiebehoefte. Om dit voor elkaar te krijgen worden de woningen zo duurzaam mogelijk gebouw en dus ook niet aangesloten op het gas. Bij de uitwerking zijn de volgende doelstellingen van belang:
- De woningen zijn in ieder geval gasloos en naar keuze eventueel energieneutraal te maken door toevoeging van extra zonnepanelen of een warmte pomp. De wettelijke eis van EPC 0,4 wordt gehaald.
- Water: Regenwater wat valt op de verharde oppervlaktes wordt opgevangen in wadi’s en infiltreert op natuurlijke wijze in de bodem.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Westenholte, Voorsterweg 60 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Westenholte, Voorsterweg 60.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Gevolgd door de volgende bijlagen:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 10 Algemene procedureregels.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
In dit plan zijn geen dubbelbestemmingen opgenomen.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
In de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Hierbij wordt verwezen naar een als Bijlage 2 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging.
Uitgangspunten:
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en carports bij recht worden gebouwd.
Artikel 6 Verkeer - Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en infrastructuur voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.
Uitgangspunten:
Beroep aan huis:
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Overige bouwwerken:
Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.
Afwijkend gebruik:
De hoofdgebouwen met een afwijkend gebruik dat niet valt onder beroep aan huis of met een beroep aan huis groter dan 30% / 50m² zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. In
lijst met afwijkend gebruik? behorend bij de regels staat aangegeven welk afwijkend gebruik is toegelaten en voor welk deel van het hoofdgebouw dit afwijkende gebruik is toegestaan.
Wet geluidhinder
In verband met de Wet geluidhinder is het op een aantal erven niet toegestaan geluidsgevoelige functies te realiseren. De desbetreffende erven zijn aangeduid als 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'. In de begrippen is omschreven wat onder geluidsgevoelige functies bij woningen moet worden verstaan.
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 10 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
Inleiding
Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
Met de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor er geen exploitatieplan vastgesteld hoeft te worden en de economische uitvoerbaarheid van het project verzekerd is.
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het initiatief is gecommuniceerd met de buurt en wijkvereniging en wat de resultaten zijn van het vooroverleg met de vooroverlegpartners. Hiermee wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.
Inloopavond direct omwonenden
Op 22 mei jl. heeft de initiatiefnemer de verkaveling van het plangebied en schetsontwerp van de woningen aan de direct omwonenden laten zien. De opkomst was hoog (70 personen van de 50 adressen). Het merendeel van de bewoners is enthousiast over het schetsontwerp van de woningen.
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar instanties en organisaties verzonden met het verzoek schriftelijk te reageren.
Het plan is toegezonden naar de volgende 3 instanties en organisaties:
Onderstaand de vooroverlegreacties die ontvangen zijn:
Ad 1: Provincie Overijssel
Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Ad 2: Veiligheidsregio IJsselland
Het voorontwerpbestemmingsplan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Ad 3: GGD IJsselland
Vanuit het gezondheidskundig perspectief vraagt de GGD aandacht voor de luchtkwaliteit, het geluid en het bedrijf dat wil uitbreiden.
Reactie gemeente:
Zwolle kiest ervoor om vooral in te zetten op inbreidingslocaties en dus in de nabijheid van drukke (spoor)wegen en/of bedrijfslocaties gaan en blijven ontwikkelen, waarbij nog meer naar functiemenging wordt toegewerkt. De ervaring die we als Zwolle hebben met gebiedsgericht milieubeleid zetten we dan ook voort, waarbij zowel woningbouwlocaties in reuringzones als in de uitleggebieden (Stadshagen) in beeld komen. De reactie van de GGD wordt daarom onder de aandacht gebracht van het team dat betrokken is bij de voorbereiding van de Omgevingsvisie.
Ondanks dat de bouwlocatie aan een drukke weg ligt, wordt wel voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. Echter epidemiologische studies laten zien dat mensen die langdurig dicht in de buurt van een drukke weg (meer dan 10.000 voertuigen per etmaal) verblijven, een groter risico hebben op negatieve gezondheidseffecten als luchtwegklachten en hart- en vaatziekten. De GGD adviseert de afstand tot een drukke weg zo groot mogelijk te maken door de verkaveling op deze locatie te heroverwegen. Ook het verkeersluw maken van de N331 heeft een soortgelijk effect.
Reactie gemeente:
Ten tijde van de plannen voor de uitbreiding van Stadshagen I is onderzocht op welke wijze de wijken Westenholte en Stadshagen op een goede manier kunnen worden ontsloten. In 2003 heeft de raad gekozen voor de weg 'buitenom” omdat hiermee de kwaliteit van het woon- en leefklimaat en een goede afwikkeling van het doorgaande verkeer met de weg “buitenom” beter is geborgd. Gevolg was dat de Hasselterweg in westelijke en zuidelijke richting is opgeschoven. Het doorgaande verkeer tussen Kampen/Hasselt en Zwolle rijdt nu over deze verlegde Hasselterweg. Daardoor heeft de Voorsterweg een andere functie gekregen. Na ingebruikname van de omgelegde Hasselterweg, is de Voorsterweg heringericht tot een 30 km/u weg en is de Noordschil Westenholte bij Westenholte getrokken. De Noordschil Westenholte, waarin ook de voormalige houthandel aan de Voorsterweg 60 ligt, is in 2006 met de vaststelling van het bestemmingsplan Stadshagen II aangewezen als een gebied, dat nader uitgewerkt wordt tot gemengd gebied, waar wonen en werken samen gaan. De herinrichting van de Noordschil is nagenoeg, met uitzondering van de locatie Voorsterweg 60, afgerond.
