direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Manderveen, Manderveenseweg 70-72
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het Kulturhus van Manderveen en haar directe omgeving is een plan ontwikkeld. Het plan omvat de uitbreiding van het Kulturhus, de realisatie van een drietal seniorenwoningen ter plaatse van café Peddemors en de realisatie van een twee-onder-een kap woning naast de bestaande woning aan de Manderveenseweg 66. Deze ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Daarnaast voorziet dit plan in het jurdisch planologisch regelen van het gebruik van de gronden gelegen achter de woningen aan de Manderveenseweg 64, 64a, 66 en 66a. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkelingen mogelijk te maken en een correct planologisch-juridisch kader te verschaffen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Manderveenseweg in de kern van het dorp Manderveen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubberbergen, sectie B, percelen 3712, 5062, 5063, 5064, 5065, 5066, 5105, 5107, 5108, 5111, 5113, 5176, 5177, 5179 en 5178 (deels). De omgeving van het plangebied bestaat uit met name woonbebouwing ten westen en noorden van het plangebied. Ten oosten en ten zuiden van het plangebied zijn sportvelden en agrarische gronden gelegen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop het plangebied aan de Manderveenseweg te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0002.png" Figuur 1.2: Begrenzing plangebied in rood aangegeven (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen' dat is vastgesteld op 14 maart 2016 door de gemeenteraad van Tubbergen. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

  • Groen;
  • Horeca met de functieaanduiding horeca van categorie 2;
  • Maatschappelijk;
  • Sport;
  • Wonen.

Op het gehele plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing waarbij op het grootste deel van het plangebied een specifieke vorm van waarde zijnde hoge archeologische verwachting van toepassing is. Een klein deel in het zuidoosten van het plangebied kent op grond van het vigerende bestemmingsplan een middelhoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0003.png" Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Kleine Kernen' ter plaatse van het plangebied (rood omkaderd) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het uitbreiden van het Kulturhus, de realisatie van een drietal seniorenwoningen ter plaatse van café Peddemors en de realisatie van een twee-onder-een kap woning naast de bestaande woning aan de Manderveenseweg 66 niet mogelijk. Deze ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Daarnaast voorziet dit plan in het jurdisch planologisch regelen van het woongebruik van de gronden gelegen achter de woningen aan de Manderveenseweg 64, 64a, 66 en 66a.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Manderveen, Manderveenseweg 70-72' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Manderveenseweg in Manderveen sprake van verschillende functies. Onderstaand worden deze functies kort beschreven.

2.1.1 Kulturhus

Aan de Manderveenseweg 70 in Manderveen is in de huidige situatie het Kulturhus van Manderveen aanwezig. Het gebouw is een multifunctioneel complex voor de kern Manderveen en beschikt onder meer over een sportzaal, vergaderruimte en gemeenschappelijke ruimten en een kantine. Het Kulturhus dient als clubgebouw en herbergt de kleedkamers van VV Manderveen. Verder is er een fysiotherapiepraktijk in het gebouw gevestigd.

2.1.2 Café Peddemors

Ten westen van het Kulturhus bevindt zich, aan de Manderveenseweg 72, café Peddemors. Inmiddels is het café/zalencentrum niet meer in gebruik.

2.1.3 Speeltuin

Op gronden met de bestemming 'Groen' ten zuiden van café Peddemors bevindt zich een speeltuin. Deze speeltuin stond ten dienste café Peddemors.

2.1.4 Perceel ten noorden van de Manderveenseweg 66a

Ten noorden van de woning aan de Manderveenseweg 66a bevindt zich een tot op heden onbebouwde kavel. Op grond van het vigerende bestemmingsplan mag hier één woning gerealiseerd worden.

2.1.5 Percelen ten oosten van de woningen aan de Manderveenseweg 64 t/m 66a

De percelen 5105, 5107, 5108, 5111 en 5113 ten oosten van de woningen aan de Manderveenseweg 64 t/m 66a zijn in de huidige situatie bestemd als 'Groen'. Deze percelen maken echter deel uit van de tuinen van de aangrezende woningen.

2.1.6 Omgeving plangebied

Het plangebied wordt ontsloten via de Manderveenseweg. De omgeving van het plangebied bestaat uit met name woonbebouwing ten westen en noorden van het plangebied. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de een grasveld dat, onder meer, gebruikt wordt voor het houtdorp en als de weersomstandigheden zich daarvoor lenen als ijsbaan. Eveneens ten oosten van het plangebied bevinden zich de voetbalvelden van VV Manderveen. Ten westen van het plangebied bevindt zich de voormalige Landbouwersbank Almelo. Ten zuiden van het plangebied zijn agrarische gronden gelegen. Figuur 2.1 toont een luchtfoto van de huidige siuatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie (bron: Provincie Overijssel)

2.2 Toekomstige situatie

Voor het Kulturhus van Manderveen en haar directe omgeving is een nieuw plan ontwikkeld. Het plan bevat meerdere onderdelen die in het hiernavolgende individueel en in samenhang met elkaar worden beschreven.

2.2.1 Kulturhus, 'De Huiskamer van Manderveen'

In 2014 zijn diverse geledingen (verenigingsleven en Kulturhus) uit Manderveen bij elkaar gekomen om te constateren dat het anders moet. Het Kulturhus in haar huidige gedaante voelt niet meer als “van de Manderveners”. Een ontmoetingsplek in Manderveen is er niet meer. Daarom is er een totaalplan opgesteld om het Kulturhus te laten fungeren als gezamenlijke accomodatie, de Huiskamer van Manderveen.

Het doel is om te komen tot: 'Eén maatschappelijke voorziening dat voor de Mandervener aanvoelt als een Huiskamer waar zij op een laagdrempelige manier elkaar kunnen ontmoeten en verbinden. ‘De Huiskamer van Manderveen’ is van en voor iedere Mandervener.'

Daarbij komt dat het voor de afzonderlijke accommodaties, basisschool 'De Zeven mijlen' en het Kulturhus, in de toekomst steeds lastiger wordt om overeind te blijven. Er komen minder leerlingen, de bevolking van Manderveen vergrijst. Er ligt druk op de exploitatie en ook op de benodigde vrijwilligers. Doordat mensen langer thuis willen en moeten blijven wonen ontstaat behoefte aan andere en nieuwe activiteiten. Dit was voor de inwoners van Manderveen aanleiding om zelf een plan te maken voor het behoud van beide voorzieningen. Door de functies te combineren, de exploitatie van school onder te brengen in het Kulturhus en de ruimtes gezamenlijk te gebruiken ontstaat er een onderlinge samenwerking - tussen alle gebruikers, dorpsbewoners, oud en jong - waardoor het dorpshart wordt verlevendigd.

Door het integreren van het Kulturhus met de basisschool neemt de oppervlakte aan maatschappelijk vastgoed af. Van twee te onderhouden en beheren gebouwen naar één pand. Dit levert onder meer een financieel en praktisch voordeel doordat de oppervlakte efficiënter wordt benut. Nog veel belangrijker is dat er een significant groter oppervlak ingericht wordt voor nieuwe voorzieningen die in beide afzonderlijke gebouwen niet aanwezig zijn: de Huiskamer (horecafunctie), een buitenschoolse opvang en ruimte voor jeugdactiviteiten. Dit zijn nieuwe voorzieningen die een aanvulling vormen voor het onderwijs en een verbindende rol spelen bij de dagelijkse activiteiten.

