HOOFDSTUK 1 |
INLEIDENDE REGELS |
|
In deze regels wordt verstaan
onder: |
Artikel 1 |
Begrippen |
1.1 |
plan: |
|
het bestemmingsplan N342 van de
gemeente Oldenzaal; |
1.2 |
bestemmingsplan: |
|
de geometrisch bepaalde
planobjecten als vervat in het
GML-bestand
NL.IMRO.0173.BP08024-va01 met de
bijbehorende regels en eventuele
bijlagen; |
1.3 |
aanduiding: |
|
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar |
|
ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het |
|
bebouwen van deze gronden; |
1.4 |
aanduidingsgrens: |
|
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft; |
1.5 |
ander-werk: |
|
een werk, geen bouwwerk zijnde;
|
1.6 |
bebouwing: |
|
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
|
1.7 |
bestemmingsgrens: |
|
de grens van een
bestemmingsvlak; |
1.8 |
bestemmingsvlak: |
|
een geometrisch bepaald vlak met
eenzelfde bestemming; |
1.9 |
bevoegd gezag: |
|
bestuursorgaan dat bevoegd is
tot het nemen van een besluit ten
aanzien van een aanvraag om een
omgevingsvergunning of ten aanzien
van een al verleende
omgevingsvergunning. |
1.10 |
bouwen: |
|
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats;
|
1.11 |
bouwwerk: |
|
elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of
ander materiaal, die hetzij direct
hetzij indirect met de grond
verbonden is, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de
grond; |
1.12 |
gebouw: |
|
elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke, overdekte,
geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt. |
Artikel 2 |
Wijze van meten |
2.1 |
Bij toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten: |
2.1.1 |
inhoud van een gebouw: |
|
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde
van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde
van daken en dakkapellen. |
2.1.2 |
(bouw)hoogte van een bouwwerk:
|
|
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van
een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes en naar de aard daarmee
gelijk te stellen bouwonderdelen.
|
2.2 |
Maatvoering |
|
Alle maten zijn tenzij anders
aangegeven: |
|
- voor lengten in meters (m);
- voor oppervlakten in
vierkante meters (m2).
|
2.3 |
Meten: |
|
Bij de toepassing van deze
planregels wordt gemeten tot of
vanuit het hart van de lijn. |
HOOFDSTUK 2 |
BESTEMMINGSREGELS |
Artikel 3 |
Verkeer |
3.1 |
Bestemmingsomschrijving |
3.1.1 |
De voor verkeer aangewezen
gronden zijn bestemd voor: |
|
- wegen;
- voet- en rijwielpaden;
- groenvoorzieningen en water;
- nutsvoorzieningen;
- ter plaatse van de
aanduiding 'brug': mede brug;
- ter plaatse van de
aanduiding 'geluidscherm': mede
geluidscherm;
|
|
waarbij gestreefd wordt naar een
inrichting hoofdzakelijk gericht op
de afwikkeling van het doorgaande
verkeer; |
|
met de daarbijbehorende: |
|
- bouwwerken.
|
3.2 |
Bouwregels |
3.2.1 |
Op of in deze gronden mogen
alleen bouwwerken ten dienste van de
bestemming worden gebouwd. |
3.2.2 |
Gebouwen ten dienste van de
bestemming en/of nutsvoorzieningen
mogen worden gebouwd met dien
verstande dat: |
|
- de oppervlakte maximaal 25
m2 bedraagt;
- de bouwhoogte maximaal 3 m
bedraagt.
|
3.2.3 |
De bouwhoogte van bouwwerken
geen gebouwen zijnde, anders dan
voor de verlichting, wegaanduiding,
geleiding, beveiliging en regeling
van het verkeer en voor kunstwerken,
mag maximaal 4 m bedragen. |
3.2.4 |
De hoogte van het geluidscherm
dient minimaal 1,50 m te bedragen.
|
3.3 |
Specifieke gebruiksregels |
3.3.1 |
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder c van
de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, wordt in ieder geval
gerekend: |
|
- het inrichten van de gronden
in afwijking van de
dwarsprofielen, zoals opgenomen
in bijlage 1; voor zover het de
ligging van de rijbanen betreft.
- het gebruik van de gronden
als verkooppunt van
motorbrandstoffen.
|
3.4 |
Afwijken van de gebruiksregels
|
3.4.1 |
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in
lid 3.3.1 onder a en toestaan dat
van de aangegeven dwarsprofielen
wordt afgeweken: |
|
- indien en voor zover uit
overleg met de wegbeheerder
blijkt dat daartegen uit hoofde
van het wegbeheer, de
verkeersveiligheid daaronder
begrepen, geen bezwaar bestaat.
