direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 21e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Rondweg ong.
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op de locatie aan de Rondweg ong. wordt een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd op basis van de Rood voor Rood-regeling. Hiertoe wordt op een tweetal locaties in totaal 990 m2 aan landschapontsierende bebouwing gesloopt. Dit betreft de locaties Rondweg 18 te Enter en Hexelseweg 70a te Hoge Hexel.

De locatie Hexelseweg 70a betreft een voormalig agrarische bedrijf. Naast een woning zijn op deze locatie diverse bedrijfsgebouwen aanwezig. Deze agrarische bedrijfsgebouwen hebben geen functie meer en kunnen worden gesloopt. De totale oppervlakte aan te slopen bedrijfsgebouwen op deze locatie betreft 640 m2 (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Weergave slooplocatie Hexelseweg 70a te Wierden (bron Google Earth)

Op de locatie Rondweg 18 zijn in de huidige situatie een voormalige landbouwschuur, een oude boerderij en een nieuwbouwwoning aanwezig. Aan de overzijde van de weg is een kapschuur aanwezig. De kapschuur en landbouwschuur zijn landbouwkundig niet meer in gebruik en kunnen worden gesloopt. De totale oppervlakte van de kapschuur en landbouwschuur betreft 350 m2 (zie afbeelding 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: Weergave sloop- en nieuwbouwlocatie Rondweg 18 te Enter, bron Google Earth)

Met toepassing van de Rood voor Rood-regeling kan een woningbouwkavel worden gerealiseerd op één van de slooplocaties. De initiatiefnemer is voornemens de woning te ontwikkelen op de locatie tegenover Rondweg 18, de locatie waar de kapschuur gesloopt wordt (zie afbeelding 2).

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een wijziging plaats moet vinden. Hiertoe is een principeverzoek ingediend door de eigenaar van de gronden, waarop het college heeft besloten om in principe medewerking te verlenen (zie bijlagen, Bijlage 1 Principeverzoek en -besluit).

1.2 Huidige planologisch regiem

De sloop- en nieuwbouwlocatie aan de Rondweg 18 te Enter maakt onderdeel uit van het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (vastgesteld op 12 januari 2010) en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012 (veegplan)', zoals vastgesteld op 2 juli 2013) en heeft grotendeels de bestemming 'Wonen' (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Weergave verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2009 en de herziening 2012, locatie Rondweg 18 te Enter (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het gebruik van het erf voor woondoeleinden past binnen deze geldende bestemming. De te realiseren woningbouwkavel, ter hoogte van de te slopen kapschuur, past echter niet binnen deze bestemming. Dit omdat er op het hele erf Rondweg 18 (inclusief de overzijde) maar 1 woning mag worden gerealiseerd. De nieuwe woningbouwkavel wordt daarnaast ook deels gerealiseerd op gronden met de bestemming 'Agrarisch'. De nieuwe woningbouwkavel past ook niet binnen deze bestemming. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om op de betrokken gronden de geldende bestemmingen te wijzigen voor zover toepassing wordt gegeven aan de regeling Rood voor Rood met gesloten beurs, en toestaan dat daarbij 1 of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, conform artikel 3 lid 8 onder h. en artikel 33 lid 7 onder b. en de in deze artikelen genoemde voorwaarden. Aan deze genoemde voorwaarden wordt voldaan (zie het inrichtingsplan in de bijlagen, Bijlage 2 Inrichtingsplan.

  • Artikel 3 lid 8 onder h.:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen, indien en voor zover toepassing wordt gegeven aan de in Bijlage 2 opgenomen regeling Rood voor Rood met gesloten beurs en indien en voor zover de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Bedrijf, Detailhandel, Detailhandel - Tuincentrum, Horeca, Recreatie - , Sport - Manege en Wonen en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  • 1. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
  • 2. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in Bijlage 2 Gemeente Wierden;
  • 3. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 4. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
  • 5. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in het Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs Gemeente Wierden;
  • 6. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
  • 7. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood;

  • Artikel 33 lid 7 onder b.:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de bestemming Wonen en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  • 1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
  • 2. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
  • 3. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in Bijlage 2 ;
  • 4. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 5. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
  • 6. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in Bijlage;
  • 7. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
  • 8. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood;

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan deze voorwaarden. Er wordt minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt, het gaat daarbij om de gehele complexen met uitzondering van gebouwen die een functie behouden, de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd (zie het plan zoals opgenomen in de bijlagen, Bijlage 2 Inrichtingsplan) er wordt voldaan aan de overige beleidsvoorwaarden Rood voor Rood en de geluidsnormen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen.

