direct naar inhoud van 3.2 Ruimtelijk beleid
Plan: Irishof 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP13002-0002

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid
3.2.1.1 Nota Ruimte

De visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland staat beschreven in de Nota Ruimte. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid.

Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'.

De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was – meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij betrokken partijen gelegd.

Daar waar wordt gesproken over ruimtelijke kwaliteit gaat het in de visie van het kabinet om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd.

In de Nota zijn door het kabinet nadere eisen gesteld welke een rol spelen bij de afwegingen die de decentrale overheden moeten maken. Deze eisen hebben betrekking op gezondheid, veiligheid, verontreiniging, natuur en milieu (de zogenaamde basiskwaliteiten) en zijn bindend voor alle bij de planontwikkeling en -uitvoering betrokken partijen. Voorbeelden van deze eisen zijn het locatiebeleid en de watertoets. Het kabinet waarborgt de basiskwaliteit door actief het belang van een aantal meer financiële principes op te nemen in het nationale ruimtelijke beleid. Zo geldt bijvoorbeeld dat geen afwenteling van negatieve effecten van nieuwe activiteiten mag plaatsvinden op het bestaande ruimtegebruik en op functies zoals water, natuur en infrastructuur.

Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer van nieuwe activiteiten zorgt voor opheffing van de ontstane knelpunten ('de veroorzaker betaalt'). Tevens geldt als uitgangspunt dat decentrale overheden samen met marktpartijen verantwoordelijk zijn voor de kosten van de benodigde groenvoorzieningen, verkeers- en vervoerontsluiting en andere investeringen die samenhangen met nieuwe bouwactiviteiten. Decentrale overheden zijn vrij om een eigen aanvullend beleid te formuleren, mits dat niet strijdig is met (ruimtelijke) beleidsdoelen. De decentrale overheden kunnen daarmee maatwerk leveren en inspelen op specifieke problemen.

De Nota Ruimte heeft geen directe gevolgen voor dit plangebied.

3.2.1.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

Onder de werking van de Wet ruimtelijke ordening wordt het ruimtelijke beleid opgenomen in structuurvisies. Dit geldt voor rijk, provincie en gemeente. Op rijksniveau dient de Nota Ruimte te worden beschouwd als een structuurvisie. Deze structuurvisie voldoet echter niet geheel aan de eisen die de Wro aan structuurvisies stelt. De Nota Ruimte geeft namelijk geen inzicht in hoe het rijk zich voorstelt dat de beleidsvoornemens zullen worden gerealiseerd (artikel 2.3 lid 1 Wro). In verband hiermee heeft de (voormalige) Minister van VROM bij brief van 6 juni 2008 aan de Tweede Kamer de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid gezonden. Daarin presenteert het kabinet een overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen die zijn benoemd in de PKB-teksten van rijksnota's (Nota Ruimte en andere nota's). Per nationaal belang is aangegeven hoe het rijk dat belang wil verwezenlijken. Bij verreweg de meeste nationale ruimtelijke belangen ligt het zwaartepunt bij communicatieve en bestuurlijke instrumenten. Dit heeft geresulteerd in een overzicht van in totaal 34 nationale ruimtelijke belangen. De ongeveer 100 PKB-uitspraken van de Nota Ruimte zijn gecomprimeerd tot 33 nationale belangen. Daarnaast is het nationale belang klimaatadaptatie toegevoegd dat is uitgewerkt in de nationale adaptatiestrategie van 2 november 2007.

De realisatieparagraaf onderscheidt onder meer de volgende twee deelbelangen: de ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de kracht en diversiteit van de economische kerngebieden en verbetering van de bereikbaarheid, en bundeling van verstedelijking en economische activiteiten. Binnen beide deelbelangen staat de optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied centraal. Hiermee wordt voorkomen dat open, onbebouwde gebieden worden bebouwd en de verrommeling toeneemt.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een herontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied mogelijk en past dan ook uitstekend binnen dit beleid.

In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid heeft het kabinet ook aangegeven dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen dient te worden ingezet. Het gaat om negen onderwerpen (nationale belangen) ontleend aan de Nota Ruimte. Andere onderwerpen zijn ontleend aan de pkb Ruimte voor de Rivier, de pkb Derde Nota Waddenzee, het Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en tenslotte de pkb Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). Voor de borging van deze belangen is de Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) opgesteld.

De Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid zal te zijner tijd als structuurvisie worden vastgesteld en worden toegevoegd aan de Nota Ruimte.