Om de doelstelling te bewerkstelligen en de school, de horecafunctie, de buitenschoolse opvang, ruimte voor jeugdactiviteiten in één pand onder te brengen is verbouw en uitbreiding van het huidige Kulturhus noodzakelijk. Om hiertoe te komen is door Building Design Architectuur een ontwerp. Een impressie van de toekomstige situatie van het gebouw wordt weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0005.png" Figuur 2.2: Impressie toekomstige situatie Kulturhus (bron: Building Design Architectuur)

2.2.2 Seniorenwoningen ter plaatse van café Peddemors

De bebouwing van café Peddemors zal gesloopt worden. In de plaats daarvan zal een drietal seniorenwoningen gerealiseerd worden aan de Manderveenseweg. De woningen worden op circa 15 meter ten zuiden van de landbouwersbank gesitueerd. De landbouwersbank is een gemeentelijk monument en moet vrij in de ruimte staan. Als gevolg van de gekozen situering onstaat er ruimte voor een zichtlijn op de sportvelden vanuit de woning aan de Manderveenseweg 73. De woning op nummer 71 heeft zicht op de seniorenwoninngen en de open ruimte/het plein voor het Kulturhus. De woningen krijgen een maximale bouwhoogte van 8 meter waarmee aangesloten wordt bij de woningen aan de Manderveenseweg 69 tot en met 73.

2.2.3 Twee-onder-een kap woning op het perceel ten noorden van de Manderveenseweg 66a

Op het perceel ten noorden van de Manderveenseweg 66a wordt een twee-onder-een kap woning gerealiseerd. De huidige speeltuin zal hier verdwijnen. De woningen zullen een maximale bouwhoogte van 10 meter krijgen waarmee aangesloten wordt bij het bestaande rijtje woningen waar ze onderdeel vanuit gaan maken.

2.2.4 Percelen ten oosten van de woningen aan de Manderveenseweg 64 t/m 66a

De percelen 5105, 5107, 5108, 5111 en 5113 ten oosten van de woningen aan de Manderveenseweg 64 t/m 66a krijgen als gevolg van onderhavig plan de bestemming 'Wonen' en worden daarmee bestemd conform het huidige gebruik. Daarnaast zal het daarachter liggende deel van perceel 5176 ook een woonbestemming krijgen.

De hiervoor beschreven ontwikkelingen zijn in een voorlopig inrichtingsplan voor de inrichting van het buitenterrein op opgenomen. Figuur 2.3 toont dit plan. Het plan zal in later stadium nog nader uitgewerkt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0006.png" Figuur 2.3: Indicatieve toekomstige inrichting buitenterrein (versie 07-11-2019) (bron: Mijn Manderveen 2030)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Woningen

Onderhavig bestemmingsplan maakt onder meer de bouw van vijf woningen mogelijk (waarvan er één op grond van het vigerende bestemmingsplan reeds is toegestaan) binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de realisatie van de drie seniorenwoningen zal het bestaande pand van café Peddemors met een oppervlakte van circa 805 m2 gesloopt worden. Gezien de grootte van de ontwikkeling (aantal woningen en ruimtebeslag) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat er bij de realisatie van minder dan twaalf woningen geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921), is de realsatie van vijf woningen niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Kulturhus

Om basisschool 'De Zeven Mijlen', een horecafunctie, buitenschoolse opvang en ruimte voor jeugdactiviteiten in één pand onder te brengen is verbouw en uitbreiding van het huidige Kulturhus noodzakelijk. Het Kulturhus zal uitgebreid worden met circa 455 m2 bvo aan bebouwing. Daarnaast zal verharding worden toegevoegd in de vorm van speelplaatsen, een terras, een parkeerterrein en paden.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een nieuw ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Als de huidige planologisch toegestane functies (horeca, maatschappelijk, sport) worden vergeleken met de nieuwe planologisch toegestane functies, volgt hieruit voor onderhavig plan dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De horecabestemming van café Peddemors (inclusief bouwvlak van circa 950 m2) wordt verwijderd. Per saldo is hierdoor geen sprake van een toename van meer dan 500 m2 aan gebouwen. Bovendien kunnen de huidige gronden met de bestemmingen 'Horeca', 'Sport' en 'Maatschappelijk' in het plangebied op basis van de geldende bestemmingen reeds aangewend worden voor stedelijke functies zoals parkeren, sporten en soortgelijk bijbehorend gebruik ten behoeve van de huidige funcites. Geconcludeerd wordt dan ook dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een volledige motivering op basis van de ladder in principe achterwege kan blijven. Desondanks is volledigheidshalve onderstaand een nadere motivering verschaft voor wat betreft de behoefte aan de voorliggende ontwikkeling.

In de huidige situatie ontbreekt er een echte ontmoetingsplek in Manderveen en liggen de (belangrijkste) voorzieningen verspreid over het dorp. Voor deze verspreid gelegen voorzieningen zoals basisschool 'De Zeven Mijlen' en het Kulturhus, zal het in de toekomst steeds lastiger worden om levensvatbaar te blijven. Het leerlingenaantal van de school daalt en de bevollking van Manderveen vergrijst. Vandaag de dag willen en moeten mensen langer thuis blijven wonen is er behoefte aan andere en nieuwe activiteiten.

De verbouw en uitbreiding van het Kulturhus en haar omgeving is van groot belang voor de sociale cohesie in Manderveen. Door de school en het Kulturhus in één gebouw onder te brengen blijven beide functies behouden voor het dorp. Daarnaast ontstaat, door de functies en exploitatie te combineren en gezamenlijk te gebruiken, een onderlinge samenwerking tussen alle gebruikers en dorpsbewoners zowel oud en jong. Daarmee levert het samenvoegen van de (maatschappelijke) voorzieningen op één locatie een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van Manderveen en wordt een écht dorpshart gecreëerd.

Door het integreren van het Kulturhus met de basisschool neemt de oppervlakte aan maatschappelijk vastgoed op termijn af. Daarbij zal de achter te blijven locatie van de basisschool in de toekomst ingezet kunnen worden als inbreidingslocatie voor nieuwe ontwikkelingen, zoals (levensbestendige) woningbouw. Dit levert ook een bijdrage aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Ook zullen nieuwe voorzieningen, die momenteel niet aanwezig zijn in Manderveen, een plaats krijgen in het vernieuwde Kulturhus. Het betreft: de Huiskamer (horecafunctie), een buitenschoolse opvang en een ruimte voor jeugdactiviteiten. Dit leidt tot een efficiënt en multifunctioneel ruimtegebruik en zorgt dat (sociale) voorzieningen voor het dorp, ook in de toekomst, behouden blijven.

Conclusie

Op basis van vorenstaan wordt geconcludeerd dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2019 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Onderhavig plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied van Manderveen. Zoals in voorgaande paragrafen reeds beschreven is zullen de seniorenwoningen ter plaatse van café Peddemors gerealiseerd worden. Op deze locatie wordt de bestaande bebouwing gesloopt.