Het erf aan de Hexelseweg 70a (de slooplocatie) maakt ook onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (vastgesteld door de gemeenteraad op 12 januari 2010). Het erf heeft reeds de bestemming 'Wonen' (zie afbeelding 4). Het gebruik van het erf voor woondoeleinden past binnen deze geldende bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Weergave verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2009, locatie Hexelseweg 70 te Wierden, bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan '21e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Rondweg ong. ' bestaat uit de volgende stukken:

      • a. verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01) en een renvooi;
      • b. regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke, en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

De sloop- en nieuwbouwlocatie aan de Rondweg 18, ligt ten zuidwesten van de kern Enter (zie afbeelding 5), aan de rand van een stuwwal. Ten noorden en westen liggen de snelweg A1 en de provinciale weg N347. Het landschap betreft een relatief open agrarisch landschap, met enkele bomen en bosjes. Vanaf de locatie is zicht op bedrijventerrein De Vonder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Ligging plangebied t.o.v. kern Enter (Bron: Google Earth)

Op de locatie Rondweg 18 zijn in de huidige situatie een voormalige landbouwschuur, een oude boerderij en een nieuwbouwwoning aanwezig (zie afbeelding 2). Aan de overzijde van de weg is een kapschuur aanwezig. Rond de kapschuur staan grote eiken. Tussen de kapschuur en het aangrenzende agrarische erf ligt een bosperceel. Het overige deel van het perceel bestaat uit grasland. De locatie maakt onderdeel uit van een oude bebouwingsstructuur rond (Rondweg) de Suikeresch en ligt op de overgang van de hoger gelegen essen en lager gelegen graslanden. Daardoor heeft het gebied bijzondere hoogteverschillen en diverse steilranden.

De kapschuur en landbouwschuur zijn landbouwkundig niet meer in gebruik en kunnen worden gesloopt. De totale oppervlakte van de kapschuur en landbouwschuur betreft 350 m2.

De locatie Hexelseweg 70a betreft een voormalig agrarische bedrijf. Naast een woning, zijn op deze locatie diverse bedrijfsgebouwen aanwezig. Deze agrarische bedrijfsgebouwen hebben geen functie meer en kunnen worden gesloopt. De totale oppervlakte aan te slopen bedrijfsgebouwen op deze locatie betreft 640 m2 (zie afbeelding 1).

2.3 Planbeschrijving

Het initiatief

De initiatiefnemer is voornemens om de landschapontsierende bebouwing op de locaties Hexelseweg 70a te Wierden en Rondweg 18 te Enter te slopen en om op de locatie van de kapschuur aan de Rondweg 18 een nieuwe woningbouwkavel te realiseren in het kader van de Rood voor Rood-regeling.

Het inrichtingsvoorstel

De nieuwe woning wordt ingepast in een ruimte tussen de bestaande eiken en naast de te slopen kapschuur. De nokrichting ligt parallel aan de weg. Op deze locatie heeft in het verleden minimaal 1 boerderij gestaan (zie afbeelding 6). Bij de situering van de nieuwe woning is daarnaast rekening gehouden met het naastgelegen agrarische bedrijf (aan de zuidkant). De woning wordt op 50 meter van de erfscheiding gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Historische kaart 1922

De erfinrichting rond de historische boerderij heeft altijd een simpele uitstraling gehad binnen een bosje. Dit bosje is door de tijd regelmatig van vorm veranderd. In het voorgenomen plan blijven zoveel mogelijk eiken behouden. Enkele eiken moeten wijken (waaronder eiken die in slechte staat zijn). Deze zomereiken worden ruimschoots gecompenseerd aan de noordzijde van het perceel, in de vorm van een nieuw eikenbosje met een ondergroei van inheemse struiken.

