direct naar inhoud van 3.1 Ruimtelijk beleid
Plan: Ruiterlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0193.BP09003-0004

3.1 Ruimtelijk beleid

3.1.1 Rijksbeleid

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.

Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. En daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met (bestaande) voorzieningen, groen en water (watertoets).

Geconstateerd wordt dat woningbouw binnen het plangebied uitstekend past binnen het rijksbeleid. Er is sprake van een inbreiding in bestaand stedelijk gebied. Er wordt aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur.

3.1.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

3.1.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 18 november 2008 vastgesteld door Gedeputeerde Staten en op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1. geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0011.png"

Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

3.1.2.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien het concrete initiatief, de realisering van vrije sectorkavels op een binnenstedelijke locatie in Zwolle, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel 2009 ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 4 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.

Ontwikkelingsperspectieven

Algemeen

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.

Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.

In figuur 3.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0012.jpg"

Figuur 3.2. Uittreksel Ontwikkelingsperspectievenkaart

Het plangebied.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ‘Bebouwing'.

Deze gebieden zijn bedoeld voor stedelijke ontwikkelingen. Het ontwikkelingsperspectief ‘Bebouwing' ' verzet zich niet tegen woningbouw binnen het plangebied.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De natuurlijke laag.

Algemeen

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Overijssel bestaat voornamelijk uit een dekzandcomplex dat afloopt van oost naar west. Een paar noord-zuid georiënteerde stuwwallen doorsnijden het dekzand. Het is een van oudsher bij tijd en wijle heel nat landschap waar het water maar moeilijk uit weg kon. Hier heeft zich hoogveen ontwikkeld. In het westen loopt dit landschapstype tot aan de kustlijn van de voormalige Zuiderzee, waar in de delta van IJssel, Vecht en Zwarte Water kleicomplexen en laagveengebieden zijn ontstaan. De zoetwaterdelta met de laagveenmoerassen is (nationaal en internationaal gezien) het meest bijzondere deel in deze laag en vraagt nadrukkelijk aandacht.

Vanouds bestaat er in deze laag een sterke samenhang tussen het natuur- en het watersysteem; het watersysteem maakt in essentie één grote beweging van de brongebieden (op de flanken van de stuwwallen), naar de beken en weteringen (in de zandgebieden), naar Vecht en Zwarte Water en tenslotte naar de IJssel en de Randmeren. Dit proces heeft in Overijssel geleid tot een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Vervolgens heeft dit natuurlijke landschap plek en betekenis gekregen in het menselijk occupatieproces. Het natuurlijk landschap vormt daarmee de basis voor het gehele grondgebied van de provincie.

Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich bijvoorbeeld op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas de laatste eeuw is door technische mogelijkheden de koppeling tussen ruimtelijke ordening en natuurlijke ondergrond steeds losser geworden en zijn door menselijke ingrepen de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Dit blijkt nu tot problemen te leiden: verkeerde locatiekeuzen leiden tot wateroverlast, door versnippering van de natuurcomplexen gaat de biodiversiteit achteruit. Ook is de afgelopen eeuw de (chemische) bodemkwaliteit verslechterd, zowel door lokale bedrijfsmatige activiteiten als door diffuse belasting, waardoor de ondergrond nu niet overal geschikt is voor de gewenste functie.

Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan dit voorkomen en er voor zorgen dat de (grote) natuurlijke kwaliteiten van de provincie (weer) mede beeldbepalend worden. En dit niet alleen in de natuurcomplexen in de provincie, maar ook in de stedelijke gebieden en in de dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'oeverwallen'. In figuur 3.3. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0013.jpg"

Figuur 3.3. De natuurlijke laag: 'dekzandvlakte en ruggen'

Het gebiedskenmerk oeverwallen.

De rivier is een lineaire, continue structuur die als ruimtelijke eenheid fungeert. De oeverwallen langs met name de IJssel zijn de hogere gronden langs de rivier; ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat door de rivier ooit is afgezet. Van nature zijn deze gronden de drager van rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutooibos) met een weelderige struikenlaag. Het zandige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal hier en daar tot 'rivierduinen' en langs de Vecht tot duinen.

