direct naar inhoud van Artikel 21 Wonen
Plan: Wierden-dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2009000005-VA02

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daarbijbehorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  • f. tuinen;
  • g. erven.
21.2 Bouwregels

Op de voor ' Wonen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

21.2.1 Hoofdgebouwen

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag vrijstaand, halfvrijstaand of in een rij worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal in een rij aaneengebouwde woonhuizen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • c. de breedte van een woonhuis mag niet minder dan 5,5 m bedragen;
  • d. de afstand van een vrijstaand woonhuis en van de vrijstaande zijde van een aaneengebouwd woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • f. de dakhelling mag maximaal 60° bedragen;
  • g. de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de openbare weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, die zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder b tot en met g geldt, ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’, dat de hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte dakhelling en nokrichting gehandhaafd dient te worden.
21.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte bij een hoofdgebouw mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
    • 1. 75 m²;
    • 2. 100 m² voor percelen met een oppervlakte groter dan 400 m²;

met dien verstande dat:

  • b. het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50 mag bedragen;
  • c. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken voor zover gelegen binnen het bouwvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdbouw niet wordt meegerekend;
  • d. de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte niet meer dan 8 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte 15% lager dient te zijn dan het hoofdgebouw, met een minimum van 1 m;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder c geldt in geval van een hoofdgebouw met één bouwlaag, dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • g. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 1 m achter de gevellijn mag bedragen;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing' bijbehorende bouwwerken voor de gevellijn zijn toegestaan;
  • i. de dakhelling maximaal 60° mag bedragen;
  • j. bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers of entrees mogen worden opgericht, mits:
    • 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;
    • 2. de diepte van een erker of entree gemeten vanaf de voorgevel van de woning niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
    • 3. de breedte van de erker niet meer bedraagt dan 2/3 van de gevel tot een maximum van 4 meter;
    • 4. de goothoogte maximaal 3 meter is;
    • 5. de afstand van de erker tot de weg ten minste 3 meter bedraagt;
  • k. afwijkingen in bebouwing en overige maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan mogen gehandhaafd blijven.
21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde:

  • a. in 21.2.2 onder j en kan worden toegestaan dat ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers mogen worden opgericht;
  • b. in 21.2.2 onder j en kan worden toegestaan dat een hoekerker wordt gerealiseerd, mits:
    • 1. de breedte van de erker aan de voorkant en zijkant niet meer bedraagt dan 2/3 van de voor- en zijgevel met een maximum van 4 m;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. de afstand van de erker tot de weg ten minste 3 m bedraagt.
21.4.2 Afwegingskader

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 21.4.1 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
21.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de beleidsregel ‘beroep en bedrijf aan huis gemeente Wierden’. Onder meer moet worden voldaan aan onderstaande voorwaarden:
    • 1. niet meer dan 35% van het vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf tot een maximale oppervlakte van 50 m2, dan wel, indien de bestaande oppervlakte groter is, de oppervlakte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
    • 2. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. er mag geen sprake zijn van opslag danwel bedrijfsactiviteiten buiten de aangegeven ruimte;
    • 4. er mag geen flinke toename van verkeers- en parkeerdrukte plaatshebben;
    • 5. detailhandel is niet toegestaan.
21.6 Afwijken van de gebruiksregels
21.6.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 21.1 en 21.5 :

  • a. ten behoeve van het gebruik voor aan huis gebonden bedrijven als genoemd in categorie A en B van Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging dan wel activiteiten die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen met de aangegeven categorie van activiteiten, met dien verstande dat:
    • 1. ten hoogste 35% van het vloeroppervlak van de woning en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt tot een maximum oppervlakte van 50 m²;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. de bedrijfsactiviteit qua aard, omvang en uitstraling passen in de woonomgeving;
    • 4. de activiteit niet vergunningplichtig mag zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
    • 5. detailhandel niet is toegestaan;
  • b. en kan worden toegestaan dat de onder a genoemde oppervlakte van 50 m² ten behoeve van een medisch beroep wordt vergroot tot ten hoogste 100 m².
21.6.2 Afwegingskader

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 21.6.1 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.