Het bijgebouw wordt ingepast op de locatie van de te slopen kapschuur (zie afbeelding 7). Het bijgebouw heeft de nokrichting haaks ten opzichte van de weg en ligt op korte afstand van de nieuwe woning. Hierdoor vormen hoofd- en bijgebouw een nieuw compact erfcluster.

De entree naar de woning gaat via de oprit naar het bijgebouw. Vanaf daar ligt een toegangspad naar de woning. De oprit en het toegangspad bestaan uit gebakken klinkers. Om de verharding minimaal te houden, wordt een deel bij het bijgebouw verhard met een halfverharding. Evenals een smalle strook rond de woning. Deze strook dient voor de omvang van het hemelwater vanaf de rieten kap.

Passend bij de situatie in de omgeving wordt het erf sober ingericht. Rond de woning ligt een kleine siertuin, dat aan de noord- en oostzijde afgeschermd is door een haag (groene beuk of taxus). Het overige deel van het perceel blijft grasland dat grotendeels wordt omheind door een raster met eiken palen en enkele eiken landhekken. Zie, voor een uitgebreide beschrijving van het plan en het concrete beplantingsplan, het inrichtingsplan in de bijlagen, Bijlage 2 Inrichtingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Weergave nieuwe erfinrichting

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de structuurvisie geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde (zie afbeelding 8):

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit. Over de A1 worden wel gevaarlijke stoffen vervoerd, maar deze weg ligt op ruim voldoende afstand van de woningbouwkavel (circa 250 meter).

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. De gebiedskenmerken gelden als onderlegger voor de ontwikkelingsperspectieven. Het plangebied aan de Rondweg 18 heeft het ontwikkelperspectief 'Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – Mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren' (zie afbeelding 9). Gebieden, aangewezen als 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap' zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw- recreatie-zorg, landbouw- natuur en landbouw- water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Het voorgenomen plan, waarbij o.a. een agrarisch bedrijf is gestaakt en landschapontsierende bedrijfsgebouwen op twee locaties worden gesloopt in ruil voor de ontwikkeling van een enkele woning, past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Dit temeer omdat andere functies in de omgeving van het plangebied aan de Rondweg niet worden gehinderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0009.png"

Afbeelding 9: Weergave kaart ontwikkelingsperspectieven,Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

3. Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Rondweg 18 en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

De natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. In deze laag bestaat van oudsher een sterke samenhang tussen natuur- en watersysteem. Het plangebied bevindt zich op de overgang van de stuwwal naar een beekdal/natte laagte (zie afbeelding 10). In de provincie Overijssel liggen een aantal stuwwallen, waaronder de stuwwal van Enter. In de occupatiegeschiedenis zijn de stuwwallen voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

Uitgangspunten vanuit de natuurlijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Verschil hoog en laag, droog en nat dient sturend te zijn voor de ontwikkeling en beleefbaarder te worden gemaakt.
  • Beplanting dient te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.

Met deze uitgangspunten is rekening gehouden in het opgestelde inrichtingsplan (zie bijlagen, Bijlage 2 Inrichtingsplan). Zo is bijvoorbeeld gekozen voor beplanting die hier van nature voorkomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0010.png"

Afbeelding 10: Weergave kaart natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het erom dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen en daardoor is een sterke ruimtelijke functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Het plangebied aan de Rondweg 18 bevindt zich in het essenlandschap (zie afbeelding 11). Dit landschap bestaat uit grote escomplexen. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie: open es, kleinschalige flank met agrarische erven, natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en heide-ontginningen. Daartussen bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Uitgangspunt vanuit de laag van het agrarische cultuurlandschap met betrekking tot het plangebied:

  • Structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes versterken.