- indien geen verslechtering
van de geluidssituatie optreedt.
|
Artikel 4 |
Leiding - Gas |
4.1 |
Bestemmingsomschrijving |
4.1.1 |
De voor Leiding - Gas aangewezen
gronden zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemmingen, bestemd
voor: |
|
- een ondergrondse
hoofdtransportgasleiding ter
plaatse van de aanduiding
'hartlijn' leiding - Gas';
- het beheer en onderhoud van
de leiding;
- de bescherming van het woon-
en leefklimaat in verband met de
leiding;
|
|
met de daarbijbehorende: |
|
- bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
|
4.2 |
Bouwregels |
|
Op of in deze gronden mogen
alleen bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten dienste van de
bestemming worden gebouwd. |
4.3 |
Afwijken van de bouwregels |
|
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 4.2 voor het toestaan van
het bouwwerken ten behoeve van de
bestemming Verkeer, zoals bedoeld in
artikel 3, mits vooraf advies is
verkregen van de leidingbeheerder.
|
4.4 |
Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden |
4.4.1 |
Het is verboden zonder of in
afwijking van een
omgevingsvergunning op de in lid
4.1.1 bedoelde gronden de volgende
andere werken uit te voeren: |
|
- het ontgronden, vergraven,
afgraven, egaliseren,
diepploegen, woelen en mengen en
ophogen van gronden
- het aanleggen, verbreden en
verharden van wegen, paden,
banen, parkeervoorzieningen en
andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen, verdiepen,
verbreden en dempen van sloten,
watergangen en overige
waterpartijen;
- het aanbrengen of
verwijderen van diepwortelende
beplanting, het bebossen en
aanplanten van gronden en het
rooien en/of kappen van bos of
andere houtgewassen;
- het permanent opslaan van
goederen waaronder ook begrepen
het opslaan van afvalstoffen;
- het plaatsen van onroerende
objecten, zoals lichtmasten,
wegwijzers en ander
straatmeubilair;
- het indrijven van voorwerpen
in de bodem.
|
4.4.2 |
Een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 4.4.1 mag alleen
en moet worden geweigerd, indien
door het uitvoeren van de andere
werken, dan wel door de daarvan
hetzij direct, hetzij indirect te
verwachten gevolgen blijvend
onevenredig afbreuk wordt gedaan aan
de mogelijkheid van een adequaat
beheer of de veiligheid van de
ondergrondse leidingen en hieraan
door het stellen van voorwaarden
niet of onvoldoende tegemoet kan
worden gekomen. |
4.4.3 |
Een omgevingsvergunning wordt
niet eerder verleend dan nadat
advies is verkregen van de
leidingbeheerder. |
4.4.4 |
Geen omgevingsvergunning is
nodig voor: |
|
- andere werken die het
normale onderhoud en beheer
betreffen;
- andere werken die in
uitvoering zijn op het tijdstip
van het van kracht worden van de
plan of uitgevoerd kunnen worden
op grond van een voor dat
tijdstip aangevraagde of
verleende vergunning.
|
Artikel 5 |
Waarde - Archeologie |
5.1 |
Bestemmingsomschrijving |
|
De voor Waarde - Archeologie
aangewezen gronden zijn, behalve
voor de daar voorkomende
bestemmingen, mede bestemd voor de
bescherming van de hoge
archeologische waarden. |
5.2 |
Bouwregels |
|
Op deze gronden mogen, in
afwijking van het bepaalde bij de
andere bestemmingen (artikelen 3 tot
en met 4) uitsluitend bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, worden gebouwd
die voor aanvullend definitief
archeologisch onderzoek noodzakelijk
zijn. |
5.3 |
Afwijken van de bouwregels |
5.3.1 |
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 5.2 ten behoeve van gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
ten behoeve van andere, voor deze
gronden geldende bestemmingen, mits
is aangetoond dat de archeologische
waarden door de bouwactiviteiten
niet onevenredig worden of kunnen
worden geschaad; |
5.3.2 |
De omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 5.3.1 is niet
vereist, indien: |
|
- op basis van aanvullend
en/of definitief archeologisch
onderzoek is aangetoond dat op
de betrokken locatie geen
behoudenswaardige archeologische
relicten aanwezig zijn;
- het bouwplan betrekking
heeft op wijziging of vervanging
van bestaande bebouwing, waarbij
de oppervlakte niet wordt
uitgebreid en de bestaande
fundering wordt benut;
- het nieuw te bebouwen
oppervlak kleiner is dan 250 m2.