De realisatie van de twee-onder-een kapwoning vind plaats op gronden die reeds deels de bestemming 'Wonen' hebben. Ook de uitbreiding van het Kulturhus vind plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is daarom geen sprake. Er wordt voldaan aan artikel 2.1.3.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

Lid 1

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 2

  • In de bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.

Lid 3

  • In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

Lid 4

  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het RWP Twente (zie ook paragraaf 3.3). Op de gronden in het plangebied kunnen maximaal 4 extra woningen gerealiseerd worden. De bouw van deze woningbouwaantallen zijn passend binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma en daarmee ook binnen de geldende woonafspraken zoals deze tussen de gemeenten en provincie zijn gemaakt op basis van regionale afstemming (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0008.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, ter plaatse van het plangebied (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied behoort binnen de Omgevingsvisie Overijssel tot de 'woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Met onderhavig plan wordt voorzien in de lokale behoefte voor wat betreft wonen en voorzieningen. De in dit plan besloten ontwikkelingen worden onder andere mogelijk gemaakt door herstructurering (sloop café Peddemors en bouw seniorenwoningen). In de huidige situatie bevinden zich reeds zonnepanelen op het dak van het Kulturhus. De uitbreiding zal bestaan uit een mossedum-dak. Daarmee wordt geanticipeerd op klimaatverandering.

Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan in overstemming is met het ontwikkelingsperspectief voor 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.

Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer als zodanig zichtbaar en beleefbaar. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955-nu'. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0009.png"
Figuur 3.3: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woningen die als gevolg van onderhavig plan mogelijk worden gemaakt voegen zich qua aard, maat en karakter in de bestaande stedenbouwkundige opzet en het patroon van Manderveen. Het Kulturhus betreft een bestaand gebouw dat uitgebreid zal worden. De uitbreiding sluit qua architectuur bij het bestaande gebouw aan.

Laag van de beleving

In de laag van de beleving geldt ter plaatse van het plangebied het gebiedskenmerk 'donkerte'. Dit gebiedskenmerk wordt toegekend aan gebieden waar het 's nachts nog echt donker is en waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het behouden en waar mogelijk versterken van deze donkere gebieden, gebeurt door terughoudend te zijn met het verlichten van wegen en bedrijventerreinen.

Voor de verlichting zal rekening worden gehouden worden met de situering van de verlichting en het soort verlichting dat zal worden gebruikt om het de beleving van het kenmerk 'donkerte' ter plaatse te behouden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkelingen in overeenstemming zijn met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 RWP Twente (Regionale Woonprogrammering)

Begin 2016 is de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente door de gemeente Tubbergen ondertekend. Onderdeel van deze overeenkomst is een Regionaal Woningbouwprogramma (RWP Twente). Het meest recente RWP Twente dateert van juli 2019, in dit RWP Twente wordt meer ruimte geboden voor inbreidings- en transformatielocaties. Het RWP Twente 2017 biedt inzicht in het aan de gemeente Tubbergen toegekende woningbouwprogramma (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0010.png"

Figuur 3.4: Woningvraag en -aanbod gemeente Tubbergen (periode 2017 t/m 2026) (Bron: Stec Groep)

In Tubbergen bedraagt de netto-woningvraag in de periode t/m 2026 maximaal 585 woningen. Met plannen met directe bouwtitel en uitwerkingsplichten voorziet Tubbergen in op dit moment in zo'n 40% van de woningvraag voor de komende 10 jaar. De gemeente Tubbergen bouwt enkel voor de lokale behoefte, zoals dat is bepaald in de Regionale Woonvisie. De woonafspraken zijn doorvertaald in het gemeentelijke woonbeleid (zie paragraaf 3.4.2).


Conclusie

Het gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming is met het RWP Twente. De toevoeging van 4 woningen past binnen het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma. Dit bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met het RWP Twente.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Tubbergen

Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.

Wonen

De gemeente Tubbergen wil voldoende aantrekkelijke woningen voor starters, (doorstromende) gezinnen en voor ouderen behouden. Omdat de nieuwbouwopgave afneemt, is het extra van belang dat de juiste woning op de juiste locatie gerealiseerd wordt, dat er meer mogelijkheden komen voor het levensloopbestendig maken van woningen (zowel in de bestaande voorraad als de nieuwbouw) en er voldoende gelegenheid is voor verzorgd / beschermd wonen. In alle dorpen is het mogelijk om op beperkte schaal woningen te bouwen, waardoor voorzien kan worden in de eigen behoefte.

Manderveen

De woningbehoefte in Manderveen is beperkt. Trends en ontwikkelingen zijn lastig voorspelbaar. Initiatieven die tegemoet komen aan een concrete behoefte in de gemeente, zijn afweegbaar wanneer er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. Vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik en duurzaamheid gaat inbreiding voor uitbreiding, mits dit niet ten koste gaat van de identiteit, karakteristiek en een aangenaam woon- en leefklimaat. Karakteristieke open- en groene plekken moeten daarom behouden worden. Initiatieven zijn alleen afweegbaar wanneer sprake is van een goede ruimtelijke inpassing.

Voorzieningen

Kenmerken van de Tubbergse samenleving zijn saamhorig, zelfredzaam, zorgzaam, ondernemend en hardwerkend, een hoge participatiegraad en gemeenschapszin. De kernen en buurtschappen in de gemeente Tubbergen zijn vitaal en hebben een bloeiend verenigingsleven. De eigenheid van de dorpen wordt gerespecteerd, gestreefd wordt naar het vergroten van de diversiteit tussen de dorpen. Plannen van de gemeenschap zoals de Dorpsplannen(+) en "Mijn dorp 2030", vormen de leidraad voor de plannen die de dorpen de komende jaren in uitvoering willen gaan nemen. Aangaande het voorzieningenpakket worden trends in het oog gehouden. Dit hoeft niet ten koste te gaan van de leefbaarheid. Behoud en versterking van de noaberkracht is daarvoor cruciaal. Een goede ontmoetingsplek (binnen en buiten) is een belangrijke basisvoorwaarde.

Manderveen

Manderveen heeft relatief weinig voorzieningen en is deels gericht op de voorzieningen van Tubbergen en Geesteren. Aandachtspunt vormt het behoud van de bereikbaarheid van de voorzieningen elders voor de dorpsbewoners. Manderveen kenmerkt zich door een hoge verbondenheid, wat zich uit in een actief verenigingsleven. Hierdoor zal Manderveen ook op termijn een aantrekkelijk dorp blijven om in te wonen en te leven.

3.4.1.1 Onderhavig plan

De woningen die mogelijk gemaakt worden middels onderhavig plan voorzien in een concrete behoefte voor Manderveen. Deze behoefte wordt in de navolgende paragrafen nader beschreven.

Met het plan om het Kulturhus uit te breiden en meer voorzieningen in het complex samen te brengen. Het gaat onder meer om het onderbrengen van basisschool 'De Zeven Mijlen' en een huiskamer voor het dorp in gebouw. Hiermee blijven de voorzieningen voor het dorp behouden en vormt het Kulturhus een ontmoetingsplek voor Manderveen. Het plan geeft invulling aan de structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie 2016+ Gemeente Tubbergen

Op 13 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de Woonvisie 2016+ vastgesteld. In deze Woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst, met een doorkijk naar 2025. De visie vormt de basis voor strategische afwegingen op het gebied van wonen. Het vergroten van de woonaantrekkelijkheid staat centraal.