Met dit uitgangspunt is rekening gehouden in het opgestelde inrichtingsplan (zie bijlagen, Bijlage 2 Inrichtingsplan). Zo is met de bestaande structuren van het erf en beplantingen rekening gehouden, wordt deze versterkt en wordt de kap van enkele in slechte staat verkerende bomen gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0011.png"

Afbeelding 11: Weergave kaart agrarisch cultuurlandschap ,Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden onderscheid voor- en achterkant;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is rekening gehouden in het opgestelde inrichtingsplan (zie bijlagen, Bijlage 2 Inrichtingsplan. Zo blijft het groene ensemble van bomen en struiken behouyden en wordt zelfs versterkt. Het erf wordt daarbij zoveel mogelijk gekoppeld aan het landschap en in slechte staat verkerende bomen worden gekapt en ruimschoots gecompenseerd.

Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisure laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bij grootschalige ontwikkelingen in het buitengebied (nieuwe of veranderingen van bestaande situaties) is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Naast een investering in de ontwikkeling zelf vraagt de provincie dan tegelijkertijd om investeringen (kwaliteitsprestaties) in de omgevingskwaliteit rondom de eigen locatie.

Bij een uitbreiding of een nieuwe ontwikkeling kan een goede ruimtelijke inpassing van het totale erf waar de ontwikkeling deel van uitmaakt, voldoende zijn. In dat geval wordt er gesproken van een basisinspanning. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt toegepast als er naast de basisinspanning, aanvullende kwaliteitsprestaties nodig zijn. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving worden diverse categorieën genoemd waarvoor dat in principe geldt:

  • 1. voor ontwikkelingen die primair gericht zijn op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, zoals Rood-voor-Groen op bestaande landgoederen, Nieuwe landgoederen, Knooperven en Rood-voor-Rood;
  • 2. voor nieuwvestiging of grootschalige uitbreiding van verblijfsrecreatie, agrarische en niet- agrarische bedrijven;
  • 3. voor nieuwe woningen, nieuwe functies op vrijkomende agrarische bedrijven en voor intensieve agrarische teelten zoals boomkwekerij en ondersteunend glas

Het doel van de Rood voor rood-regeling zoals verwoord in de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving blijft 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'. De provincie heeft aangegeven de geaccepteerde bestaande gemeentelijke regelingen, die gebaseerd zijn op eerder geldend streekplanbeleid, als handvat te gebruiken. Uitgangspunt daarvan is de sloop van ten minste 850 m² landschapontsierende bedrijfsgebouwen, waarbij alle landschapontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel. In deze situatie wordt de te ontwikkelen kavel landschappelijk ingepast conform in de Rood voor Rood-regeling gestelde eisen.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken. Het plan behelst een duidelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

3.4 Gemeentelijk beleid

Rood voor Rood-regeling

Het Rood voor Rood-beleid van de gemeente Wierden is weergegeven in het 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs Gemeente Wierden'. Dit beleid is vastgesteld op 10 mei 2011. De doelstelling van het Rood voor Rood-beleid is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Om dit doel te bereiken kunnen, in ruil voor het definitief en substantieel slopen van bedrijfsgebouwen, op planologisch verantwoorde locaties, één of meer bouwkavels voor een woning. Het beleid geldt voor agrarische en niet-agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied.

Om in aanmerking te komen voor de Rood voor Rood-regeling moet aan bepaalde criteria worden voldaan:

  • De nieuwe woning moet in principe worden teruggebouwd op een slooplocatie;
  • De regeling is van toepassing op (al dan niet agrarische) bedrijfsgebouwen die zijn opgericht voor 1 januari 2004;
  • De regeling geldt niet voor sloop van karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • Er moet minimaal 850 m² (landschapontsierende) bebouwing in de gemeente Wierden worden gesloopt;
  • In ruil voor definitieve sloop van minimaal 850 m² aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen kan op de slooplocatie een (compensatie)woning worden gebouwd. De inhoudsmaat van de woning op de bouwkavel mag niet meer bedragen dan 750 m³ (exclusief bijgebouwen met een maximum van 100 m²);
  • Uitgangspunt is de sloop van het gehele complex (met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning); Het te slopen oppervlakte moet minimaal 300 m² per locatie zijn.
  • Een combinatie van hergebruik (Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing) en RvR op een perceel is mogelijk;
  • Er moet in ruimtelijke kwaliteit geïnvesteerd worden. Dit kan bijvoorbeeld door het realiseren van een houtwal, beplanting, etc.
  • Het investeren in ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald aan de hand van een berekening. Hierbij is waardevermeerdering van de grond het uitgangspunt. Hier worden de sloopkosten en een gedeelte (30%) van de huidige waarde van de schuren (dit is de zgn. gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen) van afgehaald;
  • Het is ook mogelijk om in plaats van een woning een extra bijgebouw te bouwen bij een bestaande woning. Hiervoor moet gesloopt worden op een ander erf.