3.2.1.3 AMvB Ruimte

De AMvB Ruimte is gebaseerd op artikel 4.3 lid 1 Wro. Het besluit heeft als doel om vanuit een concreet benoemd nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan het gemeentelijke bestemmingsplan dient te voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast is in de AMvB aan de gemeente opgedragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De AMvB Ruimte zal gefaseerd worden opgesteld en in werking treden. Het streven is om de AMvB op te stellen in twee tranches.

In de zomer van 2009 heeft het ontwerp van de AMvB Ruimte ter inzage gelegen. De eerste tranche bevat het raamwerk van de AMvB en de beleidskaders ten aanzien van:

  • bundeling van verstedelijking en economische activiteiten;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • regionaal watersysteem;
  • EHS;
  • nationale landschappen;
  • rijksbufferzones;
  • basisrecreatietoervaartnet;
  • Waddenzee-kaders;
  • SMT-kaders;
  • PMR-kaders.

De AMvB Ruimte is nog niet vastgesteld en in werking getreden.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een herontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied mogelijk. De AMvB bevat ten aanzien van deze ontwikkeling geen regels die direct het bestemmingsplan (toelichting, regels of verbeelding) betreffen. Alleen staat in artikel 2.4 van het besluit dat de provincie het bestaande bebouwde gebied aanwijst in haar verordening.

3.2.1.4 Crisis- en Herstelwet (CHW)

Tweede tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

De ministerraad heeft op voorstel van minister Huizinga van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) ingestemd met de tweede tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze algemene maatregel van bestuur is een aanvulling op de 31 maart 2010 in werking getreden Crisis- en herstelwet (Chw) en de op 9 juli 2010 gepubliceerde eerst tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

Per 13 april 2011 is het Besluit van 18 maart 2011 tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, tweede trance) (Staatsblad 2011, nr. 165) in werking getreden. Via dit besluit is ook bijlage I en bijlage II van de Crisis- en herstelwet aangepast.

Op basis van Bijlage I valt de onderhavige ontwikkeling onder de werking van de CHW.

3.2.2 Provinciaal beleid
3.2.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. Eén van de instrumenten om dit beleid te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is vastgesteld in mei 2009, de Omgevingsverordening is vastgesteld in juli 2009.

Op provinciaal niveau is de Omgevingsvisie het belangrijkste ruimtelijke beleidskader. Het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan zijn samengevoegd tot de omgevingsvisie, het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving. Het vizier van deze visie is gericht op 2030.

De Omgevingsvisie heeft dan de status van:

  • structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening;
  • regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet (en Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet);
  • milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer;
  • provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en Vervoer;
  • bodemvisie in het kader van ILG-afspraak met het Rijk.

De provincie Overijssel wil met de Omgevingsvisie Overijssel 2009 nadrukkelijker sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde groene omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'.

Door middel van de SER-ladder wordt de verplichting opgelegd om eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie. Voor een duurzame ontwikkeling vindt de provincie Overijssel zuinig ruimtegebruik door herstructurering en hoogwaardige ontwikkeling van woongebieden, van cruciaal belang. Ruimtelijke kwaliteit moet gestalte krijgen door een brede waaier aan woon- werk- en mixmilieus; elk buurtschap, dorp en stad heeft zijn eigen kleur. Daarvoor zullen als eerste de mogelijkheden voor herstructureren / transformeren van bestaande woon- en werkmilieus ten volle benut moeten worden voordat wordt overgegaan tot uitbreiding van het stedelijk gebied.

Voor het stedelijk netwerk Zwolle – Kampen, steden als motor, is het de uitdaging de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.

Het basispalet van de provincie Overijssel is mooi en veelkeurig. Al die verschillende gebieden hebben een bepaalde karakteristiek en kenmerken. Om het spectrum aan verschillende gebiedskenmerken inzichtelijk te maken, worden ze in vier lagen onderverdeeld. Een natuurlijke laag, de ondergrond en het watersysteem, Een laag van agrarisch cultuurlandschap, het gebruik van het landschap ten behoeve van de agrarische productie. Een stedelijke laag, de steden, dorpen en infrastructuur. Als laatste, de lust- en leisurelaag, over identiteit en beleving.

Door de bestaande gebiedskwaliteiten te beschermen en te versterken en daarnaast nieuwe kwaliteiten toe te voegen, wordt ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd.