|
5.3.3 |
Alvorens het bevoegd gezag
beslist over het verlenen van de
omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5.3.1, winnen zij
schriftelijk advies in bij de
archeologisch deskundige omtrent de
vraag of de archeologische waarden
niet onevenredig worden of kunnen
worden geschaad en de eventueel te
stellen voorwaarden; |
5.3.4 |
In geval van
omgevingsvergunningverlening is het
aan de gemeente Oldenzaal of een
daarvoor aangewezen partij altijd
toegestaan archeologische
waarnemingen te doen ten tijde van
de bouwwerkzaamheden. |
5.4 |
Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden |
5.4.1 |
Het is verboden zonder of in
afwijking van een
omgevingsvergunning op de in artikel
5.1 bedoelde gronden de volgende
andere werken uit te voeren: |
|
- grondwerkzaamheden dieper
dan 0,5 meter en over een
oppervlakte groter dan 250 m2,
waartoe wordt gerekend het
ophogen, afgraven (ook ten
behoeve van het verwijderen van
bestaande funderingen), woelen
mengen, diepploegen, egaliseren
en ontginnen van gronden,
alsmede het (ver)graven,
verruimen of dempen van sloten,
vijvers en andere wateren en het
aanleggen van drainage;
- het verlagen van het
waterpeil;
- het aanleggen of rooien van
bos of boomgaarden waarbij
stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van
ondergrondse transport-,
energie-, of
telecommunicatieleidingen en
daarmee verband houdende
constructies, installaties of
apparatuur;
- het werken met
opsporingsapparatuur (waaronder
vallen metaal detectoren,
grondradar en andere
detectieapparatuur) gevolgde
door het opgraven van
archeologische vondsten en
relicten.
|
5.4.2 |
Een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 5.4.1 wordt
slechts verleend, indien is
aangetoond dat de archeologische
waarden niet onevenredig worden of
kunnen worden geschaad. |
5.4.3 |
Een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 5.4.1 wordt niet
eerder verleend dan nadat advies is
verkregen van een onafhankelijk
archeologisch deskundige. |
5.4.4 |
Het in artikel 5.4.1 vervatte
verbod is niet van toepassing,
indien: |
|
- het gaat om onderhouds- en
vervangingswerkzaamheden van
bestaande bestratingen en
beplantingen en werkzaamheden
binnen bestaande tracés van
kabels en leidingen;
- op basis van aanvullend
en/of definitief archeologisch
onderzoek is aangetoond dat op
de betrokken locatie geen
behoudenswaardige archeologische
relicten aanwezig zijn;
- de werken en werkzaamheden
- reeds in uitvoering zijn
op het tijdstip van het van
kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd
krachtens een reeds
verleende
omgevingsvergunning;
- de werken en werkzaamheden
op aanvullend of definitief
archeologisch onderzoek zijn
gericht.
|
|
|
HOOFDSTUK 3 |
ALGEMENE REGELS |
Artikel 6 |
Antidubbeltelregel |
|
Grond die eenmaal in aanmerking
is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten
beschouwing. |
Artikel 7 |
Algemene afwijkingsregels |
7.1 |
Bij een omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van: |
|
- de bij recht in de regels
gegeven maten en afmetingen tot
niet meer dan 10% van die maten
en afmetingen;
- de bestemmingsregels en
toestaan dat het beloop van
wegen of de aansluiting van
wegen onderling in geringe mate
wordt aangepast, indien en voor
zover uit overleg met de
wegbeheerder blijkt dat
daartegen uit hoofde van het
wegbeheer, de verkeersveiligheid
daaronder begrepen, geen bezwaar
bestaat en de reeds bestaande
verkeersveiligheid en/of
-intensiteit daartoe aanleiding
geven.
|
7.2 |
Een omgevingsvergunning als
bedoeld in lid 7.1 kan slechts
worden verleend, mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan: |
|
- het straat- en
bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van
de aangrenzende gronden.
|
HOOFDSTUK 4 |
OVERGANGS- EN SLOTREGELS |
Artikel 8 |
Overgangsrecht |
8.1 |
Overgangsrecht bouwwerken |
8.1.1 |
Een bouwwerk dat op het tijdstip
van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan
worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen,
en afwijkt van het plan, mag, mits
deze afwijking naar aard en omvang
niet wordt vergroot, |
|
- gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit
geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van
de omgevingsvergunning voor het
bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het
bouwwerk is teniet gegaan.
|
8.1.2 |
Het bevoegd gezag kan eenmalig
in afwijking van lid 8.1.1 een
omgevingsvergunning verlenen voor
het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in het lid
8.1.1 met maximaal 10%. |
8.1.3 |
Lid 8.1.1 is niet van toepassing
op bouwwerken die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan, maar zijn gebouwd in
strijd met het daarvoor geldende
plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan. |
8.2 |
Overgangsrecht gebruik |
8.2.1 |
Het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het
tijdstip van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan en hiermee in
strijd is, mag worden voortgezet.
|
8.2.2 |
Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik,
bedoeld in lid 8.2.1, te veranderen
of te laten veranderen in een ander
met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de
afwijking naar aard en omvang wordt
verkleind. |
8.2.3 |
Indien het gebruik, bedoeld in
het lid 82.1, na het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan voor
een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden
dit gebruik daarna te hervatten of
te laten hervatten. |
8.2.4 |
Lid 8.2.1 is niet van toepassing
op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen
de overgangsbepalingen van dat plan.
|
Artikel 9 |
Slotregel |
|
Deze regels worden aangehaald
als "Regels van het bestemmingsplan
N342" |
|
Aldus vastgesteld in de
raadsvergadering van de raad van de
gemeente Oldenzaal, gehouden op 13
december 2010. |
|
De griffier, De voorzitter, |
|
Bijlage 1 Dwarsprofielen |