Uit de waarde van de bouwkavel voor een woning dient de deelnemer de sloopkosten en de bijdrage voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit te bekostigen, terwijl de deelnemer 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bedrijfsgebouwen mag behouden. De waarde van de (compensatie)bouwkavel zal vaak hoger zijn dan de hoogte van de sloopkosten plus 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Die meerwaarde moet aantoonbaar worden ingezet voor bijvoorbeeld verbetering van de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en realisatie van nieuw groen: extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

Het voorgenomen plan, waarbij op twee locaties in de gemeente Wierden landschapontsierende bebouwing wordt gesloopt, en op de slooplocatie aan de Rondweg 18 een woningbouwkavel wordt ontwikkeld, voldoet aan de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling. Zie hiertoe ook het inrichtingsplan in de bijlagen (Bijlage 2 Inrichtingsplan).

Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Wierden betreft onder andere een landschappelijke toetsingkader voor beoordelen van ruimtelijke projecten. Het Rood voor Rood-project aan de Rondweg 18 is gelegen in deelgebied 9: Stuwwal Enter. Ter versterking van de herkenbaarheid van de stuwwal van Enter wordt gestreefd naar ruimtelijke versterking van de randen van de stuwwal. De aanleg van een raamwerk van beplantingen bij erven in de vorm van houtsingels, (geriefhout)bosjes en schaduwbomen bij de woningen moet worden gestimuleerd. Toe te passen soorten zijn solitaire eiken, beuken, linden, noten- of kastanje bomen en beukenhagen en meidoornhagen. Tevens wordt een forse laanbeplanting langs de randen van de stuwwal voorgesteld om de randen te verdichten. Het karakter van Enter als klompendorp wordt kracht bijgezet door de aanplant van populierenrijen langs wegen en perceelsgrenzen te stimuleren. De openheid van de Enter-es moet in stand worden gehouden. Voor het beheer en het in stand houden van de openheid van de lagere gebieden rond de es (Entervenen, Elsslagen en Veneslagen) zijn de grondgebonden agrarische bedrijven zeer belangrijk. Daarom moet ruimte worden geboden aan de ontwikkeling en uitbreiding van deze bedrijven. De uitbreidingen mogen echter landschappelijk gezien niet ten koste gaan van de openheid van deze gebieden. Het is daarom het wenselijk dat eventuele nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf zoveel mogelijk in de omgeving van de stuwwalrand plaatsvindt (o.a. Achteresweg, Rondweg), aansluitend aan het bestaande lint. Op deze manier blijven de lagere gebieden open en worden de randen van de stuwwal versterkt. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de positionering, schaal, architectuur en landschappelijke inpassing van de uitbreidingen en de nieuwe bebouwing, met name bij historische erven.

Bij het voorgenomen plan is ingespeeld op de uitgangspunten uit dit LOP. Zie hiertoe het inrichtingsplan in de bijlagen (Bijlage 2 Inrichtingsplan).

Welstandsnota

De Welstandsnota van de gemeente Wierden is door de raad vastgesteld op 25 augustus 2009. Op basis van de Welstandsnota gelden een aantal uitgangspunten waar bij ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Situering

  • De huidige landschappelijke situering dient gehandhaafd te blijven;
  • De gebouwen staan geclusterd of in onderlinge samenhang op het erf;
  • Oorspronkelijke erfindeling handhaven;
  • De positionering van de gebouwen sluit aan op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken van de locatie. Bebouwing dient langs de es in plaats van op de es geplaatst te worden. In de heuvel worden geen nieuwe insneden gemaakt voor bebouwing. De bebouwing van de traditionele ensembles naar de es richten en de nieuwere stadswoningen naar de weg richten.