Om de woonaantrekkelijkheid van Tubbergen te vergroten zijn drie ambities benoemd:

1. Aantrekkingskracht kernen versterken:

  • vergroten kwaliteit centrumgebieden Tubbergen, Albergen en Geesteren;
  • verduurzamen van de woningvoorraad: zeer zuinig in energiegebruik en geschikt voor gebruik door alle leeftijden,
  • transformatie en herstructurering van locaties binnen stedelijk gebied/bebouwde kom.

2. Het zoveel als mogelijk bieden van woningen in de eigen kern:

  • in alle kernen worden woningen toegevoegd, waarbij concreet wordt ingespeeld op concrete vraag van bewoners;
  • oplossingen bieden voor groepen die zelf niet in staat zijn om een woning te bemachtigen: nieuwbouw en betere doorstroming in de sociale huursector, meer vrije sectorwoningen in het geliberaliseerde prijssegment voor middeninkomens;
  • toetsen nieuwe plannen aan hun bijdrage aan de ambitie in de woonvisie en goede afstemming met de gemeente in de subregio.

3. Minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen:

  • doorstroming van met name senioren bevorderen (senioren wensen zo lang mogelijk in hun huidige woning te blijven wonen);
  • actieve gezamenlijke aanpak om betaalbaarheidsproblemen te vermijden;
  • huurprijzen in betere verhouding tot inkomen;
  • starterslening om gat tussen huur en koop te overbruggen;
  • woonlasten betaalbaar houden door woningen te verduurzamen.

Bij het opstellen van het kader zijn verschillende ontwikkelingen meegenomen. Zo is er sprake van een aantrekkende woningmarkt en toegenomen vertrouwen van de consument. Daarnaast zijn hypotheekeisen verscherpt en is vraaggestuurd ontwikkelen van belang (juiste plan op juiste moment). Daarnaast speelt extramuralisering en vergrijzing een rol. Het aantal oudere huishoudens zal de komende jaren flink gaan toenemen. De veranderingen in de zorgwetgeving zorgen ervoor dat mensen geen intramurale zorg meer ontvangen, maar de zorg in de eigen woonomgeving of in beschutte woonomgeving wordt gegeven. Aanpassing van woningen is daarbij nodig. Naast de vergrijzing is er sprake van ontgroening. Het aantal jonge huishoudens neemt af, waardoor ook de woningbehoefte de komende jaren afneemt.

Consumenten en ontwikkelaars vragen om meer ‘ontwikkel-vrijheid’, meer maatwerk en mogelijkheden om eigen ideeën te kunnen vormgeven. Een nieuwbouwprogramma moet flexibel zijn naar type woning, prijsklassen, eigendomsvormen en woonconcepten. De gemeente volstaat in de Woonvisie met een prioritering voor welke doelgroepen het bestemmingsplan geschikt is.

Voor de kleine kernen wordt de woningdifferentiatie op andere wijze bepaald, omdat het erg moeilijk is om inzicht te krijgen in de woonwensen van verschillende doelgroepen. Daarom worden er bestemmingsplannen gerealiseerd met een flexibele woningdifferentiatie. Verder wordt aan marktpartijen en corporatie gevraagd om concrete bouwplannen te ontwikkelen. Bij het niet voldoende op gang komen van de bouwproductie in een bepaalde kern worden de verschillende doelgroepen die actief zijn op de woningmarkt betrokken en worden concrete woonwensen geinventariseerd.

Conclusie

Op basis van de woonvisie 2016+ is het voornemen in onderhavig plan passend binnen de woonbehoefte voor de kern Manderveen en levert door de diverse woontypen een bijdrage aan de woningdifferentiatie in Manderveen.

3.4.3 Uitvoeringsnota woningbouw 2018

Op 27 november 2018 hebben burgermeester en wethouders van Tubbergen de uitvoeringsnota vastgesteld. De nota bevat een actueel beeld van het woningbouwprogramma voor Tubbergen en is de gemeentelijke inzet bij de regionale afstemming van de woningbouw. Op grond van de regionale woonafspraken mogen er binnen de gemeente Tubbergen de komende jaren 585 woningen toegevoegd worden.

In de Woonvisie 2016+ is het aantal woningen dat de gemeente mag bouwen in eerste aanleg verdeeld over de verschillende kernen op basis van het inwonertal. In de uitvoeringsnota is er voor gekozen om de huidige methode van het toekennen van woningen per kern, die gebaseerd is op het inwoneraantal, los te laten en te kiezen om de aantallen toe te voegen woningen op basis van de huishoudensontwikkeling samen te voegen. Manderveen wordt gerekend tot de overige (kleine) woonkernen waar 220 woningen gebouwd mogen worden.

Conclusie

Op basis van de uitvoeringsnota woningbouw is derhalve ruimte voor de beoogde ontwikkeling van woningbouw in onderhavig plan.

3.4.4 Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016

Op 14 januari 2016 heeft de raad van de gemeente Tubbergen de “Beleidsnota inbreidingslocaties 2016” vastgesteld.

De beleidsnota inbreidingslocaties is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie.

Voor uitleg van het begrip “kleinschalig” wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit volgt dat een ontwikkeling tot en met 11 woningen als kleinschalig wordt aangemerkt.

Op grond van de beleidsnota inbreidingslocaties komen in aanmerking plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties:

  • 1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving;
  • 2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw;
  • 3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie;
  • 4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan.

In dit geval is sprake van situatie 2. Er wordt een leegstaand horecagebouw vervangen door drie seniorenwoningen en daar waar nu één woning is toegestaan mogen op basis van dit bestemmingsplan twee woningen worden gebouwd. Met deze herontwikkeling wordt daarnaast tevens een bijdrage geleverd aan de realisatie van gemeentelijk beleid. Zo vormen bijvoorbeeld senioren één van de belangrijkste woondoelgroepen uit het gemeentelijk woonbeleid. Gelet hierop is de herontwikkeling van de locatie met woningbouw in overeenstemming met de Nota inbreidingslocaties 2016.

3.4.4.1 Conclusie ten aanzien van het woonbeleid

Middels onderhavig plan wordt voorzien in de actuele, concrete, lokale woningbehoefte voor Manderveen. Het plan past binnen de Woonvisie 2016+ en de actuele woonprogrammering voor de gemeente Tubbergen. De bouw van de seniorenwoningen wordt mogelijk gemaakt door middel van herstructurering. De ontwikkeling hiervan is daarmee in lijn met de beleidsnota inbreidingslocaties.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en Besluit milieueffectrapportage.

4.1 Besluit milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Op voorhand dient beschouwd te worden of sprake is van een activiteit welke voorkomt in de D-lijst. De activiteit waar voorliggend plan de meeste aansluiting bij vindt is een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de verbouw en uitbreiding van het bestaande Kulturhus, met bijbehorende buiteninrichting, en de realisatie van een viertal extra woningen mogelijk gemaakt. Voor de bouw van de woningen wordt onder meer bestaande horecabebouwing binnen het plangebied gesloopt. Daarnaast voorziet het plan in het toekennen van een woonbestemming aan de percelen 5105, 5107, 5108, 5111 5113 en 5176 ten oosten van de woningen aan de Manderveenseweg 64 t/m 66a. Deze percelen worden daarmee bestemd conform het huidige feitelijke gebruik. De ontwikkeling is concreet beschreven in de planbeschrijving in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied bestaat reeds uit 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Sport' en 'Wonen' en 'Groen', daarmee bestaat het plangebied reeds uit stedelijke functies met bijbehorende bebouwingsmogelijkheden.