De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. Fungeerden als uitvalsbasis bij het in cultuur brengen van de omgeving.

De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan herstel van de natuurlijke variatie: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet van de oeverwal.

Toetsing

In dit geval is er sprake van een invulling van een terrein in binnenstedelijk gebied tussen aanwezige woonbebouwing. De afstand tot de IJssel bedraagt ruim 800 meter. Van een herkenbare structuur langs de rivier is op deze locatie geen sprake. Woningbouw op de bewuste locatie tast het karakter van het gebiedskenmerk 'oeverwallen' niet aan.

2. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap

Algemeen

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Het aanzien van ruim tweederde van het oppervlak van Overijssel wordt bepaald door het agrarisch gebruik. Van deze landschappen maken zowel de agrarische productiegronden, de landschappelijke beplantingen, routes, waterlopen, reliëfs etc, als de erven, buurtschappen en dorpen deel uit. Vanuit de nederzettingen werden de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.

Bij de ontwikkeling van de cultuurlandschappen hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd.

Ontwikkelingen

Vanaf 1900, maar met name vanaf de periode na de tweede wereldoorlog, zijn de verschillen tussen de cultuurlandschappen steeds minder groot geworden. De oorzaak hiervan ligt vooral in de ontwikkeling en schaalvergroting binnen de agrarische sector.

Met het verdwijnen en slijten van het oude landschap zijn er in de tijd ook nieuwe kwaliteiten aan toegevoegd, bijvoorbeeld in de wederopbouwperiode en in landinrichtingsprojecten. Het landschap heeft als 'consumptie' landschap vanuit het perspectief van stedelingen, recreanten en nieuwe bewoners van het cultuurlandschap nieuwe betekenis gekregen. Veel mensen hechten aan kwaliteit, de rust, de ruimte, de mogelijkheden om te wandelen, te fietsen, etc. De herkenbaarheid van de plek is van toenemend belang geworden. Daarnaast zijn de landschappelijke structuren belangrijke dragers geworden van de biodiversiteit in het agrarisch cultuurlandschap; deze kwaliteit vraagt om samenhang. Opgave is om – meeliftend op deze nieuwe waardering – in te zetten op een kwaliteitsimpuls voor het cultuurlandschap.

De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken. Maat­ en schaalverschillen, patronen van wegen, erven en beplanting en de historische ordening (ensembles) zijn daarbij belangrijke dragers van de verscheidenheid. Deze dragers kunnen worden versterkt.

Essentieel is het ontwikkelen van nieuwe vormen van samenhang (landschappelijk, routestructuren, gebruik) tussen de (voormalige) boerenerven, buurtschappen en dorpen en hun omliggende landschappen. Daarbij is het de ambitie voort te bouwen op het landschaps­ en nederzettingspatroon van de diverse typen agrarisch cultuurlandschap en de ruimtelijke karakteristiek: esdorp, hoevenzwerm, wegdorp, kanaaldorp, ontginningslint, etc.

Behoud én ontwikkeling

Voorop staat het behoud van de bestaande kwaliteiten en het zichtbaar houden van de tijdslagen, omdat de identiteit van de cultuurlandschappen sterk verbonden is met het ontstaan en de geschiedenis van de streek. Het is de inzet alle ontwikkelingen (agrarische bebouwing, wonen, werken, voorzieningen) bij te laten dragen aan de in stand houding van bestaande en ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten en samenhang. Met de ambitie dat iedereen die ontwikkelt, moet investeren in zijn omgeving, wordt de binding met de plek vergroot.


De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ‘de laag van het agrarisch-cultuurlandschap’ aangeduid met het landschapstype 'oeverwallen'. In figuur 3.4. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0014.jpg"

Figuur 3.4. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap:

'Oude hoevenlandschap'


Het gebiedskenmerk van het landschap 'oeverwallen'.