Afwerking erven

  • In geval van grootschalige uitbreiding of (functionele) verandering van een erf, moet in een erfinrichtingsplan worden aangetoond hoe deze wijzigingen passen in het landschap en op het erf. Beplanting, verharding, verlichting en erfafscheidingen moeten daarbij onder andere aan de orde komen;
  • Bij nieuwbouw het bouwplan en het erfinrichtingsplan bij voorkeur geïntegreerd opstellen;
  • De erfinrichting ondersteunt de bebouwingskenmerken en laat vanaf de weg nog iets van de woonbebouwing zien;
  • De inrichting bestaat uit een structureel raamwerk van beplanting, zoals eikengaarden, houtwallen, boomgaarden en bos;
  • Streekeigen inheemse beplanting gebruiken;
  • Bij voorkeur natuurlijke erfafscheidingen van hagen toepassen, geen schuttingen;
  • Eventueel houten hekwerken in gedekte kleuren;
  • Beveiligingshekken aan het oog onttrekken;
  • Een eenvoudig toegangshek iets teruggelegen vanaf de weg, de zuilen van het hek horen bij de architectuur van de bebouwing.

Het voorgenomen plan voldoet aan de hiervoor opgesomde uitgangspunten. Zie hiertoe het inrichtingsplan in de bijlagen (Bijlage 2 Inrichtingsplan). Zo worden de gebouwen geclusterd en vertonen samenhang en sluit de positionering van gebouwen aan op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken van de locatie.

Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid en is uitgewerkt conform de in het beleid beschreven en vastgelegde landschappelijke uitgangspunten.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Door middel van bureauonderzoek en een terreinonderzoek (door Hamabest BV) is er getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in de bijlagen (Bijlage 3 Quickscan flora en fauna). Op basis van het onderzoek is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreft de Flora- en faunawet en overige relevante wetgeving. De resultaten zijn in afbeelding 12 weergegeven. Conclusie is dat het voorgenomen plan uitvoerbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0012.png"

Afbeelding 12: onderzoeksresultaten quickscan (bron: Quickscan flora en fauna, Percelen nabij Rondweg 13 te Enter).

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.

Binnen een straal van 500 meter van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden en EHS aanwezig. Vanwege de aard van het voornemen (realisatie woningen en sloop stallen), en de kleinschaligheid worden negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en de EHS redelijkerwijs uitgesloten geacht.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeenteraad van de gemeente Wierden heeft op 5 oktober 2010 de 'Archeologische waardenkaart' en de 'Beleidsnota archeologie gemeente Wierden' vastgesteld. Op grond van deze gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting (zie afbeelding 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0014.png"

Afbeelding 13: Weergave Archeologische waardenkaart Wierden

Voor kleinschalige ontwikkelingen in het buitengebied (ook als gebieden zijn aangewezen met een hoge verwachtingswaarde) is geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aangezien in voorliggend geval de oppervlakte van de nieuwe woning en het bijgebouw lager is dan 2500 m2 is hier ook geen nader archeologische onderzoek noodzakelijk.

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Regge en Dinkel

Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid vastgelegd in de Waterbeheerplan. Het plan is opgesteld in samenwerking met de vier andere waterschappen in Rijn-Oost (de Reest en Wieden, Groot Salland, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel). Het nieuwe WBP 2010-2015 is op 27 oktober 2009 vastgesteld. In het waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling.

Watertoets

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het waterschap Regge en Dinkel geeft daarmee een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is bijgevoegd in de bijlagen, Bijlage 4 De Watertoets.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de richtlijnen NEN 5740 (zie bijlagen, Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek). Conclusie van het onderzoek is dat uit milieukundig oogpunt geen bezwaar is tegen de bouw van een nieuwe woning op de voorziene locatie. Wel wordt opgemerkt dat in de grond achtergrondwaarden worden overschreden. Deze grond is niet geschikt voor onbeperkt hergebruik en kan niet zonder meer in het grondverkeer worden gebracht. Geadviseerd wordt eventueel vrijkomende grond op de locatie toe te passen.