Als gevolg van voorliggend plan komt de horeca-bestemming (met mogelijkheid tot categorie 3 horeca) te vervallen en de mogelijkheid om horeca (tot maximaal categorie 2) uit te oefenen wordt mogelijk gemaakt binnen het mulitfunctionele Kulturhus. Het huidige horecapand wordt gesaneerd. Op de locatie van het huidige horecapand worden drie aaneen gebouwde woningen gerealiseerd. Qua omvang en intensiteit nemen de horeca-activiteiten als gevolg van de ontwikkeling af en dit wordt vervangen door een minder intenstief woongebruik.

Uit voorgaande volgt dat de in onderhavig plan besloten ontwikkelingen gezien de aard en omvang in algemene zin niet te kwalificeren zijn als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Het plangebied en de omgeving ervan is aan te merken als gemengd gebied door een vervlechting van verschillende functies. Het gebied kent daarbij meer specifiek een menging van de functies wonen, bedrijven, maatschappelijke en sportvoorzieningen en hoofdinfrastructuur (Manderveense weg).

Toets

Onderhavig plan betreft onder meer de uitbreiding van het Kulturhus waarbij er verschillende functies worden toegevoegd. Deze functies betreffen een school, buitenschoolse opvang en een horecavoorziening. Daarnaast omvat het plan de realisatie van vijf woningen. Een en ander brengt met zich mee dat het plan voorziet in de realisatie van zowel milieubelastende alsmede milieugevoelige functies. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied reeds bestaande milieugevoelige functies (woningen).

School en buitenschoolse opvang

Op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor scholen in gemengd gebied voor basisonderwijs een maximale richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Een zelfde richtafstand geldt voor een buitenschoolse opvang. Voor beide functies geldt dat deze afstand met name betrekking heeft op buitenterreinen. In onderhavig plan betreffen dit het schoolplein, het trapveld en de buitenruimte (speelplaats) van de buitenschoolse opvang.

De onderlinge afstand tussen het trapveld en dichtsbijgelegen woningen, gelegen aan de Fundatiestraat 12 en 16 bedragen respectievelijk circa 15 en 17 meter (kortste afstand bestemming 'Wonen' en het trapveld). Voor de nieuw te realiseren twee-onder-een-kapwoning ten noorden van de Manderveenseweg 66 geldt dat het bestemmingvlak 'Wonen' van de linker woning grenst aan de speelplaats van de BSO.

Door Munsterhuis Geluidadvies is een akoestisch prognose onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het schoolplein en de speelplaats van de BSO (projectnummer 19.122, versie 3.0, d.d. 10 maart 2020). Het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Op grond van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ter plaatse van de woningen van derden het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 48 dB(A) in de dagperiode bedraagt ten gevolge van de spelende kinderen.
  • In het kader van de goede ruimtelijke ordening wordt voldaan aan de norm van 50 dB(A).
  • Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ter plaatse van de (toekomstige) woningen van derden het maximale geluidniveau maximaal 67 dB(A) in de dagperiode bedraagt ten gevolge van de spelende kinderen.
  • Er wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau.

Horeca-ruimte

In de toekomstige situatie wordt in het Kulturhus een ontmoetingsplek, 'De Huiskamer', met terras gerealiseerd. De activiteiten die hier regulier plaatsvinden zijn vergelijkbaar met die van 'Café's, bars' waarvoor op basis van de VNG-uitgave een maximale richtstand van 0 meter voor de aspecten geluid en gevaar geldt bij gebiedstype. Incidenteel zullen er (kleinschalige) feesten en partijen worden gegeven (bijvoorbeeld tijdens carnaval of dorpsfeesten) waarmee de activiteiten aan te merken vallen als die van 'Discotheken, muziekcafé's', waarbij er een maximale richtafstand van 10 meter geldt voor het aspect geluid.

De afstand tussen 'De Huiskamer', inclusief terras, ten opzichte van de dichtsbijzijnde milieugevoelige functies, de nieuw te realiseren seniorenwoningen ten zuiden van de landbouwersbank bedraagt circa 7 meter (kortste afstand aanduiding 'terras' van het Kulturhus en bestemmingsvlak 'Wonen'.

Uit het, eerder aangehaalde, door Munsterhuis uitgevoerde akoestisch prognose onderzoek blijkt dat op basis van de te verwachten bezettingsgraad van het terras de bijdrage van het terras qua akoestiek te verwaarlozen is.

Parkeren ten behoeve van het Kulturhus en de velden Sportclub Manderveen

Het buitenterrein rond het Kulturhus zal grotendeels ingericht worden als parkeerterrein. Voor autoparkeerterreinen geldt op grond van de VNG-uitgave een maximale richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Door Munsterhuis Geluidadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (projectnummer 19.122, versie 2.0, d.d. 12 november 2019) naar de geluidsbelasting als gevolg van parkeeractiveiten. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Op grond van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ter plaatse van de woningen van derden het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 43 dB(A) in de dag en avondperiode bedraagt ten gevolge van de parkeeractiviteiten. De ambitiewaarde van 40 dB(A) in de avondperiode wordt overschreden maar de bovengrenswaarde van 45 dB(A) in de avondperiode niet.
  • Wil men aan de ambitiewaarde voldoen zal een scherm langs de zijgevel van de toekomstige seniorenwoning geplaatst moeten worden van 2 meter hoog over een lengte van circa 13 meter.
  • Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ter plaatse van de (toekomstige) woningen van derden het maximale geluidniveau maximaal 65 dB(A) in de dag en avondperiode bedraagt ten gevolge van de parkeeractiviteiten. Er wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau.

Conclusie

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat er voor de bestaande en de als gevolg van dit plan te realiseren nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Verkennend- en nader bodemonderzoek

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door Geofoxx een verkennend- en nader bodemonderzoek en verkennend asbest onderzoek uitgevoerd (projectnummer: 20181610/RREK, rapportagedatum: 31 juli 2019) om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. De resultaten van het onderzoek staan hieronder weergeven. Het volledige bodemonderzoek is in Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Bij het zintuigelijk onderzoek op de locatie zijn rondom de voormalige landbouwersbank in de bovengrond bodemvreemde bijmengingen aangetroffen in de vorm van kolengruis, baksteen en slakken. Daarnaast is aan de achterzijde in de ondergrond een demping aangetroffen welke slakken en slib bevat. Aan de achterzijde van het zalencentrum, ter plaatse van de parkeerplaats, is asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen in de puinhoudende bovengrond.

Uit de analyseresultaten ten tijde van het verkennend- en nader onderzoek is gebleken dat aan de voorzijde van de landbouwersbank een sterke verontreiniging met zink aanwezig is in de bovengrond. De overige bovengrond met bodemvreemde bijmengingen is licht verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. De demping met slakken, aanwezig in de ondergrond aan de achterzijde van de landbouwersbank, bevat gehalten aan zink en nikkel welke de interventiewaarde overschrijden. Het grondwater is tevens licht verontreinigd met zink. In beide gevallen is minder dan 25 m3 sterk verontreinigde grond aanwezig.

Naar aanleiding van het aantonen van asbesthoudend plaatmateriaal op de locatie heeft er verkennend asbestonderzoek plaatsgevonden. In het verkennend bodemonderzoek is géén asbest in de bodem is aangetoond. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de locatie verdacht is op het aantreffen van asbest in de bodem, er is ten tijde van het indicatief bodemonderzoek immers asbest aangetoond, echter is er geen sprake van eenasbestverontreiniging (gehalten > 100 mg/kg) in de bodem. Dit betekent dat de bodemkwaliteit aangaande asbest in voldoende mate is onderzocht en geen belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.

Op het overig terreindeel zijn in zowel de boven als ondergrond geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater is op het gehele onderzoeksgebied een streefwaarde overschrijding met barium aangetoond. Waarschijnlijk is deze concentratie van nature aanwezig.

In onderstaande tabel staan de kengetallen van de aangetroffen verontreinigingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0012.png"

Tabel 4.1: Kengetallen aangetroffen verontreinigingen.

Conclusie en aanbeveling

De chemische kwaliteit van de bodem is in voldoende mate vastgesteld.

In het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb) zijn er geen consequenties op de voorgenomen eigendomsoverdracht. Er is geen saneringsplicht. Echter dient door het voorkomen van de bodemverontreinigingen met nikkel en zink wel rekening gehouden te worden met extra kosten bij eventuele werkzaamheden, afvoer van grond of wijziging van de huidige functie (parkeerplaats/ openbare ruimte.

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'bodem' geen beperking vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Manderveenseweg. Ter plaatse van het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. 30 km-zones kennen geen geluidszone. Wel dient vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te worden bezien of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Manderveenseweg bedreft een relatief rustige weg. Gezien de verkeersintensiteit op deze weg en de afstand van de woningen tot de weg zal worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidshinder.

Spoorwegverkeer en/of een gezoneerd industrieterrein

Er is in de directe omgeving geen sprake van spoorwegverkeer en/of een gezoneerd industrieterrein.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden het aspect 'geluid' geen belemmeringen oplevert de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In paragraaf 4.10.1 is beschreven dat onderhavig plan niet gepaard zal gaan met een toename van het aantal verkeersbewegingen. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0013.png" Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart plangebied (groen omcirkeld) en omgeving (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 29 augustus 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 6. Op grond van de verrichte watertoets geldt de korte procedure. Het Waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 12 juli 2019, projectnummer 2002, versie 1.0). Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. In Bijlage 4 is, wegens gewijzigde regelgeving, een tekstuele aanvulling op dit onderzoek opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt:

Quickscan natuurwaardenonderzoek

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats, nestelen er vogels in de beplanting, bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en vleermuissoorten er een verblijf- en/of voortplantingsplaats.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek, kan de aanwezigheid van een vaste verblijfplaats van één of meerdere vleermuizen niet uitgesloten worden. Omdat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en de dieren zelf strikt beschermd zijn, mogen ze alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen is nader onderzoek vereist. Geadviseerd wordt om dit onderzoek uit te voeren conform het vleermuisprotocol.

Samenvatttende conclusie:

Het plangebied bestaat uit verschillende ecotopen, zoals bebouwing, grasland, gazon, tuinbeplanting en erfverharding. Gelet op de aard van het plangebied en de ligging aan de rand van een kleine kern, omgeven door intensief beheerd agrarisch cultuurland, wordt het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame en kritische grondgebonden diersoorten en tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.

De bebouwing wordt beschouwd als een potentiële verblijfplaats voor vleermuizen. Omdat de functie van de bebouwing voor vleermuizen niet vastgesteld kon worden tijdens het uitgevoerde onderzoek, is nader onderzoek vereist. Wel kon worden vastgesteld dat het plangebied tot functioneel leefgebied van sommige algemene diersoorten behoort. Voor deze soorten geldt dat, mits bezette vogelnesten beschermd worden, de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming leiden. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Om de volledige wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in beeld te brengen is nader onderzoek vereist naar de functie van de bebouwing (beide gebouwen) voor vleermuizen.

Vleermuizen onderzoek

In najaar van 2019 en het voorjaar van 2020 is de functie van bebouwing aan de Manderveenseweg 70-72 onderzocht op de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen. Het onderzoek is uitgevoerd door Natuurbank Overijssel volgens het daarvoor geldende protocol en is volledig en onder gunstige weersomstandigheden uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 5.

Uit het onderzoek is gebleken dat vleermuizen geen vaste rust- of verblijfplaats bezetten in het plangebied. Het slopen/verbouwen van de bebouwing leidt niet tot wettelijke consequenties.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.9.1 Archeologie

Het plangebied kent op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Kleine Kernen' de dubbelbestemming 'Waarden -Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. is in 2008 de gemeentelijke 'Archeologische verwachtings- en advieskaart' opgesteld. Het plangebied kent de volgende geomorfologische eenheden met bijbehorende archeologische verwachting en beleidsadvies:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0014.png" Figuur 4.3: In het plangebied voorkomende geomorfologische uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: RAAP)

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0015.png" Figuur 4.4: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart ter plaatse van het plangebied (rood omkaderd) (bron: RAAP).

Toets

Hoge archeologische verwachting, dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek.

In het deel van het plangebied dat een hoge archeologische verwachting kent en tot de geomorfologische eenheid 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' behoort zullen als gevolg van onderhavig plan bodemingrepen plaatsvinden in verband met de uitbreiding van het Kulturhus met bijbehorend(e) plein, plantsoen, parkeerplaatsen en toegangswegen en de realisatie van de seniorenwoningen en de twee-onder-een kap woning. Ter plaatse waar deze ontwikkelingen zijn voorzien hebben in het verleden reeds bodemingrepen plaatsgevonden (bebouwing en terreinverharding café Peddemors). De oppervlakte aan bodemingrepen op gronden die nog niet eerder geroerd zijn/waar niet eerder bodemingrepen hebben plaatsgevonden is substantieel minder dan de oppervlakte van 2.500 m2 die geldt voor de archeologische onderzoeksplicht.

Middelmatige archeologische verwachting, dekzandwelvingen en -vlakten.

In het deel van het plangebied dat een hoge archeologische verwachting kent en tot de geomorfologische eenheid 'dekzandhoogten en -ruggen met een plaggendek' behoort zullen als gevolg van onderhavig plan bodemingrepen plaatsvinden in verband met de realisatie van de seniorenwoningen en n verband met de uitbreiding van het kulturhus met bijbehorend(e) schoolplein, parkeerplaatsen en toegangswegen. Ook hiervoor geldt dat ter plaatse waar deze ontwikkelingen zijn voorzien in het verleden reeds bodemingrepen hebben plaatsgevonden (bebouwing en terreinverharding café Peddemors). De oppervlakte aan bodemingrepen op gronden die nog niet eerder geroerd zijn/waar niet eerder bodemingrepen hebben plaatsgevonden is substantieel minder dan de oppervlakte van 5.000 m2 die geldt voor de archeologische onderzoeksplicht.

Lage archeologische verwachting, beekdalen en overige laagten

In het deel van het plangebied dat een lage archeologische verwachting kent en tot de geomorfologische eenheid 'beekdalen en overige laagten' behoort zullen als gevolg van onderhavig plan geen bodemingrepen plaatsvinden. Daarbij komt dat het deel van het plangebied dat binnen deze verwachtingszone ligt een oppervlakte van circa 2.000 m2 heeft.

Conclusie

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat als gevolg van onderzoek plan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

4.9.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Cultuurhistorische waardenkaart provincie Overijssel

In de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel zijn er voor het plangebied en de omgeving daarvan geen cultuurhistorische waardevolle objecten aangemerkt.

Landbouwersbank Almelo

Rond de periode 1880-1900 deden nieuwe instellingen hun intrede op het platteland. Boeren gingen zich steeds meer verenigen in standorganisaties en coöperaties. Op 23 augustus 1902 werd de 'Coöperatieve Landbouwersbank en Handelsvereniging Almelo' opgericht. Aanvankelijk werd een pand gehuurd, later, in 1908, werd een pand aangekocht.

In noordoost Twente werd het succes van de Landbouwersbank opgepikt met als gevolg dat er filialen werden gesticht in de dorpen Fleringen, Tubbergen, Ootmarsum, Breklenkamp, Weerselo, Mander, Manderveen, Langeveen, Bruinehaar en Zenderen.

Het filiaal in Manderveen werd in 1926 opgericht en werd later (omstreeks 1933) uitgebreid met een pakhuis (zie figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0016.png" Figuur 4.5. Uitsnede Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant d.d. dinsdag 26 september 1933 (geraadpleegd via delpher.nl).

Het gebouw van de Landbouwersbank is een overblijfsel van de tijd dat boeren zich gingen verenigen en een gemeentelijk monument. Met onderhavig plan blijft de Landbouwersbank vrij in de ruimte staan en het komt het pand goed tot zijn recht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0017.png" Figuur 4.6: De Landbouwersbank Almelo filiaal Manderveen (bron: Almelo's Weekblad).

Conclusie

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect cultuurhistorie in voldoende mate is meegewogen in voorliggend plan. Onderhavig plan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Verkeersbewegingen

Verdwijnen café Peddemors

Als gevolg van onderhavig plan zal café Peddemors gesloopt worden. Inmiddels is het café/zalencentrum niet meer in gebruik. Voor een café/zalencentrum zijn geen kencijfers voor verkeersgeneratie in de CROW-publicatie opgenomen. Om de verkeersgeneratie te berekenen wordt er (conform referenties elders in het land) vanuitgegaan dat het aantal benodigde parkeerplaatsen per 100 m2 bvo gemiddeld 2,5 keer per weekdagetmaal bezet is. Het bvo van Peddemors bedraagt circa 805 m2. Daarmee bedroeg de parkeerbehoefte van Peddemors derhalve, naar boven afgerond, 57 parkeerplaatsen. Het maximaal aantal verkeersbewegingen als gevolg van de Peddemors kan derhalve op, naar boven afgerond, 143 per dag gesteld worden.

Woningen

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van vijf woningen. Er worden drie seniorenwoning en een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd.

De seniorenwoningen betreffen aaneengebouwde woningen waarvoor, op grond van de CROW-publicatie, de maximale verkeergeneratie 7,8 verkeersbewegingen, per woning per dag, bedraagt. Daarmee komt het totaal op, naar boven afgerond, maximaal 24 verkeersbewegingen per dag.

Voor een twee-onder-een kapwoning bedraagt de maximale verkeersgeneratie 8,2 per woning, per dag. Het totaal aantal verkeerbewegingen als gevolg van de realisatie van de twee-onder-een kapwoning bedraagt, naar boven afgerond, maximaal 17 verkeersbewegingen per dag.

School en buitenschoolse opvang

Voor een basisschool zijn geen kencijfers in de CROW-publicatie opgenomen. De verkeersbewegingen als gevolg van een basisschool ontstaan als gevolg van het brengen en halen van kinderen. Het aantal auto's dat hier mee gemoeid gaat is onder andere afhankelijk van de grootte van de school en hoeveel kinderen gebracht en gehaald worden met de auto.

De Zeven Mijlen is een kleine school. In het Kulturhus worden twee onderwijsruimtes gesitueerd, één voor de onderbouw en één voor de bovenbouw. Het aantal leerlingen bedraagt circa 55. In een worst-case scenario kan uitgegaan worden van maximaal 60 extra verkeersbewegingen per doordeweekse dag.

De verkeersgeneratie van de buitenschoolse opgvang is onlosmakelijk verbonden met die van de school. Kinderen die naar de opvang worden gebracht of worden opgehaald gaan ook naar school. De BSO genereert geen extra verkeersbewegingen ten opzichte van de school. Het aantal verkeersbewegingen van deze twee functies kan derhalve samen genomen worden.

Horecafunctie

Voor een horecafunctie (café) zijn geen kencijfers in de CROW-publicatie opgenomen. Om de verkeersgeneratie voor de horecafunctie te berekenen wordt er (conform referenties elders in het land) vanuitgegaan dat het aantal benodigde parkeerplaatsen per 100 m2 bvo gemiddeld 2,5 keer per weekdagetmaal bezet is. Het bvo van de horecafunctie bedraagt zo'n 225 m2 . De gemiddelde parkeerbehoefte voor een café bedraagt 7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. De parkeerbehoefte van de horecafunctie bedraagt derhalve, naar boven afgerond, 16 parkeerplaatsen. Het maximaal aantal verkeersbewegingen als gevolg van de horecafunctie kan derhalve op, naar boven afgerond, 40 per dag gesteld worden.

Aantal verkeersbewegingen toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0018.png"

Tabel 4.2: Verkeersgeneratie toekomstige situatie.

Per saldo zal er dus sprake zijn van een zeer kleine afname van het aantal verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen daarbij meer verdeeld over de dag plaatshebben dan in het verleden het geval was.

Ontsluiting plangebied

Het plangebied wordt ontsloten via de Manderveenseweg. De Manderveenseweg is één van de hoofduitsluitingswegen van het dorp Manderveen en kent een breed profiel. Bij de nadere uitwerking van het plan voor de buiteninrichting zal rekening gehouden worden met een verkeersveilige inrichting voor langzaam verkeer (fietsers en voetgangers).

4.10.2 Parkeren

De parkeerbehoefte als gevolg van onderhavig plan wordt in het navolgende per onderdeel, op grond van de beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2018', uiteengezet. Het plangebied en haar omgeving worden daarbij aangemerkt als 'rest bebouwde kom, niet stedelijk'.

Woningen

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van vijf woningen. Er worden drie seniorenwoning en een twee-onder-een-kapwoning gerealiseerd.

Seniorenwoningen

De parkeerbehoefte van een tussen of rijwoning bedraagt 2 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte van de seniorenwoningen bedraagt daarmee 6 parkeerplaatsen.

Twee-onder-een-kap woning

De parkeerbehoefte van de twee-onder-kap-woning bedraagt 4,4 parkeerplaatsen.