Gelet op de keuzes die voor wat betreft de hoofdinfrastructuur in dit deel van Zwolle zijn gemaakt, ligt het niet voor de hand het doorgaande en het bestemmingsverkeer over een andere weg dan de N331 te leiden.
Verder kiest Zwolle ervoor om vooral op inbreidingslocaties in te zetten en dus vaker in de nabijheid van drukke (spoor)wegen en/of bedrijfslocaties gaan ontwikkelen waarbij nog meer naar functiemenging wordt toegewerkt.
Zoals de GGD aangeeft wordt voor deze locatie voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. Een andere verkaveling van het perceel Voorsterweg zal niet leiden tot andere uitkomsten van de luchtkwaliteit.
Overschrijding van de gemeentelijke voorkeursgrenswaarde acht de GGD gezondheidskundig onwenselijk. Wanneer toch hogere grenswaarden worden vastgesteld, adviseert de GGD de (toekomstige) bewoners hier nadrukkelijk en officieel over te infomeren, zodat zij hier een geïnformeerde persoonlijke afweging in kunnen maken. Tevens wordt geadviseerd in het plan maatregelen te treffen om overschrijding van gezondheidskundige richtwaarden zoveel als mogelijk te voorkomen. Te denken valt aan het reduceren van het geluid ten gevolge van de N331 door aanpassingen aan het wegdek, het optimaliseren van de bestaande geluidswal of het verkeerssluwer maken van de weg. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de geluidsisolatie van de woningen. Dat in ieder geval de binnenwaarde van maximaal 33 dB Lden wordt gerealiseerd.
Reactie gemeente:
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' worden de ambities en de maximale grenswaarden per gebiedstype genoemd Bij de beoordeling van een plan komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden bij aanpak bij de bron (onder andere stillere wegdeksoorten), in het overdrachtsgebied (scherm of wal) en als laatste hogere grenswaarden waarbij specifiek wordt gekeken naar maatregelen binnen het plan, waardoor er ondanks een hogere milieubelasting toch een goed woon- en leefklimaat ontstaat. Zo ook voor de locatie Voorsterweg 60. De locatie is aangemerkt als “groenstedelijk gebied” waarvoor een gemeentelijk ambitieniveau wordt gehanteerd van 43 dB en een maximale grenswaarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai.
De hoogst berekende waarde vanwege de Hasselterweg is 53 dB. Met deze waarde van 53 dB wordt voldaan aan de vastgestelde normen voor dit gebied, zowel ambitieniveau als grenswaarde. Wel is onderzocht of de berekende geluidbelasting met 5 dB kan worden verlaagd tot de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Echter zijn er geen doeltreffende en doelmatige bron- en overdrachtsmaatregelen om de optredende geluidbelasting te verlagen.
Het Bouwbesluit 2012 schrijft voor dat de karakteristieke geluidwering van gevels van woningen maximaal 24 dB zal moeten bedragen om het binnenniveau van 33 dB Lden te kunnen realiseren. Op deze locatie is deze geluidwering zonder ingrijpende maatregelen aan de woningen zeker haalbaar.
Verder is met de ontwikkelaar afgesproken dat hij bij de verkoop van de woningen, de toekomstige bewoners wijst op de geluidssituatie in dit gebied.
De bedrijfslocatie aan de Voorsterhof is een bedrijfsverzamelgebouw, waarin een aantal bedrijven zijn gevestigd. Alhoewel bij de huidige activiteiten niet direct sprake van lijkt, is het op basis van de toegestane categorie 3.1. denkbaar dat er activiteiten (gaan) plaatsvinden die zorgen voor hinder door geluid, geur en stof. Geadviseerd wordt blijvend aandacht te hebben voor de milieu- en hinderdruk vanwege de bedrijvigheid in de directe nabijheid van de woningen. Overwogen kan worden de toegestane milieucategorie (toekomstig) terug te brengen.
Reactie gemeente:
Bij dit bestemmingsplan is gevoegd de geldende 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging van het bestemmingsplan Westenholte. De, op basis van de toegestane activiteiten van categorie 3.1., passen in een gebied waar ook woningen staan. Voor ons is er geen reden om de 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' aan de passen.
Ad 4: Waterschap Drents Overijsselse Delta
In paragraaf 3.6.1.3. wordt ingegaan op het overstromingsrisico van het gebied. In de uitgangspuntennotitie wordt echter ook ingegaan op de risico's van overstromingen als gevolg van extreme neerslag. Daarbij is een afbeelding opgenomen van de kaart waarop te zien is dat enkele delen van het plangebied te maken kunnen krijgen met wateroverlast als gevolg van buien. Gevraagd wordt de toelichting aan te vullen voor dit onderdeel door het kaartje toe te voegen van de potentiële wateraccumulatie op maaiveld (20 tot 50 cm) in huidige situatie en benoemen dat maatregelen moeten worden genomen om wateroverlast te voorkomen.
Reactie gemeente:
Paragraaf 3.6.1.1 is op basis van het advies van het waterschap aangepast.
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze zes weken zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan kenbaar gemaakt.
Het bestemmingsplan is op 15 juni 2020 door de gemeente raad gewijzigd vastgesteld. Dit besluit wordt bekend gemaakt en ter inzage gelegd zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, eerste lid juncto art. 3.8, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening.