Plan: | Kraanbolwerk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP11014-0004 |
Het plan omvat woonfuncties (appartementen en grondgebonden woningen). Deze functies zijn geluidgevoelig volgens de Wet geluidhinder.
De voor de geluidgevoelige functies relevante geluidbronnen in en rondom het plangebied betreffen:
In het kader van de ruimtelijke planvorming is de geluidsbelasting ten gevolge van bovengenoemde bronnen op de (geprojecteerde) gevels van geluidgevoelige bestemmingen onderzocht (zie Akoestisch onderzoek Kraanbolwerk)
Het plangebied ligt in de zone van de rijksweg A28 en de zones van een aantal binnenstedelijke wegen. Uit het onderzoek is gebleken dat ten gevolge van de rijksweg A28 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor buitenstedelijk gebied van 53 dB wordt nergens overschreden.
Daarnaast is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Pannekoekendijk (maximaal 54 dB). De maximale ontheffingswaarde voor woonfuncties in een binnenstedelijke situatie, 63 dB, wordt niet overschreden. Ten gevolge van de Schuttevaerkade is de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde 6 dB (maximaal 54 dB). Het verkeer op de Buitenkant veroorzaakt een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van maximaal 5 dB (53).
Aangezien er niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, dienen er hogere waarden te worden aangevraagd.
Het plangebied ligt ruim buiten de 50 dB(A) zone van het geluid gezoneerde industrieterrein 'Voorst' gelegen.
Er zijn cumulatieberekeningen conform de Wet geluidhinder uitgevoerd. Gebleken is dat de gecumuleerde geluidbelasting niet of beperkt hoger is dan de geluidbelasting ten gevolge van één van de onderscheiden geluidbronnen. Daarmee zijn de effecten door de samenloop van geluidbronnen als acceptabel aan te merken.
De gevelwering van de woningen moet dusdanig zijn dat het gecumuleerde geluidsniveau van alle wegen samen niet leidt tot overschrijding van de 33 dB grenswaarde binnen de woning.
Om aan te tonen dat wordt voldaan aan de genoemde waarde uit het Bouwbesluit is nader onderzoek nodig zijn. Dit zal worden gedaan in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning.
Toets aan gebiedsgericht beleidskader voor geluid:
Voor het gebiedstype 'centrumstedelijk' hanteert de gemeente een ambitie van 53 dB en een grenswaarde van 63 dB (gelijk aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder). Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat niet overal kan worden voldaan aan de ambitie van 53 dB. Met de hoogst berekende belasting van 54 dB blijft de geluidbelasting ruim onder de grenswaarde van 63 dB uit het Gebiedsgericht Milieubeleid voor dit gebiedstype. In dit geval kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld, mits kan worden voldaan aan minimaal één van de gestelde criteria zoals beschreven in paragraaf 3.12 onder geluid. Dit is het geval.
In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van 2009 is een hoofdstuk opgenomen voor functiemenging. Het gaat daarbij om gebieden waar de functies wonen en bedrijven door elkaar of vlak naast elkaar voorkomen. Bij dergelijke gebieden behoeft niet een zelfde woon- en leefklimaat te worden nagestreefd als in louter 'rustige woongebieden' maar dient wel een minimaal beschermingsniveau aan de woningen te worden toegekend zonder dat de bedrijven onevenredig worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Leidraad voor milieuzonering is het algemene beginsel van 'een goede ruimtelijke ordening'.
Het plangebied ligt in/nabij het stadscentrum. Daarnaast zijn er woon-werkgebieden aanwezig met kleinschalige, vooral ambachtelijke bedrijvigheid en liggen er aan de overzijde van het water stadstoegangswegen gelegen. Om deze redenen is het plangebied te typeren als 'gebied met functiemenging'. De term 'gebied met functiemenging' heeft betrekking op de wijze waarop met milieuzonering omgegaan wordt binnen een gebied waar verschillende functies voorkomen of worden beoogd. Dit betekent dat er gemotiveerd afgeweken kan worden van de indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure en voor andere afstanden tussen woningen en bedrijven kan worden gekozen. Inpassing van activiteiten onder de typering 'gebied met functiemenging' is alleen mogelijk bij lichte bedrijvigheid (categorie A, B en C bedrijven).
Het direct aangrenzende deel ten oosten van het plangebied ligt in het bestemmingsplan Noordereiland. De functies pakhuis en bedrijf zijn hier toegestaan. De bedrijfsactiviteiten zijn beperkt tot kleine ambachtelijke bedrijven, zoals schoenherstelplaats, timmerbedrijf met uitzondering van detailhandelbedrijven. Dit zijn zonder uitzondering activiteiten met geringe milieu-invloed.
Aan de overzijde van de Thorbeckegracht (ten zuiden van het plangebied) bevindt zich een kleine risicobron waar een veiligheidsaspect aan verbonden is. Het gaat hier om een opslagplaats van een aantal gasflessen op een dekschuit. De opslag in een speciale kluis voldoet aan de wet- en regelgeving en vorm geen belemmering.
Binnen het plangebied wordt daghoreca mogelijk gemaakt en is voor de grondgebonden woningen de mogelijkheid van beroep-en bedrijf aan huis, ambachtelijk of kunstnijverheidsbedrijf opgenomen. Op de eerste bouwlaag van de appartementen is maximaal 500 m² aan dienstverlenende, ambachtelijke of kunstnijverheidsbedrijven mogelijk gemaakt. Deze vormen geen belemmering voor de woonfuncties.
Alle bedrijven rond het plangebied hebben een melding ingediend op grond van het Activiteitenbesluit en vallen binnen de limitatieve lijst van categorie A, B en C bedrijven. Er zijn geen vergunningplichtige bedrijven in de nabije omgeving.
Conclusie:
De aanwezige bedrijvigheid in en rond het plangebied vormt geen belemmering voor de woningbouwplannen.
Voor het plangebied zijn met name de Schuttevaerkade en de Pannekoekendijk van belang.
De analyse van de luchtkwaliteit zoals opgenomen in het luchtkwaliteitsplan Zwolle laat zien dat in 2010 en 2020 geen overschrijdingen van de normen zijn te verwachten langs deze wegen.
Bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit:
Het besluit NIBM (Niet In Betekenende Mate) legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project draagt Niet In Betekenende Mate bij als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofoxide.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft. Eén van de mogelijkheden is aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig. De Regeling NIBM geeft getalsmatige grenzen waarbinnen een project altijd NIBM is. Voor de categorie woningen geldt dan dat het project netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen). Het project valt met ca. 154 woningen ruim onder deze grenzen en draagt niet in betekenende mate bij.
Rond het begin van de vorige eeuw waren op het Kraanbolwerk een verfgroothandel van F.W.G. Schaepman, een lompen- en oude metalenhandel en huidenzouterij van J. Heimans en een olieslagerij van J. van Asschen gevestigd. De vergunning voor de bouw van een pakhuis voor de verfhandel van Schaepman werd al in 1847 verleend.
In 1924 is aan Schaepman een Hinderwetvergunning verleend voor de oprichting van een fabriek voor verfwaren, spiritusvernissen, beitsen en waspreparaten. In de jaren daarop is de fabriek steeds verder uitgebreid met onder andere een verfmengerij, een lakstokerij en een kunstharsdestilleerderij. Op het terrein zijn diverse ondergrondse tanks geplaatst voor de opslag van bijvoorbeeld oplosmiddelen en brandstoffen.
Rond 1987 zijn op de locatie de eerste bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij een sterke bodemverontreiniging met minerale olie, vluchtige aromaten en gechloreerde koolwaterstoffen is aangetoond. Vanaf 1990 zijn ter plaatse beheersmaatregelen van het grondwater in werking gesteld.
Ter plaatse van de lakfabriek is een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK, minerale olie en diverse vluchtige componenten aangetoond. De grondverontreiniging komt globaal voor in het bodemtraject van 0,0 tot 6,0 m –mv. Het oppervlak waarbinnen de interventiewaarden (in grond) worden overschreden bedraagt circa 3.550 m2.
De verontreiniging in het grondwater komt voor in het bodemtraject tot circa 20 m –mv (overschrijding interventiewaarde tot circa 13 m –mv). Het oppervlak waarbinnen de interventiewaarden (in grondwater) worden overschreden, bedraagt circa 4.400 m2.
In oostelijke richting is de verontreiniging niet ingekaderd. De bodemverontreiniging rondom de fabriekshallen is te relateren aan de bedrijfsactiviteiten van Schaepman.
Ter plaatse van een voormalige ondergrondse brandstoftank in het zuidwesten van het terrein is een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie aangetoond. De grondverontreiniging komt globaal voor in het bodemtraject van 0,0 tot 5,0 m –mv. Het oppervlak waarbinnen de interventiewaarden (in grond) worden overschreden bedraagt circa 240 m2.
De verontreiniging in het grondwater komt voor in het bodemtraject tot circa 7 m –mv (overschrijding interventiewaarde tot circa 5 m -mv). Het oppervlak waarbinnen de interventiewaarden (in grondwater) worden overschreden, bedraagt circa 100 m2. Bovendien is op het grondwater een drijflaag aangetoond. De bodemverontreiniging rond de voormalige tank is te relateren aan de opslag van brandstof in deze tank.
Van beide gevallen is in 2005 door de provincie Overijssel vastgesteld dat er bij het toenmalig gebruik van het fabrieksterrein humane risico's konden voorkomen. Er zijn bovendien verspreidingsrisico's vastgesteld. Beide gevallen van bodemverontreiniging zijn daarom als urgent beschikt. Een overzicht van bij de gemeente bekende bodemonderzoeken over de locatie Schaepman is terug te vinden in Bijlage 2 Overzicht onderzoeksrapporten.
Er dient nog een saneringsplan te worden opgesteld omdat het gebied geschikt wordt gemaakt voor woningbouw. Na instemming door het Bevoegd Gezag zal dit saneringsplan worden uitgevoerd.
Voor de sanering wordt uitgegaan van een functionele sanering van de bovengrond in combinatie met de realisatie van een halfverdiepte parkeergarage ter plaatse van een groot deel van de locatie. De functionele sanering heeft als doel de locatie geschikt te maken voor het beoogde gebruik, waarbij de risico's van de aanwezige verontreinigingen bij het toekomstig gebruik worden weggenomen.
Uitgangspunt is dat er voor de sanering niet dieper wordt ontgraven dan het parkeergarage niveau, behalve om een aantal oude tanks te verwijderen of in het geval het laatste dieper gelegen restant van de aanwezige verontreiniging eenvoudig te verwijderen is. De restverontreiniging die achterblijft zal vanwege de afdichting van de parkeerkelder met een betonvloer niet tot humane risico's leiden (contact, uitdamping). De restverontreiniging die achterblijft zal naar verwachting nog wel naleveren (uitspoelen) aan het grondwater. Vanuit een gevalsgerichte Wet bodembescherming (Wbb) benadering is er normaliter nog een aanvullende grondwatersanering nodig zijn. Dit kan nu achterwege blijven vanwege de gebiedsgerichte benadering.
Gebiedsgerichte Wbb-aanpak vanuit Visie op Ondergrond:
Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Bij een optimale inrichting en ruimtegebruik is ook de ondergrondse dimensie een factor van betekenis. De gemeenteraad heeft hiervoor in oktober 2007 de Visie op de Ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten. Deze basisprincipes zijn verder uitgewerkt in het gebiedsbeheerplan voor Zwolle Centraal. Het Kraanbolwerk ligt binnen de grenzen van dit grondwater beheergebied.
Belangrijke uitgangspunten zijn ondermeer het structureel en georganiseerd toepassen van koude en warmte opslag (WKO), het koppelen van WKO aan grondwatersaneringsopgaven en de beheersing van grondwaterverontreinigingen in het centrumgebied.
Door mee te doen aan deze gebiedsgerichte Wbb-aanpak zoals beschreven is in Visie op de Ondergrond, kan door middel van afkoop deze (diepe) grondwatersanering achterwege blijven en worden alle nazorgverplichtingen overgedragen aan de gemeentelijke gebiedsbeheerder. Bovendien worden op deze wijze onderzoekskosten, die gemaakt zouden moeten worden om de grondwaterverontreiniging (meer volledig) in beeld te brengen, vermeden. Binnen het beheergebied Zwolle Centraal mogen verontreinigingen zich verplaatsen zolang ze aan de kwaliteitseisen voldoen.
In de grondexploitatie van het plan Kraanbolwerk is bij de raming rekening gehouden met de post bodemsanering.
Deze saneringskosten kunnen lager uitvallen als wordt meegedaan aan de gebiedgerichte Wbb-aanpak van de gemeente Zwolle (Visie op de ondergrond).
Het aspect bodemkwaliteit levert geen beperkingen op voor de realisatie van het plan
Rijksweg A28
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de A28. Over de A28 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) zijn normen voor het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) opgenomen. Op dit moment bereidt de rijksoverheid nieuwe regelgeving voor, er wordt een zogenaamd basisnet vastgesteld. De basisnetten voor weg en water zijn reeds vastgesteld. Er zijn groeiprognoses bekend van de ontwikkelingen van het wegtransport GVS en de beoordelings-methodiek voor wegen en vaarwegen is vastgesteld.
Gebruiksruimte A28
Het basisnet geeft voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruiksruimtes aan. Deze gebruiksruimtes worden uitgedrukt in maximale risico's (Veiligheidszones). Het rijk stelt langs alle hoofdvaarwegen en rijkswegen een maximale ligging van de PR 10-6 contour vast. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare functies aanwezig zijn. Beperkt kwetsbare functies worden bij voorkeur uitgesloten.
De veiligheidszone van de A28 ter hoogte van het plangebied bedraagt 13 meter gemeten vanaf het midden van de weg (bron: Eindrapportage Basisnet Weg, Bijlagenrapport, Basisnet Werkgroep Weg, Versie 1.0, oktober 2009, kenmerk 141223/EA9/001/00049/sfo). De veiligheidszone komt daarmee niet buiten het asfalt van de A28.
Groepsrisico A28
Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen dient in geval van het uitvoeren van een groepsrisicoberekening dit te worden gebaseerd op het risicoplafond van wegvak O11 (knooppunt Zwolle-Zuid - knooppunt Zwolle-Noord). Dit zijn 3.093 wagens GF3 (brandbaar gas).
Aangezien het invloedsgebied van deze stof is 325 meter is en het plangebied op minimaal 400 meter van de A28 ligt, is nader onderzoek naar het groepsrisico niet nodig
Hogedruk aardgasleiding
De gastransportleiding (langs de A28) ligt op meer dan 360 meter afstand (het invloedsgebied van deze regionale transportleiding is 140 meter).
LPG tankstation Rieteweg
Het dichtstbijzijnde BEVI bedrijf ligt op ruim 450 meter, eveneens ruim buiten het invloedsgebied (150 meter).
Niet gesprongen explosieven (NGE)
Het is bekend dat er de directe omgeving zijn tijdens de Tweede Wereld oorlog bombardementen hebben plaatsgevonden en dat er gebouwen en delen van het terrein voor militaire doeleinden zijn gebruikt. Het water rondom de planlocatie is in het recente verleden geheel gebaggerd. Voor zover daar eventueel al wat munitie gelegen zou hebben, is deze wel uit de waterbodem verwijderd.
De enige mogelijkheid is nog de aanwezigheid in de landbodem. Gezien het feit dat een eerder onderzoek in de aangrenzende Schuttevaerhaven naar een mogelijke afzwaaier (vliegtuigbom) van een bombardement van 15 december 1944 op Bollebieste geen resultaat op heeft geleverd en in de bij de gemeente bekende gegevens ook niet gerept wordt over voltreffers of blindgangers aan de andere zijde van de Schuttevaerhaven (op het terrein van Schaepman dus), is er geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Conclusie
Er zijn geen beperkingen op het gebied van externe veiligheid voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplannen is beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht.
De beoordeling of er sprake is van een m.e.r.(beoordelings)-plicht vindt plaats aan de hand van het Besluit m.e.r., en specifiek op basis van de bijlage van het Besluit. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is vastgelegd voor welke besluiten meteen een m.e.r. moet worden doorlopen. In onderdeel D is vastgelegd voor welke besluiten een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.
C lijst (m.e.r.-plicht)
Conform het nieuwe Besluit m.e.r. (per 1 april 2011) is de bouw van ca. 45 grondgebonden woningen en 110 appartementen en een hierbij horende ondergrondse parkeergarage niet m.e.r.-plichtig.
D lijst (m.e.r.-beoordelingsplicht)
Een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt in dit geval als het de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen betreft. Het dient dan wel om gevallen te gaan waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het plan Kraanbolwerk voldoen bij lange na niet aan een van deze gevalsdefinities.
Plan m.e.r
Een plan m.e.r. is verplicht indien het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een project-m.e.r.(-beoordeling) is verplicht of de ontwikkelingen binnen het plan mogelijk tot significante gevolgen leiden voor Natura 2000- gebieden (en dus een passende beoordeling nodig is). Gezien het karakter van het plan (transitie van bedrijfsbestemming naar woonbestemming) is de conclusie dat er een plan m.e.r.-plicht niet aan de orde is.
Vergewisplicht (nieuwe Besluit m.e.r.)
Als gevolg vannieuwe Besluit m.e.r dient ook bij kleine projecten voortaan van geval tot geval door het bevoegd gezag moet worden beoordeeld of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vergewisplicht' genoemd. Achterliggende gedachte is hierbij dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten.
Volgens de nieuwe wetgeving dienen in dit geval de criteria uit bijlage III 85/337/EEG nagelopen te worden om te beoordelen of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Aangezien de huidige milieusituatie door het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten van Schaepman, de transitie naar woongebied mogelijk wordt gemaakt en de bodemsanering in samenhang met de gebiedsontwikkeling wordt opgepakt, wordt geconcludeerd dat als gevolg van de realisatie van het plan Kraanbolwerk geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu worden verwacht, eerder het tegenovergestelde.
Conclusie
Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht
Inleiding
In 2008 is door adviesbureau (EcoGroen Advies) een quickscan uitgevoerd in opdracht van Bam. In 2011 heeft dit bureau onderzoek gedaan volgens het landelijke Vleermuisprotocol naar het voorkomen van vleermuizen in het plangebied Kraanbolwerk (Flora en Faunaonderzoek Kraanbolwerk 2011, EcoGroen Advies). Ook is gericht onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van broedvogels en Steenmarter. Dit rapport is toegevoegd als Bijlage 7 Notitie Flora -en faunaonderzoek Kraanbolwerk.
Door de voorgenomen sloopactiviteiten zullen vleermuizen, steenmarters en broedvogels hun habitat kunnen verliezen. Dat is de aanleiding geweest om onderzoek naar het voorkomen ervan uit te voeren en zo eventuele negatieve effecten inzichtelijk te maken en te mitigeren.
Beschermde soorten
Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn strikt beschermd in de Europese Habitatrichtlijn Bijlage IV en de Flora- en faunawet. In de Flora- en faunawet zijn naast de individuen de zogenaamde vaste verblijfplaatsen zoals kraamkolonies, paarverblijven en winterverblijven - het zwaarst beschermd.
In februari 2009 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan, waardoor het beoordelingskader voor de Flora- en faunawet gewijzigd is. Voor soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn, waaronder ook vleermuizen, wordt geen ontheffing meer afgegeven voor belang j (de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting). Hierdoor dient een aanvrager er voor te zorgen dat hij door de uitvoering van het project soorten niet benadeelt. Dan is er geen sprake van een overtreding. Hierdoor dient men reeds vóórafgaand aan iedere ingreep werkzame mitigerende maatregelen getroffen te hebben.
Van veel broedvogels zijn nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd. Nestlocaties kunnen dan buiten het broedseizoen zonder overtreding van de Flora- en faunawet verstoord of verwijderd worden. Voor een aantal broedvogelsoorten geldt echter dat de nestlocaties inclusief de functionele omgeving jaarrond beschermd zijn.
Voor het plangebied zijn volgende soorten hierop van toepassing: Dit betreffen de Gierzwaluw, Grote gele kwikstaart en Huismus. Alle broedvogels zijn gedurende hun broedseizoen beschermd en mogen in deze periode niet verstoord of geschaad worden. Als broedseizoen wordt gehanteerd:periode van nestbouw, periode van broeden en de periode dat de jongen op het nestgevoerd worden. Voor de meeste van de aanwezige soorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar en in het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Wanneer in de periode tussen half juli en half november gestart wordt met de werkzaamheden is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van laat broedende soorten als Houtduif aanwezig zijn binnen de invloedsfeer van de plannen. Houtduif kan namelijk broeden tot half november.
Resultaten onderzoeken
Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen
Uit het verkennend onderzoek in 2008 is bij een pand op het middenterrein een paarverblijfplaats vastgesteld. Tijdens het onderzoek in mei en juli 2011 zijn in een ander gebouw vleermuizen vastgesteld onder de dakrand (bijlage II). Gezien de locatie, welke ongeschikt lijkt als kraamverblijfplaats, en het aantal waargenomen exemplaren (respectievelijk twee exemplaren en één exemplaar) gaat het naar verwachting om een zomerverblijfplaats van mannetjes. In augustus/september 2011 is verder onderzoek uitgevoerd naar paar- en baltsverblijfplaatsen. Naar aanleiding hiervan zijn geen nieuwe verblijfsplaatsen of functies vastgesteld.
Cruciale foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen zijn niet vastgesteld. Verspreid op het terrein zijn langs vliegende en foeragerende Gewone dwergvleermuizen aangetroffen, maar er is geen sprake van een belangrijke en onmisbare vliegroute of foerageergebied. Gezien de binnenstedelijke ligging met enkele groenelementen en bebouwing in de directe omgeving van het onderzoeksgebied wordt niet verwacht dat het onderzoeksgebied onmisbaar is als vliegroute of foerageergebied. In de omgeving blijven (ook in de toekomstige situatie) voldoende alternatieve vliegroutes en foerageergebieden voorhanden.
Steenmarter
Er zijn geen steenmarters vastgesteld en ook zijn er in het onderzoeksgebied geen verblijfplaatsen van andere (zwaar) beschermde grondgebonden zoogdieren aangetroffen en deze soorten worden op basis van terrein kenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet verwacht (Bode et al. 1999).
Jaarrond beschermde broedvogels
Nabij het onderzoeksgebied is op 6 mei 2011 een paartje Huismus aangetroffen. Het betreft een pand aan de Kanonsteeg, buiten het plangebied. Nestplaatsen van jaarrond beschermde soorten zijn niet in de te slopen gebouwen aangetroffen en worden ook niet verwacht.
Overige broedvogels
Tijdens het uitgevoerde dagbezoek op 6 mei 2011 zijn diverse broedvogels aangetroffen. Het betreft vooral soorten die broeden in stedelijk gebied zoals Merel, Houtduif, Vink en Zwarte Roodstaart.
Flora
De kademuren en overige verharde oppervlakten zijn in 2008 en 2012 onderzocht op aanwezige plantensoorten. Met name de kademuren kregen extra aandacht vanwege potenties voor beschermde muurvarens, welk overigens ’s winters goed herkenbaar zijn. Op 5 juni 2008 heeft een vergelijkbaar onderzoek op de locatie plaatsgevonden waarbij destijds geen beschermde flora of soorten van de Rode Lijst zijn aangetroffen. De controle in 2012 heeft zich dus in principe op eventuele nieuwe vestiging van beschermde soorten gericht.
Binnen het plangebied zijn in 2012 geen beschermde planten of soorten van de Rode Lijst aangetroffen. Typische muurplanten op de aanwezige kademuren zijn Muurvaren, Muurleeuwenbek, Plat beemdgras en Muurpeper. Overige bijzondere plantensoorten op muren en verharde terreingedeelten zijn Kompassla, Klein glidkruid en Hertshoornweegbree. Deze soorten hebben overigens geen wettelijk beschermde status. Het aanvragen van ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet en het verrichten van compenserende/ mitigerende maatregelen is voor flora op deze locatie niet van toepassing.
Mitigerende maatregelen
Geconcludeerd wordt dat de bebouwing in de huidige situatie alleen door enkele individuen van Gewone dwergvleermuis als zomerverblijfplaats wordt gebruikt. Als gevolg van de doorvoering van de 'Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet is het in veel gevallen niet meer noodzakelijk om ontheffing van de Flora- en faunawet aan te vragen. Indien beoordeeld wordt dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats niet in gevaar komt, is het aanvragen van een ontheffing niet meer nodig. In voorliggende situatie komt de functionaliteit van beschermde vaste verblijfplaatsen niet in gevaar, omdat slechts een door enkele individuen bewoonde (niet beschermde) zomerverblijfplaats zal verdwijnen. Op korte en lange termijn zijn binnen het netwerk van verblijfplaatsen voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig, aangezien de gebouwen rondom de planlocatie geschikt zijn als verblijfplaats van vleermuizen (bijvoorbeeld spouwmuren die toegankelijk zijn via ruimten onder dakpannen, daklijsten, open stootvoegen en kieren/ ruimten onder ramen). Deze locaties zijn vooral aanwezig aan de Kanonsteeg en Thorbeckegracht.
Conclusie
Overtreding van de Flora- en faunawet kan in voorliggende situatie worden voorkomen door te werken volgens een ecologisch werkprotocol. De volgende mitigerende maatregelen dienen in dit kader te worden genomen om schade te voorkomen:
De sloop van de bebouwing is medio maart 2012 in volle gang. Met de genoemde maatregelen is/wordt rekening gehouden.
Voor het geschikt maken van de nieuwe bebouwing voor vleermuizen is, in de bestemming Woongebied hiertoe in artikel 4.2.8 een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat bij de aanvraag voor omgevingsvergunning voor het bouwen aangetoond dient te worden dat de maatregelen, zoals opgenomen in de "Notitie Flora - en Fauna onderzoek Kraanbolwerk welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen, zijn verzekerd. Deze voorwaardelijke verlichting is opgenomen voor de twee meergezinshuizen op de kop van het plangebied.
Water
Grenzend aan het plangebied liggen hoofdwatergangen (SW en SW.10) De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland.
Overstromingsrisicoparagraaf
Quickscan
Het plangebied is gelegen in dijkring 53, Salland. Deze dijkring wordt omsloten door de Vecht aan de noordzijde, de IJssel aan de westzijde en het Zwarte Water aan de noordwestzijde. Omdat het bestemmingsplan ruimte biedt aan de ontwikkeling van niet incidentele overstromingsgevoelige functies en omdat het plangebied gelegen is in dijkring 53 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.
Risico-inventarisatie
Voor de keringen van dijkring 53 is de overschrijdingkans genormeerd op 1/1.250 per jaar. Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat tussen de 0,8 en 2,0 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep (zie kaart Maximale waterdiepte tijdens een overstroming ). De kans dat het plangebied als gevolg van het bezwijken van de primaire waterkering (keersluis) onder water komt te staan is zeer klein. De tijd-tot kaarten gaan uit van het bezwijken van waterkeringen langs de IJssel en de Vecht. Door de unieke ligging van de Binnenstad kan deze alleen onder water lopen als én de primaire- én de regionale waterkering doorbreken.
Als gevolg van het voornemen om het peil van het IJsselmeer in de toekomst, in het kader van het Deltaprogramma, te verhogen is een ontwerp een waterpeil afgesproken van + 2.55 m NAP. Uitgangspunt voor het ontwerp is dat de vloerpeilen van de woningen en de drempel van de parkeergarage tot + 2.60 m N.A.P waterdicht moeten zijn. De eis ten aanzien van waterdichtheid is meegenomen in het Stedenbouwkundig plan (november 2011).
Maatregelen
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de dijkringen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en).
Voor onderhavige ontwikkeling worden de navolgende voorzieningen/ maatregelen getroffen:
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is nog niet bekend op welke wijze bij de realisatie rekening wordt gehouden met het eerder beschreven beleidskader.
Om partijen te stimuleren deze taakstelling op te pakken, biedt de gemeente Zwolle een subsidieregeling aan gericht op de verduurzaming van nieuwbouwwoningen. Het betreft een kortlopende subsidie tot en met 1 juli 2014 waarbij ieder jaar het subsidiebedrag afneemt en de duurzaamheidseis (EPC en GPR) wordt aangescherpt.
In 2012 bedraagt de subsidie € 3.000 per woning en zijn de randvoorwaarden voor de subsidie: EPC </= 0,50 en GPR >/= 7,5.
In 2013 bedraagt de subsidie € 2.500 per woning en zijn de randvoorwaarden voor de subsidie: EPC </= 0,45 en GPR >/= 7,5 en in 2014, tot 1 juli, bedraagt de subsidie € 2.000 en zijn de randvoorwaarden voor de subsidie: EPC </= 0,40 en GPR >/= 7,5.