De Univé locatie bevindt zich in de stedelijke laag, bebouwingsschil 1900 – 1955. De ambitie van de provincie is hier het doorontwikkelen van compacte stadskwartieren met de 'gesloten' stadsvorm. Waar maar enigszins mogelijk herstellen van de functiemix. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Om het beleid dat is verwoord in de Omgevingsvisie door te laten werken is de Omgevingsverordening opgesteld. Meer dan in voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet meer geregeld wordt dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt - bijvoorbeeld door het Rijk - wordt niet nog eens dubbel geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden.

De Omgevingsverordening geeft regels voor:

  • De provinciale adviescommissie (regelt instelling, taken en werkwijze van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving);
  • Gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen);
  • Grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
  • Kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan waterschappen);
  • Verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Op het gebied van externe veiligheid geeft de verordening aan dat economische ontwikkeling en toename van de bevolking betekenen een toename van externe veiligheidsrisico's. De intensiteit van risicovolle activiteiten, waaronder het transport van gevaarlijke stoffen via weg, spoor en water en via ondergrondse transportleidingen, neemt toe. Daarnaast is er de opgave om voor de bevolking en veilige woon-, werk- en leefomgeving in stand te houden en daar waar nodig te creëren. Daarom zijn keuzes noodzakelijk. Door nu via de Omgevingsverordening te borgen dat rekening wordt gehouden met het als zodanig op de kaart aangegeven provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen, hoeft alleen bij die wegen rekening gehouden te worden met het plasbrandaandachtsgebied (in plaats van bij alle gemeentelijke en provinciale wegen).

Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied. Voor het ruimtelijke ordeningsbeleid is het uitgangspunt dat het risico op verontreiniging van het grondwater binnen grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden wordt tegengegaan.

In de Omgevingsverordening zijn daarom bepalingen opgenomen die ruimte bieden voor ontwikkelingen in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden voor zover deze ontwikkelingen:

  • bijdragen aan kwalitatief goed grondwater;
  • de risico van grondwaterverontreiniging verkleinen;
  • geen risico van grondwaterverontreiniging met zich meebrengen.

Dijkringgebied 53: Salland

De Overijsselse rivieren kunnen een bedreiging zijn voor mensen bij hoog water. Het plangebied ligt in het dijkringgebied 53: Salland, dat in de Omgevingsvisie als risicovol gebied wordt aangemerkt, zij het dat dit gebied minder snel en diep onderloopt als bijvoorbeeld de IJsseldelta. In het gebied moet rekening worden gehouden met waterveiligheid door onder meer evacuatieroutes op te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP13002-0002_0008.jpg"

Uitsnede kaart Omgevingsverordening

Het transformeren van de Univé locatie naar een woonlocatie sluit op een groot aantal punten aan op de gebiedskenmerken en de ambitie van de provincie Overijssel; het betreft dan de aspecten aansluiten op de bestaande bebouwingsstructuur, het herstellen van het bouwblok en het bieden van een divers woningaanbod. Hiermee wordt de gewenste ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd.

3.2.3 Gemeentelijk beleid
3.2.3.1 Structuurplan 2020

De gemeenteraad van Zwolle heeft op 16 juni 2008 met grote meerderheid ingestemd met het Structuurplan Zwolle 2020. Met het Structuurplan Zwolle 2020 geeft de gemeente richting aan de noodzakelijke groei van woningbouw- en bedrijvenlocaties. Daarmee wordt de positie van Zwolle als regionale centrumstad versterkt en komen er kaders waarbinnen de stad zich de komende jaren kan ontwikkelen. Toekomstvisie en draagvlak moeten zorgen voor een evenwichtige groei van Zwolle met behoud van groen, leefbaarheid, bereikbaarheid en duurzaamheid. Daarbij gaat het niet alleen om uitbreiding van het stedelijk gebeid maar om een goede mix van in- en uitbreiding.

De structuurplankaart geeft voor de wijk Kamperpoort een centrumstedelijk gebied aan met ruimte voor inbreiding. De betreffende locatie is een van die inbreidingslocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP13002-0002_0009.jpg"

Uitsnede Structuurplankaart

3.2.3.2 Welstandnota

De gemeenteraad van Zwolle heeft bij besluit van 7 juni 2004 de Welstandsnota vastgesteld. Het doel van deze nota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De nota kent twee belangrijke gebruikers. Voor de overheid biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven. Voor de burger biedt de Welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwplannen.