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn. Verkeerslawaai is wel van toepassing, betreffende geluid afkomstig van het wegverkeer op de Rijksweg A1 ter plaatse van de nieuw te bouwen woning. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 6 Akoestisch onderzoek. Uit de rekenresultaten blijkt dat:

  • Ter plaatse van de toekomstige woning aan de Rondweg (ongenummerd) worden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Rijksweg A1 overschreden. Daarom dient voor de woning een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de Rijksweg A1 voor een maximale waarde van 53 dB.
  • De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 53 dB wordt ter plaatse van de toekomstige woning niet overschreden.
  • De maximale geluidbelasting exclusief aftrek 2 dB conform ex. Art. 110g Wgh bedraagt 55 dB waardoor geluidwerende voorzieningen noodzakelijk zijn voor de woning om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit te kunnen voldoen.

Het voorliggende project is daarmee, indien wordt voldaan aan de benoemde punten, uitvoerbaar.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1500 woningen omvat.

Conclusie

De ontwikkeling is zo kleinschalig (<1500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie afbeelding 14). Over de A1 worden wel gevaarlijke stoffen vervoerd, maar deze weg ligt op ruim voldoende afstand van de woningbouwkavel (circa 250 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2013000005-VA01_0015.png"

Afbeelding 14: Risicokaart' (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

5.6 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object gelden vaste afstanden.

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood gelijk gesteld aan een bedrijfswoning. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter. Dit betekent dat de Rood voor Rood-woning minimaal 50 meter vanaf de grens van de inrichting moet worden gerealiseerd. In het voorliggende geval is met deze minimale afstand in het plan rekening gehouden door de woning op minimaal 50 meter van de erfscheiding met de eigenaar van het buurperceel (het agrarische bedrijf) te situeren. Binnen 50 meter afstand van het agrarisch bedrijf worden geen verblijfsruimten gerealiseerd die geurgevoelig zijn.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende plangebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningin ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woningen geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.

Aangezien er in het onderzoeksgebied, de directe omgeving van het plangebied, geen bedrijven aanwezig zijn (anders dan het agrarische bedrijf aan de zuidkant, zie paragraaf 5.6), is er geen sprake van bedrijven die in hun ontwikkeling worden beperkt. Anderszijds is er geen enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft een realisatie van een nieuwe woningbouwkavel. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het plangebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

5.9 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling en, aangezien het een wijzigingsplan betreft (zie ook paragraaf 1.2), zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012') op de voorgenomen ontwikkeling van toepassing. De betreffende bestemmingsregels zijn in dit wijzigingsplan daartoe opgenomen.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Wonen

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 5 Algemene bouwregels

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Artikel 9 Algemene procedureregels

Artikel 10 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 11 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 12 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Er wordt geen vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd aangezien het in het voorliggende geval een wijzigingsplan betreft gebaseerd op het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en de herziening 2012 ('Bestemmingsplan 2009, herziening 2012').

Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Gedurende de zes weken is één zienswijze ingediend. Naar aanleiding van deze zienswijze is het beplantingsplan aangepast. Er worden twee extra nieuwe zomereiken toegevoegd aan de noordzijde van het polangebied. Tevens is het bouwperceel aan de noord- en westkant iets aangepast om twee te behouden bomen aan de noordzijde van het perceel, buiten het bouwperceel te houden. Aan de noordzijde is het bouwperceel hiertoe iets verkleind (circa 2,5 meter), wat aan de westzijde is gecompenseerd.

Ambtshalve is de volgende wijziging doorgevoerd ten opzichte van het ontwerp: Aangezien de kapschuur (op de projectlocatie) tijdens de bouw als opslagruimte gebruikt gaat worden, moet deze uiterlijk één jaar na gereedkoming van de nieuwe woning worden gesloopt. Dit is aangepast in de regels.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Wierden. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.