School en buitenschoolse opvang

School

Voor een basisschool geldt een parkeerbehoefte van 0,75 parkeerplaats per klaslokaal. De Zeven Mijlen is een kleine school. In het Kulturhus worden twee onderwijsruimtes gesitueerd, één voor de onderbouw en één voor de bovenbouw. Het aantal leerlingen bedraagt circa 55. Gelet op het aantal leerlingen dat vandaag de dag in een gemiddelde klas (circa 30) zit kan voor de parkeerbehoefte uitgegaan worden van twee klaslokalen. De parkeerbehoefte van de school bedraagt daarmee 1,5 parkeerplaats.

Deze parkeerhoefte is exclusief 'kiss en ride' (halen en brengen). Voor halen en brengen van kinderen wordt de volgende berekening gehanteerd:

  • (totaal aantal kinderen) x (% met de auto) x (factor parkeerduur) x (aantal per auto) = benodigd aantal parkeerplaatsen.

Hierbij wordt de volgende tabel gehanteeerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0019.png" Tabel 4.3: Tabel met percentages en bandbreedtes (bron: CROW publicatie 182).

Uitgaande van 55 leerlingen levert dit de volgende parkeerbehoefte voor halen en brengen op:

  • groep 1 t/m 3: 3,6
  • groep 4 t/m 8: 1,8
  • totaal: 5,4

Buitenschoolse opvang

De parkeerbehoefte van de buitenschoolse opgvang is onlosmakelijk verbonden met die van de school. Kinderen die naar de opvang worden gebracht of worden opgehaald gaan ook naar school. De BSO genereert geen extra parkeerbehoefte ten opzichte van de school. De parkeerbehoefte van deze twee functies kan derhalve samen genomen worden.

Horecafunctie

De parkeerbehoefte voor een horecafunctie (café) 7 parkeerplaatsen 100 m2 bvo. Het bvo van de horecafunctie bedraagt zo'n 225 m2. De parkeerbehoefte voor de horecafunctie bedraagt derhalve 15,75 parkeerplaatsen.

Bestaande functies

VV Manderveen

In de huidige situatie voorziet het parkeerterrein ten noorden van het Kulturhus in de parkeerbehoefte van VV Manderveen. In de toekomstige situatie zal de vereniging voor parkeren ook gebruik maken van parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

VV Manderveen beschikt over twee volwaardige voetbalvelden, één wedstrijdveld en één trainingsveld. In de praktijk komt het zelden voor dat de twee velden tegelijkertijd gebruikt worden daarom wordt er bij de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van de parkeerbehoefte van één veld.

De parkeerbehoefte van een sportveld bedraagt 20 parkeerplaatsen per netto hectare veldoppervlak. De netto veldoppervlakte van veld 1 bedraagt circa 8.000 m2 waarmee de parkeerbehoefte 16 parkeerplaatsen bedraagt.

Sportzaal

De parkeerbehoefte voor een sportzaal bedraagt 2,85 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO. Het BVO van de sportzaal bedraagt 300 m2 (inclusief berging) waarmee de parkeerbehoefte van de sportzaal 8,55 parkeerplaatsen bedraagt.

Fysiotherapiepraktijk

De fysiotherapiepraktijk heeft één behandelkamer. De parkeerbehoefte per behandelkamer bedraagt 1,95 parkeerplaatsen.

Combi-berekening parkeerbehoefte

In onderhavig plan is er sprake van van meerdere functie binnen het Kulturhus en de omgeving daarvan. Daarom is er, conform de beleidsnotitie 'Bouwen & Parkeren 2018', eencombi-berekening worden uitgevoerd. Er is rekening gehouden met variërende aanwezigheidspercentages, afhankelijk van gebruiksfunctie en tijd (middag; avond; weekend).

Onderstaande tabel toont de aanwezigsheidspercentages per functie en de combiberekening voor de parkeerbehoefte. Uit de berekening blijkt dat de parkeerbehoefte op zatermiddag het hoogst is en dat, naar boven afgerond, voorzien moet worden in ten minste 42 parkeerplaatsen. Dit is exclusief 6 parkeerplaatsen voor het halen en brengen van schoolkinderen.

De parkeerhoefte van de twee-onder-een-kap woning zal voor het grootse deel (4 parkeerplaatsen) op eigen terrein worden ingevuld. De overige 38 parkeerplaatsen zullen grotendeels in de openbare ruimte (rondom het Kulturhus) gerealiseerd worden. Hiervoor is voldoende ruimte. Bij nadere uitwerking van de plannen zal bepaald worden hoe deze parkeerplaatsen vorm zullen worden gegeven en hoe in de parkeerbehoefte voor seniorenwoningen voorzien wordt (eigen terrein of langsparkeren aan de Manderveenseweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.MANBPMANDERVEENSWG-VG01_0020.png" Tabel 4.4: Aanwezigheidspercentages en combi-berekening parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • Afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • Specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • Afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

In dit onderdeel is zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van regels met betrekking tot bestaande maatvoering, de dakhelling van gebouwen, de situering van woningen en de situering bijgebouwen en paardenbakken.

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

In de overige regels zijn regels opgenomen met betrekking tot de Bouwverordening en met betrekking tot parkeren en laden/lossen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

  • Groen

Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, beeldende kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van hemelwater, alsmede openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

  • Maatschappelijk

Het Kulturhus met bijbehorende buitenruimtes heeft binnen onderhavig plan de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Binnen de maatschappelijke bestemming zijn onder meer de binnen het Kulturhus reeds aanwezige en beoogde functies toegestaan, zoals de huiskamer, de basisschool, de BSO, de fysiotherapiepraktijk en sporthal.

Speelvoorzieningen zijn binnen de bestemming specifiek aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - speelvoorziening'. Speelvoorzieningen in de vorm van speelplaatsen/sport- c.q. trapvelden met de hierbij behorende voorzieningen zijn uitsluitend binnen deze aanduiding toegestaan.

Terrassen zijn binnen de bestemming specifiek aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - terras'.

  • Verkeer

Alle gronden binnen het plangebied waar sprake is van een openbaar gebied met een verblijf- en verplaatsingsfunctie voor verkeer zijn bestemd als ‘Verkeer’. Ter plaatse van de aanduiding 'tuin' zijn tuinen toegestaan. Toepassing van deze aanduiding biedt mogelijkheid deze gronden in de plaats van als openbare ruimte ook te kunne gebruiken als tuin ten behoeve van de aangrenzende woningen.

  • Wonen

De bestemming 'Wonen' heeft binnen het plangebied betrekking op de twee-onder-een-kap-woning en de seniorenwoningen. Woningen dienen binnen een bouwvlak gebouw te worden waarbij voor de seniorenwoningen de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' van toepassing is.

Dubbelbestemmingen

  • Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. De mate van archeologische verwachting en bijbehorende regels voor bodemingrepen zijn bepaald op basis van functieaanduidingen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Onderhavig plan wordt ontwikkeld door twee partijen: de gemeente Tubbergen en Mijn Manderveen 2030. De gemeente Tubbergen is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de drie seniorenwoningen in het plan.

De overige plancomponenten zijn de verantwoordelijkheid van Mijn Manderveen 2030. De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, hiervoor komen voor rekening van Mijn Manderveen 2030. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, 2, 4 en 5, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 29 augustus 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 april 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. De reactienota zienswijze is opgenomen in Bijlage 7.

De zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van de verbeelding en de regels, waarin de bestemming 'Groen' is toegevoegd om een groene invullling van dit plandeel te borgen.