De gebiedskenmerken van het landschap 'oeverwallen' zijn onder meer het rivierenlandschap met wegdorpen op de oeverwallen, (handels)steden aan de rivier. Het dynamisch landschap; samenhang tussen rivier, uiterwaarden, dijken, oeverwallen, komgronden en natuurlijk reliëf/ rivierduinen. Het gaat daarbij om veel functies: waaronder water, verdediging, vervoer, handel, schoonheid, natuur. Verdedigingswerken ­ vestingen, IJssellinie. Verkavelingen gebaseerd op richting rivier en hoogteligging.

Ontwikkelingen

Het kleinschalig mozaïek van de oeverwallen (boomgaarden, erven, akkers, singels) staat onder druk van toenemende bebouwing en perceelsvergroting ten behoeve van landbouwkundig gebruik. Als ontwikkelingen plaats vinden in het winterbed, dan dragen deze bij aan een dynamisch landschap van hoofdgeul en nevengeulen en aan recreatieve toegankelijkheid.

Ambitie Sturing

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken.

Richting

Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, land behoeve van landbouwkundig gebruik. Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.

Toetsing

Zoals reeds vermeld bij de 'natuurlijke laag' ligt de locatie op grote afstand van de IJssel. Van een oeverwallenlandschap is dan ook geen sprake. De aanwezigheid van Het Engelse werk is daarentegen voelbaar op de locatie. Er is sprake van een lommerrijke omgeving. Er heeft een groeninventarisatie plaatsgevonden. Met de situering van de woningen is met de waardevolle bomen rekening gehouden.

Met de verdere inrichting van het gebied zal ook op adequate wijze rekening gehouden met de omgevingskwaliteiten. Door deze aanpak wordt indirect rekening gehouden met het oeverwallenlandschap.

3. De stedelijke laag

Algemeen

Kenmerken

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij wordt kwaliteit eigenheid en onderscheidend vermogen (mede gevormd door de historie) van de regio steeds belangrijker. Steden zijn de economische motors van Overijssel.

Ook hier is sprake van een rijk palet: dorpen met centrumfuncties, landstadjes, steden en stedelijke netwerken. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Steden ontwikkelden vaak een eigen kleur en profiel; deels door gebiedskenmerken, deels door bepaalde accenten in de ontwikkeling van hun economie, maatschappij en/of voorzieningenpakket. Kampen als eigenzinnige stad aan de IJsselmonding.

Zwolle als bestuurlijk, zakelijk en financieel centrum. Deventer met een accent op gezondheid, welzijn en diensten. De Twentse stedenband met een sterk industrieel getint verleden en een groeiend accent op het culturele, recreatieve, sportieve en internationale karakter.

Cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle gebouwen zijn vaak bepalend voor het straatbeeld en de skyline en bepalen de stedelijke identiteit en belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Uniforme uitbreidingen aan deze steden maar ook aan de dorpen bedreigen de karakteristieke verschillen. De stedelijke leefwijze en cultuur waaiert meer en meer uit over het agrarisch cultuurlandschap. Burgers op getransformeerde boerenerven houden er een stedelijke leefwijze op na; weinig (economische) binding met grond en landschap, genietend van de soevereiniteit op eigen erf.

Ontwikkelingen

  • Alles gaat op alles lijken; karakteristieke verschillen verdwijnen. Onderscheid stadswijken – dorpswijken verdwijnt. Overal verschijnen ongeveer dezelfde winkelcentra met dezelfde samenstelling van het aanbod; bedrijventerreinen zijn overal ongeveer hetzelfde.
  • De praktijk van afzonderlijke projecten, waarin voor het hogere schaalniveau weinig aandacht, laat staan opdrachtgeverschap, geregeld is, tiert welig. Daarin worden initiatieven op zichzelf staand ontwikkeld, en niet als onderdeel van een samenhangend geheel.
  • Daardoor lopen differentiatie en de ‘sense of place’- waar juist toenemende behoefte aan ontstaat – gevaar.

Ambitie is, voor zover in dit kader van belang, gericht op:

Een rede waaier aan woon-, werk en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur.

• De karakteristieke verschillen in opbouw van de schillen van het stedelijk gebied worden gerespecteerd en versterkt.