De welstandstoets wordt uitgevoerd op basis van relatieve criteria. Eigen aan het gebruik van 'relatieve' criteria is dat zij niet uitkomen op één resultaat, maar dat zij meerdere uitkomsten mogelijk maken. Relatieve criteria vragen dus om nadere oordeelsvorming, bijvoorbeeld de bepaling dat kleurgebruik van een bijgebouw hetzelfde karakter moet hebben als dat van het hoofdgebouw. Om een goede kwaliteit van de ontwerpresultaten te bevorderen, kunnen aanvullende richtlijnen worden geformuleerd.

Het bestemmingsplan is altijd kaderstellend voor de welstandstoetsing. Wat in het bestemmingsplan is toegelaten of is voorgeschreven aan bouwhoogte, bouwvolume, functie enzovoorts, kan door het welstandsbeleid niet worden ingeperkt. Soms gaan bestemmingsplannen verder en worden ook regels gegeven voor bijvoorbeeld plaatsing in de rooilijn of voor kappen en dakkapellen. Dan is er enige overlap met welstand.

Door het relatieve karakter van de welstandscriteria ontstaat geen strijdigheid met eventuele bestemmingsplaneisen. Bij de herziening van bestemmingsplannen, is de aansluiting met de Welstandsnota een belangrijk aandachtspunt.

Het gebiedsgerichte welstandsbeleid is uitgewerkt in deelgebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'oudere wijken'. De oudere wijken worden in hoge mate gewaardeerd als stedelijk woongebied met historische structuren en bouwstijlen en een diversiteit aan functies. De kleinschalige stedelijke structuur, de aaneengesloten rooilijnen, de architectonische details, de directe relatie van de bebouwing met de openbare ruimte en de (historische) relatie met de binnenstad zijn de belangrijkste kenmerken.

Het niveau van de welstandstoetsing is hoog. Het beleid is gericht op het behouden en herstellen van de cultuurhistorische karakteristieken van de ruimtelijke structuur, de openbare ruimte en de bebouwing.

3.2.3.3 Waterbeleid

De ontwikkeling en de inrichting van nieuwe ruimtelijke plannen wordt voor het aspect bodem en water in belangrijke mate bepaald door de 4e Nota waterhuishouding (NW4.1998) alsmede de in het kader van het Waterbeleid 21e eeuw opgestelde Stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water.

Wordt in de laatstgenoemde visie het beleid en de consequenties daarvan geregeld voor het bouwen in zogeheten risicogebieden van het regionale watersysteem, in de eerst genoemde Nota blijft de aandacht op waterkwaliteit en veerkracht van het watersysteem de richting voor nieuwe ontwikkelingen geven. Primair is de doelstelling (regen)water vast te houden. De Beleidsbrief herijking regenwaterbeleid van 21 juni 2004 als uitwerking van de Rijksvisie Waterketen, april 2003, de 3e Nota Waterhuishouding, NW3-1989 en de Nota Rioleringsbeleid waterschap Groot Salland, juni 1998 en het hemelwaterbeleid van de gemeente Zwolle vastgesteld in 2005, geven mede richting aan de doelstelling om regenwater vast te houden, te bergen en in laatste instantie af te voeren naar oppervlaktewater.

3.2.3.4 Stedenbouwkundig Ontwikkelingsperspectief Kamperpoort

Het Stedenbouwkundig Ontwikkelingsperspectief Kamperpoort is opgesteld in 2007 en is richtinggevend voor stedenbouw, wonen, commerciële voorzieningen, financiën, identiteit en architectuur. Het is geen 'blauwdruk' maar een flexibel te hanteren strategie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP13002-0002_0010.jpg"

De verbeelding van het ontwikkelingsperspectief

De Nota van Uitgangspunten uit 2004 en het Programma van Eisen uit 2005 waren het vertrekpunt en zijn verder aangescherpt.

Ten aanzien van de ruimtelijke structuur, bouwvolume en verschijningsvorm worden de volgende uitspraken in het ontwikkelingsperspectief gedaan:

  • de wijk Kamperpoort ligt geïsoleerd ten opzichte van de rest van de stad. Door aandacht aan de randen te besteden worden nieuwe verbindingen en relaties gelegd. Langs één van die randen, de Rieteweg, presenteert de wijk zich met een kloeke bebouwingswand;
  • langs de Rieteweg worden gestapelde en grondgebonden woningen gemengd;
  • vanaf de Rieteweg is de wijk op 3 punten in te rijden, waarvan de Veemarkt er één is;
  • 1. de wijk bestaat uit een aantal ruimtelijke dragers waarvan de Emmastraat er één is. Het eindbeeld van de Emmastraat is een statige laan met bomen.

Momenteel dient een aantal van de bovengenoemde uitspraken enigszins te worden gerelativeerd: zo is het ten zeerste de vraag of gestapelde bouw langs de Rieteweg (gezien de aanwezige geluidsbelasting als gevolg van de aanwezigheid van het spoorwegemplacement) nog wel tot de mogelijkheden behoort.

De Irishof is in het ontwikkelingsperspectief Kamperpoort opgenomen. Wonen staat centraal, er wordt bij herontwikkeling ingezet op grondgebonden woningen in diverse prijscategorieën en woningtypologieën. Er komen hier geen commerciële voorzieningen.

3.2.3.5 Archeologisch en monumentenbeleid

Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Voor bepaalde ingrepen in de bodem dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. In 2.2.1 Archeologische structuurzijn de uitkomsten van dit rapport weergegeven.

Het rijksmonumentenbeleid is gebaseerd op de Monumentenwet 1988. Op grond van deze wet is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen. Tevens is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. In het plangebied komen geen beschermde monumenten voor, op de aangrenzende percelen staat bebouwing met den status van gemeentelijk monument.

3.2.3.6 Mobiliteitsvisie

In maart 2009 is de mobiliteitsvisie vastgesteld. Het is een uitwerking van het Structuurplan. Het beoogd effect is, naast de noodzakelijke uitbreiding van infrastructuur, het mobiliseren van de samenleving om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting. Dit is nodig om de kwaliteiten van Zwolle als bereikbare en gezonde stad vast te houden. Het verdichten van het stedelijk gebied draagt bij aan het terugdringen van het autoverkeer.

Dit bestemmingsplan wijzigt de bestaande verkeersstructuur niet. De parkeernorm voor dit plangebied is (op grond van de bouwverordening) in eerste instantie als volgt geformuleerd:

  • 1,5 parkeerplaats/woning voor dure woningen;
  • 1,2 parkeerplaats/woning voor goedkope woningen.
3.2.3.7 Groenbeleid

Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw Structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.

3.2.3.8 Bomenverordening

Voor de bomen geldt de in 2005 vastgestelde Bomenverordening. Voor het vellen van een boom met een stamomtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter, is een (kap)vergunning nodig. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben. Een ernstige beschadiging kan bijvoorbeeld optreden wanneer de wortels aangetast worden. Daarbij geldt als vuistregel dat de ruimte die bovengronds wordt ingenomen door de kroon, ondergronds wordt ingenomen door het wortelgestel. Daarom is het niet alleen ongewenst dat er gebouwd wordt binnen de projectie van de kroon op de grond, maar ook dat daar bijvoorbeeld verharding wordt aangebracht, wordt afgegraven of opgehoogd. Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan geregistreerd als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Voor een kapvergunning is een aparte, zwaardere procedure vereist. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden, waaronder aanwijzingen voor herplant.

Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden. De waarde van de bomen wordt daarbij bepaald volgens de actuele methode van de Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van Bomen. Dit geld wordt gebruikt om in de stad bomen kwantitatief of kwalitatief te verbeteren. Bij functiewijziging van een gebied dient in het vroegste stadium geïnventariseerd te worden welke bomen en groenstructuur gehandhaafd dient te blijven en of er bijzondere bomen staan. Alleen op basis van een goede doorwrochte groeninventarisatie en een verantwoorde afweging kan een kapvergunning worden aangevraagd en worden verleend.

Er kan van compensatie worden afgeweken als daar vanuit de groenfunctie redenen voor aan te voeren zijn, namelijk omdat de resterende boombeplanting door de kap meer ruimte krijgt om zich tot volwassen boom te kunnen ontwikkelen of omdat de herplant niet gewenst is vanwege natuurwetenschappelijk belang, cultuurhistorische aspecten van het groen, landschappelijke kwaliteiten en/of recreatief gebruik.

3.2.3.9 Waterbeleid

In de bouwverordening is vastgelegd dat het hemelwater van daken en verharding binnen de eigen perceelsgrenzen geïnfiltreerd moet worden. Het op de wegen en daken van bouwwerken vallende regenwater moet via een infiltratievoorziening in de bodem gebracht. De grondwaterreserve wordt hiermede vergroot en de afvoer naar oppervlaktewater vertraagd. Als afvoer in de bodem niet meer mogelijk is zal afvoer naar oppervlaktewater plaatsvinden.

Door afkoppelen zal de emissie via de rioolwateroverstorten op de stedelijke vijvers en watergangen verminderen. Hierdoor wordt niet alleen voldaan aan de doelstelling van de 4e Nota waterhuishouding maar levert deze maatregel ook een bijdrage aan een duurzaam stedelijk waterbeheer in de vijvers en randsloten van de wijk.

3.2.3.10 Volkshuisvestingsbeleid

Het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid is er op gericht voldoende huisvestingsmogelijkheid te bieden voor hen die in Zwolle willen wonen. De blik is daarbij niet alleen gericht op uitbreiding van het aantal woningen in de uitleggebieden maar zeker ook op de bestaande stad. Het streven is gevarieerde woonmilieus, van centrumstedelijk tot dorps, te realiseren. Met de provincie Overijssel zijn prestatie-afspraken over de te realiseren woningbouw gemaakt. Het herontwikkelen van de Univé-locatie tot de woonlocatie Irishof past in dit beleid.

3.2.3.11 Milieubeleid

De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

3.2.3.12 Geluid

In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven:

Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.

Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een meer diepgaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel), een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning, indien het balkon aan de voorzijde is gesitueerd wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken, waardoor akoestische compensatie wordt verkregen.

Het bestemmingsplan Irishof behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk'. Hier geldt dus een eenvoudige administratieve toets, wat wil zeggen dat hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld indien aan één of meer van de volgende criteria wordt voldaan:
door de gekozen situering of bouwvorm gaan de woningen een doelmatige akoestisch afschermende functie vervullen voor andere woningen of voor andere geluidsgevoelige objecten, of
de woningen zijn ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of
door de gekozen situering vullen de woningen een open plaats tussen aanwezige bebouwing op, of de woningen worden ter plaatse gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing.

Hogere grenswaarden worden slechts dan vastgesteld indien de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen tot de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Gebiedstype   Ambitie   Voorkeurs-grenswaarde
WGH  
Grenswaarde   maximale ontheffingswaarde WGH  
Centrumstedelijk   53 dB   48 dB   63 dB   63 dB  

Voor het verkeerslawaai afkomstig van de A28 hanteert de gemeente de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde, zoals die in de Wet geluidhinder voor nieuwbouwwoningen worden genoemd, respectievelijk 48 en 53 dB.

3.2.3.13 Luchtkwaliteit

Het Luchtkwaliteitplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitsituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Daartoe zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • voldoen aan wet- en regelgeving;
  • anticiperen op de toekomst;
  • knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid. De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
3.2.3.14 Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.

Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Het bestemmingsplan Irishof behoort tot het gebiedstype 'Centrumstedelijk' en ligt gedeeltelijk in de stroomzone van het spoor (op minimaal 190 meter afstand, ofwel de planolocatie ligt in zone II (30-250- m.) van het spoor waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd).

Voor het gebiedstype 'Centrumstedelijk' geldt dat de risicoruimte zeer beperkt is vanwege de zeer hoge personendichtheid, de slechte bereikbaarheid voor hulpdiensten en de lage organisatiegraad (met het oog op preparatie op calamiteiten met gevaarlijke stoffen). Voor dit gebiedstype geldt een 'stand still-beleid' voor het groepsrisico, met andere woorden een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van het groepsrisico als gevolg van interne gebiedsontwikkelingen is niet toegestaan.

Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (ten aanzien van het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.

3.2.3.15 Duurzaam bouwen

Op 8 januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond.-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden.

Duurzaam bouwen heeft betrekking op de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. De beleidsvisie biedt 2 methodieken voor het realiseren van het minimale niveau. Bouwpartijen kunnen een keuze kunnen maken voor één van beide. De methodes verschillen in flexibiliteit:

  • De toepassing van GPR Gebouw geeft maximale flexibiliteit voor de bouwpartijen. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een computerprogramma dat ontwerpgegevens van een gebouw omzet in kwaliteit- en duurzaamheidprestaties, verdeeld over de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het programma is bruikbaar voor zowel woningbouw als utiliteitsbouw (kantoren en scholen). Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en duurzaamheidprestaties (GPR=7) komt overeen met de toepassing van de vaste, kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn). De gemeente stelt het computerprogramma ter beschikking van de ontwikkelende partij. In gezamenlijk overleg wordt het te realiseren prestatieniveau vastgelegd.
  • Toepassing van de lijst van 8 maatregelen, waaruit minimaal 5 maatregelen gekozen moeten worden. Dit geeft minder flexibiliteit aan bouwpartijen, maar wel duidelijkheid.