• Diversiteit en onderscheidend vermogen van steden worden versterkt.

• Bijzondere kenmerken (waterpartijen, stadsrand, singels) en bijzondere locaties (stationsgebieden, parken, voormalige industriële terreinen, erfgoed) worden benut en versterkt.

• Discontinuïteiten in de bebouwingsstructuur (inbreiden), in de stedenbouwkundige structuur (logica van het straten- en wegenpatroon, in de structuur van de openbare ruimte, voorkant, achterkant)en de

groenstructuur (lanen, singels, parken) worden opgeheven.

• De kenmerken van de landschappelijke structuur en de ondergrond en de historische en archeologische waarden worden zoveel mogelijk gerespecteerd en voelbaar gemaakt.

Gebiedskenmerk 'woonwijken 1955-nu'.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' deels aangeduid met het gebiedstype “woonwijken 1955 - nu”. In figuur 3.5. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0015.jpg"

Figuur 3.5. De stedelijke laag ' woonwijken 1955-nu'

De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden. Het behoud van eigen karakter is belangrijk.

Sturing
Als ontwikkelingen plaatsvinden in naoorlogse wijken dan voegt de bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Toetsing
Aan de situering en de vormgeving van de woningen is grote aandacht besteed. Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin nadrukkelijk de bebouwingsstructuur van de omgeving is betrokken. De nieuwe invulling is daarop afgestemd.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt voegt de ontwikkeling zich qua aard en maat naadloos in de omgeving.

4. De 'lust- en leisurelaag'

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten.

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart ‘de lust- en leisurelaag’ geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Op gemeentelijk niveau zijn het structuurplan 2020 en de welstandsnota van belang voor het ruimtelijke beleid in het plangebied.

Structuurplan Zwolle 2020

Op 16 juni 2008 heeft de gemeenteraad het structuurplan Zwolle 2020 vastgesteld. Op basis van de in het structuurplan opgenomen visie streeft de gemeente Zwolle naar een evenwichtige gemeente met grote sociale en economische samenhang. Zwolle is nu al de veelzijdige centrumstad voor een grote regio en er is alle ruimte voor verdere economische ontwikkeling. Er is gekozen voor een tweesporenbeleid: inzetten op een slimme mix van zowel inbreiding als uitbreiding. Ook voor het buitengebied biedt het Structuurplan nieuwe kaders, nodig voor de ontwikkeling van landbouw, natuur, recreatie en wonen.

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'woongebied'. De voorgenomen nieuwbouw is in overeenstemming met het structuurplan Zwolle 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0016.jpg"

Figuur 3.6. Structuurplan Zwolle 2020

Welstandsnota

De Welstandsnota is op 7 juni 2004 door de gemeenteraad vastgesteld.

Het doel van de Welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De nota kent twee belangrijke gebruikers. Voor de overheid biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven. Voor de burger biedt de welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwinitiatieven.

Het bestemmingsplan is altijd kaderstellend voor de welstandstoetsing. Wat in het bestemmingsplan is toegelaten of is voorgeschreven voor wat betreft afmetingen, maten en functies kan door het welstandsbeleid niet worden ingeperkt. Soms bevatten bestemmingsplannen verdergaande regelingen en worden ook regels gegeven voor bijvoorbeeld plaatsing in de rooilijn of voor kappen. Dan is er sprake van enige overlap met welstand.

Door het relatieve karakter van de welstandscriteria ontstaat er geen strijdigheid met eventuele bestemmingsplaneisen. Bij de herziening van bestemmingsplannen, zoals dit plan voor de woningen aan de Ruiterlaan, is de aansluiting met de welstandsnota een aandachtspunt.

Voor de te bouwen woningen is door Slaa + Van Asselt architecten BNA uit Nunspeet een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Beeldkwaliteitsplan Ruiterlaan Zwolle, mei 2009). Dit plan is besproken met de welstandscommissie. De door de welstand gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het Beeldkwaliteitsplan, versie mei 2009. De bouwplannen moeten passen in het in het beeldkwaliteitsplan gestelde kader.